Gewoon DOEN “Doortastend, Ondersteunend, Eenvoudig en Nodig” Uitgangspunten en contouren voor een nieuw Vlaardings Jeugdstelsel 1 Inhoudsopgave Inleiding en leeswijzer p. 3 Hoofdstuk 1: De nieuwe Jeugdwet p. 4 Hoofdstuk 2: Uitgangspunten Nieuwe Vlaardings Jeugdstelsel p. 8 Hoofdstuk 3: Contouren van het nieuwe Vlaardings Jeugdstelsel p. 12 Hoofdstuk 4: Organisatie en financiën p. 20 2 Inleiding en leeswijzer Als gevolg van de nieuwe Jeugdwet, decentralisatie AWBZ, aanpassing van de WMO, de Participatiewet en het gewijzigd wettelijk kader passend onderwijs breiden de verantwoordelijkheden 1 van de gemeente zich per 1 januari 2015 fors uit. Alle moeten ertoe bijdragen dat de eigen kracht en het sociale netwerk eerst worden aangesproken voordat een beroep wordt gedaan op publiek gefinancierde voorzieningen. Het accent ligt op participatie in de samenleving. Voorkomen moet worden dat hulpverleners langs elkaar heen werken: ‘één gezin, één plan, één regisseur’ is het uitgangspunt bij alle decentralisaties in het sociale domein. Deze ontwikkelingen geven ons de kans én de verplichting om te zorgen voor samenhang in beleid én uitvoering. In de notitie Van ‘Zorgen voor’ naar ‘Zorgen’ dat, naar transformatie ondersteuning binnen sociaal domein in Vlaardingen hebben wij onze integrale doelstellingen en uitgangspunten ten aanzien van het sociaal domein vastgelegd. Op basis daarvan bereiden wij een plan voor waarin wij aangeven hoe wij de overlappende onderwerpen in samenhang zullen concretiseren. Met Van ‘Zorgen voor’ naar ‘Zorgen dat’ als fundament zoemen wij hier in op de nieuwe verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de Jeugdwet. Voorliggend plan beschrijft de contouren van het nieuwe Vlaardings jeugdhulpstelsel. Het vormt de inhoudelijke leidraad op basis waarvan wij onze nieuwe verantwoordelijkheden zullen uitwerken. Wij beschouwen de decentralisatie jeugdzorg nadrukkelijk als een kans om de ondersteuning en zorg voor de jeugdige en het gezin te optimaliseren en adequater te organiseren. De gemeente is immers vanaf 2015 integraal verantwoordelijk voor álle vormen van jeugdhulp. Bovendien moeten wij een alternatief bieden voor bestaande structuren, die gedeeltelijk verdwijnen. Hierdoor hebben wij de mogelijkheid om het nieuwe stelsel zo efficiënt en effectief mogelijk in te richten. Het belang van de jeugdige en het gezin staan daarbij centraal. Concrete aanleiding voor de vormgeving van het nieuw Vlaardings jeugdstelsel vormt de nieuwe Jeugdwet. Wij schetsen in de eerste plaats de belangrijkste uitgangspunten en kaders uit het wettelijk kader. Althans, voor zover die nu bekend zijn. Het formele wettelijk kader is op dit moment nog niet vastgesteld door de Eerste Kamer. Het financiële kader is daarom ook nog niet volledig helder. Desondanks is het noodzakelijk om de voorbereidingen van de decentralisatie-opgave voortvarend ter hand te nemen. Het betreft immers een complexe en omvangrijke operatie, die zorgvuldig dient te gebeuren. Naast de eisen die de Jeugdwet aan ons stelt, beschrijven wij de lokale visie, uitgangspunten en doelstellingen en zetten deze in het perspectief van recente stadsregionale ontwikkelingen. De afgelopen periode hebben wij de beleidsvoorbereiding met de regiogemeenten gezamenlijk gedaan. Het resultaat hiervan staat beschreven in het implementatieplan Acht is meer dan duizend. Dit implementatieplan markeert de overgang van de (gezamenlijke) voorbereidingsfase naar de meer lokale implementatiefase, waarin meer praktische inrichtingsvraagstukken aan de orde komen. Hoofdstuk 3 beschrijft de contouren van het nieuwe Vlaardings jeugdstelsel. Hiermee geven wij richting aan de vervolgstappen die wij zullen gaan zetten. Wij zullen daarbij een onderscheid maken tussen de activiteiten die er op zijn gericht om per 1 januari 2015 aan onze formele verantwoordelijkheden te kunnen voldoen (transitie). Daarnaast beoogt de decentralisatie jeugdzorg ook een fundamentele cultuuromslag te realiseren (transformatie). Dit laatste proces vergt een lange adem en loopt in 2015 en volgende jaren door. De decentralisatie jeugdzorg heeft niet alleen grote gevolgen voor de gemeente, maar zeker ook voor de uitvoerende organisaties en hun medewerkers. Op basis van dit document gaan wij in overleg met zorgaanbieders, jeugdinstellingen als het Centrum voor Jeugd en Gezin, vrijwilligersorganisaties, cliëntenvertegenwoordigingen en onderwijs om het nieuwe Vlaardings jeugdstelsel verder te concretiseren én te operationaliseren. Dit document vormt hiervoor het inhoudelijk kompas. De resultaten van de overleggen zullen wij begin 2014 presenteren en verwerken in een wettelijk verplicht op te stellen beleidsplan. Rond die tijd is het wetsvoorstel goedgekeurd door de Eerste en Tweede Kamer, is er definitief duidelijkheid over de omvang van het budget dat aan Vlaardingen gedecentraliseerd wordt en zijn de praktische Vlaardings voorbereidingen een stap verder. 1 Deze invoeringsdatum is pas definitief als de wetgevingstrajecten zijn afgerond. Alle inspanningen zijn er op gericht om de transities per 1 januari 2015 te effectueren. 3 Hoofdstuk 1 De nieuwe Jeugdwet 2 1.1 Waarom een nieuw wettelijk kader? De evaluatie van de Wet op de jeugdzorg en de analyse van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg laten belangrijke tekortkomingen van het huidige stelsel zien: een te grote druk op gespecialiseerde zorg; tekortschietende samenwerking rond kinderen en gezinnen; afwijkend gedrag wordt onnodig gemedicaliseerd; het kosten opdrijvend effect als afgeleide van deze knelpunten. Mede op basis hiervan is de regering van oordeel dat er een omslag (transformatie) nodig is in de ondersteuning, hulp en zorg bij opgroeien en opvoeden. Een omslag naar: 1. preventie en uitgaan van eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden (eigen kracht) 3 van jeugdigen en hun ouders, met inzet van hun sociale netwerk en de Civil Society ; 2. demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door onder meer het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, scholen en voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen; 3. eerder de juiste hulp op maat te bieden, om het beroep op dure gespecialiseerde hulp te verminderen; 4. integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’; door ontschotting van budgetten ontstaan meer mogelijkheden voor betere samenwerking en innovaties in ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en gezinnen; 5. meer ruimte voor professionals om de juiste hulp te bieden; betrokken professionals die sociale netwerken in de omgeving van het gezin weten in te schakelen en die kunnen samenwerken met vrijwilligers en familieleden en hun kracht weten te benutten. Om dit te realiseren, heeft het kabinet-Rutte I in het regeerakkoord (oktober 2010) afgesproken het huidige stelsel te hervormen. Met de nieuwe Jeugdwet legt de wetgever alle verantwoordelijkheid voor het omgaan met ondersteuningsvragen binnen het jeugddomein zowel qua regie als financiering in handen van de gemeente. Op deze wijze kan een einde komen aan de huidige verkokering en fragmentatie. Dit komt de effectiviteit en kwaliteit van zorg ten goede en is goedkoper dan de huidige uitvoeringspraktijk. De overdracht van de budgetten gaat daarom gepaard met grote bezuinigingen. Het kabinet heeft de ambitie om de nieuwe wet voor het einde van dit jaar te publiceren in het staatsblad, zodat de wet vanaf 1 januari 2015 in werking kan treden. 1.2 Gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden Concreet betekent de invoering van de Jeugdwet dat gemeenten vanaf 2015 bestuurlijk en financieel verantwoordelijk zijn voor de preventie, jeugdhulp, en de uitvoering van jeugdreclassering en jeugdbescherming. Aanvullend op onze huidige verantwoordelijkheid voor de zogenoemde preventieve opvoedondersteuning (nu: prestatieveld 2 van de WMO) en de jeugdgezondheidszorg en gezondheidsbevordering (Wet Publieke Gezondheid), zij wij vanaf dan verantwoordelijk voor de vormen van ondersteuning, hulp en zorg die voorheen vielen onder de verantwoordelijkheid van provincie, Rijk, AWBZ of Zorgverzekeringswet. Het gaat hierbij om: de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, de geestelijke gezondheidzorg voor jeugdigen (jeugd-ggz), de zorg voor jeugdigen met een verstandelijke beperking, de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen, vervoer bij begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen, kortdurend verblijf ten behoeve van jeugdigen, ggz in het kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg), de uitvoering Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK), jeugdbescherming (JB) en 4 jeugdreclassering (JR) en de uitvoering kindertelefoon . 2 Deze beschrijving is afkomstig uit de Memorie van Toelichting op de nieuwe jeugdwet Het begrip ‘civil society’ kent vele omschrijvingen maar in onze optiek gaat het daarbij om een samenlevingsvorm waarbij burgers betrokken zijn bij elkaar en als vanzelfsprekend op vrijwillige basis bereid zijn om elkaar te helpen en ondersteunen waar dat nodig is. 4 Voor het AMHK, JB, JR en kindertelefoon geldt de verplichting dit bovenlokaal te organiseren. 3 4 Figuur 1: Huidige en nieuwe situatie Het wetsvoorstel geeft de gemeente de verantwoordelijkheid om daar waar jeugdigen en hun ouders het niet op eigen kracht redden en ondersteuning, hulp en zorg nodig hebben bij het opgroeien en opvoeden, een voorziening op het gebied van jeugdhulp treffen, zodat kinderen en gezinnen de hulp krijgen die passend is. De ‘jeugdhulpplicht’ is soortgelijk aan de huidige compensatieplicht in de WMO. Dit betekent dat gemeente een voorziening voor jeugdhulp treft als een jeugdige of zijn ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie .. Jeugdhulp is in de nieuwe wet breed gedefinieerd en omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij alle denkbare opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen. Hieronder valt zowel een vorm van ambulante hulp als een verblijf bij pleegouders, hulp in een medisch kinderdagverblijf of psychiatrische zorg. De gemeente dient te voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van de verschillende vormen van jeugdhulp en van gecertificeerde instellingen die de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering uitvoeren en zorgt er voor dat ieder kind, dat in enigerlei vorm jeugdhulp nodig heeft, deze daadwerkelijk krijgt. De wet verplicht ons in een beleidsplan vast te leggen hoe wij invulling geven aan onze nieuwe verantwoordelijkheden gebaseerd op de volgende uitgangspunten: a) preventie en vroege signalering van opgroei- en opvoedproblematiek; b) demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door onder meer het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, buurten, scholen en voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen; c) het bevorderen van de opvoedcapaciteiten van de ouders en de sociale omgeving, opdat de ouders zoveel mogelijk in staat worden gesteld om zelf de verantwoordelijk voor de opvoeding te dragen; d) het inschakelen, herstellen en versterken van het eigen probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en zijn sociale omgeving (eigen kracht); e) het waarborgen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit; f) integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’. 5 1.3 Budgettair kader Voor de bekostiging van de uitbreiding op het gemeentelijk takenpakket ontvangen gemeenten een decentralisatie-uitkering in het Gemeentefonds. Hiervoor wordt een verdeelmodel ontwikkeld, met als uitgangspunt het principe van kostenoriëntatie. Geleidelijke invoering hiervan start in 2016. Dit betekent dat de hoogte van de uitkering aansluit bij de kosten die gemeenten moeten maken om aan maatschappelijke opgaven te voldoen. Bepalend voor de verdeling van de middelen zijn objectieve gemeentelijke structuurkenmerken, zoals het aantal inwoners, leeftijdsopbouw, sociale structuur en aandeel minderheden. Dit betekent een verandering ten opzichte van de huidige situatie, dat wordt gekenmerkt door historisch gegroeide feitelijke gebruikspatronen. In de nieuwe situatie geldt ook het woonplaatsbeginsel: voor jongeren waarvan de zorgverlening plaatsvindt in een andere gemeente, dan is de gemeente, waaruit de jongere afkomstig is (waar ouders/verzorgers wonen) verantwoordelijk. Bij het verschijnen van de meicirculaire 2014 zullen de financiële consequenties voor Vlaardingen definitief bekend zijn. Op basis van de voorlopige gegevens uit de circulaire 2013 ontvangen wij in 5 2015 een bedrag van € 12.033.154,- voor onze nieuwe taken. Hierin is de eerste tranche van de Rijksbezuiniging al verwerkt. Uiteindelijk loopt de korting op tot respectievelijk 15 % (stadsregionale jeugdzorgbudget) en 25% (AWBZ gefinancierde Jeugdzorg). Rekening houdend met deze bezuinigingen betekent dat het beschikbaar budget daalt tot circa € 10,5 miljoen in 2017. Het feit dat de vraag naar jeugdzorg de afgelopen periode jaarlijks met gemiddeld 7 % steeg, maakt duidelijk hoe groot de gemeentelijke uitdaging is. Overigens komt vanaf 2016 in totaal € 55 miljoen structureel beschikbaar voor de uitvoeringskosten van de decentralisatie jeugd en begeleiding samen. Voor Vlaardingen betekent dit een bedrag van ca. € 275.000,-. Ook wordt op basis van onafhankelijk onderzoek bepaalt hoe hoog de daadwerkelijk vrijvallende uitvoeringskosten bij het Rijk zijn als gevolg van de transitie. Dit bedrag wordt toegevoegd aan de algemene uitkering van het gemeentefonds. Het wetsvoorstel legt tevens vast dat voor jeugdhulp een eigen bijdrage is verschuldigd, ter vervanging van de huidige eigen bijdrage/ouderbijdrageregeling in de Wet op de jeugdzorg. Gemeenten leggen de eigen bijdrage op. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de hoogte van de bijdrage bepaald en geregeld welke uitzonderingen gelden. Op basis van een eerste schatting zal Vlaardingen ongeveer € 50.000,- aan eigen bijdragen kunnen innen. Ook binnen de WMO is sprake van een eigen bijdrage. Binnen één gezin kan hierdoor een (ongewenst) stapelingseffect ontstaan. In de uitwerking zullen wij hiermee rekening houden. N.B.: Ten gevolge van de drie decentralisaties in het sociale domein zijn wij per 1 januari 2015 de eerstverantwoordelijke overheidslaag voor de onderwerpen werk, zorg en jeugd. Om het gemeenten mogelijk te maken de integrale ondersteuning zo effectief en efficiënt mogelijk vorm te geven is het Rijk voornemens om de huidige deelbudgetten op het gebied van WMO, Jeugdzorg en Participatie te bundelen tot één integraal budget. Wij zijn ervan overtuigd dat dit ons meer mogelijkheden zal bieden om adequate ondersteuning aan een gezin te bieden en zullen daarom voorkomen intern nieuwe schotten te creëren. Omdat wij voorlopig nog deelbudgetten ontvangen, hebben wij ons hier beperkt tot de financiële kaders binnen de jeugdzorg. 5 Aanvullend op het bestaande gemeentelijke jeugdbudget van ca. € 3,5 miljoen . 6 1.4 Frictiekosten Ten gevolge van de decentralisatie, beëindigt de stadsregio Rotterdam per 1 januari 2015 haar jeugdzorgtaken én beëindigt zij per die datum haar subsidierelaties met aanbieders van jeugdzorg (inclusief Bureau Jeugdzorg). In eerste instantie zullen wij een aanzienlijk deel van de huidige diensten in de nabije toekomst blijven afnemen. Enerzijds omdat dit aanbod voorziet in een behoefte. Anderzijds zijn wij wettelijk verplicht continuïteit van zorg te verlenen voor bestaande cliënten. Dit vloeit voort uit de wettelijke overgangsmaatregelen en de daarop gebaseerde afspraken in het 6 regionaal transitiearrangement . Hier tegenover staat dat gemeenten, mede als gevolg van krimpende budgetten, zullen besluiten tot het gedeeltelijk stopzetten of verminderen van het huidige aanbod. Als gevolg hiervan kunnen bij aanbieders frictiekosten ontstaan. Los van het feit of de gemeenten al dan niet juridisch aansprakelijk zijn voor frictiekosten, hebben wij er om bovengenoemde inhoudelijke (continuïteit in dienstverlening, behoud van kennis en kwaliteit) en financiële (extra maatschappelijke kosten) reden belang bij te voorkomen dat een situatie ontstaat op basis waarvan de gemeente Vlaardingen voor eventuele frictiekosten moeten opdraaien. Binnen de kaders van de wettelijke overgangsbepalingen en de afspraken in het transitiearrangement is het daarom van belang tijdig duidelijkheid te verschaffen over de hoogte van de budgetten én de af te nemen producten per aanbieder. Met deze gegevens kunnen hulpaanbieders inspelen op de toekomst en dat helpt frictiekosten te voorkomen. Op basis van de nadere informatie vanuit het Rijk (meicirculaire 2014) en een actueel overzicht van het huidige Vlaardings zorggebruik en zorgkosten zal uw Raad voor de behandeling van de voorjaarsnota 2014 nader worden geïnformeerd over het Vlaardings budget voor het jeugdstelsel en de wijze waarop we voornemens zijn dat aan te wenden, inclusief de invulling van de bezuinigingen. Hiermee kan medio 2014 duidelijkheid worden geboden aan de zorgaanbieders over het budgetvolume 2015. 6 Om de continuïteit van zorg te garanderen en frictiekosten te voorkomen, hebben de samenwerkende gemeenten op 31 oktober 2013 in een transitiearrangement vastgelegd hoe zij: de continuïteit van zorg realiseren; de infrastructuur realiseren om de cliënten deze continuïteit van zorg in 2015 te bieden, bij de jeugdhulpaanbieder die op 31/12/2014 deze zorg biedt; de frictiekosten zullen beperken. 7 Hoofdstuk 2 Uitgangspunten nieuwe Vlaardings jeugdstelsel 7 2.1 Pijlers voor het nieuwe jeugdstelsel Tussen de 85 en 90% van onze jeugd groeit min of meer probleemloos op. Volgens recent onderzoek van Unicef zijn Nederlandse kinderen al jaren het gelukkigst van alle kinderen in westerse landen. Hier tegenover staat de Nederlandse jeugd veel vaker dan in ons omringende landen gebruik maakt van jeugdzorg of vormen van speciaal onderwijs. De laatste periode is de vraag naar jeugdzorg jaarlijks gemiddeld 7% gestegen. Eén op zeven kinderen heeft een indicatie voor specialistische zorg of speciaal onderwijs. Omdat hun feitelijke gezondheidssituatie stabiel is, ligt de verklaring voor deze tegenstelling vooral in de manier wij in Nederland omgaan met gedrag van de jeugd. Er was, mede door schrijnende incidenten in de jeugdzorg, vooral aandacht voor het vroegtijdig signaleren en aanpakken van problemen. Gedrag van kinderen en ouders is steeds vaker “gelabeld” als problematisch, wat professionele inzet noodzakelijk maakte en waarbij de zorg van ouders deels werd overgenomen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat kinderen zich beter ontwikkelen als ze opgenomen zijn in sociale netwerken die groter zijn dan het gezin alleen. Als er bijvoorbeeld goede verbindingen zijn tussen ouders in de buurt en tussen ouders en school. Daarom is in deze tijd van individualisering een 8 versterking van de zogenaamde (Pedagogische) “Civil Society” nodig, waarin opvoeding deels een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van burgers is en waarin het weer vanzelfsprekend is dat mensen zich het wel en wee van elkaars kinderen aantrekken. Dit vertaalt zich in het versterken van de informele steun van sociale netwerken en de algemene voorzieningen. Uiteraard zal ook in de toekomst professionele ondersteuning noodzakelijk blijven. De stelselwijziging biedt de gemeente de mogelijkheid om de ondersteuning en zorg voor de jeugd efficiënter en effectiever te organiseren. Het huidige versnipperde stelsel staat adequate hulpverlening met als uitgangspunt “Eén gezin, één plan” te vaak in de weg. Afstemming en inzet van de juiste hulpverlening is financieel en organisatorisch lastig door gebrek aan een integrale sturing en financiering. Naast doelmatigheidswinst is een zorginhoudelijke vernieuwing en een cultuuromslag vereist. Kernwoorden hierbij zijn: • ontzorgen, demedicaliseren en normaliseren van opvoedvragen; • ondersteuning en zorg bieden die de eigen kracht versterken en zo veel mogelijk aansluit bij de sociale context; • ouders hebben zo veel mogelijk de regie over- en dragen maximaal bij aan de uitvoering van het ondersteuningsplan ; • van aanbodgericht naar vraaggericht (of dialooggericht) werken; • niet over de cliënt, maar met de cliënt overleggen; • niet doorverwijzen, maar erbij halen (integraal arrangeren); • meer ruimte voor professionals: minder regels, minder bureaucratie, meer mandaat; • inzet ondersteuning en zorg zo licht als mogelijk en zo zwaar als noodzakelijk. Als afgeleide van de ambities en visie zoals beschreven in Van ‘Zorgen’ naar ‘Zorgen dat’ leidt dit tot twee pijlers waarop het nieuwe Vlaardings jeugdstelsel gebaseerd: 1. Een sterke en positieve basis in onze samenleving voor jeugd en ouders door het versterken van de informele steun van sociale netwerken en de algemene voorzieningen (Pedagogische Civil Society); 2. Een samenhangende, doortastende én eenvoudige ondersteuning- en zorgstructuur, die er op gericht is de opvoeding niet over te nemen maar te versterken. 7 Deze zijn gebaseerd op de notitie Kaders voor een kansrijk jeugdbeleid en de notitie Van ‘Zorgen voor’ naar ‘Zorgen’ dat, naar transformatie ondersteuning binnen sociaal domein in Vlaardingen. 8 De pedagogische Civil Society is een verbijzondering van de term Civil Society, waarbij het vooral gaat om de rol die de laatste kan spelen bij het opvoeden en opgroeien van kinderen. 8 2.2 Doelstellingen Bij de ontwikkeling van het nieuwe jeugdstelsel staat de missie van het Vlaardings jeugdbeleid centraal: Meer Vlaardingse jongeren kunnen terug kijken op een fijne jeugd, waarin ze kansrijk, gezond en veilig zijn opgegroeid en hun talenten optimaal hebben kunnen ontwikkelen. Wij streven met het nieuwe Vlaardings Jeugdstelsel naar een situatie waarin ten opzichte van nu 1. Het beroep op jeugdhulp in zijn totaliteit is gedaald cq. meer jeugdigen/gezinnen zelfredzaam opgroeien; 2. Binnen de jeugdondersteuning het zwaartepunt van individuele jeugdzorg verschoven is naar collectieve preventie; 3. Minder kinderen/jongeren terecht komen in een residentiële instelling; 4. Jeugdhulp sneller beschikbaar is ; 5. De kosten voor jeugdhulp in 2017 met de opgelegde Rijkskortingen zijn gedaald. 2.3 Uitgangspunten In lijn met de visienota Van zorgen voor naar zorgen naar zorgen dat, onze Kaders voor een Kansrijk Jeugdbeleid, de achtergronden bij de nieuwe Jeugdwet en de in stadsregionaal verband gezamenlijk opgestelde documenten, zijn de volgende uitgangspunten leidend bij de inrichting van het nieuwe Vlaardings jeugdstelsel: Ouders/ verzorgers en jeugdigen zijn primair verantwoordelijk Inspanningen van gemeente en instellingen zijn aanvullend en ondersteunend aan de rol van ouders (en jongeren). Wij zullen hen in het kader van wederkerigheid nadrukkelijk aanspreken op deze verantwoordelijkheid. Vrijwillige ondersteuning is immers niet in alle gevallen vrijblijvend; Van “zorgen voor” naar “zorgen dat” Nog intensiever dan tot nu toe is inzet gericht op het zo goed mogelijk toerusten van ouders voor hun opvoedingstaak: het versterken van hun zelfredzaamheid staat centraal. Niet het zorgen voor staat centraal, maar het zorgen dat. Ouders en kind worden altijd eerst aangesproken op de eigen kracht; Ontzorgen, demedicaliseren en normaliseren Zonder de problematische kanten uit het zicht te verliezen of risico’s’ te willen bagatelliseren, dient er meer aandacht te zijn voor de normale ontwikkeling van kinderen: Alledaagse hobbels tijdens het opgroeien van kinderen beschouwen wij als normaal en als bij het leeftijdpassend gedrag, zonder het meteen als probleem te bestempelen; In één keer goed: zo licht, snel, kort en vroeg als mogelijk en zo zwaar als noodzakelijk. Een gedegen vraagverheldering en analyse aan de voorkant is de basis. Op basis van een adequate screening en eventuele diagnose vindt direct de juiste interventies plaats. Deze altijd zo licht als mogelijk en tegelijkertijd zo zwaar als noodzakelijk; In de eigen omgeving en outreachend De hulp wordt zo dichtbij mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving van het gezin en het kind gegeven. Dit betekent dat wij de ondersteuning gebiedsgericht dichtbij huis of op school zullen organiseren;. Benutten van de kracht van de sociale omgeving: de Pedagogische Civil Society De bijdrage die de sociale omgeving kan leveren aan het opgroeien en opvoeden van kinderen zullen wij beter benutten. Oplossingen voor vragen van het gezin worden gezocht in de directe leefomgeving van het gezin, in de familie, in de buurt en op school; Van individuele hulp naar collectieve preventie De mogelijkheden van collectieve preventie willen wij beter benutten. Hierdoor zal de vraag naar individuele ondersteuning dalen; Niet doorverwijzen,maar erbij halen De overdracht van de casusverantwoordelijkheid blijft tot het minimum beperkt (maximaal 1 keer op- of afschalen). Eén casusregisseur is verantwoordelijk voor een integraal arrangement; Eén gezin, één plan, één regisseur Als er hulp en steun aan jeugdigen en gezinnen nodig is, dan is deze altijd samenhangend, goed gecoördineerd en gericht op het gezinssysteem als geheel. Dit betekent ook dat deze alle voor het huishouden relevante domeinen beslaat, dus van wonen tot werk, onderwijs en 9 inkomen en expertise van licht verstandelijk beperkte mensen tot aan huiselijk geweld. Als professionele regie noodzakelijk is, ligt deze altijd bij één persoon, die over voldoende mandaat en middelen beschikt om het plan ten uitvoer te brengen. Ruimte voor de professional De professionals in het brede jeugddomein maken het verschil. Wij geven daarom de professional maximaal ruimte en mandaat om een effectieve en efficiënte inzet mogelijk te maken. Dialooggericht werken Wij zijn van mening dat de kwaliteit van (gemeentelijke) dienstverlening verbetert als deze is toegesneden op de wensen van direct betrokkenen. Daarom hechten wij zeer aan de dialoog met hen bij de totstandkoming of uitvoering van beleid. Minder bureaucratie We beperken de bureaucratie en versimpelen procedures: administratieve handelingen worden teruggedrongen, indicatietrajecten worden zoveel mogelijk teruggedrongen en vervangen door een kort zorgtoeleidingsproces, dubbels in indicatieprocessen komen niet langer voor. Veiligheid van het kind is gewaarborgd Wanneer de veiligheid of de ontwikkeling van het kind in het geding is, dient snel actie te worden ondernomen. De veiligheid van het kind staat bij álle handelen voorop en dient te allen tijde gewaarborgd te zijn. 2.4 Ontwikkelingen in de regio Met de vaststelling van het Programmaplan decentralisatie jeugdzorg 2012-2015 in februari 2012 is het fundament gelegd voor samenwerking tussen de (inmiddels) 16 regio gemeenten bij de decentralisatie van de jeugdzorg. In de daaropvolgende periode is een aantal inhoudelijke en financiële vraagstukken nader uitgewerkt en ter besluitvorming voorgelegd aan het regionaal portefeuillehoudersoverleg (PHO). Twee specifieke documenten vormen mede basis voor onze contourennota: 9 1. Implementatieplan jeugdhulp van de samenwerkende gemeenten Dit plan beschrijft een aantal inhoudelijke kaders waarbinnen alle regiogemeenten het toekomstig jeugdstelsel zullen vormgeven. Een functioneel model, waarin een gezinsgeneralist en een diagnostisch team centraal staan, vormt hiervan de kern. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over de toekomstige regionale samenwerking, vooral op het gebied van de gezamenlijke organisatie en financiering van de zwaardere vormen van jeugdhulp. Het gaat hierbij in ieder geval om buitenwijkse zorg (buiten de context van het gezin), jeugdbescherming en jeugdreclassering. 2. Transitieplan van Stadsregio Rotterdam Als latende partij geeft de stadsregio Rotterdam in dit plan aan op welke manier zij haar huidige taken en verantwoordelijkheden overdraagt aan de gemeenten. Als ontvangende partij dienen wij hier tijdig op te anticiperen. Belangrijke onderwerpen hierbij zijn: overgangsmaatregelen om continuïteit van zorg voor bestaande cliënten te garanderen, overdracht van cliëntgegevens, gedeeltelijke overname zorginkoopverantwoordelijkheid in 2014 en het voorkomen/beperken van frictiekosten. Om de uitgangspunten uit deze plannen in de praktijk te testen is onder verantwoordelijkheid van de stadsregio eind 2012 gestart met een eerste tranche van in totaal zes proeftuinen. Begin dit jaar is begonnen met de voorbereiding van een proeftuin in de regio Nieuwe Waterweg Noord. Hierin experimenteren wij onder meer met een jeugd- en gezinsteam en diagnostisch team. De resultaten van deze proeftuinen vormen mede input voor de verdere concretisering van het nieuwe Vlaardings Jeugdstelsel. 2.5 Relatie met passend onderwijs. Per 1 augustus wordt passend onderwijs ingevoerd. Vanaf dat moment zijn de samenwerkingsverbanden van de scholen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs verantwoordelijk voor het beleid voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Doel is zoveel mogelijk kinderen in het reguliere onderwijs hun schoolcarrière te laten doorlopen. De scholen krijgen 9 Acht is meer dan duizend, Plan van aanpak voor de implementatie van jeugdhulp bij de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam-Rijnmond per 1 januari 2015 10 daarvoor een zorgplicht. De extra ondersteuning wordt vastgelegd in het schoolondersteuningsplan. Naast specifieke schoolondersteuning kan het noodzakelijk zijn extra ondersteuning aan te bieden op het gebied van jeugdhulp. Daarvoor dient de samenwerking te worden gezocht met de gemeenten die daarvoor verantwoordelijk zijn. Die samenwerking komt ook tot uitdrukking in het ondersteuningsplan. Om de samenhang tussen onderwijsondersteuning en zorgondersteuning aan te brengen wordt er op twee niveaus verbinding gelegd. De ondersteuningsplannen van de samenwerkingsverbanden dienen in een op overeenstemminggericht overleg met de gemeenten te worden besproken. Op het niveau van de individuele leerling treedt de scholen in overleg met instellingen van jeugdzorg, maatschappelijke zorg en werk en inkomen om gezamenlijk, leerling dichtbij (op school en/of thuis), er voor te zorgen dat de leerling zich optimaal kan ontwikkelen. Om vanuit de praktijk te leren hoe wij dit straks vorm kunnen geven nemen wij deel aan de voorlopersaanpak Passend Onderwijs en Jeugdzorg Nieuwe Waterweg Noord. Op 10 basisscholen en 5 scholen voor voortgezet onderwijs onderzoeken wij: hoe de expertise van zorg en onderwijs zo dicht mogelijk bij de school georganiseerd kan worden (in schoolgebonden ondersteuningsteams). Op welke manier en onder welke voorwaarden integrale zorgtoewijzing zo veel als mogelijk op het niveau van de school (zo dicht mogelijk bij het kind/gezin) kan plaatsvinden. Hoe we daarin recht kunnen doen aan de beoogde doelstelling van de stelselwijzigingen. 11 Hoofdstuk 3 Contouren van het Nieuw Vlaardings Jeugdstelsel: Gewoon “Doortastend, Ondersteunend, Eenvoudig en Nodig” “…Het uiteindelijke doel van het wetsvoorstel is het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en van anderen in de sociale omgeving. Niet alleen moet voorkomen worden dat overheidsbemoeienis leidt tot zorgafhankelijkheid, maar die bemoeienis moet actief en maximaal bijdragen aan de eigen kracht van jongere, gezin en 10 samenleving…” Dit vraagt om een transformatie van het huidige stelsel: een andere inzet van voorzieningen, een andere verhouding tussen overheid en burgers, een andere inzet van professionals en een ombouw van het bestaande aanbod. Dit kan niet van de één op de andere dag, maar vraagt om een geleidelijke verandering, die uiteindelijk wel moet leiden tot het gewenste eindplaatje. In dit hoofdstuk presenteren wij dit perspectief door zo concreet mogelijk onze voorstelling te geven van de werking van het toekomstig Vlaardings jeugdstelsel inclusief de rol van de belangrijkste partijen. Uiteraard begint dit bij ouders en kinderen zélf. Deze schets is gebaseerd op de huidige stand van zaken van het wetgevingstraject, de (stads-) regionale ontwikkelingen en de resultaten van gesprekken die zijn gevoerd ter voorbereiding op verschillende pilots, die in onze gemeente plaatsvinden. Wij houden er rekening mee dat het definitieve eindplaatje, onder invloed van voortschrijdend inzicht, in zijn uitwerking op onderdelen zal afwijken. Dat wil niet zeggen dat alles ter discussie staat. Met de nu voorliggende beschrijving geven wij een zo duidelijk mogelijk beeld van de ontwikkelrichting die ons voor ogen staat. Het vormt het kader voor verder gesprek en de concrete opbouw van het nieuwe jeugdstelsel. 3.1 Ouders en kinderen Ouders vormen de basis en de kern van het nieuwe jeugdstelsel. Zij hebben de belangrijkste en grootste invloed op het opgroeien van hun kind. Zij voeden hun kinderen op vanuit hun eigen waarden en normen en op basis van hun eigen deskundigheid en inzichten. Zij zijn vanuit deze positie, bij uitstek de expert op het gebied van hun eigen kinderen. Uiteraard hebben alle ouders soms vragen of hebben zij behoefte aan tips, die hen kunnen helpen bij lastige situaties die zich altijd voordoen tijdens de opvoeding. Ter ondersteuning van de eigen regie en ter versterking van de eigen kracht van ouders (en kinderen), is voor álle opvoeders laagdrempelige, betrouwbare en heldere informatie, advies en voorlichting te verkrijgen. Wij zullen hierbij, nog meer dan nu het geval is, in eerste instantie gebruik maken van digitale kanalen. Daarnaast zetten wij algemene publiekscampagnes en voorlichtingsbijeenkomsten in. 3.2 De omgeving als mede-opvoeder Naast de ouders vormt de pedagogische gemeenschap het fundament van ons jeugdstelsel. Hieronder verstaan wij alle (gemeenschappelijke) activiteiten van burgers rondom het grootbrengen van kinderen. In een goed functionerende pedagogische gemeenschap zijn burgers bereid en in staat om in de eigen sociale netwerken en in het publieke domein de verantwoordelijkheid rond het opgroeien en opvoeden van kinderen te delen en te nemen. Ouders, jongeren en buurtbewoners, maar ook familieleden, leraren, sportcoaches, geloofsgemeenschap, kinderdagverblijf, kortom: iedereen is op een zodanige manier onderling betrokken dat het bevorderend is voor het opvoeden en opgroeien van kinderen en jeugdigen. Hier gaat in de eerste plaats een preventieve werking van uit. Maar ook als er opvoed- of opgroei problemen zijn, kan de omgeving tot steun zijn en een steentje bijdragen. De bijdrage die de sociale omgeving levert aan het opgroeien en opvoeden van kinderen is in de toekomst vanzelfsprekender en intensiever dan nu het geval is. Om dit te bereiken is een cultuuromslag nodig: bij de burger. Deze zal als “klant” vaker aangesproken worden op de eigen kracht, waarbij professionele ondersteuning primair is gericht op versterking van de zelfredzaamheid. 10 Memorie van Toelichting Nieuwe Jeugdwet, p3. 12 Daarnaast zullen wij de burger vaker vragen als coproducent een bijdrage te leveren ter ondersteuning van een gezin of kind; bij de professionele ondersteuner, die meer “op de handen moet blijven zitten” om in de dagelijkse werkpraktijk de omslag te maken van “zorgen voor” naar “zorgen dat”. Dit betekent terughoudend zijn in het aanreiken van een kant en klare oplossing, in eerste instantie richten op de eigen bijdrage van de cliënt en zijn/haar omgeving en focussen op herstel van het normale leven. Een sterke pedagogische gemeenschap en de cultuuromslag die daar mee samenhangt, ontstaat niet van zelf. Wij hebben hierin een stimulerende, randvoorwaardelijke en ondersteunende rol. Dit kan door de kindvriendelijke inrichting van de buitenruimte, het steunen van (burger-) initiatieven die zich richten op het versterken van de civil society, het faciliteren van ontmoeting, etc. De jeugd- en gezinsondersteuners van het wijkteam (zie verderop) zullen zich hier expliciet op richten. Bijvoorbeeld door het ondersteunen/initiëren van ontmoetings- en uitwisselingsactiviteiten tussen ouders of het verbinden van professionele en informele hulpverlening. Overigens betreft deze omslag het totale sociale domein. Meer dan voorheen zullen we bij ondersteuningsvragen, voor zover haalbaar, een beroep doen op eigen kracht, eigen verantwoordelijkheid en het inschakelen van de sociale omgeving van onze inwoners. Er is sprake van fundamenteel en structureel veranderende verhoudingen tussen overheid en burger. Om hier vorm aan te geven, is een programma burgerparticipatie gestart. De ontwikkeling van de pedagogische gemeenschap zal hierbij aansluiten. 3.3 Basisvoorzieningen Naast de pedagogische gemeenschap vormen professionele basisvoorzieningen een belangrijke pijler in het jeugdstelsel. Hieronder verstaan we voorzieningen, die veelal vrij toegankelijk zijn en zich richten op álle ouders en kinderen. Hieronder vallen bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg, kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, onderwijs, jongerenwerk, voorlichtings-, cursus en trainingsaanbod van het Centrum voor Jeugd en Gezin, huisarts en welzijnswerk. De basisvoorzieningen blijven hun reguliere aanbod bieden, inclusief preventieve programma’s. Wij vragen van hen echter wel dat ook zij in hun benadering expliciet aandacht schenken aan het versterken van de eigen kracht en de inschakeling van sociale netwerken. Op basis van de algemeen geaccepteerde aanname dat 85% van de jeugd min of meer probleemloos opgroeit, zal voor deze groep het aanbod vanuit de basisvoorzieningen sowieso toereikend zijn. Voor de overige 15% is dat niet per definitie vanzelfsprekend. Omdat vrijwel alle ouders en kinderen bij de basisvoorzieningen komen, spelen zij in die gevallen een prominente signalerende én initiërende taak. Op het moment dat medewerkers in een basisvoorziening vragen hebben of zich zorgen maken over een kind, dan kunnen zij terecht bij de jeugd- en gezinsondersteuner. In de eerste plaats voor consultatie en advies, zodat zij zelfstandig verder kunnen met kind en gezin. Als dit niet mogelijk blijkt te zijn, dan bieden zij begeleiding aan ouders en/of kind. 3.4 Jeugd & Gezinsteam als onderdeel van een sociaal wijkteam De effectiviteit van het jeugdstelsel begint aan de basis. De lokale basisondersteuning voor opvoeden en opgroeien moet doortastender, eenvoudiger en sneller. Alleen dan is het mogelijk de kwaliteit van jeugdhulp te verbeteren en het gebruik van voorzieningen in het algemeen en van (dure) specialistische zorg in het algemeen te verminderen. De belangrijkste verandering die hieraan bijdraagt is de vorming van eugd & gezinsteams. Hierin is de expertise van de verschillende soorten ( met name) ambulante ondersteuning, die nu versnipperd is over diverse instellingen, samengevoegd. De teamleden geven als generalistische jeugd & gezinsondersteuners ondersteuning en advies aan de pedagogische gemeenschap, de medewerkers van basisvoorzieningen en uiteraard aan kinderen en gezinnen. Hierdoor wordt het hulpaanbod doelmatiger en overzichtelijker voor alle betrokkenen. Ook de aansturing voor de gemeente is eenvoudiger. 13 Wij gaan er overigens van uit dat het Jeugd- en Gezinsteam (op termijn) integraal onderdeel uitmaakt van- of in ieder geval aangesloten is op een breder samengesteld sociaal wijkteam. Voor een adequate integrale gezinsaanpak op basis van het uitgangspunt “Eén gezin, één plan” is zeer nauwe samenwerking met huisartsen én medewerkers uit de domeinen WMO, Werk & Inkomen, schuldhulpverlening, volwassenenzorg en onderwijs noodzakelijk. De resultaten van verschillende pilots (NWN-voorlopersaanpak aansluiting onderwijs-jeugdzorg of de lokale pilot inzake integrale toegang/wijkteam Holy) leveren input voor verdere operationalisering en definitieve besluitvorming. Wij beperken ons in dit stuk tot de een beschrijving van de rol van de jeugd- en gezinsondersteuners en het jeugd- & gezinsteam. De jeugd- en gezinsondersteuner De jeugd- en gezinsondersteuner krijgt de taak om vragen en of behoefte naar opgroei- en opvoedondersteuning bij jeugdigen en of gezinnen, thuis, en in basisvoorzieningen te analyseren en te beantwoorden. Daarbij kijkt hij/zij in de eerste plaats waar de jeugdige en of het gezin zelfredzaam in is, wat de naaste omgeving aan steun kan bieden en tot slot waar aanvullende professionele ondersteuning nodig is. De ondersteuner kan daarbij zelf kortdurende ambulante hulp bieden, zoals nu bijvoorbeeld de schoolmaatschappelijk werker doet. Dit kan bestaan uit gesprekken met ouders, die zich geen raad weten met hun opstandige puber tot bieden van ondersteuning aan kinderen die moeilijk om kunnen gaan met een (v-)echtscheiding van hun ouders. Als langdurige, aanvullende of meer specialistische hulpverlening nodig is, heeft hij/zij het mandaat en de middelen om deze erbij te halen. Ook als het ondersteuning vanuit andere domeinen betreft. Hij/zij verbindt dan alle burgers en professionals die betrokken zijn bij het gezin, fungeert als centraal aanspreekpunt én als casus- of procesregisseur. 11 De jeugd- en gezinsondersteuner voert daartoe de stappen uit zoals beschreven in het toegangsmodel van het WMO-kantoor voor de regio Nieuwe Waterweg Noord. Na een korte screening volgen, indien nodig, één of meedere vraagverhelderingsgesprekken. Op basis hiervan wordt samen met het gezin een integraal (lees: domeinoverschrijdend) plan van aanpak opgesteld. Het plan stelt heldere doelen, prioriteiten. acties en geeft inzicht in de kosten. Dit traject gebeurt snel en goed met behulp van een nog te ontwikkelen standaardinstrumentarium. In de praktijk betekent dit dat de jeugd- en gezinsondersteuner samen met het kind/gezin bekijkt: 11 of er daadwerkelijk sprake is van een situatie waarbij ondersteuning nodig is of niet; of het gezin, al dan niet samen met het sociale netwerk van ouder / kind zelfstandig verder kan; of de vraag relatief eenvoudig te beantwoorden is met behulp van een interventie uit het vrij toegankelijke aanbod, zoals bijvoorbeeld een cursus, een advies of een consult. De jeugd-en gezinsondersteuner kan zelf adviseren, de vraag adresseren aan iemand uit het voorveld of de jeugdige / het gezin (doen) inschrijven voor een cursus. Ook kan hij/zij zo nodig hulp vanuit andere domeinen inzetten, wanneer hij/zij dit nodig acht. Een voorbeeld hiervan is de inzet van schuldhulpverlening of activering; of hij/zij of een directe collega uit het team zelf ondersteuning kunnen bieden, al dan niet in samenwerking met de basisvoorziening en /of het eigen sociale netwerk van de jeugdige en het gezin; of er voor het bepalen van de juiste hulp eerst een diagnose noodzakelijk is. De ondersteuner kan hiertoe de expertise inroepen vanuit het multidisciplinair diagnostisch team van het CJG (zie verderop). In sommige gevallen is het nodig dat dit diagnostisch team zelf een diagnose stelt; of er specialistische hulp noodzakelijk is, zo nodig na het stellen van een diagnose. De ondersteuner leidt de jeugdige/het gezin dan, al dan niet na een “indicatiestelling”, door naar die hulp; of er een vermoeden is van kindermishandeling. De ondersteuner meldt dit dan bij het Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK), die een onderzoek instelt. Wanneer dit onderzoek het vermoeden bevestigt, meldt het AMHK bij de Raad voor de Kinderbescherming. De jeugd –en gezinsondersteuner handelt zelf onmiddellijk. Integraal Toegangsmodel Schiedam, Vlaardingen, Maassluis. 14 De jeugd- en gezinsondersteuner krijgt hierdoor een herkenbaar gezicht voor de jeugdige, het gezin, de buurt, de huisarts en de school en is gemakkelijk aanspreekbaar. Omdat deze ondersteuner tevens functioneert als poortwachter voor individuele en specialistische zorg is het van belang dat hij/zij een onafhankelijke positie heeft ten aanzien van de organisaties waar de gemeente deze zorg verwerft. Dit vereist in ieder geval dat de functionele aansturing gebeurt door de coördinator/coach van het jeugd- en gezinsteam. Het Jeugd & Gezinsteam De jeugd- en gezinsondersteuners werken als één team samen onder begeleiding van een coach/coördinator. Het team als geheel beschikt over een zeer brede kennis en ervaring op het gebied van de meest voorkomende opvoed- en opgroeiproblematiek. De oorzaken hiervan zijn immers zeer divers: sociaal-maatschappelijke omstandigheden, ouderproblematiek, lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen, etc. In het huidige stelsel is deze expertise versnipperd over eerste en tweedelijnsvoorzieningen als de jeugdgezondheidszorg, de pedagoog, het (school-) maatschappelijk werk, jongerencoaches, medewerkers toegang en voorpost van Bureau Jeugdzorg, ambulant werkers van de diverse (geïndiceerde) jeugdzorginstellingen en de eerste en tweedelijns jeugd-GGZ, die gefinancierd worden vanuit de zorgverzekering of AWBZ. Door deze gebundelde expertise is dit team in staat minimaal 80% van alle vragen en probleemsituaties adequaat, snel en zelfstandig af te handelen. De samenstelling van het team is daar op afgestemd en kan per wijk op onderdelen verschillen. De verschillende achtergronden van de teamleden garanderen de daadkracht van het team als geheel en verbreden de generalistische kennis en kwaliteit van de individuele teamleden. Dit zal er toe leiden dat de jeugd- en gezinsondersteuner uiteindelijk steeds meer casussen zelfstandig kan afhandelen. Welke basisondersteuning de jeugd- en gezinsondersteuners precies kunnen leveren en wat hun functieprofiel is, behoeft nadere uitwerking. Dit geldt eveneens voor de wijze waarop hij/zij binnen het sociaal wijkteam als geheel concreet invulling kan geven aan de verantwoordelijk om één integraal (lees: domeinoverschrijdend) gezinsplan te realiseren. Kindproblematiek kent immers vaak zijn oorsprong in de situatie van de ouders, zoals bijvoorbeeld schulden, werkloosheid of psychiatrische problematiek. Vindplaatsgericht werken vanuit jeugd & gezinsteams De teams zijn op wijkniveau georganiseerd en werken vindplaatsgericht. De jeugd- en gezinsondersteuners hebben in de eerste plaats sterke relaties met de pedagogische gemeenschap. Hiertoe zijn ze als vast contactpersoon gekoppeld aan diverse organisaties in de wijk zoals buurtverenigingen, burgerinitiatieven, sportverenigingen, scouting, opbouwwerk en buurt- en clubhuiswerk. Zij bouwen hierdoor geleidelijk aan specifiek kennis over de wijk op en krijgen binding met de wijk. Vanuit deze positie kunnen zij, samen met onze gebiedsmanagers en wijkcoördinatoren, de sociale samenhang versterken en collectief maatwerk arrangeren. Dit geldt nog in sterkere mate voor de basisvoorzieningen in het algemeen en het consultatiebureau, de peuterspeelzaal, het kinderdagverblijf, het onderwijs en de huisarts in het bijzonder. Bij elkaar zien zij in principe alle kinderen en vormen daardoor de belangrijkste vind –en werkplaats. De jeugd- en gezinsondersteuners zijn als voorpost van het team verbonden aan- en hebben hun werkplek in één of meerdere voorzieningen en maken daar onderdeel uit van de ondersteuningsstructuur. Op deze manier ontstaat een onderlinge vertrouwensband, is te allen tijde duidelijk wie aanspreekbaar is en is de toegang tot het wijkteam laagdrempelig. Voor een gezin met vragen geldt dat zij met het team in contact kunnen komen op de locatie van de basisvoorziening of per telefoon en e-mail. Daarnaast zullen wij de mogelijkheden van e-consult en ehealth optimaal gaan benutten. Veel vragen kunnen immers ook via algemene digitaal beschikbare informatie beantwoord worden. De teams zijn verder zo “LEAN” als mogelijk georganiseerd. Dit vertaalt zich in geen overbodige bureaucratie, minimaal overleg en maximale zelfsturing ondersteund door moderne ICT (smartphone, tablet, Apps). Het team beschikt over voldoende mandaat en instrumenten om slagvaardig te kunnen werken. Het team als geheel is verantwoordelijk voor de juiste inzet van de beschikbare jeugdhulp. De jeugden gezinsondersteuners zijn hiervoor medeverantwoordelijk. Bij de keuze van de ondersteuning die zij 15 inzetten, zullen zij altijd het totaal door de gemeente vastgestelde jeugdhulpvolume in ogenschouw moeten nemen. Het oordeel of een bepaald hulptraject proportioneel is (ook qua kosten), ligt bij de jeugd- en gezinsondersteuner al dan niet na consultatie van het diagnostisch team. Om individueel maatwerk te kunnen leveren, zullen wij ruimte creëren in de (subsidie-)afspraken met de aanbieders. Dit betekent dat wij ons vooraf minder vastleggen op vooraf gedefinieerde en vaststaande producten/zorgpakketten, maar meer een beroep doen op de inzet van de op dat moment gewenste expertise (van confectie naar maatwerk). Figuur: Verhouding tussen verwerving van producten naar expertise. Dit alles maakt het mogelijk dat gesignaleerde problematiek of gestelde vragen snel en doeltreffend zijn geadresseerd. Of het nou gaat om advies, lichte hulp of doorverwijzing naar diagnose voor zwaardere specialistische hulp. Het gaat snel doordat het wijkteam dichtbij gezinnen is georganiseerd, doordat professionals elkaar en elkaars deskundigheid kennen, allemaal een brede blik hebben, met elkaar kunnen lezen en schrijven en als team verantwoordelijk zijn én blijven voor alle ondersteuning en jeugdhulp in het vrijwillig kader. Het team kent de sociale kaart van de wijk door en door en onderhoudt goede banden met- en is aanwezig op scholen, kinderopvang, sportverenigingen en andere voorzieningen in de buurt. Op basis van de omvang van problematiek, de “span of control”, de resultaten van de verschillende pilots, besluitvorming over sociale wijkteam en de Vlaardingse gebiedsindeling zullen wij bepalen hoeveel teams er nodig zijn om de vijf Vlaardingse gebieden goed te kunnen bedienen. Niet in alle wijken en scholen zal de vraag immers gelijk zijn, de vragen en behoeften zullen op inhoud, intensiteit en aantal wisselen. Hoewel de primaire werkplek van de jeugd- en gezinsondersteuners in de basisvoorzieningen zélf is, dienen zij ook als team een uitvalsbasis te hebben. Wij gaan er van uit deze binnen bestaande accommodaties gevonden kan worden. 3.5 Het diagnostisch team voor advies en diagnose Het nieuw Vlaardings jeugdstelsel werkt zonder bureaucratische processen en zorgt zo voor snelle ondersteuning. De huidige indicatiestellingstrajecten van bureau jeugdzorg voor specialistische jeugdhulp (zoals gezinsbegeleiding) komen te vervallen: de jeugd en gezinsondersteuners verwijzen hier zelf rechtstreeks naar door. Indien uit de intake van de gezinsondersteuner blijkt dat de vragen en of behoefte zo complex zijn dan moet de jeugd- en gezinsondersteuner experts kunnen raadplegen. In een aantal gevallen zal het ook nodig dat er ten behoeve van een goede toeleiding naar zorg eerst een diagnose wordt gesteld. Voor advies en diagnose is een deskundig diagnostisch beschikbaar dat het team bijstaat. De daarvoor benodigde expertise zit nu verspreid over verschillende domeinen en instellingen, zoals bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg. Het diagnostisch team bundelt expertise op het gebied van: De al drie bestaande preventieve jeugdgezondheidszorgfuncties (jeugdartsjeugdverpleegkundige, pedagoog); De jeugdzorg; De geestelijke jeugdgezondheidszorg; De jeugd verstandelijke gehandicaptenzorg; De Jeugdbescherming en reclassering. 16 Dit toekomstige diagnostisch team gaat de gezinsondersteuner adviseren zodat op de vraag/behoefte door de jeugd-en gezinsondersteuner het juiste antwoord kan worden gegeven óf de gezinsondersteuner stelt na consultatie vast dat specialistische ondersteuning moet worden ingezet, bij voorkeur thuis en of op school. Indien (langdurige) ondersteuning nodig is dan blijft de gezinsondersteuner voor de jeugdige, het gezin en de school het gezicht en het aanspreekpunt. De stichting Centrum voor Jeugd & Gezin krijgt de opdracht het diagnostisch team vorm te geven. In verband met continuïteit, kosteneffectiviteit en eenduidigheid heeft het onze voorkeur dit team op 12 schaal van Maassluis, Vlaardingen en Schiedam te organiseren . Randvoorwaardelijk is dat de jeugd & gezinsteams de deskundigheid van het diagnostisch team snel kunnen raadplegen. Daarnaast is de samenhang met de ontwikkelingen in het kader van Passend Onderwijs van essentieel belang. Voor toeleiding naar speciaal onderwijs en het bieden van zorg in het kader van Passend Onderwijs is vanuit het onderwijs op het niveau van Nieuwe Waterweg Noord een deskundigheidscommissie verantwoordelijk. Het is van essentieel belang om voor jeugdigen en hun ouders beide werelden van school en gezin op elkaar te laten aansluiten en versterking te realiseren. 3.6 Specialistische ondersteuning Bij de in te zetten specialistische ondersteuning onderscheiden we twee vormen: Binnenwijkse ondersteuning: dichtbij huis én lokaal georganiseerd Elke vorm van één op één ondersteuning waarbij de ondersteuner participeert in het dagelijks leven van de jeugdige en of het gezin thuis, op school of in een andere voor de jeugdige en of gezin bekende omgeving. Hier hebben wij het in de eerste plaats over enkelvoudige specialistische hulp aan huis en op school, die qua aard of qua duur niet door de gezins-en jeugdondersteuners zélf geboden kan worden. Daarnaast heeft een klein deel van de jeugdigen en/of gezinnen langdurige en/of intensieve 13 ondersteuning nodig. In dat geval schakelt de jeugd- en gezinsondersteuner een gezinsbegeleider in. De jeugd- en gezinsondersteuner blijft als procesregisseur op de achtergrond betrokken, maar vanaf dat moment vormt de gezinsbegeleider het eerste aanspreekpunt voor de cliënt en ondersteunt het gezin bij de uitvoering van het vastgestelde plan van aanpak. Afwisselend treedt hij/zij daarbij op als coach (activerend, versterkend), aannemer (praktisch meehelpend) en regisseur (coördinerend). In samenspraak met het gezin en de jeugd- en gezinsondersteuner werkt de begeleider verder aan een integrale aanpak van de problematiek, waarbij alle leefdomeinen aan de orde komen. De begeleider is bondgenoot van de cliënt, maar schuwt tegelijkertijd de confrontatie niet. De functie van gezinsbegeleider is een uitbreiding op- en (deels) vervanging van de huidige gezinscoaches en praktische thuisbegeleiders. Het heeft onze voorkeur om vaste gezinsbegeleiders te koppelen aan de verschillende teams. Ook sluiten wij niet uit dat zij onderdeel uitmaken van het jeugd- en gezinsteam. Hierdoor is er sprake van korte lijnen en bouwen ook zij kennis van het (wijk-) netwerk op. Buitenwijkse ondersteuning: vaak residentieel én regionaal georganiseerd Hieronder verstaan wij elke vorm van één op één ondersteuning die niet verweven is met het dagelijks leven van het gezin en geboden wordt in een omgeving die voor de jeugdige (aanvankelijk) onbekend is. Hier is vaak (maar niet altijd) sprake van residentiele opname, zoals: residentiële jeugdzorg, pleegzorg, crisiszorg, zeer gespecialiseerde dagbehandeling, gezinshuizen, vormen van specialistische jeugdpsychiatrie, medisch verblijf en verstandelijke gehandicapten zorg. Vrijwillige buitenwijkse ondersteuning kan op basis van een gestandaardiseerde vraaganalyse cq. toeleidingsprocedure door de jeugd-gezinsondersteuner binnen het beschikbare budget worden ingezet. Het diagnostisch team heeft een rol in deze toeleidingsprocedure, die de huidige indicatiestellingstrajecten van Bureau Jeugdzorg en CIZ zal vervangen. Wij zullen bij de ontwikkeling 14 hiervan gebruik maken van een nog in stadsregionaal verband op te stellen handreiking . 12 In het kader van de proeftuin decentralisatie jeugdzorg NWN onderzoeken wij of dit mogelijk is. In stadsregionale document wordt dit de gezinsgeneralist genoemd. 14 Oplevering in april 2014 13 17 Randvoorwaardelijk is dat de procedure snel te doorlopen moet zijn. Bovendien moet de kwaliteit van de toelatingsbesluiten zodanig zijn dat zorgverleners er direct mee aan de slag kunnen. 3.7 Relatie met het gedwongen kader: jeugdbescherming, jeugdreclassering en AMHK Hoewel we dit uiteraard zoveel mogelijk proberen te voorkomen, zullen er situaties blijven waar de veiligheid of de ontwikkeling van het kind in gevaar is en vrijwillige hulp niet (meer) toereikend is of ouders niet bereid zijn ondersteuning te accepteren. In die gevallen dienen drang- of dwangmaatregelen getroffen te worden om de veilige en gezonde ontwikkeling van jeugdigen te waarborgen. In het uiterste geval legt de rechtbank, na zorgvuldige beoordeling door de raad voor de kinderbescherming, dan een jeugdbeschermingsmaatregel op en wijst een gecertificeerde jeugdhulpaanbieder aan die deze maatregel moet uitvoeren. Jeugdreclassering vindt plaats in verschillende fasen van het jeugdstrafrecht en gebeurt in opdracht van de rechter, het openbaar ministerie, de directeur van een justitiële jeugdinrichting of de raad voor de kinderbescherming. Voor beide maatregelen geldt dat de daartoe aangewezen organisatie voor jeugdbescherming & jeugdreclassering (JB &JR) ervoor moet zorgen dat “….de voor het kind bedreigende opvoedingssituatie wordt weggenomen en dat het traject wordt ingezet van herstel en versterking van de eigen kracht van de jongere en van het probleemoplossend vermogen van gezin en sociale omgeving…”15. Bovendien zijn gemeenten verplicht te voorzien in de gedwongen ondersteuning, die daar voor nodig is. De Jeugdwet verplicht ons om op dit terrein bovenlokaal niveau samen te werken. Omdat het bovendien de uitvoering van een rechterlijke uitspraak betreft, is de ruimte voor lokaal maatwerk beperkt. Daarom kiezen we ervoor om dit in regionaal verband te organiseren, zodat we onze inkoopkracht bundelen en waarborgen dat de benodigde expertise binnen de regio beschikbaar blijft. De concrete uitwerking dient te voorzien dat in voorkomende gevallen opschaling naar het gedwongen 16 kader snel gebeurt én de integraliteit in de uitvoering gewaarborgd blijft . Als er sprake is van een maatregel in het gedwongen kader gaat de casusregie namelijk per definitie over van de jeugd- en gezinsondersteuner naar de JB & JR-organisatie. Na overdracht werken zij wel samen vanuit het uitgangspunt “Eén gezin, één plan” én met het oog op continuïteit na afloop van de maatregel. 3.8 Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Als het veilig opgroeien van kinderen gevaar loopt ten gevolge van kindermishandeling en/of huiselijk geweld, heeft de gemeente de verantwoordelijkheid hier onderzoek naar te doen. Naar aanleiding van de decentralisatie van alle jeugdzorgtaken dienen gemeenten dit te organiseren via een integraal Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK). De functies van het huidige Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en van het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) dienen hierin te worden geïntegreerd. De samenvoeging van de functies van het AMK en het (A)SHG wordt wettelijk vastgelegd in de WMO aangezien het niet logisch is om een meldpunt dat is bedoeld voor de hele bevolking, te verankeren in een wet die zich specifiek richt op jeugdigen. De taken van het AMHK zijn: 1. het ontvangen van meldingen 2. het geven van advies en consult 3. het doen van onderzoek 4. het informeren van politie en de Raad voor de Kinderbescherming óf 5. het in kennis stellen van een hulpverlenende instelling Ook hier geldt de verplichting van bovenlokale inrichting. Op stadsregionaal niveau vinden hierover gesprekken plaats. Het heeft onze voorkeur op NWN-niveau een AMHK in te richten. Kern van de decentralisatie jeugdzorg, van de overige wijzigingen in het sociaal domein en ook van de nieuwe visie op de duurzame aanpak van huiselijk geweld is het streven om de eigen kracht en kracht van het 15 Memorie van Toelichting Jeugdwet, p. 32. Rotterdam experimenteert op dit moment in het zogenaamde Jeugdbeschermingsplein met een andere organisatie van de Jeugdbescherming. Deze proeftuin wordt uitgebreid naar andere gebieden in de regio.De lessen uit deze proeftuinen worden richtinggevend voor de toekomstige inrichting van dit deel van het jeugdhulpstelsel. 16 18 (wijk-) netwerk optimaal en in preventieve zin te gebruiken. Dit ter vermindering van de vraag naar professionele hulp. Dit houdt in dat de rol van de sociale omgeving en eigen netwerken ook ten aanzien van huiselijk geweld en kindermishandeling groter wordt. Niet alleen bij het voorkomen ervan, maar zeker ook bij het bieden van nazorg of borgen van resultaten van geboden hulp en ondersteuning. Ook na stabilisering van de situatie is bij het streven naar voorkoming recidive samenwerking met en aansluiting bij de directe omgeving van slachtoffers onmisbaar. Dat pleit voor de inrichting van een AMHK zo dicht als mogelijk bij de uitvoering, organisatie, coördinatie van hulpverlening. 3.9 De huisarts De huisarts behoudt op basis van de Jeugdwet in het nieuwe stelsel zijn rol als doorverwijzer naar jeugdhulp, evenals de medisch specialist en de jeugdarts. Het is daarom noodzakelijk om met hen afspraken te maken over hoe zij zich verhouden tot de gemeente als financier en het jeugd & gezinsteam als “spin in het web”. Zeker in meer complexe situaties is het om inhoudelijke redenen van belang de ondersteuning van het kind/gezin in een zo vroeg mogelijk stadium op elkaar af te stemmen. Maar ook als het gaat om doorverwijzingen door de huisarts streven wij naar demedicalisering en het optimaal benutten van eigen mogelijkheden. Het wijkteam vervult hierbij een spilfunctie. Wij beschouwen daarom de huisarts als één van de belangrijkste partners van het team. Op stedelijk niveau zullen wij, mede op basis van de landelijke afspraken die hierover gemaakt worden, in overleg treden met huisartsen. Op wijkniveau is het de verantwoordelijkheid van de jeugden gezinsondersteuners om nauwe werkrelaties te onderhouden met de huisartsen. 3.8 Schematisch overzicht van het Nieuw Vlaardings Jeugdstelsel 19 Hoofdstuk 4 Organisatie en Financiën In dit hoofdstuk beschrijven wij hoe wij tegen de achtergrond van een zich terugtrekkende rijks- en provinciale overheid én krimpende budgetten op een verantwoorde manier invulling kunnen geven aan onze nieuwe verantwoordelijkheden in het nieuwe stelsel. 17 Wij onderscheiden hierbij twee belangrijke rollen: 18 Beleidsregisseur om invulling te geven aan onze systeemverantwoordelijk ten opzichte van het nieuwe Vlaardings jeugdstelsel als geheel; Opdrachtgever aan instellingen, zodat zij kunnen voorzien in het noodzakelijke aanbod. Het wetsvoorstel voorziet in een landelijk en uniform toezicht op de aanbieders van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen en omvat de organisaties in het jeugddomein werkzaam zijn. Voor de gemeente is op dit punt dus geen nadere rol weggelegd. Overigens dienen wij wel te voorzien in een vertrouwenspersoon voor jeugdigen, hun ouders of (netwerk-) pleegouders die te maken hebben met hulpverleners. 4.1 Gemeente als beleidsregisseur Wij richten ons op een adequaat functionerend jeugdstelsel, dat bijdraagt aan door ons vastgestelde maatschappelijke uitkomsten. Iedereen is het over eens dat het huidige jeugdstelsel niet optimaal functioneert en toe is aan een ingrijpende vernieuwing. In het vorige hoofdstuk hebben wij de contouren hiervan beschreven. Het succes daarvan is sterk afhankelijk van de mate waarin onze inhoudelijke maatschappelijke opgave breed gedragen wordt door de vele partners in de jeugdketen. De kracht van het stelsel zit hem immers uiteindelijk in het gezamenlijk optreden van onder anderen professionals, leraren, artsen, hulpverleners, welzijnswerkers, wijkagenten, vrijwilligers van verenigingen en de buurt, die zich allemaal inzetten voor één doel dat hen gezamenlijk bindt en de organisatiebelangen overstijgt: het kansrijk en veilig opgroeien van de jeugd. Voor een effectieve en efficiënte samenwerking is het van cruciaal belang dat wij onze stelselverantwoordelijkheid krachtig en eenduidig oppakken. Ook de ketenpartners verwachten van ons dat wij deze rol actief oppakken. Wij hebben een breed beïnvloedingsinstrumentarium ter beschikking, waarbij we kunnen schakelen tussen zachtere en hardere instrumenten, zoals: initiëren, faciliteren en forceren. Concreet willen wij onze regisseursrol als volgt invullen: Agendavorming In aanvulling op- en ter ondersteuning van de eigen kracht van ouders en het informele netwerk spelen professionele organisaties een zeer prominente rol. Zij moeten de ruimte hebben om hun werk soepel te kunnen doen en om te kunnen innoveren. Zij staan in dagelijks contact met de jeugd en gezinnen en hebben daarom een cruciale rol. Wij willen deze instellingen maximaal de ruimte bieden om binnen de kaders van het nieuwe Vlaardings jeugdstelsel hun bijdrage te leveren. Om hen inhoudelijk te verbinden aan de forse opgave waar we voor staan, gaan wij met de relevante partijen een “maatschappelijk contract” sluiten. Hiermee verbinden zij zich inhoudelijk aan het gezamenlijke maatschappelijk doel van het nieuwe stelsel. Specifieke Vlaardingse accenten krijgen in deze afspraken tussen gemeente en instellingen een belangrijke plek, zodat de bestuurders van instellingen de Vlaardingse uitgangspunten uitdragen aan de medewerkers in hun organisatie. Naast opdrachtnemer zijn de jeugdhulpaanbieders ook onze ogen en oren. Vanuit hun praktijkervaringen kennen wij hen een belangrijke adviserende rol toe. Het jeugdstelsel is immers niet 17 Omdat het wetsvoorstel voorziet in een landelijk en uniform toezicht op de aanbieders van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen is op dit punt dus geen nadere rol voor ons weggelegd. 18 Bij systeemverantwoordelijkheid gaat het om het bepalen en het handhaven van de spelregels, waaronder ook de toedeling van verantwoordelijkheden en zorgen voor noodzakelijke voorzieningen. Hieronder vallen de condities en faciliteiten, waaronder regelgeving, financiering, de benodigde fysieke en virtuele infrastructuur en toezicht. De overheid draagt altijd minimaal systeemverantwoordelijkheid. Dit houdt ook in dat tijdig wordt ingegrepen als het systeem niet goed functioneert. Daarbij kan de overheid ook een bepaalde verantwoordelijkheids- of rolverdeling herzien als het publieke belang niet goed worden geborgd. 20 statisch. Op basis van het LEAN-uitgangspunt “continu verbeteren” zullen wij actief op zoek blijven naar het juiste optimum. Wij willen instellingen daarom voldoende, periodiek en gestructureerd ruimte bieden om vanuit hun professionaliteit de inrichting van het stelsel mede vorm te geven. Dit doen wij op drie niveaus: Bestuurlijk niveau: het niveau waarop partijen zich committeren aan: het Nieuw Vlaardings Jeugdstelsel, de te leveren resultaten en de maatschappelijke uitkomsten hiervan. Instellingsniveau: het niveau waar de bestuurlijke afspraken worden door vertaald in de interne organisatie, zodat de doelen en werkwijze worden verankerd in de uitvoering. Uitvoerend niveau: het niveau van de professional die op casusniveau aan de jeugd en in het gezin ondersteuning levert. In de transformatiefase zullen wij op alledrie de niveaus een overlegstructuur inrichten. Monitoring Voor effectieve sturing is het noodzakelijk te beschikken over voldoende, actuele en juiste kennis over enerzijds de staat van de jeugd en anderzijds over mate waarin de inzet in het veld leidt tot het behalen van de gestelde doelen. Hiervoor is een prestatiemonitor op hoofdlijnen nodig. Deze vormt de basis voor het sturen op prestaties. De monitor wordt met de betrokken partijen ingericht omdat zij de informatie moeten gaan leveren. Inzicht in ieders aandeel in het resultaat is nodig om verbeteringen te bewerkstelligen. Sturen op hoofdlijnen (dashboard) vraagt om een beperkte set relevante Kritieke Prestatie Indicatoren. Uitgangspunt voor de gemeente Vlaardingen is sturen op hoofdlijnen en een beperking van de administratieve druk binnen de instellingen en de gemeente. In de voorbereidingen op de transitie per 1 januari 201 richten wij in overleg met instellingen deze monitor in. Wij maken daarbij gebruik van de gezamenlijke voorbereidingen op stadsregionaal niveau en daar waar mogelijk sluiten wij aan bij initiatieven elders in de regio. Uitvoering Naast gezamenlijke agendavorming hangt het succes van ons jeugdstelsel uiteindelijk af van samenwerking in de uitvoering. De gemeente Vlaardingen beschouwt zichzelf als een regisserende én contracterende organisatie. Dit betekent ook dat er duidelijke scheiding is tussen beleidsverantwoordelijkheid enerzijds en uitvoering anderzijds. Daarom beleggen wij de uitvoeringsregie van zowel de jeugd & gezinsteams als het diagnostisch team bij een externe partij. Uiteraard houden wij wél de verantwoordelijk om in te grijpen als er sprake is van situaties waarbij instellingen in gebreke blijven. Omdat in het nieuwe stelsel de verantwoordelijkheden én mogelijkheden om dergelijke situaties op te lossen veel lager in het systeem liggen, gaan wij er van uit dat gemeentelijk ingrijpen eerder uitzondering dan regel zal zijn. 4.2 Gemeente als opdrachtgever Naast stelselverantwoordelijke is de gemeente Vlaardingen opdrachtgever (en financier). In onze rol als stelselverantwoordelijke zoeken wij in overleg met het veld en vanuit het gezamenlijk belang naar efficiënte en effectieve (lean) werkprocessen, die een doortastende, ondersteunende en eenvoudige jeugd- en gezinsondersteuning mogelijk moeten maken. In onze opdrachtgeverrol is echter sprake van een hiërarchische relatie waarin wij in goed overleg zo 19 “SMART” - mogelijke afspraken maken met de opdrachtnemers. Wij zullen hier strak op sturen en ze desnoods afdwingen. 19 Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden. 21 Het opdrachtgeverschap ten aanzien van preventieve ondersteuning en binnenwijkse jeugdhulp is een uitsluitend lokale verantwoordelijkheid. Bij de verwerving van buitenwijkse voorzieningen en Jeugdbescherming en Jeugdreclassering zullen wij samenwerken met de stadsregiogemeenten. Opdrachtgeverschap preventieve ondersteuning en binnenwijkse jeugdhulp Als opdrachtgever staat ons een aantal instrumenten ter beschikking: Verwervingsstrategie (BCF); Bekostigingsstrategie (BCF); Benchmarking; Stellen van voorwaarden; Toezicht houden op de kwaliteit. Conform de methodiek van de Beleidsgestuurde Contract Financiering (BCF) focussen we niet op het HOE, maar vooral op het WAT (maatschappelijk effect en resultaten). Wij willen als gemeente de uitvoering zo veel als mogelijk uitbesteden aan daartoe uitgeruste instellingen. Omdat na de decentralisatie van alle jeugdzorgtaken het gemeentelijk budget verviervoudigd (van circa € 3 miljoen naar circa € 12 miljoen) wordt het belang van kwalitatief goed opdrachtgeverschap nog belangrijker dan voorheen. Van oudsher is de (publiekrechtelijke) subsidievorm in de provinciale jeugdzorg de meest gangbare. Grote delen van de toekomstige gemeentelijke jeugdhulp afkomstig uit het AWBZ en ZVW-domein worden momenteel (privaatrechtelijk) gecontracteerd. Voor de bekostiging van de jeugdhulp staat voor Vlaardingen het sturen op maatschappelijke uitkomsten centraal. De techniek van bekostigen maken we daaraan ondergeschikt. Op basis van onze ervaringen tot nu toe denken wij dat de BCF-methodiek, zeker als wij daarbij gebruik maken van de kennis en ervaring van ons bureau Inkoop, voldoende handvatten kan bieden om de juiste ondersteuning en jeugdhulp tegen een scherpe kwaliteit/prijsverhouding te verwerven én te monitoren. Echter: Het verbeteren van de jeugdhulp in Vlaardingen vraagt dat de jeugdinstellingen zich maximaal voorbereiden op hun nieuwe rol in het nieuwe Vlaardings Jeugdstelsel. De transformatie van de werkwijze van de zorgprofessional moet in eerste instantie voorop staan. Teveel verandering in de bekostigingssystematiek zou de focus van instellingen teveel verleggen naar bedrijfsvoeringsaspecten. We kiezen er daarom voor in ieder geval in 2015 en zonodig ook in 2016 geen wijzigingen aan te brengen in de bekostigingstechniek. Daarbinnen zullen wij uiteraard wel de van rijkswege opgelegde bezuinigingen doorvoeren. Opdrachtgeverschap buitenwijkse voorzieningen, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering In hoofdstuk 3 hebben we aangegeven dat we individuele jeugdhulp het liefst binnenwijks willen aanbieden in de dagelijkse leefomgeving van het gezin. In de praktijk zal dit niet altijd mogelijk zijn, omdat de benodigde hulp te specialistisch is of de situatie in het gezin te onveilig. Voor dergelijke gevallen moeten we een aanbod van „buitenwijkse‟ voorzieningen achter de hand hebben. Deze voorzieningen kennen vaak hoge vaste lasten voor onder meer huisvesting en gespecialiseerd personeel. Dat maakt het lastig om het aanbod van behandelplaatsen te laten meebewegen met de vraag. Door samen te werken bij de inkoop van buitenwijkse voorzieningen, waarborgen we dat deze 22 voorzieningen binnen de regio beschikbaar blijven. Bovendien bevorderen we hiermee een optimale benutting van de beschikbare plaatsen en een doelmatige besteding van financiële middelen Uit een analyse van het huidige aanbod blijkt dat dit ongeveer 40% van het gemeentelijk jeugdhulpbudget betreft. Voor de uitvoering van dit gezamenlijk opdrachtgeverschap is een Gemeenschappelijke Regeling in voorbereiding. 4.3 Van aanbodgerichte jeugdzorg naar een vraaggerichte ondersteuning en jeugdhulp Overeenkomstig onze ambities ten aanzien van het sociaal domein als geheel zijn onze ambities met het nieuwe (jeugd-)stelsel zeer groot. De opdracht aan het jeugd- en gezinsteam als onderdeel van een sociaal wijkteam is navenant. Het vormt de spil bij het bieden van een oplossing voor problemen van het huidige stelsel: de te grote druk op de individuele en gespecialiseerde zorg, tekortschietende samenwerking tussen verschillende instanties en het kostenopdrijvend effect hiervan. Om aan deze opdracht te kunnen voldoen, is een verschuiving nodig van aanbodgerichte zorg naar vraaggerichte ondersteuning en hulp. Op dit moment wordt de vraag en behoefte nog teveel gekoppeld aan bestaande én vaststaande zorgarrangementen. Dit aanbod is doorgaans niet flexibel of beïnvloedbaar. Als het gaat om zeer specialistische ondersteuning die zeer nauw luistert en dient aan te sluiten bij een door een medicus gestelde diagnose is dit onvermijdelijk. Voor een groot deel van problematiek geldt dit niet of in mindere mate. De situaties die nopen tot inzet van binnenwijkse of buitenwijkse jeugdhulp zijn immers zeer verschillend. Elke casus waarin multiproblematiek speelt is uniek en vraagt om een oplossing op maat. Om deze te kunnen leveren zal het aanbod op termijn minder statisch moeten zijn. De ideale situatie is dat, na vaststelling van de vraag en behoefte een aantal leverende instellingen in de gelegenheid worden gesteld hierop een aanbod te doen. Het aanbod zal de vraag moeten beantwoorden. Instellingen worden met deze wijze van werken geprikkeld maatwerk te bieden. Hoe beter het aanbod aansluit op de vraag en behoefte des te eerder kan de ondersteuning tot het gewenste resultaat leiden. Het transformeren naar een vraag- en behoefte gerichte ondersteuning kost een aantal jaren, maar is wel noodzakelijk. Onze sturing- en financieringsinstrumenten zullen aan de vraag- en behoefte gerichte jeugdondersteuning moeten worden aangepast. 4.4 Beheersbaarheid zorgvolume De decentralisatie van de jeugdzorg gaat gepaard met een forse bezuiniging. De beoogde besparingen dienen te worden gerealiseerd door “slimmer” te gaan werken en door meer inzet bij preventie en signalering, zodat er later minder zware zorg nodig is. Het moet efficiënter, maar door innovatie dienen ook hele nieuwe product/marktcombinaties te worden ontwikkeld, die ervoor moeten zorgen dat er voldoende jeugdhulp blijft tegen aanvaardbare kosten. Aan welke knoppen kan Vlaardingen draaien om dit te realiseren? Vlaardingen bouwt in het stelsel drie belangrijke beïnvloedingsmogelijkheden in om te sturen op het jeugdzorgvolume: 1. De wijze waarop de toegang tot jeugdhulp is georganiseerd. De jeugd-en gezinsondersteuners in het jeugd & gezinsteam spelen een cruciale rol in het verminderen van de doorverwijzing naar experts en residentiele opname; 2. Het begrenzen van de bestedingsruimte van het jeugd- en gezinsteam en gezinsondersteuners; 3. Professioneel opdrachtgeverschap- vanuit de gemeente en opdrachtnemerschap vanuit de teams en sturing door o.a.: Verwervingsstrategie; Bekostigingsstrategie; Benchmarking; Stellen van voorwaarden. De verwachting is dat door meer aandacht voor preventie en eigen kracht, het beroep op de experts en residentiële opnames kan verminderen. Niet in alle gevallen zal dat opgaan, bijvoorbeeld als sprake is van geestelijke stoornissen. Ten aanzien van gedrags- en opvoed- en opgroeiproblemen kan een goede vraaganalyse aan de voorkant ervoor zorgen dat minder dure jeugdhulp wordt ingezet. 23 In feite zullen wij dus ook een beweging naar voren moeten realiseren binnen het totaal aanbod van ondersteuning en jeugdhulp. Dit aanbod kent, aansluitend op de geschetste contouren in hoofdstuk 3, de volgende indeling: Basisvoorzieningen Basisondersteuning door Jeugd & Gezinsondersteuners Binnenwijkse jeugdhulp Buitenwijkse jeugdhulp Tegen de achtergrond van de afname van het totaalbudget, leidt dit tot een reallocatie van middelen van de achterkant naar de voorkant. Schematisch ziet dat er globaal als volgt uit: . 4.5 Centraal verwerven, gebiedsgericht inzetten Vlaardingen kiest voor een gebiedsgerichte benadering, waarbij wij van het jeugd- en gezinsteam als geheel verwachten dat zij in staat zijn de problematiek in de gebieden op efficiënte en effectieve wijze het hoofd te bieden. Om dit te bereiken, willen wij maximale ruimte én verantwoordelijkheid geven aan de professionals in de jeugd- en gezinsteams. Tegelijkertijd dienen de totale kosten voor ondersteuning en jeugdhulp binnen de financiële kaders van de gemeentelijke begroting te blijven. Wij moeten een situatie creëren die de schijnbare tegenstelling tussen het vergaande mandaat van de jeugd & gezinsteams enerzijds én de financiële beheersbaarheid van een steeds schaarser budget overbrugt. Wij doen dit als volgt: Centrale verwerving van binnen- en buitenwijkse ondersteuning De ‘inkoop’ van jeugdhulp gebeurt, vanuit een oogpunt van schaalvoordeel, centraal. Als het gaat om binnenwijkse ondersteuning doen wij dit zélf (en op onderdelen wellicht op NWN-niveau). Buitenwijkse ondersteuning en jeugdbescherming en jeugdreclassering verloopt via de nog op te richten Gemeenschappelijke Regeling. Uiteraard zullen wij de jeugd- & gezinsteams nauw betrekken bij de totstandkoming van de subsidie-afspraken en de onderverdeling van de ondersteuningsvolumes. Daarnaast zullen wij de subsidie-afspraken dusdanig inrichten dat aanbieders maximaal vraaggerichte dienstverlening kunnen inzetten. Dit betekent per definitie dat wij ons vooraf minder vastleggen op vooraf gedefinieerde en vaststaande producten/zorgpakketten, maar meer op de tijdige inzet van expertise waar op dat moment behoefte aan is Jeugd- en gezinsteams met een vaste kernformatie Op basis van de samenstelling van de wijk en problematiek die daar speelt, beschikt elk werkgebied over een team met een vaste kernformatie. Deze formatie is voor het team taakstellend en daagt hen uit zo efficiënt mogelijk met de beschikbare uren en middelen om te gaan, onder andere door optimaal in te zetten op de (ontwikkeling van) eigen kracht en de civil society. 24 Normbudget per jaar Op basis van de bevolkingssamenstelling én de speerpunten per gebied stellen we ieder jaar per gebied een normbudget vast. Dit “budget” bestaat in de eerste plaats uit het aantal adviesuren dat het team kan claimen bij het diagnostisch team. Daarnaast gaat het ook om de inzet van de centraal verworven binnen- en buitenwijkse ondersteuning. Wij zullen een dashboard ontwikkelen op basis waarvan zowel het team als wij inzicht hebben in het actuele zorggebruik. Op basis hiervan kan de gemeente gedurende het jaar tussentijds maatregelen treffen. Continu verbeteren De werkwijze in het nieuwe stelsel is voor alle betrokkenen nieuw en zal met vallen en opstaan gebeuren. De jeugd & gezinsteams zullen de ervaringen onderling uitwisselen en wij zullen de teams benchmarken en hun zorggebruik analyseren. Hieraan kunnen we best practices op het gebied van effictiviteit, klanttevredenheid, doorlooptijd en kostenbeheersing ontlenen. 25
© Copyright 2024 ExpyDoc