Handleiding voor gebruik van de Korte Klinische Beoordeling (KKB) De KKB is een observatie van een kritische beroepssituatie. Met de KKB wordt door de student aangetoond dat hij een onderdeel van een competentie wel of niet beheerst. De KKB kan eenvoudig worden toegepast door de werkbegeleider als onderdeel van de dagelijkse routine in diverse klinische settings. De combinatie van meerdere KKBen geeft inzicht in het handelen van de student. Kennis en wetenschap Korte Klinische Beoordeling (KKB) Klinisch onderwijs Student: Voorbereiding, de student: Bespreekt in overleg met de werkbegeleider welk onderwerp zij wil behandelen en beargumenteert deze keuze. Uitvoering, de student: Geeft het onderwijs een duidelijke structuur: inleiding, doel en tijdsplanning. Kiest een werkvorm waarbij toehoorders worden betrokken en sluit de inhoud aan bij de doelgroep. Maakt daarbij gebruik van passende didactische hulpmiddelen. Heeft het juiste stemgebruik: volume en tempo. Afronding, de student: Geeft een samenvatting van de hoofdlijnen en eventueel een conclusie. Evalueert of het leerdoel is bereikt en de manier waarop de les werd gegeven (proces). Leerwerkperiode: Frequentie toetsing: Niveau 1: 1 keer Niveau 2: 2 keer Niveau 3: 3 keer Werkbegeleider: Datum: Afdeling: Niveau complexiteit van redeneren Niveau 1 2 3 Beschrijf de situatie waarin getoetst is: onvoldoende / twijfel / voldoende Tips tot verbetering bij onvoldoende of twijfel: Paraaf werkbegeleider: Paraaf student: Niveau 1 Vanuit standaarden denken en werken De student kan over standaardsituaties redeneren en kan de standaarden (bijvoorbeeld protocollen, veel voorkomende aandoeningen die volgens een vast beeld en beloop te beschrijven zijn) uitleggen. Hierbij gaat het allereerst om kennis. De student laat bij de competenties zien dat zij in staat is relevante (achtergrond)kennis te reproduceren, of dat zij deze kennis actief en doelgericht verwerft. Van de student wordt verwacht dat zij kennis van relevante feiten, van relevante werkwijzen en van relevante theorieën heeft of weet te verwerven. Verder gaat het om begrijpen. Hierbij wordt het ‘alleen maar weten’ omgezet in inzicht, het kunnen toepassen (het kunnen gebruiken in eenvoudige en overzichtelijke situaties) en de toepassing kunnen verantwoorden. Niveau 2 Improviseren De student stelt vragen over de standaarden, laat blijken onderscheid te maken in situaties waarin de standaard toereikend is en wanneer deze niet (meer) voldoet. Hierbij gaat het om minder overzichtelijke situaties, waarin de student logisch redeneert. De student laat merken vanuit vragen en hypothesen te kunnen werken, te kunnen ordenen en tot een geldige conclusie te kunnen komen. Niveau 3 Ontwerpen De student laat zien tot creatief denken in staat te zijn. De student verenigt kennis uit verschillende bronnen tot iets nieuws. Voor de niet standaard situaties worden eigen oplossingen gevonden en verantwoord. Voor de verantwoording van de eigen oplossingen en de beoordeling/evaluatie van de oplossingen van anderen formuleert en hanteert de student zowel interne criteria 1, als externe criteria 2 1 criteria die voortkomen uit de eisen die in het algemeen aan het ‘product’ van de oplossing gesteld worden, bijvoorbeeld effectiviteit. 2 criteria die vanuit het specifieke doel aan het product worden gesteld, bijvoorbeeld aanvaardbaarheid voor deze specifieke patiënt.
© Copyright 2024 ExpyDoc