Wie niet waagt, die niet wint!

Zondag 6 juli 2014, 10.30 uur, Pauluskerk
Lezing Nieuwe Testament: 1 Korinthe 4: 1 - 6
Lezing Nieuwe Testament: Mattheus 25: 14 - 30
Uitleg en verkondiging
Zusters en broeders, gemeente van Onze Heer Jezus Christus,
Wie niet waagt, die niet wint! Daarover vanmorgen. Iets wagen, iets durven, het lijken mij dingen waar
onze tijd vol van is. Er wordt wat afgewaagd en afgedurfd, vaak met ware doodsverachting! Je hoeft
maar te denken aan de halsbrekende toeren die mensen uithalen om de hoogste bergen van onze
aarde te beklimmen, uitgerekend over de meest steile hellingen. Of aan de pogingen alleen en te
voet onder meest barre omstandigheden de Zuidpool over te steken. Op alle mogelijke manieren lijkt
onze tijd zwanger van een onweerstaanbare drang tot waaghalzerij en tot het leveren van nog niet
eerder vertoonde prestaties. Zelfs als dat betekent, dat je daarmee je eigen leven of dat van anderen
op het spel zet. Maar ook dichterbij huis is dat aan de gang. Er zijn vast mensen hier, die al eens
hebben meegedaan aan een survivaltocht. Of denk aan bungeejumpen of aan die apparaten op de
kermis waarbij je in een bak aan zo’n mega-arm megasnel en megahoog wordt rondgeslingerd. De
zenuwen gieren door je keel en dat voor maar 15 Euro per keer. Op de een of andere manier worden
veel mensen vandaag de dag onweerstaanbaar aangetrokken tot het avontuur en tot het nemen van
- soms onverantwoorde - risico’s. Diezelfde zucht naar avontuur en risico zie je op het terrein van
geld en economie. Met een vaak onvoorstelbare energie en durf en vindingrijkheid zetten mensen
zich in voor hun bedrijf of onderneming. Omhoog die kwaliteit, omhoog die omzet, omhoog die winst!
Kosten noch moeiten worden gespaard om een steeds groter aantal klanten te interesseren voor het
opnieuw nieuwe en uiteraard sterk verbeterde product. De advertenties in de krant, op de televisie, op
internet, je kunt er veel van zeggen, maar ze getuigen allemaal van een enorme energie, activiteit en
vindingrijkheid en bereidheid tot het nemen van risico’s, die door mensen worden opgebracht om wat
ze belangrijk vinden ook echt te realiseren. Economie en geld en goed, dat zijn in ieder geval terreinen
waar we op dit moment echt voor gaan, zou je kunnen zeggen. Met als motto, dat, wie niets op het
spel durft te zetten, ook niets aan resultaten hoeft te verwachten.
Wie niet waagt, die niet wint. Dat zou je ook kunnen zetten boven de gelijkenis van Jezus, die wij
daarnet met elkaar hebben gehoord. Ik denk, dat Jezus zich in veel opzichten uitstekend thuis zou
hebben gevoeld in onze tijd. Met al die bereidheid tot avontuur en actie en tot het leveren van goede
prestaties, als het gaat om economie en geld en goed. Je merkt het aan de taal, die hij gebruikt. Hij
heeft het nogal ongegeneerd over bezit en over geld, over verdienen en winst en rente. En je merkt
het aan de manier waarop het toegaat in de gelijkenis van vanmorgen. Die vertoont veel trekken van
onze moderne neoliberale, kapitalistische wereld. Zelfs de basiswet van die wereld past Jezus toe:
“Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wàt hij
heeft nog worden afgenomen”. Er zijn vast nogal wat mensen vandaag die dat wel denken, maar die
dat nooit zo open en bloot durven zeggen als Jezus hier doet. Dat weet ik wel zeker!
Wat wil Jezus ons nu zeggen met deze gelijkenis? Waar gaat die eigenlijk over? Gaat die inderdaad
alleen over de wereld van geld en goed? Of heeft de gelijkenis ook betekenis voor ons leven, voor ons
bestaan nu? Ik noem een paar facetten in een poging om bij de kern van de gelijkenis te komen.
Iedere gelijkenis van Jezus begint met aan te sluiten bij ons gewone leven van alledag. Zo ook hier.
Je herkent het ogenblikkelijk waar Jezus het over heeft. Als het gaat om economie of om geld en
goed, dan zijn wij mensen inderdaad bereid om tot het uiterste te gaan. Alles zetten we in voor de
“goede” zaak, alles wat we in huis hebben aan inzet en doorzettingsvermogen en creativiteit. Alles
hebben we er vaak voor over en alles offeren we er vaak aan op. Kijk maar eens om je heen - ook
hier in Nederland - hoe dat zit met de huizen en de tuinen, vaak met van die enge hekken eromheen,
van veel mensen. Het gaat menigeen in materieel opzicht nog steeds goed, en dat niet voor niets.
Zo werkt dat onder de mensen. Dat de twee eerste dienaren dus energiek - onmiddellijk, staat er
uitdrukkelijk - aan de slag gaan om de eigendommen van hun heer maximaal uit te nutten, dat
verbaast ons niks. Dat is heel normaal.
Maar dan houdt de gelijkenis op normaal te zijn. Want wie van ons stopt zijn geld onder grond als
hij zoveel zou krijgen als die derde dienaar. Want ook één talent is een zeer groot bedrag. Wie van
ons? Precies, niemand! En dat is exact waar Jezus ons wil hebben met de gelijkenis van vanmorgen.
Niemand van ons doet dat, als het gaat om geld of goed. Je zou wel gek wezen! Het minste dat je
doet, is het op de bank zetten, dan krijg je tenminste de rente. Niemand van ons doet dat als het gaat
om geld of goed. Maar als het gaat om ons eigen léven? Is er dan ook niemand die dat doet? Zijn er
niet veel mensen die in wezen hun leven onder de grond stoppen en zichzelf daarmee in feite levend
begraven? Daarover gaat de gelijkenis. Dat is het punt waar Jezus ons wil hebben. Jullie lopen je het
vuur uit de sloffen, als het gaat om geld of goed. Maar loop je je ook het vuur uit de sloffen als het
gaat om jouw eigen leven? Dat is de vraag, die in de gelijkenis aan de orde is. En daarmee draait de
gelijkenis dus uiteindelijk niet om die twee “goede en trouwe” dienaren. De gelijkenis draait om die ene
dienaar, die “slecht en laf” wordt genoemd.
Waarin bestaat nou dat slechte en laffe van die dienaar met die duizend goudstukken? Vrijwel meteen
aan het begin van de gelijkenis staat er: “Aan de ene gaf hij vijf talenten, aan een ander twee en
aan nog een ander één; ieder naar wat hij aankon”. En in dat laatste zinnetje zit de sleutel van het
verhaal. Het laffe en het slechte van die derde dienaar zit hem daarin, dat hij gaat vergelijken: zij
zoveel en ik maar zoveel. Wij komen als mens ter wereld en op een dag gaan onze ogen open voor
onszelf en voor de ander. En we krijgen kijk op onze mogelijkheden en bekwaamheden en óók op
onze onmogelijkheden en onbekwaamheden. En plotseling komen we tot de conclusie, dat er om
ons heen - vlakbij zelfs - allemaal mensen zijn die er op veel punten beter aan toe lijken dan wijzelf.
Ze zijn duidelijk beter, slimmer, leuker, mooier, rijker of socialer dan wij. En daarmee ontstaat in
onszelf een noodlottig mechanisme, dat ons leven steeds verder stuk kan maken. Waar wij elkaar
als mensen gaan zien als concurrenten waar je alleen maar tegenop moet bieden, daar verkeert het
leven in zijn tegendeel, zegt Jezus. Daar geeft een mens uiteindelijk de levensmoed op, want er zijn
toch altijd mensen die beter of sterker zijn dan jij. Of je wordt bang, doodsbang, om ook nog maar iets
aan te pakken in het leven. Want, stel, dat het mislukt, je weet maar nooit, dan ben je weer minder
dan die ander. En je duikt onder in het hol van je bestaan. Hoeveel mensen, juist ook mensen uit de
Pauluskerk overkomt dat niet. Wie zo het leven gaat zien als een situatie van voortdurende competitie
met een ander, die wint het nooit. Die doet uiteindelijk niets meer goed. Die stopt uiteindelijk de schat
van zijn leven onder de grond. En is levend begraven, letterlijk. Voor zo iemand gaat geleidelijk aan
gelden het omgekeerde van het thema van vanmorgen. Niet: wie niet waagt, die niet wint, maar: wie
niet wint, die niet waagt.
Wat kan je doen om uit dat noodlottige mechanisme van het vergelijken weg te blijven? De gelijkenis
zegt daarover een paar dingen.
Eén. “Of het zal zijn als met een man die op reis ging, zijn dienaren bij zich riep en het geld dat hij
bezat aan hen in beheer gaf.” Daarmee wordt de bijbelse basisverhouding getekend tussen God
en mens. Wij mensen hebben ons leven niet zelf gemaakt. We hebben het gekregen, in bruikleen.
In het vertrouwen, dat wij in staat zijn om er op een goede manier mee om te gaan. Jezus stelt ons
God dus niet voor als de grote boeman voor wie wij ons leven lang bang moeten zijn. Of als de grote
levensboekhouder, die continue bezig is alle plussen en minnen van ons leven nauwkeurig bij te
houden. Jezus stelt ons God voor als Degene die ons het leven geeft als een geschenk. Dat is het
beeld: ver en lang weg. En waarom? Omdat volgens Jezus God Degene is die ons vertrouwt, die er
rustig op vertrouwt, dat wij mensen heel goed in staat zijn om met ons leven iets zinnigs te doen, zo
actief en avontuurlijk als maar mogelijk is.
Twee. God geeft ons het leven niet zomaar, maar op een heel bepaalde manier. “Ieder kreeg naar
wat hij aankon”, hoorden we. Dat kleine zinnetje vormt de kern van de hele gelijkenis. En het vormt
tegelijk de sleutel om dat noodlottige en dodelijke mechanisme van het vergelijken te doorbreken. God
vraagt van ons niet - zegt de gelijkenis - om een Mozes te worden of een Abraham of Sara, of een
Gandhi of een Moeder Teresa, of een Leonardo di Caprio of een Robin van Persie of een Louis van
Gaal. Je hoeft jezelf niet te vergelijken met een ander. Als je dat doet, zakt al je energie weg, omdat
je denkt, dat je het niet redt. Of je wordt doodsbang, omdat je denkt, dat je je geen enkele fout in het
leven meer kunt permitteren. God vraagt van jou, zegt Jezus in de gelijkenis, om het geschenk van
het leven te gebruiken waarvoor het is bedoeld. Namelijk om te worden tot wie je in de kern al bent.
Niet meer en niet minder. Dat is de hele kunst van het leven: dat je het leven ziet als een geschenk
van God en dat het je lukt om daarin je eigen maat te vínden, te leren kennen en te waarderen. Dat
het je lukt om Henk te worden, of Anneke of Marianne, of Michael of Abraham of Jeannette of Donald
of Huub. Dat doe je niet door je leven risicoloos onder de grond te stoppen, uit angst dat er ook maar
iets mis zal gaan. Dat doe je door er voluit naar te zoeken, met alle energie en vindingrijkheid en
doorzettingsvermogen die je door God zijn gegeven. Net zoals dat nu vaak gebeurt in de wereld van
economie en geld en goed, volledig onder het motto: wie niet waagt, die niet wint.
Wie niet waagt die niet wint. Daarover ging het vanmorgen. De gelijkenis van Jezus stelt ons
allemaal voor een uitdaging van de eerste orde. God heeft ons mensen het leven niet gegeven als
een risicoloze aangelegenheid, waarbij je maar het beste op safe kunt spelen. Integendeel. Het
vraagt erom serieus te zoeken, met alle onzekerheden en risico’s van dien. Dat geldt voor elk van
ons, persoonlijk, zoals we hier zitten. Maar het geldt ook voor ons gezamenlijk als samenleving, die
voor de uitdaging staat om te zorgen, dat we de boel bij elkaar houden en dus rekenen met al die
mensen in onze samenleving, die het op eigen kracht niet redden, korter of langer. Dat is zeker geen
vrijblijvende aangelegenheid. Daarvan getuigen Jezus’ woorden: “Maar wie niets heeft, hem zal wat hij
heeft, nog worden afgenomen. En die nutteloze dienaar, gooi die eruit, in de uiterste duisternis, waar
men jammert en knarsetandt”. Wie goed om zich heen kijkt, weet dat dat maar al te waar is. Als je de
kapotte en eenzame levens ziet van zoveel mensen om ons heen en in onze samenleving. Omdat zij
het gevoel hebben, dat zij buiten spel zijn gezet en er niet meer toe doen.
Lieve mensen, wie niet waagt die niet wint. Jezus ziet ons leven niet als een risicoloze
aangelegenheid. Er is moed en durf voor nodig om er iets moois en goeds van te maken. God heeft
ook jou het leven gegeven om daarin jezelf te zoeken èn te vinden, met wat je kunt en wat je niet kunt.
En als het je lukt om dat geschenk van het leven goed en trouw te beheren, ik ben ervan overtuigd,
dan maakt God Jezus’ woorden in de gelijkenis werkelijk waar: “Voortreffelijk, jij bent een goede en
betrouwbare dienaar. Iets kleins heb je goed beheerd, nu zal ik je over iets groots aanstellen. Kom
binnen en vier feest met mij”. Amen.
D.J. Couvée,
Rotterdam, 6 juli 2014