Contourennota - Proeftuin NWN

Gewoon
DOEN
“Doortastend, Ondersteunend, Eenvoudig en Nodig”
Uitgangspunten en contouren voor een
nieuw Vlaardings Jeugdstelsel
1
Inhoudsopgave
Inleiding en leeswijzer
p. 3
Hoofdstuk 1: De nieuwe Jeugdwet
p. 4
Hoofdstuk 2: Uitgangspunten Nieuwe Vlaardings Jeugdstelsel
p. 8
Hoofdstuk 3: Contouren van het nieuwe Vlaardings Jeugdstelsel
p. 12
Hoofdstuk 4: Organisatie en financiën
p. 20
2
Inleiding en leeswijzer
Als gevolg van de nieuwe Jeugdwet, decentralisatie AWBZ, aanpassing van de WMO, de
Participatiewet en het gewijzigd wettelijk kader passend onderwijs breiden de verantwoordelijkheden
1
van de gemeente zich per 1 januari 2015 fors uit. Alle moeten ertoe bijdragen dat de eigen kracht en
het sociale netwerk eerst worden aangesproken voordat een beroep wordt gedaan op publiek
gefinancierde voorzieningen. Het accent ligt op participatie in de samenleving. Voorkomen moet
worden dat hulpverleners langs elkaar heen werken: ‘één gezin, één plan, één regisseur’ is het
uitgangspunt bij alle decentralisaties in het sociale domein. Deze ontwikkelingen geven ons de kans
én de verplichting om te zorgen voor samenhang in beleid én uitvoering. In de notitie Van ‘Zorgen
voor’ naar ‘Zorgen’ dat, naar transformatie ondersteuning binnen sociaal domein in Vlaardingen
hebben wij onze integrale doelstellingen en uitgangspunten ten aanzien van het sociaal domein
vastgelegd. Op basis daarvan bereiden wij een plan voor waarin wij aangeven hoe wij de
overlappende onderwerpen in samenhang zullen concretiseren.
Met Van ‘Zorgen voor’ naar ‘Zorgen dat’ als fundament zoemen wij hier in op de nieuwe
verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de Jeugdwet. Voorliggend plan beschrijft de contouren van
het nieuwe Vlaardings jeugdhulpstelsel. Het vormt de inhoudelijke leidraad op basis waarvan wij onze
nieuwe verantwoordelijkheden zullen uitwerken. Wij beschouwen de decentralisatie jeugdzorg
nadrukkelijk als een kans om de ondersteuning en zorg voor de jeugdige en het gezin te optimaliseren
en adequater te organiseren. De gemeente is immers vanaf 2015 integraal verantwoordelijk voor álle
vormen van jeugdhulp. Bovendien moeten wij een alternatief bieden voor bestaande structuren, die
gedeeltelijk verdwijnen. Hierdoor hebben wij de mogelijkheid om het nieuwe stelsel zo efficiënt en
effectief mogelijk in te richten. Het belang van de jeugdige en het gezin staan daarbij centraal.
Concrete aanleiding voor de vormgeving van het nieuw Vlaardings jeugdstelsel vormt de nieuwe
Jeugdwet. Wij schetsen in de eerste plaats de belangrijkste uitgangspunten en kaders uit het wettelijk
kader. Althans, voor zover die nu bekend zijn. Het formele wettelijk kader is op dit moment nog niet
vastgesteld door de Eerste Kamer. Het financiële kader is daarom ook nog niet volledig helder.
Desondanks is het noodzakelijk om de voorbereidingen van de decentralisatie-opgave voortvarend ter
hand te nemen. Het betreft immers een complexe en omvangrijke operatie, die zorgvuldig dient te
gebeuren.
Naast de eisen die de Jeugdwet aan ons stelt, beschrijven wij de lokale visie, uitgangspunten en
doelstellingen en zetten deze in het perspectief van recente stadsregionale ontwikkelingen. De
afgelopen periode hebben wij de beleidsvoorbereiding met de regiogemeenten gezamenlijk gedaan.
Het resultaat hiervan staat beschreven in het implementatieplan Acht is meer dan duizend. Dit
implementatieplan markeert de overgang van de (gezamenlijke) voorbereidingsfase naar de meer
lokale implementatiefase, waarin meer praktische inrichtingsvraagstukken aan de orde komen.
Hoofdstuk 3 beschrijft de contouren van het nieuwe Vlaardings jeugdstelsel. Hiermee geven wij
richting aan de vervolgstappen die wij zullen gaan zetten. Wij zullen daarbij een onderscheid maken
tussen de activiteiten die er op zijn gericht om per 1 januari 2015 aan onze formele
verantwoordelijkheden te kunnen voldoen (transitie). Daarnaast beoogt de decentralisatie jeugdzorg
ook een fundamentele cultuuromslag te realiseren (transformatie). Dit laatste proces vergt een lange
adem en loopt in 2015 en volgende jaren door.
De decentralisatie jeugdzorg heeft niet alleen grote gevolgen voor de gemeente, maar zeker ook voor
de uitvoerende organisaties en hun medewerkers. Op basis van dit document gaan wij in overleg met
zorgaanbieders, jeugdinstellingen als het Centrum voor Jeugd en Gezin, vrijwilligersorganisaties,
cliëntenvertegenwoordigingen en onderwijs om het nieuwe Vlaardings jeugdstelsel verder te
concretiseren én te operationaliseren. Dit document vormt hiervoor het inhoudelijk kompas.
De resultaten van de overleggen zullen wij begin 2014 presenteren en verwerken in een wettelijk
verplicht op te stellen beleidsplan. Rond die tijd is het wetsvoorstel goedgekeurd door de Eerste en
Tweede Kamer, is er definitief duidelijkheid over de omvang van het budget dat aan Vlaardingen
gedecentraliseerd wordt en zijn de praktische Vlaardings voorbereidingen een stap verder.
1
Deze invoeringsdatum is pas definitief als de wetgevingstrajecten zijn afgerond. Alle inspanningen zijn er op
gericht om de transities per 1 januari 2015 te effectueren.
3
Hoofdstuk 1 De nieuwe Jeugdwet
2
1.1 Waarom een nieuw wettelijk kader?
De evaluatie van de Wet op de jeugdzorg en de analyse van de parlementaire werkgroep
Toekomstverkenning Jeugdzorg laten belangrijke tekortkomingen van het huidige stelsel zien:
een te grote druk op gespecialiseerde zorg;
 tekortschietende samenwerking rond kinderen en gezinnen;
 afwijkend gedrag wordt onnodig gemedicaliseerd;
 het kosten opdrijvend effect als afgeleide van deze knelpunten.
Mede op basis hiervan is de regering van oordeel dat er een omslag (transformatie) nodig is in de
ondersteuning, hulp en zorg bij opgroeien en opvoeden. Een omslag naar:
1. preventie en uitgaan van eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden (eigen kracht)
3
van jeugdigen en hun ouders, met inzet van hun sociale netwerk en de Civil Society ;
2. demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door onder meer het opvoedkundig klimaat te
versterken in gezinnen, wijken, scholen en voorzieningen als kinderopvang en
peuterspeelzalen;
3. eerder de juiste hulp op maat te bieden, om het beroep op dure gespecialiseerde hulp te
verminderen;
4. integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’;
door ontschotting van budgetten ontstaan meer mogelijkheden voor betere samenwerking en
innovaties in ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en gezinnen;
5. meer ruimte voor professionals om de juiste hulp te bieden; betrokken professionals die
sociale netwerken in de omgeving van het gezin weten in te schakelen en die kunnen
samenwerken met vrijwilligers en familieleden en hun kracht weten te benutten.
Om dit te realiseren, heeft het kabinet-Rutte I in het regeerakkoord (oktober 2010) afgesproken het
huidige stelsel te hervormen.
Met de nieuwe Jeugdwet legt de wetgever alle verantwoordelijkheid voor het omgaan met
ondersteuningsvragen binnen het jeugddomein zowel qua regie als financiering in handen van de
gemeente. Op deze wijze kan een einde komen aan de huidige verkokering en fragmentatie. Dit komt
de effectiviteit en kwaliteit van zorg ten goede en is goedkoper dan de huidige uitvoeringspraktijk. De
overdracht van de budgetten gaat daarom gepaard met grote bezuinigingen.
Het kabinet heeft de ambitie om de nieuwe wet voor het einde van dit jaar te publiceren in het
staatsblad, zodat de wet vanaf 1 januari 2015 in werking kan treden.
1.2 Gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden
Concreet betekent de invoering van de Jeugdwet dat gemeenten vanaf 2015 bestuurlijk en financieel
verantwoordelijk zijn voor de preventie, jeugdhulp, en de uitvoering van jeugdreclassering en
jeugdbescherming. Aanvullend op onze huidige verantwoordelijkheid voor de zogenoemde
preventieve opvoedondersteuning (nu: prestatieveld 2 van de WMO) en de jeugdgezondheidszorg en
gezondheidsbevordering (Wet Publieke Gezondheid), zij wij vanaf dan verantwoordelijk voor de
vormen van ondersteuning, hulp en zorg die voorheen vielen onder de verantwoordelijkheid van
provincie, Rijk, AWBZ of Zorgverzekeringswet. Het gaat hierbij om: de provinciale (geïndiceerde)
jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, de geestelijke gezondheidzorg voor jeugdigen (jeugd-ggz), de zorg
voor jeugdigen met een verstandelijke beperking, de begeleiding en persoonlijke verzorging van
jeugdigen, vervoer bij begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen, kortdurend verblijf ten
behoeve van jeugdigen, ggz in het kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg), de uitvoering
Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK), jeugdbescherming (JB) en
4
jeugdreclassering (JR) en de uitvoering kindertelefoon .
2
Deze beschrijving is afkomstig uit de Memorie van Toelichting op de nieuwe jeugdwet
Het begrip ‘civil society’ kent vele omschrijvingen maar in onze optiek gaat het daarbij om een
samenlevingsvorm waarbij burgers betrokken zijn bij elkaar en als vanzelfsprekend op vrijwillige basis bereid
zijn om elkaar te helpen en ondersteunen waar dat nodig is.
4
Voor het AMHK, JB, JR en kindertelefoon geldt de verplichting dit bovenlokaal te organiseren.
3
4
Figuur 1: Huidige en nieuwe situatie
Het wetsvoorstel geeft de gemeente de verantwoordelijkheid om daar waar jeugdigen en hun ouders
het niet op eigen kracht redden en ondersteuning, hulp en zorg nodig hebben bij het opgroeien en
opvoeden, een voorziening op het gebied van jeugdhulp treffen, zodat kinderen en gezinnen de hulp
krijgen die passend is. De ‘jeugdhulpplicht’ is soortgelijk aan de huidige compensatieplicht in de WMO.
Dit betekent dat gemeente een voorziening voor jeugdhulp treft als een jeugdige of zijn ouders dit
nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie ..
Jeugdhulp is in de nieuwe wet breed gedefinieerd en omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan
jeugdigen en hun ouders bij alle denkbare opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en
stoornissen. Hieronder valt zowel een vorm van ambulante hulp als een verblijf bij pleegouders,
hulp in een medisch kinderdagverblijf of psychiatrische zorg. De gemeente dient te voorzien in een
kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van de verschillende vormen van jeugdhulp en van
gecertificeerde instellingen die de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering uitvoeren en
zorgt er voor dat ieder kind, dat in enigerlei vorm jeugdhulp nodig heeft, deze daadwerkelijk krijgt.
De wet verplicht ons in een beleidsplan vast te leggen hoe wij invulling geven aan onze nieuwe
verantwoordelijkheden gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
a) preventie en vroege signalering van opgroei- en opvoedproblematiek;
b) demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door onder meer het opvoedkundig klimaat te
versterken in gezinnen, wijken, buurten, scholen en voorzieningen als kinderopvang en
peuterspeelzalen;
c) het bevorderen van de opvoedcapaciteiten van de ouders en de sociale omgeving, opdat de
ouders zoveel mogelijk in staat worden gesteld om zelf de verantwoordelijk voor de opvoeding
te dragen;
d) het inschakelen, herstellen en versterken van het eigen probleemoplossend vermogen van de
jeugdige, zijn ouders en zijn sociale omgeving (eigen kracht);
e) het waarborgen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit;
f) integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’.
5
1.3 Budgettair kader
Voor de bekostiging van de uitbreiding op het gemeentelijk takenpakket ontvangen gemeenten een
decentralisatie-uitkering in het Gemeentefonds. Hiervoor wordt een verdeelmodel ontwikkeld, met als
uitgangspunt het principe van kostenoriëntatie. Geleidelijke invoering hiervan start in 2016. Dit
betekent dat de hoogte van de uitkering aansluit bij de kosten die gemeenten moeten maken om aan
maatschappelijke opgaven te voldoen. Bepalend voor de verdeling van de middelen zijn objectieve
gemeentelijke structuurkenmerken, zoals het aantal inwoners, leeftijdsopbouw, sociale structuur en
aandeel minderheden. Dit betekent een verandering ten opzichte van de huidige situatie, dat wordt
gekenmerkt door historisch gegroeide feitelijke gebruikspatronen.
In de nieuwe situatie geldt ook het woonplaatsbeginsel: voor jongeren waarvan de zorgverlening
plaatsvindt in een andere gemeente, dan is de gemeente, waaruit de jongere afkomstig is (waar
ouders/verzorgers wonen) verantwoordelijk.
Bij het verschijnen van de meicirculaire 2014 zullen de financiële consequenties voor Vlaardingen
definitief bekend zijn. Op basis van de voorlopige gegevens uit de circulaire 2013 ontvangen wij in
5
2015 een bedrag van € 12.033.154,- voor onze nieuwe taken. Hierin is de eerste tranche van de
Rijksbezuiniging al verwerkt. Uiteindelijk loopt de korting op tot respectievelijk 15 % (stadsregionale
jeugdzorgbudget) en 25% (AWBZ gefinancierde Jeugdzorg). Rekening houdend met deze
bezuinigingen betekent dat het beschikbaar budget daalt tot circa € 10,5 miljoen in 2017. Het feit dat
de vraag naar jeugdzorg de afgelopen periode jaarlijks met gemiddeld 7 % steeg, maakt duidelijk hoe
groot de gemeentelijke uitdaging is.
Overigens komt vanaf 2016 in totaal € 55
miljoen structureel beschikbaar voor de
uitvoeringskosten van de decentralisatie jeugd
en begeleiding samen. Voor Vlaardingen
betekent dit een bedrag van ca. € 275.000,-.
Ook wordt op basis van onafhankelijk
onderzoek bepaalt hoe hoog de daadwerkelijk
vrijvallende uitvoeringskosten bij het Rijk zijn
als gevolg van de transitie. Dit bedrag wordt
toegevoegd aan de algemene uitkering van het
gemeentefonds.
Het wetsvoorstel legt tevens vast dat voor jeugdhulp een eigen bijdrage is verschuldigd, ter
vervanging van de huidige eigen bijdrage/ouderbijdrageregeling in de Wet op de jeugdzorg.
Gemeenten leggen de eigen bijdrage op. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de
hoogte van de bijdrage bepaald en geregeld welke uitzonderingen gelden. Op basis van een eerste
schatting zal Vlaardingen ongeveer € 50.000,- aan eigen bijdragen kunnen innen. Ook binnen de
WMO is sprake van een eigen bijdrage. Binnen één gezin kan hierdoor een (ongewenst)
stapelingseffect ontstaan. In de uitwerking zullen wij hiermee rekening houden.
N.B.: Ten gevolge van de drie decentralisaties in het sociale domein zijn wij per 1 januari 2015 de
eerstverantwoordelijke overheidslaag voor de onderwerpen werk, zorg en jeugd. Om het gemeenten
mogelijk te maken de integrale ondersteuning zo effectief en efficiënt mogelijk vorm te geven is het
Rijk voornemens om de huidige deelbudgetten op het gebied van WMO, Jeugdzorg en Participatie te
bundelen tot één integraal budget. Wij zijn ervan overtuigd dat dit ons meer mogelijkheden zal bieden
om adequate ondersteuning aan een gezin te bieden en zullen daarom voorkomen intern nieuwe
schotten te creëren. Omdat wij voorlopig nog deelbudgetten ontvangen, hebben wij ons hier beperkt
tot de financiële kaders binnen de jeugdzorg.
5
Aanvullend op het bestaande gemeentelijke jeugdbudget van ca. € 3,5 miljoen .
6
1.4 Frictiekosten
Ten gevolge van de decentralisatie, beëindigt de stadsregio Rotterdam per 1 januari 2015 haar
jeugdzorgtaken én beëindigt zij per die datum haar subsidierelaties met aanbieders van jeugdzorg
(inclusief Bureau Jeugdzorg). In eerste instantie zullen wij een aanzienlijk deel van de huidige
diensten in de nabije toekomst blijven afnemen. Enerzijds omdat dit aanbod voorziet in een behoefte.
Anderzijds zijn wij wettelijk verplicht continuïteit van zorg te verlenen voor bestaande cliënten. Dit
vloeit voort uit de wettelijke overgangsmaatregelen en de daarop gebaseerde afspraken in het
6
regionaal transitiearrangement .
Hier tegenover staat dat gemeenten, mede als gevolg van krimpende budgetten, zullen besluiten tot
het gedeeltelijk stopzetten of verminderen van het huidige aanbod. Als gevolg hiervan kunnen bij
aanbieders frictiekosten ontstaan. Los van het feit of de gemeenten al dan niet juridisch aansprakelijk
zijn voor frictiekosten, hebben wij er om bovengenoemde inhoudelijke (continuïteit in dienstverlening,
behoud van kennis en kwaliteit) en financiële (extra maatschappelijke kosten) reden belang bij te
voorkomen dat een situatie ontstaat op basis waarvan de gemeente Vlaardingen voor eventuele
frictiekosten moeten opdraaien. Binnen de kaders van de wettelijke overgangsbepalingen en de
afspraken in het transitiearrangement is het daarom van belang tijdig duidelijkheid te verschaffen over
de hoogte van de budgetten én de af te nemen producten per aanbieder. Met deze gegevens kunnen
hulpaanbieders inspelen op de toekomst en dat helpt frictiekosten te voorkomen.
Op basis van de nadere informatie vanuit het Rijk (meicirculaire 2014) en een actueel overzicht van
het huidige Vlaardings zorggebruik en zorgkosten zal uw Raad voor de behandeling van de
voorjaarsnota 2014 nader worden geïnformeerd over het Vlaardings budget voor het jeugdstelsel en
de wijze waarop we voornemens zijn dat aan te wenden, inclusief de invulling van de bezuinigingen.
Hiermee kan medio 2014 duidelijkheid worden geboden aan de zorgaanbieders over het
budgetvolume 2015.
6
Om de continuïteit van zorg te garanderen en frictiekosten te voorkomen, hebben de samenwerkende
gemeenten op 31 oktober 2013 in een transitiearrangement vastgelegd hoe zij:
 de continuïteit van zorg realiseren;
 de infrastructuur realiseren om de cliënten deze continuïteit van zorg in 2015 te bieden, bij de
jeugdhulpaanbieder die op 31/12/2014 deze zorg biedt;
 de frictiekosten zullen beperken.
7
Hoofdstuk 2 Uitgangspunten nieuwe Vlaardings jeugdstelsel
7
2.1 Pijlers voor het nieuwe jeugdstelsel
Tussen de 85 en 90% van onze jeugd groeit min of meer probleemloos op. Volgens recent onderzoek
van Unicef zijn Nederlandse kinderen al jaren het gelukkigst van alle kinderen in westerse landen.
Hier tegenover staat de Nederlandse jeugd veel vaker dan in ons omringende landen gebruik maakt
van jeugdzorg of vormen van speciaal onderwijs. De laatste periode is de vraag naar jeugdzorg
jaarlijks gemiddeld 7% gestegen. Eén op zeven kinderen heeft een indicatie voor specialistische zorg
of speciaal onderwijs. Omdat hun feitelijke gezondheidssituatie stabiel is, ligt de verklaring voor deze
tegenstelling vooral in de manier wij in Nederland omgaan met gedrag van de jeugd. Er was, mede
door schrijnende incidenten in de jeugdzorg, vooral aandacht voor het vroegtijdig signaleren en
aanpakken van problemen. Gedrag van kinderen en ouders is steeds vaker “gelabeld” als
problematisch, wat professionele inzet noodzakelijk maakte en waarbij de zorg van ouders deels werd
overgenomen.
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat kinderen zich beter ontwikkelen als ze opgenomen zijn in
sociale netwerken die groter zijn dan het gezin alleen. Als er bijvoorbeeld goede verbindingen zijn
tussen ouders in de buurt en tussen ouders en school. Daarom is in deze tijd van individualisering een
8
versterking van de zogenaamde (Pedagogische) “Civil Society” nodig, waarin opvoeding deels een
gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van burgers is en waarin het weer vanzelfsprekend is dat
mensen zich het wel en wee van elkaars kinderen aantrekken. Dit vertaalt zich in het versterken van
de informele steun van sociale netwerken en de algemene voorzieningen.
Uiteraard zal ook in de toekomst professionele ondersteuning noodzakelijk blijven. De stelselwijziging
biedt de gemeente de mogelijkheid om de ondersteuning en zorg voor de jeugd efficiënter en
effectiever te organiseren. Het huidige versnipperde stelsel staat adequate hulpverlening met als
uitgangspunt “Eén gezin, één plan” te vaak in de weg. Afstemming en inzet van de juiste hulpverlening
is financieel en organisatorisch lastig door gebrek aan een integrale sturing en financiering. Naast
doelmatigheidswinst is een zorginhoudelijke vernieuwing en een cultuuromslag vereist. Kernwoorden
hierbij zijn:
• ontzorgen, demedicaliseren en normaliseren van opvoedvragen;
• ondersteuning en zorg bieden die de eigen kracht versterken en zo veel mogelijk aansluit bij
de sociale context;
• ouders hebben zo veel mogelijk de regie over- en dragen maximaal bij aan de uitvoering van
het ondersteuningsplan ;
• van aanbodgericht naar vraaggericht (of dialooggericht) werken;
• niet over de cliënt, maar met de cliënt overleggen;
• niet doorverwijzen, maar erbij halen (integraal arrangeren);
• meer ruimte voor professionals: minder regels, minder bureaucratie, meer mandaat;
• inzet ondersteuning en zorg zo licht als mogelijk en zo zwaar als noodzakelijk.
Als afgeleide van de ambities en visie zoals beschreven in Van ‘Zorgen’ naar ‘Zorgen dat’ leidt dit tot
twee pijlers waarop het nieuwe Vlaardings jeugdstelsel gebaseerd:
1. Een sterke en positieve basis in onze samenleving voor jeugd en ouders door het
versterken van de informele steun van sociale netwerken en de algemene voorzieningen
(Pedagogische Civil Society);
2. Een samenhangende, doortastende én eenvoudige ondersteuning- en zorgstructuur, die er op
gericht is de opvoeding niet over te nemen maar te versterken.
7
Deze zijn gebaseerd op de notitie Kaders voor een kansrijk jeugdbeleid en de notitie Van ‘Zorgen voor’ naar
‘Zorgen’ dat, naar transformatie ondersteuning binnen sociaal domein in Vlaardingen.
8
De pedagogische Civil Society is een verbijzondering van de term Civil Society, waarbij het vooral gaat om de
rol die de laatste kan spelen bij het opvoeden en opgroeien van kinderen.
8
2.2 Doelstellingen
Bij de ontwikkeling van het nieuwe jeugdstelsel staat de missie van het Vlaardings jeugdbeleid
centraal:
Meer Vlaardingse jongeren kunnen terug kijken op een fijne jeugd, waarin ze kansrijk, gezond en
veilig zijn opgegroeid en hun talenten optimaal hebben kunnen ontwikkelen.
Wij streven met het nieuwe Vlaardings Jeugdstelsel naar een situatie waarin ten opzichte van nu
1. Het beroep op jeugdhulp in zijn totaliteit is gedaald cq. meer jeugdigen/gezinnen zelfredzaam
opgroeien;
2. Binnen de jeugdondersteuning het zwaartepunt van individuele jeugdzorg verschoven is naar
collectieve preventie;
3. Minder kinderen/jongeren terecht komen in een residentiële instelling;
4. Jeugdhulp sneller beschikbaar is ;
5. De kosten voor jeugdhulp in 2017 met de opgelegde Rijkskortingen zijn gedaald.
2.3 Uitgangspunten
In lijn met de visienota Van zorgen voor naar zorgen naar zorgen dat, onze Kaders voor een Kansrijk
Jeugdbeleid, de achtergronden bij de nieuwe Jeugdwet en de in stadsregionaal verband gezamenlijk
opgestelde documenten, zijn de volgende uitgangspunten leidend bij de inrichting van het nieuwe
Vlaardings jeugdstelsel:









Ouders/ verzorgers en jeugdigen zijn primair verantwoordelijk
Inspanningen van gemeente en instellingen zijn aanvullend en ondersteunend aan de rol van
ouders (en jongeren). Wij zullen hen in het kader van wederkerigheid nadrukkelijk aanspreken
op deze verantwoordelijkheid. Vrijwillige ondersteuning is immers niet in alle gevallen
vrijblijvend;
Van “zorgen voor” naar “zorgen dat”
Nog intensiever dan tot nu toe is inzet gericht op het zo goed mogelijk toerusten van ouders
voor hun opvoedingstaak: het versterken van hun zelfredzaamheid staat centraal. Niet het
zorgen voor staat centraal, maar het zorgen dat. Ouders en kind worden altijd eerst
aangesproken op de eigen kracht;
Ontzorgen, demedicaliseren en normaliseren
Zonder de problematische kanten uit het zicht te verliezen of risico’s’ te willen bagatelliseren,
dient er meer aandacht te zijn voor de normale ontwikkeling van kinderen: Alledaagse hobbels
tijdens het opgroeien van kinderen beschouwen wij als normaal en als bij het leeftijdpassend
gedrag, zonder het meteen als probleem te bestempelen;
In één keer goed: zo licht, snel, kort en vroeg als mogelijk en zo zwaar als noodzakelijk.
Een gedegen vraagverheldering en analyse aan de voorkant is de basis. Op basis van een
adequate screening en eventuele diagnose vindt direct de juiste interventies plaats. Deze
altijd zo licht als mogelijk en tegelijkertijd zo zwaar als noodzakelijk;
In de eigen omgeving en outreachend
De hulp wordt zo dichtbij mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving van het gezin en het kind
gegeven. Dit betekent dat wij de ondersteuning gebiedsgericht dichtbij huis of op school zullen
organiseren;.
Benutten van de kracht van de sociale omgeving: de Pedagogische Civil Society
De bijdrage die de sociale omgeving kan leveren aan het opgroeien en opvoeden van
kinderen zullen wij beter benutten. Oplossingen voor vragen van het gezin worden gezocht in
de directe leefomgeving van het gezin, in de familie, in de buurt en op school;
Van individuele hulp naar collectieve preventie
De mogelijkheden van collectieve preventie willen wij beter benutten. Hierdoor zal de vraag
naar individuele ondersteuning dalen;
Niet doorverwijzen,maar erbij halen
De overdracht van de casusverantwoordelijkheid blijft tot het minimum beperkt (maximaal 1
keer op- of afschalen). Eén casusregisseur is verantwoordelijk voor een integraal
arrangement;
Eén gezin, één plan, één regisseur
Als er hulp en steun aan jeugdigen en gezinnen nodig is, dan is deze altijd samenhangend,
goed gecoördineerd en gericht op het gezinssysteem als geheel. Dit betekent ook dat deze
alle voor het huishouden relevante domeinen beslaat, dus van wonen tot werk, onderwijs en
9




inkomen en expertise van licht verstandelijk beperkte mensen tot aan huiselijk geweld. Als
professionele regie noodzakelijk is, ligt deze altijd bij één persoon, die over voldoende
mandaat en middelen beschikt om het plan ten uitvoer te brengen.
Ruimte voor de professional
De professionals in het brede jeugddomein maken het verschil. Wij geven daarom de
professional maximaal ruimte en mandaat om een effectieve en efficiënte inzet mogelijk te
maken.
Dialooggericht werken
Wij zijn van mening dat de kwaliteit van (gemeentelijke) dienstverlening verbetert als deze is
toegesneden op de wensen van direct betrokkenen. Daarom hechten wij zeer aan de dialoog
met hen bij de totstandkoming of uitvoering van beleid.
Minder bureaucratie
We beperken de bureaucratie en versimpelen procedures: administratieve handelingen
worden teruggedrongen, indicatietrajecten worden zoveel mogelijk teruggedrongen en
vervangen door een kort zorgtoeleidingsproces, dubbels in indicatieprocessen komen niet
langer voor.
Veiligheid van het kind is gewaarborgd
Wanneer de veiligheid of de ontwikkeling van het kind in het geding is, dient snel actie te
worden ondernomen. De veiligheid van het kind staat bij álle handelen voorop en dient te allen
tijde gewaarborgd te zijn.
2.4 Ontwikkelingen in de regio
Met de vaststelling van het Programmaplan decentralisatie jeugdzorg 2012-2015 in februari 2012 is
het fundament gelegd voor samenwerking tussen de (inmiddels) 16 regio gemeenten bij de
decentralisatie van de jeugdzorg. In de daaropvolgende periode is een aantal inhoudelijke en
financiële vraagstukken nader uitgewerkt en ter besluitvorming voorgelegd aan het regionaal
portefeuillehoudersoverleg (PHO). Twee specifieke documenten vormen mede basis voor onze
contourennota:
9
1. Implementatieplan jeugdhulp van de samenwerkende gemeenten
Dit plan beschrijft een aantal inhoudelijke kaders waarbinnen alle regiogemeenten het toekomstig
jeugdstelsel zullen vormgeven. Een functioneel model, waarin een gezinsgeneralist en een
diagnostisch team centraal staan, vormt hiervan de kern. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over de
toekomstige regionale samenwerking, vooral op het gebied van de gezamenlijke organisatie en
financiering van de zwaardere vormen van jeugdhulp. Het gaat hierbij in ieder geval om buitenwijkse
zorg (buiten de context van het gezin), jeugdbescherming en jeugdreclassering.
2. Transitieplan van Stadsregio Rotterdam
Als latende partij geeft de stadsregio Rotterdam in dit plan aan op welke manier zij haar huidige taken
en verantwoordelijkheden overdraagt aan de gemeenten. Als ontvangende partij dienen wij hier tijdig
op te anticiperen. Belangrijke onderwerpen hierbij zijn: overgangsmaatregelen om continuïteit van
zorg voor bestaande cliënten te garanderen, overdracht van cliëntgegevens, gedeeltelijke overname
zorginkoopverantwoordelijkheid in 2014 en het voorkomen/beperken van frictiekosten.
Om de uitgangspunten uit deze plannen in de praktijk te testen is onder verantwoordelijkheid van de
stadsregio eind 2012 gestart met een eerste tranche van in totaal zes proeftuinen. Begin dit jaar is
begonnen met de voorbereiding van een proeftuin in de regio Nieuwe Waterweg Noord. Hierin
experimenteren wij onder meer met een jeugd- en gezinsteam en diagnostisch team. De resultaten
van deze proeftuinen vormen mede input voor de verdere concretisering van het nieuwe Vlaardings
Jeugdstelsel.
2.5 Relatie met passend onderwijs.
Per 1 augustus wordt passend onderwijs ingevoerd. Vanaf dat moment zijn de
samenwerkingsverbanden van de scholen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs
verantwoordelijk voor het beleid voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Doel is zoveel
mogelijk kinderen in het reguliere onderwijs hun schoolcarrière te laten doorlopen. De scholen krijgen
9
Acht is meer dan duizend, Plan van aanpak voor de implementatie van jeugdhulp bij de samenwerkende
gemeenten in de regio Rotterdam-Rijnmond per 1 januari 2015
10
daarvoor een zorgplicht. De extra ondersteuning wordt vastgelegd in het schoolondersteuningsplan.
Naast specifieke schoolondersteuning kan het noodzakelijk zijn extra ondersteuning aan te bieden op
het gebied van jeugdhulp. Daarvoor dient de samenwerking te worden gezocht met de gemeenten die
daarvoor verantwoordelijk zijn. Die samenwerking komt ook tot uitdrukking in het ondersteuningsplan.
Om de samenhang tussen onderwijsondersteuning en zorgondersteuning aan te brengen wordt er op
twee niveaus verbinding gelegd. De ondersteuningsplannen van de samenwerkingsverbanden dienen
in een op overeenstemminggericht overleg met de gemeenten te worden besproken.
Op het niveau van de individuele leerling treedt de scholen in overleg met instellingen van jeugdzorg,
maatschappelijke zorg en werk en inkomen om gezamenlijk, leerling dichtbij (op school en/of thuis), er
voor te zorgen dat de leerling zich optimaal kan ontwikkelen. Om vanuit de praktijk te leren hoe wij dit
straks vorm kunnen geven nemen wij deel aan de voorlopersaanpak Passend Onderwijs en
Jeugdzorg Nieuwe Waterweg Noord. Op 10 basisscholen en 5 scholen voor voortgezet onderwijs
onderzoeken wij:
 hoe de expertise van zorg en onderwijs zo dicht mogelijk bij de school georganiseerd kan
worden (in schoolgebonden ondersteuningsteams).
 Op welke manier en onder welke voorwaarden integrale zorgtoewijzing zo veel als mogelijk op
het niveau van de school (zo dicht mogelijk bij het kind/gezin) kan plaatsvinden.
 Hoe we daarin recht kunnen doen aan de beoogde doelstelling van de stelselwijzigingen.
11
Hoofdstuk 3 Contouren van het Nieuw Vlaardings Jeugdstelsel:
Gewoon “Doortastend, Ondersteunend, Eenvoudig en Nodig”
“…Het uiteindelijke doel van het wetsvoorstel is het versterken van de eigen kracht van de jongere en
van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en van anderen in de sociale
omgeving. Niet alleen moet voorkomen worden dat overheidsbemoeienis leidt tot zorgafhankelijkheid,
maar die bemoeienis moet actief en maximaal bijdragen aan de eigen kracht van jongere, gezin en
10
samenleving…”
Dit vraagt om een transformatie van het huidige stelsel: een andere inzet van voorzieningen, een
andere verhouding tussen overheid en burgers, een andere inzet van professionals en een ombouw
van het bestaande aanbod. Dit kan niet van de één op de andere dag, maar vraagt om een
geleidelijke verandering, die uiteindelijk wel moet leiden tot het gewenste eindplaatje. In dit hoofdstuk
presenteren wij dit perspectief door zo concreet mogelijk onze voorstelling te geven van de werking
van het toekomstig Vlaardings jeugdstelsel inclusief de rol van de belangrijkste partijen. Uiteraard
begint dit bij ouders en kinderen zélf.
Deze schets is gebaseerd op de huidige stand van zaken van het wetgevingstraject, de (stads-)
regionale ontwikkelingen en de resultaten van gesprekken die zijn gevoerd ter voorbereiding op
verschillende pilots, die in onze gemeente plaatsvinden. Wij houden er rekening mee dat het
definitieve eindplaatje, onder invloed van voortschrijdend inzicht, in zijn uitwerking op onderdelen zal
afwijken. Dat wil niet zeggen dat alles ter discussie staat. Met de nu voorliggende beschrijving geven
wij een zo duidelijk mogelijk beeld van de ontwikkelrichting die ons voor ogen staat. Het vormt het
kader voor verder gesprek en de concrete opbouw van het nieuwe jeugdstelsel.
3.1 Ouders en kinderen
Ouders vormen de basis en de kern van het nieuwe jeugdstelsel. Zij hebben de belangrijkste en
grootste invloed op het opgroeien van hun kind. Zij voeden hun kinderen op vanuit hun eigen waarden
en normen en op basis van hun eigen deskundigheid en inzichten. Zij zijn vanuit deze positie, bij
uitstek de expert op het gebied van hun eigen kinderen. Uiteraard hebben alle ouders soms vragen of
hebben zij behoefte aan tips, die hen kunnen helpen bij lastige situaties die zich altijd voordoen tijdens
de opvoeding.
Ter ondersteuning van de eigen regie en ter versterking van de eigen kracht van ouders (en kinderen),
is voor álle opvoeders laagdrempelige, betrouwbare en heldere informatie, advies en voorlichting te
verkrijgen. Wij zullen hierbij, nog meer dan nu het geval is, in eerste instantie gebruik maken van
digitale kanalen. Daarnaast zetten wij algemene publiekscampagnes en voorlichtingsbijeenkomsten
in.
3.2 De omgeving als mede-opvoeder
Naast de ouders vormt de pedagogische gemeenschap het fundament van ons jeugdstelsel.
Hieronder verstaan wij alle (gemeenschappelijke) activiteiten van burgers rondom het grootbrengen
van kinderen. In een goed functionerende pedagogische gemeenschap zijn burgers bereid en in staat
om in de eigen sociale netwerken en in het publieke domein de verantwoordelijkheid rond het
opgroeien en opvoeden van kinderen te delen en te nemen. Ouders, jongeren en buurtbewoners,
maar ook familieleden, leraren, sportcoaches, geloofsgemeenschap, kinderdagverblijf, kortom:
iedereen is op een zodanige manier onderling betrokken dat het bevorderend is voor het opvoeden en
opgroeien van kinderen en jeugdigen. Hier gaat in de eerste plaats een preventieve werking van uit.
Maar ook als er opvoed- of opgroei problemen zijn, kan de omgeving tot steun zijn en een steentje
bijdragen.
De bijdrage die de sociale omgeving levert aan het opgroeien en opvoeden van kinderen is in de
toekomst vanzelfsprekender en intensiever dan nu het geval is. Om dit te bereiken is een
cultuuromslag nodig:
 bij de burger. Deze zal als “klant” vaker aangesproken worden op de eigen kracht, waarbij
professionele ondersteuning primair is gericht op versterking van de zelfredzaamheid.
10
Memorie van Toelichting Nieuwe Jeugdwet, p3.
12
Daarnaast zullen wij de burger vaker vragen als coproducent een bijdrage te leveren ter
ondersteuning van een gezin of kind;
 bij de professionele ondersteuner, die meer “op de handen moet blijven zitten” om in de
dagelijkse werkpraktijk de omslag te maken van “zorgen voor” naar “zorgen dat”. Dit betekent
terughoudend zijn in het aanreiken van een kant en klare oplossing, in eerste instantie richten
op de eigen bijdrage van de cliënt en zijn/haar omgeving en focussen op herstel van het
normale leven.
Een sterke pedagogische gemeenschap en de cultuuromslag die daar mee samenhangt, ontstaat niet
van zelf. Wij hebben hierin een stimulerende, randvoorwaardelijke en ondersteunende rol. Dit kan
door de kindvriendelijke inrichting van de buitenruimte, het steunen van (burger-) initiatieven die zich
richten op het versterken van de civil society, het faciliteren van ontmoeting, etc. De jeugd- en
gezinsondersteuners van het wijkteam (zie verderop) zullen zich hier expliciet op richten. Bijvoorbeeld
door het ondersteunen/initiëren van ontmoetings- en uitwisselingsactiviteiten tussen ouders of het
verbinden van professionele en informele hulpverlening.
Overigens betreft deze omslag het totale sociale domein. Meer dan voorheen zullen we bij
ondersteuningsvragen, voor zover haalbaar, een beroep doen op eigen kracht, eigen
verantwoordelijkheid en het inschakelen van de sociale omgeving van onze inwoners. Er is sprake van
fundamenteel en structureel veranderende verhoudingen tussen overheid en burger. Om hier vorm
aan te geven, is een programma burgerparticipatie gestart. De ontwikkeling van de pedagogische
gemeenschap zal hierbij aansluiten.
3.3 Basisvoorzieningen
Naast de pedagogische gemeenschap vormen professionele basisvoorzieningen een belangrijke pijler
in het jeugdstelsel. Hieronder verstaan we voorzieningen, die veelal vrij toegankelijk zijn en zich
richten op álle ouders en kinderen. Hieronder vallen bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg,
kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, onderwijs, jongerenwerk, voorlichtings-, cursus en
trainingsaanbod van het Centrum voor Jeugd en Gezin, huisarts en welzijnswerk.
De basisvoorzieningen blijven hun reguliere aanbod bieden, inclusief preventieve programma’s. Wij
vragen van hen echter wel dat ook zij in hun benadering expliciet aandacht schenken aan het
versterken van de eigen kracht en de inschakeling van sociale netwerken. Op basis van de algemeen
geaccepteerde aanname dat 85% van de jeugd min of meer probleemloos opgroeit, zal voor deze
groep het aanbod vanuit de basisvoorzieningen sowieso toereikend zijn.
Voor de overige 15% is dat niet per definitie vanzelfsprekend. Omdat vrijwel alle ouders en kinderen
bij de basisvoorzieningen komen, spelen zij in die gevallen een prominente signalerende én
initiërende taak. Op het moment dat medewerkers in een basisvoorziening vragen hebben of zich
zorgen maken over een kind, dan kunnen zij terecht bij de jeugd- en gezinsondersteuner. In de eerste
plaats voor consultatie en advies, zodat zij zelfstandig verder kunnen met kind en gezin. Als dit niet
mogelijk blijkt te zijn, dan bieden zij begeleiding aan ouders en/of kind.
3.4 Jeugd & Gezinsteam als onderdeel van een sociaal wijkteam
De effectiviteit van het jeugdstelsel begint aan de basis. De lokale basisondersteuning voor opvoeden
en opgroeien moet doortastender, eenvoudiger en sneller. Alleen dan is het mogelijk de kwaliteit van
jeugdhulp te verbeteren en het gebruik van voorzieningen in het algemeen en van (dure)
specialistische zorg in het algemeen te verminderen.
De belangrijkste verandering die hieraan bijdraagt is de vorming van eugd & gezinsteams. Hierin is de
expertise van de verschillende soorten ( met name) ambulante ondersteuning, die nu versnipperd is
over diverse instellingen, samengevoegd. De teamleden geven als generalistische jeugd &
gezinsondersteuners ondersteuning en advies aan de pedagogische gemeenschap, de medewerkers
van basisvoorzieningen en uiteraard aan kinderen en gezinnen. Hierdoor wordt het hulpaanbod
doelmatiger en overzichtelijker voor alle betrokkenen. Ook de aansturing voor de gemeente is
eenvoudiger.
13
Wij gaan er overigens van uit dat het Jeugd- en Gezinsteam (op termijn) integraal onderdeel uitmaakt
van- of in ieder geval aangesloten is op een breder samengesteld sociaal wijkteam. Voor een
adequate integrale gezinsaanpak op basis van het uitgangspunt “Eén gezin, één plan” is zeer nauwe
samenwerking met huisartsen én medewerkers uit de domeinen WMO, Werk & Inkomen,
schuldhulpverlening, volwassenenzorg en onderwijs noodzakelijk. De resultaten van verschillende
pilots (NWN-voorlopersaanpak aansluiting onderwijs-jeugdzorg of de lokale pilot inzake integrale
toegang/wijkteam Holy) leveren input voor verdere operationalisering en definitieve besluitvorming.
Wij beperken ons in dit stuk tot de een beschrijving van de rol van de jeugd- en gezinsondersteuners
en het jeugd- & gezinsteam.
De jeugd- en gezinsondersteuner
De jeugd- en gezinsondersteuner krijgt de taak om vragen en of behoefte naar opgroei- en
opvoedondersteuning bij jeugdigen en of gezinnen, thuis, en in basisvoorzieningen te analyseren en
te beantwoorden. Daarbij kijkt hij/zij in de eerste plaats waar de jeugdige en of het gezin zelfredzaam
in is, wat de naaste omgeving aan steun kan bieden en tot slot waar aanvullende professionele
ondersteuning nodig is.
De ondersteuner kan daarbij zelf kortdurende ambulante hulp bieden, zoals nu bijvoorbeeld de
schoolmaatschappelijk werker doet. Dit kan bestaan uit gesprekken met ouders, die zich geen raad
weten met hun opstandige puber tot bieden van ondersteuning aan kinderen die moeilijk om kunnen
gaan met een (v-)echtscheiding van hun ouders.
Als langdurige, aanvullende of meer specialistische hulpverlening nodig is, heeft hij/zij het mandaat en
de middelen om deze erbij te halen. Ook als het ondersteuning vanuit andere domeinen betreft. Hij/zij
verbindt dan alle burgers en professionals die betrokken zijn bij het gezin, fungeert als centraal
aanspreekpunt én als casus- of procesregisseur.
11
De jeugd- en gezinsondersteuner voert daartoe de stappen uit zoals beschreven in het
toegangsmodel van het WMO-kantoor voor de regio Nieuwe Waterweg Noord. Na een korte screening
volgen, indien nodig, één of meedere vraagverhelderingsgesprekken. Op basis hiervan wordt samen
met het gezin een integraal (lees: domeinoverschrijdend) plan van aanpak opgesteld. Het plan stelt
heldere doelen, prioriteiten. acties en geeft inzicht in de kosten. Dit traject gebeurt snel en goed met
behulp van een nog te ontwikkelen standaardinstrumentarium.
In de praktijk betekent dit dat de jeugd- en gezinsondersteuner samen met het kind/gezin bekijkt:







11
of er daadwerkelijk sprake is van een situatie waarbij ondersteuning nodig is of niet;
of het gezin, al dan niet samen met het sociale netwerk van ouder / kind zelfstandig verder kan;
of de vraag relatief eenvoudig te beantwoorden is met behulp van een interventie uit het vrij
toegankelijke aanbod, zoals bijvoorbeeld een cursus, een advies of een consult. De jeugd-en
gezinsondersteuner kan zelf adviseren, de vraag adresseren aan iemand uit het voorveld of de
jeugdige / het gezin (doen) inschrijven voor een cursus. Ook kan hij/zij zo nodig hulp vanuit
andere domeinen inzetten, wanneer hij/zij dit nodig acht. Een voorbeeld hiervan is de inzet van
schuldhulpverlening of activering;
of hij/zij of een directe collega uit het team zelf ondersteuning kunnen bieden, al dan niet in
samenwerking met de basisvoorziening en /of het eigen sociale netwerk van de jeugdige en het
gezin;
of er voor het bepalen van de juiste hulp eerst een diagnose noodzakelijk is. De ondersteuner kan
hiertoe de expertise inroepen vanuit het multidisciplinair diagnostisch team van het CJG (zie
verderop). In sommige gevallen is het nodig dat dit diagnostisch team zelf een diagnose stelt;
of er specialistische hulp noodzakelijk is, zo nodig na het stellen van een diagnose. De
ondersteuner leidt de jeugdige/het gezin dan, al dan niet na een “indicatiestelling”, door naar die
hulp;
of er een vermoeden is van kindermishandeling. De ondersteuner meldt dit dan bij het Advies en
Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK), die een onderzoek instelt. Wanneer
dit onderzoek het vermoeden bevestigt, meldt het AMHK bij de Raad voor de Kinderbescherming.
De jeugd –en gezinsondersteuner handelt zelf onmiddellijk.
Integraal Toegangsmodel Schiedam, Vlaardingen, Maassluis.
14
De jeugd- en gezinsondersteuner krijgt hierdoor een herkenbaar gezicht voor de jeugdige, het gezin,
de buurt, de huisarts en de school en is gemakkelijk aanspreekbaar.
Omdat deze ondersteuner tevens functioneert als poortwachter voor individuele en specialistische
zorg is het van belang dat hij/zij een onafhankelijke positie heeft ten aanzien van de organisaties waar
de gemeente deze zorg verwerft. Dit vereist in ieder geval dat de functionele aansturing gebeurt door
de coördinator/coach van het jeugd- en gezinsteam.
Het Jeugd & Gezinsteam
De jeugd- en gezinsondersteuners werken als één team samen onder begeleiding van een
coach/coördinator. Het team als geheel beschikt over een zeer brede kennis en ervaring op het
gebied van de meest voorkomende opvoed- en opgroeiproblematiek. De oorzaken hiervan zijn immers
zeer divers: sociaal-maatschappelijke omstandigheden, ouderproblematiek, lichamelijke en/of
verstandelijke beperkingen, etc. In het huidige stelsel is deze expertise versnipperd over eerste en
tweedelijnsvoorzieningen als de jeugdgezondheidszorg, de pedagoog, het (school-) maatschappelijk
werk, jongerencoaches, medewerkers toegang en voorpost van Bureau Jeugdzorg, ambulant werkers
van de diverse (geïndiceerde) jeugdzorginstellingen en de eerste en tweedelijns jeugd-GGZ, die
gefinancierd worden vanuit de zorgverzekering of AWBZ.
Door deze gebundelde expertise is dit team in staat minimaal 80% van alle vragen en
probleemsituaties adequaat, snel en zelfstandig af te handelen. De samenstelling van het team is daar
op afgestemd en kan per wijk op onderdelen verschillen. De verschillende achtergronden van de
teamleden garanderen de daadkracht van het team als geheel en verbreden de generalistische kennis
en kwaliteit van de individuele teamleden. Dit zal er toe leiden dat de jeugd- en gezinsondersteuner
uiteindelijk steeds meer casussen zelfstandig kan afhandelen.
Welke basisondersteuning de jeugd- en gezinsondersteuners precies kunnen leveren en wat hun
functieprofiel is, behoeft nadere uitwerking. Dit geldt eveneens voor de wijze waarop hij/zij binnen het
sociaal wijkteam als geheel concreet invulling kan geven aan de verantwoordelijk om één integraal
(lees: domeinoverschrijdend) gezinsplan te realiseren. Kindproblematiek kent immers vaak zijn
oorsprong in de situatie van de ouders, zoals bijvoorbeeld schulden, werkloosheid of psychiatrische
problematiek.
Vindplaatsgericht werken vanuit jeugd & gezinsteams
De teams zijn op wijkniveau georganiseerd en werken vindplaatsgericht. De jeugd- en
gezinsondersteuners hebben in de eerste plaats sterke relaties met de pedagogische gemeenschap.
Hiertoe zijn ze als vast contactpersoon gekoppeld aan diverse organisaties in de wijk zoals
buurtverenigingen, burgerinitiatieven, sportverenigingen, scouting, opbouwwerk en buurt- en
clubhuiswerk. Zij bouwen hierdoor geleidelijk aan specifiek kennis over de wijk op en krijgen binding
met de wijk. Vanuit deze positie kunnen zij, samen met onze gebiedsmanagers en wijkcoördinatoren,
de sociale samenhang versterken en collectief maatwerk arrangeren.
Dit geldt nog in sterkere mate voor de basisvoorzieningen in het algemeen en het consultatiebureau,
de peuterspeelzaal, het kinderdagverblijf, het onderwijs en de huisarts in het bijzonder. Bij elkaar zien
zij in principe alle kinderen en vormen daardoor de belangrijkste vind –en werkplaats. De jeugd- en
gezinsondersteuners zijn als voorpost van het team verbonden aan- en hebben hun werkplek in één
of meerdere voorzieningen en maken daar onderdeel uit van de ondersteuningsstructuur. Op deze
manier ontstaat een onderlinge vertrouwensband, is te allen tijde duidelijk wie aanspreekbaar is en is
de toegang tot het wijkteam laagdrempelig.
Voor een gezin met vragen geldt dat zij met het team in contact kunnen komen op de locatie van de
basisvoorziening of per telefoon en e-mail. Daarnaast zullen wij de mogelijkheden van e-consult en ehealth optimaal gaan benutten. Veel vragen kunnen immers ook via algemene digitaal beschikbare
informatie beantwoord worden. De teams zijn verder zo “LEAN” als mogelijk georganiseerd. Dit
vertaalt zich in geen overbodige bureaucratie, minimaal overleg en maximale zelfsturing ondersteund
door moderne ICT (smartphone, tablet, Apps).
Het team beschikt over voldoende mandaat en instrumenten om slagvaardig te kunnen werken.
Het team als geheel is verantwoordelijk voor de juiste inzet van de beschikbare jeugdhulp. De jeugden gezinsondersteuners zijn hiervoor medeverantwoordelijk. Bij de keuze van de ondersteuning die zij
15
inzetten, zullen zij altijd het totaal door de gemeente vastgestelde jeugdhulpvolume in ogenschouw
moeten nemen. Het oordeel of een bepaald hulptraject proportioneel is (ook qua kosten), ligt bij de
jeugd- en gezinsondersteuner al dan niet na consultatie van het diagnostisch team. Om individueel
maatwerk te kunnen leveren, zullen wij ruimte creëren in de (subsidie-)afspraken met de aanbieders.
Dit betekent dat wij ons vooraf minder vastleggen op vooraf gedefinieerde en vaststaande
producten/zorgpakketten, maar meer een beroep doen op de inzet van de op dat moment gewenste
expertise (van confectie naar maatwerk).
Figuur: Verhouding tussen verwerving van producten naar expertise.
Dit alles maakt het mogelijk dat gesignaleerde problematiek of gestelde vragen snel en doeltreffend
zijn geadresseerd. Of het nou gaat om advies, lichte hulp of doorverwijzing naar diagnose voor
zwaardere specialistische hulp. Het gaat snel doordat het wijkteam dichtbij gezinnen is georganiseerd,
doordat professionals elkaar en elkaars deskundigheid kennen, allemaal een brede blik hebben, met
elkaar kunnen lezen en schrijven en als team verantwoordelijk zijn én blijven voor alle ondersteuning
en jeugdhulp in het vrijwillig kader. Het team kent de sociale kaart van de wijk door en door en
onderhoudt goede banden met- en is aanwezig op scholen, kinderopvang, sportverenigingen en
andere voorzieningen in de buurt.
Op basis van de omvang van problematiek, de “span of control”, de resultaten van de verschillende
pilots, besluitvorming over sociale wijkteam en de Vlaardingse gebiedsindeling zullen wij bepalen
hoeveel teams er nodig zijn om de vijf Vlaardingse gebieden goed te kunnen bedienen. Niet in alle
wijken en scholen zal de vraag immers gelijk zijn, de vragen en behoeften zullen op inhoud, intensiteit
en aantal wisselen.
Hoewel de primaire werkplek van de jeugd- en gezinsondersteuners in de basisvoorzieningen zélf is,
dienen zij ook als team een uitvalsbasis te hebben. Wij gaan er van uit deze binnen bestaande
accommodaties gevonden kan worden.
3.5 Het diagnostisch team voor advies en diagnose
Het nieuw Vlaardings jeugdstelsel werkt zonder bureaucratische processen en zorgt zo voor snelle
ondersteuning. De huidige indicatiestellingstrajecten van bureau jeugdzorg voor specialistische
jeugdhulp (zoals gezinsbegeleiding) komen te vervallen: de jeugd en gezinsondersteuners verwijzen
hier zelf rechtstreeks naar door. Indien uit de intake van de gezinsondersteuner blijkt dat de vragen en
of behoefte zo complex zijn dan moet de jeugd- en gezinsondersteuner experts kunnen raadplegen. In
een aantal gevallen zal het ook nodig dat er ten behoeve van een goede toeleiding naar zorg eerst
een diagnose wordt gesteld.
Voor advies en diagnose is een deskundig diagnostisch beschikbaar dat het team bijstaat. De
daarvoor benodigde expertise zit nu verspreid over verschillende domeinen en instellingen, zoals
bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg. Het diagnostisch team bundelt expertise op het gebied van:
 De al drie bestaande preventieve jeugdgezondheidszorgfuncties (jeugdartsjeugdverpleegkundige, pedagoog);
 De jeugdzorg;
 De geestelijke jeugdgezondheidszorg;
 De jeugd verstandelijke gehandicaptenzorg;
 De Jeugdbescherming en reclassering.
16
Dit toekomstige diagnostisch team gaat de gezinsondersteuner adviseren zodat op de vraag/behoefte
door de jeugd-en gezinsondersteuner het juiste antwoord kan worden gegeven óf de
gezinsondersteuner stelt na consultatie vast dat specialistische ondersteuning moet worden ingezet,
bij voorkeur thuis en of op school. Indien (langdurige) ondersteuning nodig is dan blijft de
gezinsondersteuner voor de jeugdige, het gezin en de school het gezicht en het aanspreekpunt.
De stichting Centrum voor Jeugd & Gezin krijgt de opdracht het diagnostisch team vorm te geven. In
verband met continuïteit, kosteneffectiviteit en eenduidigheid heeft het onze voorkeur dit team op
12
schaal van Maassluis, Vlaardingen en Schiedam te organiseren . Randvoorwaardelijk is dat de jeugd
& gezinsteams de deskundigheid van het diagnostisch team snel kunnen raadplegen.
Daarnaast is de samenhang met de ontwikkelingen in het kader van Passend Onderwijs van
essentieel belang. Voor toeleiding naar speciaal onderwijs en het bieden van zorg in het kader van
Passend Onderwijs is vanuit het onderwijs op het niveau van Nieuwe Waterweg Noord een
deskundigheidscommissie verantwoordelijk. Het is van essentieel belang om voor jeugdigen en hun
ouders beide werelden van school en gezin op elkaar te laten aansluiten en versterking te realiseren.
3.6 Specialistische ondersteuning
Bij de in te zetten specialistische ondersteuning onderscheiden we twee vormen:
Binnenwijkse ondersteuning: dichtbij huis én lokaal georganiseerd
Elke vorm van één op één ondersteuning waarbij de ondersteuner participeert in het dagelijks leven
van de jeugdige en of het gezin thuis, op school of in een andere voor de jeugdige en of gezin
bekende omgeving. Hier hebben wij het in de eerste plaats over enkelvoudige specialistische hulp aan
huis en op school, die qua aard of qua duur niet door de gezins-en jeugdondersteuners zélf geboden
kan worden.
Daarnaast heeft een klein deel van de jeugdigen en/of gezinnen langdurige en/of intensieve
13
ondersteuning nodig. In dat geval schakelt de jeugd- en gezinsondersteuner een gezinsbegeleider
in. De jeugd- en gezinsondersteuner blijft als procesregisseur op de achtergrond betrokken, maar
vanaf dat moment vormt de gezinsbegeleider het eerste aanspreekpunt voor de cliënt en ondersteunt
het gezin bij de uitvoering van het vastgestelde plan van aanpak. Afwisselend treedt hij/zij daarbij op
als coach (activerend, versterkend), aannemer (praktisch meehelpend) en regisseur (coördinerend). In
samenspraak met het gezin en de jeugd- en gezinsondersteuner werkt de begeleider verder aan een
integrale aanpak van de problematiek, waarbij alle leefdomeinen aan de orde komen. De begeleider is
bondgenoot van de cliënt, maar schuwt tegelijkertijd de confrontatie niet. De functie van
gezinsbegeleider is een uitbreiding op- en (deels) vervanging van de huidige gezinscoaches en
praktische thuisbegeleiders.
Het heeft onze voorkeur om vaste gezinsbegeleiders te koppelen aan de verschillende teams. Ook
sluiten wij niet uit dat zij onderdeel uitmaken van het jeugd- en gezinsteam. Hierdoor is er sprake van
korte lijnen en bouwen ook zij kennis van het (wijk-) netwerk op.
Buitenwijkse ondersteuning: vaak residentieel én regionaal georganiseerd
Hieronder verstaan wij elke vorm van één op één ondersteuning die niet verweven is met het dagelijks
leven van het gezin en geboden wordt in een omgeving die voor de jeugdige (aanvankelijk) onbekend
is. Hier is vaak (maar niet altijd) sprake van residentiele opname, zoals: residentiële jeugdzorg,
pleegzorg, crisiszorg, zeer gespecialiseerde dagbehandeling, gezinshuizen, vormen van
specialistische jeugdpsychiatrie, medisch verblijf en verstandelijke gehandicapten zorg.
Vrijwillige buitenwijkse ondersteuning kan op basis van een gestandaardiseerde vraaganalyse cq.
toeleidingsprocedure door de jeugd-gezinsondersteuner binnen het beschikbare budget worden
ingezet. Het diagnostisch team heeft een rol in deze toeleidingsprocedure, die de huidige
indicatiestellingstrajecten van Bureau Jeugdzorg en CIZ zal vervangen. Wij zullen bij de ontwikkeling
14
hiervan gebruik maken van een nog in stadsregionaal verband op te stellen handreiking .
12
In het kader van de proeftuin decentralisatie jeugdzorg NWN onderzoeken wij of dit mogelijk is.
In stadsregionale document wordt dit de gezinsgeneralist genoemd.
14
Oplevering in april 2014
13
17
Randvoorwaardelijk is dat de procedure snel te doorlopen moet zijn. Bovendien moet de kwaliteit van
de toelatingsbesluiten zodanig zijn dat zorgverleners er direct mee aan de slag kunnen.
3.7 Relatie met het gedwongen kader: jeugdbescherming, jeugdreclassering en AMHK
Hoewel we dit uiteraard zoveel mogelijk proberen te voorkomen, zullen er situaties blijven waar de
veiligheid of de ontwikkeling van het kind in gevaar is en vrijwillige hulp niet (meer) toereikend is of
ouders niet bereid zijn ondersteuning te accepteren. In die gevallen dienen drang- of
dwangmaatregelen getroffen te worden om de veilige en gezonde ontwikkeling van jeugdigen te
waarborgen. In het uiterste geval legt de rechtbank, na zorgvuldige beoordeling door de raad voor de
kinderbescherming, dan een jeugdbeschermingsmaatregel op en wijst een gecertificeerde
jeugdhulpaanbieder aan die deze maatregel moet uitvoeren. Jeugdreclassering vindt plaats in
verschillende fasen van het jeugdstrafrecht en gebeurt in opdracht van de rechter, het openbaar
ministerie, de directeur van een justitiële jeugdinrichting of de raad voor de kinderbescherming.
Voor beide maatregelen geldt dat de daartoe aangewezen organisatie voor jeugdbescherming &
jeugdreclassering (JB &JR) ervoor moet zorgen dat “….de voor het kind bedreigende
opvoedingssituatie wordt weggenomen en dat het traject wordt ingezet van herstel en versterking van
de eigen kracht van de jongere en van het probleemoplossend vermogen van gezin en sociale
omgeving…”15. Bovendien zijn gemeenten verplicht te voorzien in de gedwongen ondersteuning, die
daar voor nodig is.
De Jeugdwet verplicht ons om op dit terrein bovenlokaal niveau samen te werken. Omdat het
bovendien de uitvoering van een rechterlijke uitspraak betreft, is de ruimte voor lokaal maatwerk
beperkt. Daarom kiezen we ervoor om dit in regionaal verband te organiseren, zodat we onze
inkoopkracht bundelen en waarborgen dat de benodigde expertise binnen de regio beschikbaar blijft.
De concrete uitwerking dient te voorzien dat in voorkomende gevallen opschaling naar het gedwongen
16
kader snel gebeurt én de integraliteit in de uitvoering gewaarborgd blijft . Als er sprake is van een
maatregel in het gedwongen kader gaat de casusregie namelijk per definitie over van de jeugd- en
gezinsondersteuner naar de JB & JR-organisatie. Na overdracht werken zij wel samen vanuit het
uitgangspunt “Eén gezin, één plan” én met het oog op continuïteit na afloop van de maatregel.
3.8 Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling
Als het veilig opgroeien van kinderen gevaar loopt ten gevolge van kindermishandeling en/of huiselijk
geweld, heeft de gemeente de verantwoordelijkheid hier onderzoek naar te doen. Naar aanleiding van
de decentralisatie van alle jeugdzorgtaken dienen gemeenten dit te organiseren via een integraal
Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK). De functies van het huidige
Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en van het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) dienen
hierin te worden geïntegreerd. De samenvoeging van de functies van het AMK en het (A)SHG wordt
wettelijk vastgelegd in de WMO aangezien het niet logisch is om een meldpunt dat is bedoeld voor de
hele bevolking, te verankeren in een wet die zich specifiek richt op jeugdigen.
De taken van het AMHK zijn:
1. het ontvangen van meldingen
2. het geven van advies en consult
3. het doen van onderzoek
4. het informeren van politie en de Raad voor de Kinderbescherming óf
5. het in kennis stellen van een hulpverlenende instelling
Ook hier geldt de verplichting van bovenlokale inrichting. Op stadsregionaal niveau vinden hierover
gesprekken plaats. Het heeft onze voorkeur op NWN-niveau een AMHK in te richten. Kern van de
decentralisatie jeugdzorg, van de overige wijzigingen in het sociaal domein en ook van de nieuwe
visie op de duurzame aanpak van huiselijk geweld is het streven om de eigen kracht en kracht van het
15
Memorie van Toelichting Jeugdwet, p. 32.
Rotterdam experimenteert op dit moment in het zogenaamde Jeugdbeschermingsplein met een andere
organisatie van de Jeugdbescherming. Deze proeftuin wordt uitgebreid naar andere gebieden in de regio.De
lessen uit deze proeftuinen worden richtinggevend voor de toekomstige inrichting van dit deel van het
jeugdhulpstelsel.
16
18
(wijk-) netwerk optimaal en in preventieve zin te gebruiken. Dit ter vermindering van de vraag naar
professionele hulp. Dit houdt in dat de rol van de sociale omgeving en eigen netwerken ook ten
aanzien van huiselijk geweld en kindermishandeling groter wordt. Niet alleen bij het voorkomen ervan,
maar zeker ook bij het bieden van nazorg of borgen van resultaten van geboden hulp en
ondersteuning. Ook na stabilisering van de situatie is bij het streven naar voorkoming recidive
samenwerking met en aansluiting bij de directe omgeving van slachtoffers onmisbaar. Dat pleit voor
de inrichting van een AMHK zo dicht als mogelijk bij de uitvoering, organisatie, coördinatie van
hulpverlening.
3.9 De huisarts
De huisarts behoudt op basis van de Jeugdwet in het nieuwe stelsel zijn rol als doorverwijzer naar
jeugdhulp, evenals de medisch specialist en de jeugdarts. Het is daarom noodzakelijk om met hen
afspraken te maken over hoe zij zich verhouden tot de gemeente als financier en het jeugd &
gezinsteam als “spin in het web”. Zeker in meer complexe situaties is het om inhoudelijke redenen
van belang de ondersteuning van het kind/gezin in een zo vroeg mogelijk stadium op elkaar af te
stemmen. Maar ook als het gaat om doorverwijzingen door de huisarts streven wij naar
demedicalisering en het optimaal benutten van eigen mogelijkheden. Het wijkteam vervult hierbij een
spilfunctie. Wij beschouwen daarom de huisarts als één van de belangrijkste partners van het team.
Op stedelijk niveau zullen wij, mede op basis van de landelijke afspraken die hierover gemaakt
worden, in overleg treden met huisartsen. Op wijkniveau is het de verantwoordelijkheid van de jeugden gezinsondersteuners om nauwe werkrelaties te onderhouden met de huisartsen.
3.8 Schematisch overzicht van het Nieuw Vlaardings Jeugdstelsel
19
Hoofdstuk 4 Organisatie en Financiën
In dit hoofdstuk beschrijven wij hoe wij tegen de achtergrond van een zich terugtrekkende rijks- en
provinciale overheid én krimpende budgetten op een verantwoorde manier invulling kunnen geven
aan onze nieuwe verantwoordelijkheden in het nieuwe stelsel.
17
Wij onderscheiden hierbij twee belangrijke rollen:
18
 Beleidsregisseur om invulling te geven aan onze systeemverantwoordelijk ten opzichte van
het nieuwe Vlaardings jeugdstelsel als geheel;
 Opdrachtgever aan instellingen, zodat zij kunnen voorzien in het noodzakelijke aanbod.
Het wetsvoorstel voorziet in een landelijk en uniform toezicht op de aanbieders van jeugdhulp en
gecertificeerde instellingen en omvat de organisaties in het jeugddomein werkzaam zijn. Voor de
gemeente is op dit punt dus geen nadere rol weggelegd. Overigens dienen wij wel te voorzien in een
vertrouwenspersoon voor jeugdigen, hun ouders of (netwerk-) pleegouders die te maken hebben met
hulpverleners.
4.1 Gemeente als beleidsregisseur
Wij richten ons op een adequaat functionerend jeugdstelsel, dat bijdraagt aan door ons vastgestelde
maatschappelijke uitkomsten. Iedereen is het over eens dat het huidige jeugdstelsel niet optimaal
functioneert en toe is aan een ingrijpende vernieuwing. In het vorige hoofdstuk hebben wij de
contouren hiervan beschreven. Het succes daarvan is sterk afhankelijk van de mate waarin onze
inhoudelijke maatschappelijke opgave breed gedragen wordt door de vele partners in de jeugdketen.
De kracht van het stelsel zit hem immers uiteindelijk in het gezamenlijk optreden van onder anderen
professionals, leraren, artsen, hulpverleners, welzijnswerkers, wijkagenten, vrijwilligers van
verenigingen en de buurt, die zich allemaal inzetten voor één doel dat hen gezamenlijk bindt en de
organisatiebelangen overstijgt: het kansrijk en veilig opgroeien van de jeugd.
Voor een effectieve en efficiënte samenwerking is het van cruciaal belang dat wij onze
stelselverantwoordelijkheid krachtig en eenduidig oppakken. Ook de ketenpartners verwachten van
ons dat wij deze rol actief oppakken. Wij hebben een breed beïnvloedingsinstrumentarium ter
beschikking, waarbij we kunnen schakelen tussen zachtere en hardere instrumenten, zoals: initiëren,
faciliteren en forceren. Concreet willen wij onze regisseursrol als volgt invullen:
Agendavorming
In aanvulling op- en ter ondersteuning van de eigen kracht van ouders en het informele netwerk
spelen professionele organisaties een zeer prominente rol. Zij moeten de ruimte hebben om hun werk
soepel te kunnen doen en om te kunnen innoveren. Zij staan in dagelijks contact met de jeugd en
gezinnen en hebben daarom een cruciale rol. Wij willen deze instellingen maximaal de ruimte bieden
om binnen de kaders van het nieuwe Vlaardings jeugdstelsel hun bijdrage te leveren. Om hen
inhoudelijk te verbinden aan de forse opgave waar we voor staan, gaan wij met de relevante partijen
een “maatschappelijk contract” sluiten. Hiermee verbinden zij zich inhoudelijk aan het gezamenlijke
maatschappelijk doel van het nieuwe stelsel. Specifieke Vlaardingse accenten krijgen in deze
afspraken tussen gemeente en instellingen een belangrijke plek, zodat de bestuurders van instellingen
de Vlaardingse uitgangspunten uitdragen aan de medewerkers in hun organisatie.
Naast opdrachtnemer zijn de jeugdhulpaanbieders ook onze ogen en oren. Vanuit hun
praktijkervaringen kennen wij hen een belangrijke adviserende rol toe. Het jeugdstelsel is immers niet
17
Omdat het wetsvoorstel voorziet in een landelijk en uniform toezicht op de aanbieders van jeugdhulp en
gecertificeerde instellingen is op dit punt dus geen nadere rol voor ons weggelegd.
18
Bij systeemverantwoordelijkheid gaat het om het bepalen en het handhaven van de spelregels, waaronder ook
de toedeling van verantwoordelijkheden en zorgen voor noodzakelijke voorzieningen. Hieronder vallen de
condities en faciliteiten, waaronder regelgeving, financiering, de benodigde fysieke en virtuele infrastructuur en
toezicht. De overheid draagt altijd minimaal systeemverantwoordelijkheid. Dit houdt ook in dat tijdig wordt
ingegrepen als het systeem niet goed functioneert. Daarbij kan de overheid ook een bepaalde
verantwoordelijkheids- of rolverdeling herzien als het publieke belang niet goed worden geborgd.
20
statisch. Op basis van het LEAN-uitgangspunt “continu verbeteren” zullen wij actief op zoek blijven
naar het juiste optimum. Wij willen instellingen daarom voldoende, periodiek en gestructureerd ruimte
bieden om vanuit hun professionaliteit de inrichting van het stelsel mede vorm te geven.
Dit doen wij op drie niveaus:
 Bestuurlijk niveau: het niveau waarop partijen zich committeren aan: het Nieuw Vlaardings
Jeugdstelsel, de te leveren resultaten en de maatschappelijke uitkomsten hiervan.
 Instellingsniveau: het niveau waar de bestuurlijke afspraken worden door vertaald in de interne
organisatie, zodat de doelen en werkwijze worden verankerd in de uitvoering.
 Uitvoerend niveau: het niveau van de professional die op casusniveau aan de jeugd en in het
gezin ondersteuning levert.
In de transformatiefase zullen wij op alledrie de niveaus een overlegstructuur inrichten.
Monitoring
Voor effectieve sturing is het noodzakelijk te beschikken over voldoende, actuele en juiste kennis over
enerzijds de staat van de jeugd en anderzijds over mate waarin de inzet in het veld leidt tot het
behalen van de gestelde doelen. Hiervoor is een prestatiemonitor op hoofdlijnen nodig. Deze vormt de
basis voor het sturen op prestaties. De monitor wordt met de betrokken partijen ingericht omdat zij de
informatie moeten gaan leveren. Inzicht in ieders aandeel in het resultaat is nodig om verbeteringen te
bewerkstelligen. Sturen op hoofdlijnen (dashboard) vraagt om een beperkte set relevante Kritieke
Prestatie Indicatoren. Uitgangspunt voor de gemeente Vlaardingen is sturen op hoofdlijnen en een
beperking van de administratieve druk binnen de instellingen en de gemeente. In de voorbereidingen
op de transitie per 1 januari 201 richten wij in overleg met instellingen deze monitor in. Wij maken
daarbij gebruik van de gezamenlijke voorbereidingen op stadsregionaal niveau en daar waar mogelijk
sluiten wij aan bij initiatieven elders in de regio.
Uitvoering
Naast gezamenlijke agendavorming hangt het succes van ons jeugdstelsel uiteindelijk af van
samenwerking in de uitvoering. De gemeente Vlaardingen beschouwt zichzelf als een regisserende én
contracterende organisatie. Dit betekent ook dat er duidelijke scheiding is tussen
beleidsverantwoordelijkheid enerzijds en uitvoering anderzijds. Daarom beleggen wij de
uitvoeringsregie van zowel de jeugd & gezinsteams als het diagnostisch team bij een externe partij.
Uiteraard houden wij wél de verantwoordelijk om in te grijpen als er sprake is van situaties waarbij
instellingen in gebreke blijven. Omdat in het nieuwe stelsel de verantwoordelijkheden én
mogelijkheden om dergelijke situaties op te lossen veel lager in het systeem liggen, gaan wij er van uit
dat gemeentelijk ingrijpen eerder uitzondering dan regel zal zijn.
4.2 Gemeente als opdrachtgever
Naast stelselverantwoordelijke is de gemeente Vlaardingen opdrachtgever (en financier). In onze rol
als stelselverantwoordelijke zoeken wij in overleg met het veld en vanuit het gezamenlijk belang naar
efficiënte en effectieve (lean) werkprocessen, die een doortastende, ondersteunende en eenvoudige
jeugd- en gezinsondersteuning mogelijk moeten maken.
In onze opdrachtgeverrol is echter sprake van een hiërarchische relatie waarin wij in goed overleg zo
19
“SMART” - mogelijke afspraken maken met de opdrachtnemers. Wij zullen hier strak op sturen en ze
desnoods afdwingen.
19
Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden.
21
Het opdrachtgeverschap ten aanzien van preventieve ondersteuning en binnenwijkse jeugdhulp is een
uitsluitend lokale verantwoordelijkheid. Bij de verwerving van buitenwijkse voorzieningen en
Jeugdbescherming en Jeugdreclassering zullen wij samenwerken met de stadsregiogemeenten.
Opdrachtgeverschap preventieve ondersteuning en binnenwijkse jeugdhulp
Als opdrachtgever staat ons een aantal instrumenten ter beschikking:
 Verwervingsstrategie (BCF);
 Bekostigingsstrategie (BCF);
 Benchmarking;
 Stellen van voorwaarden;
 Toezicht houden op de kwaliteit.
Conform de methodiek van de Beleidsgestuurde Contract Financiering (BCF) focussen we niet op het
HOE, maar vooral op het WAT (maatschappelijk effect en resultaten). Wij willen als gemeente de
uitvoering zo veel als mogelijk uitbesteden aan daartoe uitgeruste instellingen. Omdat na de
decentralisatie van alle jeugdzorgtaken het gemeentelijk budget verviervoudigd (van circa € 3 miljoen
naar circa € 12 miljoen) wordt het belang van kwalitatief goed opdrachtgeverschap nog belangrijker
dan voorheen. Van oudsher is de (publiekrechtelijke) subsidievorm in de provinciale jeugdzorg de
meest gangbare. Grote delen van de toekomstige gemeentelijke jeugdhulp afkomstig uit het AWBZ
en ZVW-domein worden momenteel (privaatrechtelijk) gecontracteerd.
Voor de bekostiging van de jeugdhulp staat voor Vlaardingen het sturen op maatschappelijke
uitkomsten centraal. De techniek van bekostigen maken we daaraan ondergeschikt. Op basis van
onze ervaringen tot nu toe denken wij dat de BCF-methodiek, zeker als wij daarbij gebruik maken van
de kennis en ervaring van ons bureau Inkoop, voldoende handvatten kan bieden om de juiste
ondersteuning en jeugdhulp tegen een scherpe kwaliteit/prijsverhouding te verwerven én te monitoren.
Echter: Het verbeteren van de jeugdhulp in Vlaardingen vraagt dat de jeugdinstellingen zich maximaal
voorbereiden op hun nieuwe rol in het nieuwe Vlaardings Jeugdstelsel. De transformatie van de
werkwijze van de zorgprofessional moet in eerste instantie voorop staan. Teveel verandering in de
bekostigingssystematiek zou de focus van instellingen teveel verleggen naar
bedrijfsvoeringsaspecten. We kiezen er daarom voor in ieder geval in 2015 en zonodig ook in 2016
geen wijzigingen aan te brengen in de bekostigingstechniek. Daarbinnen zullen wij uiteraard wel de
van rijkswege opgelegde bezuinigingen doorvoeren.
Opdrachtgeverschap buitenwijkse voorzieningen, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
In hoofdstuk 3 hebben we aangegeven dat we individuele jeugdhulp het liefst binnenwijks willen
aanbieden in de dagelijkse leefomgeving van het gezin. In de praktijk zal dit niet altijd mogelijk zijn,
omdat de benodigde hulp te specialistisch is of de situatie in het gezin te onveilig. Voor dergelijke
gevallen moeten we een aanbod van „buitenwijkse‟ voorzieningen achter de hand hebben. Deze
voorzieningen kennen vaak hoge vaste lasten voor onder meer huisvesting en gespecialiseerd
personeel. Dat maakt het lastig om het aanbod van behandelplaatsen te laten meebewegen met de
vraag. Door samen te werken bij de inkoop van buitenwijkse voorzieningen, waarborgen we dat deze
22
voorzieningen binnen de regio beschikbaar blijven. Bovendien bevorderen we hiermee een optimale
benutting van de beschikbare plaatsen en een doelmatige besteding van financiële middelen
Uit een analyse van het huidige aanbod blijkt dat dit ongeveer 40% van het gemeentelijk
jeugdhulpbudget betreft. Voor de uitvoering van dit gezamenlijk opdrachtgeverschap is een
Gemeenschappelijke Regeling in voorbereiding.
4.3 Van aanbodgerichte jeugdzorg naar een vraaggerichte ondersteuning en jeugdhulp
Overeenkomstig onze ambities ten aanzien van het sociaal domein als geheel zijn onze ambities met
het nieuwe (jeugd-)stelsel zeer groot. De opdracht aan het jeugd- en gezinsteam als onderdeel van
een sociaal wijkteam is navenant. Het vormt de spil bij het bieden van een oplossing voor problemen
van het huidige stelsel: de te grote druk op de individuele en gespecialiseerde zorg, tekortschietende
samenwerking tussen verschillende instanties en het kostenopdrijvend effect hiervan. Om aan deze
opdracht te kunnen voldoen, is een verschuiving nodig van aanbodgerichte zorg naar vraaggerichte
ondersteuning en hulp.
Op dit moment wordt de vraag en behoefte nog teveel gekoppeld aan bestaande én vaststaande
zorgarrangementen. Dit aanbod is doorgaans niet flexibel of beïnvloedbaar. Als het gaat om zeer
specialistische ondersteuning die zeer nauw luistert en dient aan te sluiten bij een door een medicus
gestelde diagnose is dit onvermijdelijk. Voor een groot deel van problematiek geldt dit niet of in
mindere mate. De situaties die nopen tot inzet van binnenwijkse of buitenwijkse jeugdhulp zijn immers
zeer verschillend. Elke casus waarin multiproblematiek speelt is uniek en vraagt om een oplossing op
maat.
Om deze te kunnen leveren zal het aanbod op termijn minder statisch moeten zijn. De ideale situatie
is dat, na vaststelling van de vraag en behoefte een aantal leverende instellingen in de gelegenheid
worden gesteld hierop een aanbod te doen. Het aanbod zal de vraag moeten beantwoorden.
Instellingen worden met deze wijze van werken geprikkeld maatwerk te bieden. Hoe beter het aanbod
aansluit op de vraag en behoefte des te eerder kan de ondersteuning tot het gewenste resultaat
leiden. Het transformeren naar een vraag- en behoefte gerichte ondersteuning kost een aantal jaren,
maar is wel noodzakelijk. Onze sturing- en financieringsinstrumenten zullen aan de vraag- en behoefte
gerichte jeugdondersteuning moeten worden aangepast.
4.4 Beheersbaarheid zorgvolume
De decentralisatie van de jeugdzorg gaat gepaard met een forse bezuiniging. De beoogde
besparingen dienen te worden gerealiseerd door “slimmer” te gaan werken en door meer inzet bij
preventie en signalering, zodat er later minder zware zorg nodig is. Het moet efficiënter, maar door
innovatie dienen ook hele nieuwe product/marktcombinaties te worden ontwikkeld, die ervoor moeten
zorgen dat er voldoende jeugdhulp blijft tegen aanvaardbare kosten. Aan welke knoppen kan
Vlaardingen draaien om dit te realiseren?
Vlaardingen bouwt in het stelsel drie belangrijke beïnvloedingsmogelijkheden in om te sturen op het
jeugdzorgvolume:
1. De wijze waarop de toegang tot jeugdhulp is georganiseerd. De jeugd-en
gezinsondersteuners in het jeugd & gezinsteam spelen een cruciale rol in het verminderen
van de doorverwijzing naar experts en residentiele opname;
2. Het begrenzen van de bestedingsruimte van het jeugd- en gezinsteam en
gezinsondersteuners;
3. Professioneel opdrachtgeverschap- vanuit de gemeente en opdrachtnemerschap vanuit de
teams en sturing door o.a.:
 Verwervingsstrategie;
 Bekostigingsstrategie;
 Benchmarking;
 Stellen van voorwaarden.
De verwachting is dat door meer aandacht voor preventie en eigen kracht, het beroep op de experts
en residentiële opnames kan verminderen. Niet in alle gevallen zal dat opgaan, bijvoorbeeld als
sprake is van geestelijke stoornissen. Ten aanzien van gedrags- en opvoed- en opgroeiproblemen
kan een goede vraaganalyse aan de voorkant ervoor zorgen dat minder dure jeugdhulp wordt ingezet.
23
In feite zullen wij dus ook een beweging naar voren moeten realiseren binnen het totaal aanbod van
ondersteuning en jeugdhulp. Dit aanbod kent, aansluitend op de geschetste contouren in hoofdstuk 3,
de volgende indeling:
 Basisvoorzieningen
 Basisondersteuning door Jeugd & Gezinsondersteuners
 Binnenwijkse jeugdhulp
 Buitenwijkse jeugdhulp
Tegen de achtergrond van de afname van het totaalbudget, leidt dit tot een reallocatie van middelen
van de achterkant naar de voorkant. Schematisch ziet dat er globaal als volgt uit:
.
4.5 Centraal verwerven, gebiedsgericht inzetten
Vlaardingen kiest voor een gebiedsgerichte benadering, waarbij wij van het jeugd- en gezinsteam als
geheel verwachten dat zij in staat zijn de problematiek in de gebieden op efficiënte en effectieve wijze
het hoofd te bieden. Om dit te bereiken, willen wij maximale ruimte én verantwoordelijkheid geven aan
de professionals in de jeugd- en gezinsteams. Tegelijkertijd dienen de totale kosten voor
ondersteuning en jeugdhulp binnen de financiële kaders van de gemeentelijke begroting te blijven. Wij
moeten een situatie creëren die de schijnbare tegenstelling tussen het vergaande mandaat van de
jeugd & gezinsteams enerzijds én de financiële beheersbaarheid van een steeds schaarser budget
overbrugt. Wij doen dit als volgt:
Centrale verwerving van binnen- en buitenwijkse ondersteuning
De ‘inkoop’ van jeugdhulp gebeurt, vanuit een oogpunt van schaalvoordeel, centraal. Als het gaat om
binnenwijkse ondersteuning doen wij dit zélf (en op onderdelen wellicht op NWN-niveau). Buitenwijkse
ondersteuning en jeugdbescherming en jeugdreclassering verloopt via de nog op te richten
Gemeenschappelijke Regeling. Uiteraard zullen wij de jeugd- & gezinsteams nauw betrekken bij de
totstandkoming van de subsidie-afspraken en de onderverdeling van de ondersteuningsvolumes.
Daarnaast zullen wij de subsidie-afspraken dusdanig inrichten dat aanbieders maximaal vraaggerichte
dienstverlening kunnen inzetten. Dit betekent per definitie dat wij ons vooraf minder vastleggen op
vooraf gedefinieerde en vaststaande producten/zorgpakketten, maar meer op de tijdige inzet van
expertise waar op dat moment behoefte aan is
Jeugd- en gezinsteams met een vaste kernformatie
Op basis van de samenstelling van de wijk en problematiek die daar speelt, beschikt elk werkgebied
over een team met een vaste kernformatie. Deze formatie is voor het team taakstellend en daagt hen
uit zo efficiënt mogelijk met de beschikbare uren en middelen om te gaan, onder andere door optimaal
in te zetten op de (ontwikkeling van) eigen kracht en de civil society.
24
Normbudget per jaar
Op basis van de bevolkingssamenstelling én de speerpunten per gebied stellen we ieder jaar per
gebied een normbudget vast. Dit “budget” bestaat in de eerste plaats uit het aantal adviesuren dat het
team kan claimen bij het diagnostisch team. Daarnaast gaat het ook om de inzet van de centraal
verworven binnen- en buitenwijkse ondersteuning. Wij zullen een dashboard ontwikkelen op basis
waarvan zowel het team als wij inzicht hebben in het actuele zorggebruik. Op basis hiervan kan de
gemeente gedurende het jaar tussentijds maatregelen treffen.
Continu verbeteren
De werkwijze in het nieuwe stelsel is voor alle betrokkenen nieuw en zal met vallen en opstaan
gebeuren. De jeugd & gezinsteams zullen de ervaringen onderling uitwisselen en wij zullen de teams
benchmarken en hun zorggebruik analyseren. Hieraan kunnen we best practices op het gebied van
effictiviteit, klanttevredenheid, doorlooptijd en kostenbeheersing ontlenen.
25