Beter met minder - Nederlands Jeugdinstituut

Beter met minder
Statements Denktank Transformatie Jeugdstelsel
Het jeugdstelsel moet anders gaan werken: de transformatie. Daarom vinden er overal experimenten plaats. Maar brengen
die echt vernieuwing? Bouwen ze er voort op de kennis over wat wel en niet werkt? Hoe profiteren de experimenten van
elkaar? Is met minder middelen een effectiever jeugdstelsel te realiseren? Op initiatief van het Nederlands Jeugdinstituut en
onder voorzitterschap van Job Cohen bogen bestuurders en experts zich in de Denktank Transformatie Jeugdstelsel over de
vraag welke thema’s écht om anders werken vragen. Cliënten, gemeenten en onderwijs schoven bij sessies aan. Deels gaat
het om de bekende punten: meer ‘eigen kracht’, meer hulp ‘naar voren’, beter samenwerken. Maar de denktank draagt ook
stof aan voor verdere discussie en ontwikkeling. En geeft suggesties hoe die ontwikkeling kan plaatsvinden.
Inhoudelijk de bakens verzetten
Ja, er moet meer aandacht zijn voor de versterking van zelfregie en zelfredzaamheid van burgers en hun sociale netwerken.
De eerste lijn (de ‘vrij toegankelijke jeugdhulp’) verdient versterking, wat kan leiden tot minder gebruik van dure zorg. Ook
kan de samenwerking veel beter. Specialistische hulp moet snel beschikbaar zijn en zich - zodra dat kan - net zo snel weer
terugtrekken. Schotten tussen deelsectoren moeten verdwijnen. Daarover zijn de bestuurders - uit heel verschillende onderdelen
van de jeugdsector - het roerend met elkaar eens. Maar ze vinden dat er méér nodig is om een duurzame verbetering en een
kosteneffectiever stelsel te realiseren. Hieronder tien highlights.
Nieuwe verhoudingen
1. Vijf partijen, één belang. Partij één: dat zijn de jeugdigen. Het belang van iedereen is dat zij gezond en veilig opgroeien
en mee kunnen doen. De ouders zijn daarvoor, als tweede partij, verantwoordelijk. Als ze professionele hulp nodig hebben,
zijn ze - vanwege hun verantwoordelijkheid - ‘opdrachtgever’. Medeopvoeders zoals leerkrachten, familie en andere
personen rond het kind zijn de derde partij. Zij helpen bij het opgroeien van jeugdigen. De jeugdhulp is de vierde partij:
vraaggericht en dienstbaar, maar met professionals die ruimte krijgen om hun kennis en vaardigheden optimaal in te zetten.
De overheid is de vijfde partij. Ze faciliteert, maar stelt grenzen aan het zorggebruik. Én ze stelt grenzen als de veiligheid van
kind of samenleving op het spel staat. Iedere partij heeft in het belang van jeugdigen rechten én plichten.
2. Gezonde spanning vraagt structureel debat. Vijf partijen met verschillende rollen en perspectieven, dat roept
spanning op. Bijvoorbeeld: terwijl ouders aan het roer staan, voeren professionals vanuit hun eigen rol het gesprek met
hen: wat werkt wel en wat niet? Of: de overheid moet de gevraagde zorg bieden, maar ook de kosten in de hand houden.
De ouders zijn opdrachtgever, maar de overheid moet ingrijpen als de veiligheid van het kind in gevaar komt. Intussen
zijn de scheidslijnen tussen ieders rechten en plichten niet spijkerhard. Daarom zijn zij onderwerp van voortdurend
maatschappelijk debat. Zo hoort het ook.
Ongedeeld stelsel
3. Verschillende perspectieven, samenhangende oplossingen. Het sociaal-maatschappelijk perspectief, de onderwijs­
blik, het medisch model, de pedagogische benadering, de jeugdbeschermingspet, het zijn diepgewortelde perspectieven die
verankerd zijn in de deel­sectoren. Maar door schotten weg te nemen en meer samen te werken ontstaat nog geen samen­
hangende hulp en integraal beleid. Dan moeten professionals, instellingen en gemeenten die verschillende perspectieven
begrijpen en met burgers één taal spreken. Richt daarbij niet de focus op hoe je verschillen kunt wegnemen, maar hoe je ze kunt
gebruiken om de juiste antwoorden te vinden op de vragen die centraal staan. Zodat je tijdig de juiste hulp biedt.
4. Oók de specialist hoort (soms) in de eerste lijn. Te gemakkelijk wordt de eerste lijn verengd tot het domein van de
generalisten. Daar­achter zou het domein zijn van specialisten, dat alleen maar via een besluit van de gemeente toegankelijk
is (de ‘niet vrij toegankelijke hulp’). Maar sommige specialistische hulp kan veel efficiënter direct ingezet worden voor kort­
durende adviezen of behandelingen. Zo kunnen ouders met kinderen met autisme simpel aan opvoedadvies komen en pubers
met angstaanvallen in korte tijd weer goed functioneren.
© Nederlands Jeugdinstituut, 2014
5. Meer veiligheid met minder dwang. De jeugdbescherming en jeugd­reclassering zijn in de nieuwe wet achter in het
stelsel gezet, in een aparte voorziening (de zogeheten ‘gecertificeerde instelling’). Maar als geen ander weten de professionals
die daar werken met conflicterende belangen en weerstanden om te gaan. Zorg er voor dat ze die kennis kunnen overdragen
en er meer in een vrijwillige sfeer opgelost kan worden. Breng ook de burger weer terug in de jeugdbescherming, denk
aan netwerkberaad en burgervoogden. Dat draagt bij aan een ‘vermaatschappelijking’ van deze taak. Ook moeten andere
professionals dan die van de gecertificeerde instellingen beschermingstaken kunnen uitvoeren, zoals voogdij. Dat alles
scheelt geld en onvrede. Het buitenland laat zien dat dit kan.
Beter met minder
6. Het kan kosteneffectiever. Neem evidence based practice (EBP) als richtsnoer: doe wat werkt en stop met aanpakken die
niet werken of onnodig duur uitpakken. Over EBP bestaan veel misverstanden. EBP zou vernieuwing in de weg staan en duur
zijn. Dat is niet zo. We weten veel meer dan we doen. Een beter en goedkoper jeugdstelsel ontstaat niet zozeer door iets totaal
nieuws te ontwikkelen. Er zijn grote verbeteringen mogelijk door te doen wat werkt. Dát zou al een hele vernieuwing zijn!
7. Meet, weet, leer en verbeter op álle niveaus. Evidence based werken betekent dat instellingen lerende organisaties
zijn. Onderzoek en praktijkreflectie gaan daarbij hand in hand. Met de blik steeds gericht op beter en efficiënter. Het
gemeentelijk beleid moet ook op die manier werken. Te weinig gemeenten maken gebruik van hun jeugdmonitors om te
kijken welke kwesties om beleid vragen, wat zij in dat licht van aanbieders nodig hebben en of dat beleid vruchten afwerpt.
Ook hier hoort een kwaliteitscyclus naar steeds beter te leiden.
Een doelgericht en interactief proces
Tot zover de vraag welke thema’s belangrijk zijn in de transformatie. Nu de vraag hoe dat allemaal tot stand moet komen.
8. Stuur op basis van kengetallen. Er is sturing nodig vanuit het gemeentelijk jeugdbeleid. De basis daarvoor zijn
kengetallen: wat is in de wijk, gemeente en regio de staat van de jeugd en wat zijn belangrijke maatschappelijke
vraagstukken? Welke diensten bieden instellingen in dat licht en wat is de kwaliteit? Op basis daarvan formuleert de
gemeente ambities voor te realiseren resultaten en noteert hoe en met wie (burgers en in te kopen diensten) die resultaten te
behalen zijn. Bij die inkoop hanteert ze criteria die helpen het ‘anders en beter werken’ te realiseren.
9. Partnerschap is onontbeerlijk. Partijen moeten samenwerken om de transformatie tot een succes te maken:
burgers, cliënten, bestuurders en professionals, gemeenten en instellingen en hun organisaties (cliënt-, beroeps- en
brancheverenigingen), opleidingen, kennis- en onderzoeksinstellingen. Naarmate de ambities en visie van de transformatie
door de betrokken partijen méér zijn meebepaald, voedt dat samenwerking: men gáát met elkaar voor een gezonder en veiliger
opgroeien van jeugdigen. Dat vraagt gezamenlijke inspanning, maar ook cultuurverandering: de mindset en houding om
gezamenlijk te transformeren.
10.Verdeel, co-creëer en faseer. Er is veel te doen. Organiseer daarom een aanpak minimaal op regionaal niveau met lokale
verbindingen en waar nodig op bovenregionaal niveau. Werk regionaal en landelijk samen en verdeel de taken: als regio X
trajecten met passend onderwijs en jeugdhulp uitprobeert, ontwikkelt regio Y langdurige jeugdhulp in de buurt. En wissel
dat landelijk uit. Zo gaan we van A naar B. En leren we met en van elkaar. Met een routeplanner. Maar het proces is niet
gemakkelijk voorspelbaar. Transformeren is leren, op alle niveaus. De richting is duidelijk, de route vraagt soms aanpassing
en omleiding. De aanpak zal flexibel moeten zijn.
Met deze tien punten zijn grote veranderingen te bereiken. Onder het motto: transformeren doe je samen, doelgericht, met
kennis en beleid en al doende lerend.
Het volledige rapport van de Denktank Transformatie Jeugdstelsel heeft als titel Beter met minder. Bouwstenen voor de
transformatie van het jeugdstelsel en is te downloaden op: www.nji.nl/denktank-transformatie-jeugdstelsel.
www.nji.nl