Overweging 19 oktober 2014, Citykerk Het Steiger Rotterdam Co Elshout Lezingen: Psalm 122, Genesis 18,1-15, Mattheüs 22,15-22 Abraham en Sara hebben inmiddels hun tenten opgeslagen bij de terebinten, ofwel de godseiken, bij Mamré. Het is daar vast goed toeven in die schaduw bij de hitte van de dag. Ook een goede plek om te rusten voor de reizenden. Drie vreemdelingen melden zich en dan volgt de oosterse gastvrijheid; Abraham zet z’n rusttijd om in haast tot zorgzaamheid: water om de voeten te wassen, brood, vlees… Heel de tent wordt overhoop gehaald. Een meesterlijk stukje vertelkunst. En in onze oren suizen al teksten als: wat je voor de minsten hebt gedaan, heb je voor mij gedaan. Alles voor de vreemdelingen, de maaltijd was zelfs niet koosjer: vlees en zuivel tegelijk. (Wat is de Bijbel zelf toch soms heerlijk vrijzinnig, waren de synodeleden in onze kerken ook maar wat meer van dat soort, denk je dan.) Ze houden maaltijd en natuurlijk komen ze in gesprek. Opmerkelijk daarbij is, dat enkelvoud en meervoud in onze tekst doorelkaar worden gebruikt, tot het aan het eind duidelijk om die Ene gaat en zo ook in het verdere verhaal, één met nog twee, en straks bij Sodom alleen nog die andere twee. God, engelen, mensen? Zo maakt God zich dus bekend: ik ben erbij, ik sta midden onder jullie. In de ander treedt de Eeuwige ons tegemoet. Ineens breekt het door: het is de Heer! De oosterse kerken zien in deze ontmoeting de drie-eenheid Gods. Op de ikoon zijn drie gestalten afgebeeld, volkomen aan elkaar gelijk. God, engelen, mensen? Engelen zijn als God, in alle drie de namen van de aartsengelen klinkt God mee: Eel: Micha-Eel (wie is al God), Gabri-Eel, Rafa-Eel… Zo zouden wij allen dienen te zijn. Want zo zijn wij geschapen: naar Gods beeld en gelijkenis. Zo zijn wij bedoeld. Abraham herkent dat beeld en die gelijkenis. In het evangeliegedeelte van vandaag speelt een heel ander beeld: Caesar, het beeld van de macht, de keizer van Rome. Bij Abraham is er een mysterie, een boeiend geheimenis. Onder de terebinten is het een en al vrede, ontmoeting, humaniteit. Jezus ontmoet in Jeruzalem, nb. Jeroesjalaiem, de stad van de vrede, vijandigheid. Maar let op de humor in dat verhaal! Men zet een valstrik op voor Jezus, maar hij zet met een kleine zet juist zijn uitdagers voor schut. De farizeeërs verzinnen een 1 strikvraag en sturen hun leerlingen, samen met herodianen, naar Hem toe. Een monsterverbond tussen twee partijen die elkaar niet konden uitstaan. De farizeeën, dat weten we, waren de voorlieden van de Joodse gemeenschap en waren, zo kun je misschien zeggen, godsdienstig nationalistisch. Dus niks heulen met de Romeinse bezetters. De herodianen hadden een heel ander tactiek om de boel nog een beetje bij elkaar te houden: ze steunden hun vazalkoning Herodus. Maar in de ogen van de farizeeën danste Herodus natuurlijk geheel naar de pijpen van de heidense Romeinen. Is het geoorloofd cijns, belastingen, aan de bezetter, Caesar, de keizer, te betalen? Als Jezus ‘ja’ zegt, zullen de farizeeërs hem laten vallen, zegt hij ‘nee’ dan klagen de herodianen hem aan. Kortom: hij heult met de vijand òf hij veroorzaakt onrust met alle gevolgen van dien, wellicht zelfs wraakacties. Je voelt al bij de introductie dat hier een toneelstukje wordt opgevoerd. Met mooie woorden paaien ze Jezus. Net als in de politiek: dan moet je oppassen, zeker als notoire tegenstanders zich bij een zaak verenigen. Dan wordt er een spelletje gespeeld. Een monsterverbond. En nog vroom bedoeld ook, want bij de vraag of het geoorloofd is, of het wel of niet mag, gaat het uiteraard, zeker bij de farizeeërs, om: wat leert Gods wet hierover? De reactie van Jezus is fel: huichelaars. Laat eens zo’n geldstuk zien. En ze trappen er vierkant in. Ze graaien in hun broekzakken en er komt een muntstuk naar Jezus toe. En dat is meteen de clou van het verhaal. Ze hebben gewoon als Joden dat Romeinse geld op zak. Een munt met een beeltenis van een heidense keizer, met opschrift: ‘Divus Augustus’ (goddelijke verhevene). Blasfemie feitelijk voor hen. O, op zich best begrijpelijk dat ze dat geld gebruiken, je moet toch brood kopen en andere dingen. Net zo goed als vandaag de dag de Palestijnen ook het Israëlisch geld, de shekel, gebruiken. En je kunt de belastingen ook maar beter betalen, anders word je opgepakt. Dat je het gebruikt, is niet het punt. Maar dat je dan een ander erop aanspreekt…. Gebruik jij dat geld? Betaal jij je belastingen? Natuurlijk, je moet wel. Maar je houdt je mond en je broekzak dicht. En Jezus gaat het er goed inwrijven. Hij kijkt naar het muntstuk en vraagt: wiens beeld en opschrift is dit? Ja, ‘Caesar’, zeiden ze. Nou, zegt Jezus, ‘geef dan aan Caesar wat van Caesar is en aan God wat van God is.’ Geef die keizer zijn eigen beeld maar terug. Doe je zaken en doe het van je weg. Ga het niet bezitten, beleggen of opsparen. Het is niet van jou, je hebt er niets mee te maken. Je moet het gebruiken, maar dat is het dan ook. Ga je er niet mee vereenzelvigen, dan ga je lijken op die keizer, dan wordt je op den duur zíjn beeld en gelijkenis, een heerser maar nog in het klein ook. 2 Maar geef aan God wat van God is. En daar gaat het om. Wij zijn geschapen niet naar beeld en gelijkenis van de keizer maar van God. Dat is niet ‘God zij met ons’ op de euro en al helemaal niet ‘Gott mit uns’ op een helm. Het is juist jezelf, je macht, alles verliezen om het leven te winnen. Maar de Eeuwige, de verheven God, is zo ver weg. Ja, maar lees de verhalen, leef ermee en eruit en dan zal de inspiratie je overkomen, vooral in een mens jou nabij. Zie die vreemdelingen bij Abraham en Sara. Geen Caesar, met een duidelijk en goddelijk verheven, beeld, maar mensen, een mens ons nabij. Als een vreemdeling die verdwaald is zeker…. En die Ene van de vreemdelingen heeft ook een boodschap: over een jaar zal Sara een zoon gebaard hebben. En Sara lacht. Dat wordt meestal als ongeloof geduid. Maar het heeft in de woordbetekenissen ook een dubbele duiding. Het kan ook de ontspannen lach van ‘wie weet?’ zijn. Kom op, Abraham! Ook hier wellicht humor, je hoort het bijna ondeugend meeklinken. Maar Sara ontkent te hebben gelachen. Ze was even uit haar rol gevallen; de manen buiten in gesprek, Sara binnen in de tent. Tot op vandaag gaan de mannen naar de synagoge en zijn de vrouwen baas in huis. Een lach doorbreekt het patroon. Zij schrikt blijkbaar, maar het is maar de vraag of de gast het haar verwijt. Ja, je hebt wel gelachen! Dat kan ook juist een bemoediging zijn. Want er gaat nog veel meer gelachen worden. En let op, over een jaar, dan is Izaäk erbij; ‘jitschak’: hij lacht. Een nieuw leven, niet alledaags, alles is anders in het verhaal: twee heel oude mensen, onvruchtbaar enz. Maar juist niet uit de macht maar uit de machteloze komt Gods beeltenis tevoorschijn. Ja, we zullen opstaan en lachen en juichen en leven. 3
© Copyright 2024 ExpyDoc