Regels voor vloeibaar aardgas PGS 33-1 geeft richtlijnen voor LNG-afleverinstallaties. De Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) is in juni 2013 uitgebreid met een nieuw document, de PGS 33-1. Daarin staat hoe installaties voor het opslaan en afleveren van vloeibaar aardgas veilig kunnen worden vormgegeven en geëxploiteerd. Steeds meer voertuigen gebruiken Liquefied Natural Gas (LNG) als brandstof en hebben dus ook tankstations nodig voor het aanvullen van de brandstofvoorraad. Risico’s LNG is vloeibaar aardgas, met methaan als hoofdbestanddeel. Methaan is bij normale omgevingstemperaturen gasvormig en is (zoals elk gas) samendrukbaar. In gecomprimeerde vorm wordt het wel CNG (Compressed Natural Gas) genoemd, en is het op te slaan in cilinders. Voor CNG geldt de PGS 25. Methaan wordt echter niet vloeibaar, tenzij het sterk wordt afgekoeld tot een temperatuur van -162° Celsius. Bij vloeibare opslag wordt een relatieve verdichtingsfactor van 600 bereikt en kunnen tanks van voer- en vaartuigen bij relatief bescheiden afmetingen zorgen voor een redelijke actieradius, iets wat met compressietechnieken lastig of niet haalbaar is. Aan opslag en transport van LNG kleven echter risico’s: methaan is brandbaar en kan, vermengd met lucht, explosieve mengsels vormen. Zeer hoge concentraties zorgen bovendien voor een verstikkingsrisico. Daarnaast zijn cryogene koelinstallaties of zeer goed geïsoleerde tanks nodig. Als vloeibaar aardgas niet wordt gekoeld, gaat het over in damp, doordat het warmte aan de omgeving onttrekt. Dat – en de temperatuur van het methaan zelf – zorgt voor bevriezingsgevaar. LNG opsluiten in een (niet gekoeld) gesloten vat veroorzaakt op enige termijn een drukverhoging waar de tank niet tegen bestand is. De tank zal dan dus op een gecontroleerde manier moeten kunnen afblazen. Mogelijke tijdbom Voertuigen beschikken niet over koelinstallaties, dus zal de aanwezige LNGvoorraad extreem goed moeten worden geïsoleerd. Het brandstofverbruik onttrekt echter (ook) gas in dampvorm aan de plas LNG in de tank, waardoor er warmte aan wordt onttrokken en de temperatuur dus daalt. Dat gebeurt echter niet als het voertuig stilstaat. Stilstand is daarom slechts beperkt mogelijk, of met lege LNG-tanks. Een afblaasbeveiliging zorgt ervoor dat de beperkt drukbestendige tank niet explodeert. In de praktijk is gebleken dat door de uiterst effectieve isolatie van LNG-tanks in vrachtwagens dit afblazen pas na circa twee weken stilstand optreedt. Het is duidelijk dat stalling van voertuigen op LNG slechts in de open lucht plaats mag vinden. Eisen aan LNG-afleverinstallaties Om de mens en de omgeving van een afleverinstallatie te beschermen tegen risico’s, zijn LNG tanks zeer goed geïsoleerd. Het zijn dubbelwandige vaten, met een vacuümspouw, die meestal ook gevuld is met perliet, voor het geval dat het vacuüm onvolkomen is of wegvalt. Daarnaast zorgen drukreduceersystemen, lekdetectie, afblaasvoorziening, losbreekkoppelingen en (gelaste) rvs-leidingen voor veilig bedrijf, samen met (dubbele) niveau- en drukmeters, maximaal-vulrestrictie en een zeer degelijke bouwkundige en mechanische constructie. Alle onderdelen van het ‘samenstel’ (de term is overgenomen uit de PED-richtlijnen voor drukapparatuur) moeten – indien van toepassing – CE-gemarkeerd zijn en voldoen aan verschillende Europese richtlijnen, zoals de richtlijnen voor machines, bouwproducten, drukapparatuur, de laagspanningsrichtlijn, de richtlijn voor elektromagnetische compatibiliteit (over storingen door elektromagnetische velden) en tenslotte de ATEX-richtlijn, vanwege het explosiegevaar. Bodembescherming is niet noodzakelijk, want LNG dampt zeer snel uit, zonder residu. Wel moet er via terreinafschot voor worden gezorgd dat LNG nimmer in kelders of straatkolken kan vloeien of zich ophoopt onder installaties. Ten slotte moet er in een gesloten scheidingsconstructie (hek) zijn voorzien om onbevoegd ‘bezoek’ tegen te gaan. LNG tankstation voor voertuigen in Zwolle Gasdetectie Dräger raakt betrokken bij LNG-afleverinstallaties en de PGS 33-1 door de verplichte gasdetectie en, indien aanvullend vereist, tevens de brand-, rook-, en/ of vlam-detectie. Wat de gasdetectie betreft zijn er minimaal twee ATEX-goedgekeurde gasdetectoren opgenomen in het ontwerp van de LNG-afleverinstallatie; één bij de dispenser (de afleverzuil) en één in de installatie. De PGS 33-1 eist een voorwaarschuwing met melding naar de beheerder bij 10% LEL, en een automatische noodstop bij 20% LEL. Koolwaterstoffen zoals methaan zijn conform de eisen te detecteren met bijvoorbeeld de Dräger PIR 7000 of een van de andere ATEX-goegekeurde instrumenten. Schema van een basis LNG-afleverinstallatie volgens de PGS 33-1 Legenda 1. LNG-opslagtank 2. veiligheidsventielen 3. drukopbouwverdamper 4. niveaumeting 5. afsluiter 6. pomp 7. naverwarmer 8. leidingssysteem 9. afleverzuil (dispenser) 10. breekkoppelingen 11. aanleverslangen 12. vul-, losslang of vularm E = afsluiter FT = flowmeter M = motor (van de pomp) LT = niveaumeter CONTACT Meer weten? Dräger Fire & Gas is bereikbaar via 079-3444 845. Meer informatie over LNG in Nederland zie pagina 23.
© Copyright 2024 ExpyDoc