Preek 2e zondag 40-dagentijd - zondag 1 maart

2e Zondag van de Veertigdagentijd 2015 – Krijtberg
Gen. 22, 1-2. 9a. 10-13. 15-18; Rom. 8, 31b-34 en Mc. 9, 2-10
Overweging
De cultuur van het oude Israël was een verhalende cultuur. Als mensen iets wezenlijks
tot uitdrukking wilden brengen, vertelden zij een verhaal. Vandaag hoorden wij zo’n
verhaal, dat onder ons bekend is als het verhaal over het offer van Abraham. Het is op
het eerste gezicht een wat vreemd verhaal, dat ons ook makkelijk op het verkeerde been
kan zetten. Maar wat het verhaal te zeggen heeft is van enorm belang.
Wij horen in het begin van het verhaal dat God Abraham op de proef wil stellen en hem
vraagt om zijn enige zoon, Isaac te offeren. Dat moeten we dus niet te letterlijk nemen.
God wil dat offer helemaal niet, zoals de rest van het verhaal ook duidelijk zal maken.
Maar in de tijd waarin dit verhaal geschreven werd, was het heel normaal in het Midden
Oosten dat er kinderoffers plaatsvonden. In het Midden Oosten was bovendien veelgodendom de standaard. In deze omgeving van veelgodendom en kinderoffers wilde Israël
duidelijk maken, dat die éne God van Abraham, Isaac en Jacob anders is dan al die
vreemde goden van hun buurvolkeren. Dit verhaal is één van de verhalen die deze
eigenheid van de God van Israël wil tonen.
We moeten die vraag van God aan het begin van het verhaal dus niet te letterlijk nemen
als iets dat God werkelijk aan Abraham gevraagd heeft. Veeleer moeten we het lezen als
een soort van echo van de achterhaalde verwachtingen die Israël aan de kaak wil stellen.
Goden vroegen in die tijd om het offer van de eerstgeborene. Dát was de culturele norm.
We moeten het begin van het verhaal daarom niet zozeer verstaan als een echte vraag
van God, maar meer als de vanzelfsprekende veronderstelling van Abraham zelf, dat God
hem om dit offer zou vragen. Goden vragen immers om het offer van de eerstgeborene?
Waarom zou zijn God anders zijn?
Maar dan blijkt dat zijn God inderdaad anders is. Wij horen hoe Abraham de berg op
gaat en zijn zoon nog bemoedigend toespreekt. Zij sprokkelen hout en maken alles
gereed voor het brandoffer. Abraham bindt zijn zoon vast, legt hem op de houtstapel en
staat op het punt om zijn zoon de keel af te snijden. Maar dan – op dat vreselijke en
dramatische moment – blijkt dat zijn God inderdaad anders is dan al die andere goden.
Rembrandt heeft het moment op een prachtige manier uitgebeeld. U kent het schilderij
vast wel: Een engel grijpt Abraham bij de pols en kijkt hem indringend aan, een vermanende hand geheven: Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets! Ik weet nu
dat gij God vreest, want gij hebt Mij uw enige zoon niet onthouden.
De God van Abraham wil dit offer niet. Hij wil niet dat omwille van Hem kinderen
gedood worden. Hij wil ons hart. Hij wilde het hart van Abraham, en Abraham toont
Hem hoezeer hij Hem zijn hart gegeven heeft. Deze God zal ook het hart van Isaac willen.
En Hij wil het hart van ieder van ons. Hij is een God van liefde. Hij had aan Abraham een
groot volk beloofd en veel nakomelingen. En zou Hij Abraham dan nu – nu hij in zijn
hoge ouderdom eindelijk een zoon heeft gekregen – Hem zijn eerstgeborene willen
ontnemen? In tegendeel. Hij zal Abraham inderdaad dat nakomelingschap schenken, dat
Hij hem beloofd had.
Wij kennen dit verhaal als het offer van Abraham, ik zei het al. Het verhaal wordt in onze
traditie vooral verteld als een verhaal over het grote geloof van Abraham en over zijn
rotsvaste vertrouwen op God. Terecht doen we dat. Want Abraham noemen wij juist
vanwege dit grote geloof aartsvader. Israël vertelt dit verhaal om dezelfde reden,
namelijk om aan het grote godsvertrouwen van Abraham te herinneren en om in dit
verhaal de zelfkritische vraag te horen, die ook tot ons klinkt; namelijk hoe groot ons
eigen godsvertrouwen is.
Maar in de Joodse traditie speelt het verhaal ook nog een andere rol. Wij noemen dit het
offer van Abraham. Maar in de Joodse traditie staat het bekend als de binding van Isaac.
In de Joodse verbeelding speelt Isaac een veel grotere rol dan in de onze. Want Israël
identificeert zich met Isaac. Dat ligt ook voor de hand. Het is een klein volk, al te vaak in
haar geschiedenis slachtoffer van veel machtiger buurvolkeren. Israël heeft maar al te
vaak ervaren hoe zij gebonden werd, en hoe haar een mes op de keel werd gezet. Maar
Israël heeft ook maar al te vaak ervaren – zoals Isaac dat doet in dit verhaal – dat hoe
groot het gevaar ook is, hoe levensbedreigend en beangstigend het leven ook zijn kan, de
liefde van God toch altijd groter is. Die liefde van God overwint aan het einde alles, hoe
onwaarschijnlijk het ook lijkt.
Dát is de grote ontdekking van Israël, dat de éne God een God van liefde is. Daarom
schrijft Israël dit verhaal. Daarom vertelt zij het door. Daarom spreekt Jezus over zijn
Vader juist ook op deze wijze; als over een God van liefde en trouw, die voor ons –
mensen – niets dan leven en liefde wil.
Israël heeft ontdekt dat haar God anders is dan het heersende culturele voorstellingsvermogen van goden maakte. Ook de leerlingen van Jezus – tot ín de meest intieme kring
van de meest belangrijke apostelen – moesten leren dat God anders is dan zij dachten,
en dat ook de Messias daarom niet noodzakelijkerwijs aan hún verwachtingen zou
beantwoorden. Velen onder de apostelen – zeker ook de donderzonen Jacobus en
Johannes – wensten zich een politieke Messias, die de macht van de Romeinen zou
breken. In het evangelie van vandaag horen wij, hoe zij met Jezus de berg op gaan, waar
Hij voor hun ogen van gedaante verandert en Mozes en Elia ontmoet. Ze zijn erdoor
overdonderd. Hier zijn opeens de grote gestalten van Israëls geschiedenis samen met
Jezus bijeen . Petrus wil tenten voor hen bouwen, als ware het voor legerleiders die het
volk zullen aanvoeren. Hier is de Messias waar zij op hoopten.
Maar Mozes en Elia spreken alleen maar met Jezus, en dan verdwijnen zij. Er klinkt een
stem die de apostelen zegt dat zij goed naar Jezus zouden moeten luisteren. Jezus keert
terug naar zijn gewone gedaante. Hij verbiedt zijn apostelen om aan anderen ook maar
iets te zeggen van wat zij gezien hebben. En Hij daalt met hen de berg af. Ze gaan gewoon
– met z’n vieren, zoals zij de berg beklommen hadden – weer naar beneden. En die apostelen zullen nog heel wat naar Jezus moeten luisteren, vóór zij eindelijk – pas ná zijn
dood – zullen begrijpen wat voor Messias Hij is: Geen Messias van macht en van oorlogen en offers en messen en zwaarden. Maar een mens van liefde en van trouw, zoals de
God over wie Hij met hen sprak.
De apostelen hebben gaandeweg moeten leren wie Jezus is, en moesten er herhaaldelijk
aan herinnerd worden. Israël heeft moeten ontdekken wie en hoe God is, en moest er
telkens weer aan herinnerd worden. Voor ons geldt hetzelfde. Ook wij moeten blijven
zoeken naar wie God werkelijk is, en naar wat Hij van ons vraagt. En zelfs als wij het
denken te weten, moeten wij er toch steeds weer aan herinnerd worden, en de verhalen
horen, en ons afvragen of wij het wel echt goed weten en begrepen hebben.
Wij leven naar Pasen toe. Met Pasen zullen wij vieren hoe God voor ons is. Hij is een God
die bevrijdt, en die vooral bekommert is om wie klein en onaanzienlijk is. Hij is een God
die mens wordt met ons, en dient, en uiteindelijk zijn leven geeft voor zijn vrienden. Hij
is een God die trouw is, en leven geeft over de grenzen van de dood heen. Die God van
liefde en trouw wil ons hart. Hij wil dat wij liefdevol en betrouwbaar zijn, zoals Hij. En
Hij wil dat wij daar naar toeleven en naar Hem toeleven, iedere dag van ons leven, en
zeker ook in deze veertig dagen voor Pasen.