N. Sachs: gedichten en vertaling J. Hacking Als de profeten zouden inbreken door de deuren van de nacht, met de dierenriem van demonengoden als een afgrijselijke bloemenkrans om het hoofd gewonden, en de geheimen van de vallende en oprijzende hemelen op hun schouders zouden wiegen voor hen die allang uit afgrijzen zijn weggetrokken Als de profeten zouden inbreken door de deuren van de nacht, en de loop der sterren, gegrift in hun handpalmen, goud zouden laten oplichten voor hen die allang in slaap zijn verzonken Als de profeten zouden inbreken door de deuren van de nacht, met hun woorden wonden slaand in de velden van de sleur, en een afgelegen oogst zouden binnenhalen voor de dagloner die 's avonds allang niet meer wacht Als de profeten zouden inbreken door de deuren van de nacht, en een oor zouden zoeken als een vaderland Oor der mensheid, jij, door brandnetels overwoekerd, zou jij het horen? Als de stem van de profeten zou blazen op de knekelfluiten van vermoorde kinderen, lucht zou uitademen die brandde van het gehuil van martelaren, als zij een brug zou bouwen van de zuchten van gecrepeerde grijsaards Oor der mensheid, jij, bezig met luistervinkje spelen, zou jij het horen? Als de profeten op de wieken van de eeuwigheid zouden binnenstormen, als zij jouw gehoorgang zouden openbreken met de woorden: Wie van jullie wil oorlog voeren tegen een geheim, wie wil de sterrendood bedenken? Als de profeten zouden opstaan in de nacht der mensheid zoals geliefden, die het hart van de geliefde zoeken, nacht der mensheid, zou jij een hart te vergeven hebben? Nelly Sachs -Völker der Erde -Zwischen deine Augenbrauen -Was tatet ihr, -Im Morgengrauen, -Israel, namenloser einst, -Wie weit dein Weg von der Segnung -Zuweilen wie Flammen -So steigt der Berg -Schlaf weht das Atemnetz -Mit Wildhonig -und ob in der Tragödie der Erde -Lichter zum Trost -Chor der Tröster Völker der Erde zerstöret nicht das Weltall der Worte, zerschneidet nicht mit den Messern des Hasses den Laut, der mit dem Atem zugleich geboren wurde. Völker der Erde, O dass nicht Einer Tod meine, wenn er Leben sagt und nicht Einer Blut, wenn er Wiege spricht - Volken der aarde, verwoest niet het heelal van de woorden, snijd niet in stukken met de messen van de haat de klank, die met de adem tegelijk geboren werd. Volken der aarde, dat niet een dood bedoelt, als hij leven zegt en niet een bloed, als hij wieg uitspreekt - Zwischen deine Augenbrauen steht deine Herkunft eine Chiffre aus der Vergessenheit des Sandes. Du hast das Meerzeichen hingebogen verrenkt im Schraubstock der Sehnsucht. Da säst dich mit allen Sekundenkörnern in das Unerhörte. Die Auferstehungen diener unsichtbaren Frühlinge sind in Tränen gebadet. Der Himmel übt an dir Zerbrechen. Du bist in der Gnade. Tussen jouw wenkbrauwen staat je herkomst een chiffre uit de vergetelheid van het zand. Jij hebt het zeeteken afgebogen verzwikt in de schroefstok van het verlangen. Jij zaait je met alle sekondenkorrels in het onvoorstelbare. De opstandingen van jou onzichtbare lentes zijn in tranen gebaad. De hemel oefent aan jou instorten. Jij bent in de genade. Was tatet ihr, Als ihr die Hände van kleinen Kindern waret? Hieltet ihr eine Mundharmonika, die Mähne Eines Schaukelpferdes, fasstet der Mutter Rock im Dunkel, Zeigtet auf ein Wort im Kinderlesebuch War es Gott vielleicht, oder Mensch? Wat deden jullie, toen jullie de handen van kleine kinderen waren? Hielden jullie een mondharmonika vast, de lokken van een schommelpaard, grepen jullie de rok van moeder in het donker? Wezen jullie naar een woord in het kinderleesboek Was het God misschien, of mens? Im Morgengrauen, Wenn ein Vogel das Erwachen übt Beginnt die Sehnsuchtsstunde allen Staubes Den der Tod verliess. O Stunde der Geburten, Kreissend in Qualen, darin sich die erste Rippe Eine neuen Menschen bildet. Geliebter, die Sehnsucht deines Staubes Zieht brausend durch mein Herz. In het ochtendgloren, als een vogel het ontwaken oefent begint het verlangensuur van alle stof dat de dood verliet. O uur van geboorten, ronddraaiend in pijnen, waarin zich de eerste rib van een nieuwe mens vormt. Liefste, het verlangen van jou stof trekt bruisend door mijn hart. Israel, namenloser einst, noch von des Todes Efeu umsponnen, arbeitete geheim die Ewigkeit in dir, traumtief bestiegst du der Mondtürme magische spirale, die mit tiermasken verhüllten Gestirne umkreisend in der Fische Mirakelstummheit oder mit des Widders anstürmender Härte. Bis der versiegelte Himmel aufbrach un du, Waghalsigster unter den Nachtwandlern, getroffen von der Gotteswunde in den Abgrund aus Licht fielst - Israël, zonder naam eens, noch door de efeu van de dood omsponnen, werkte in het verborgene de eeuwigheid in jou, droomdiep bestijg jij de magische spiraal van de maandtoren, de met diermaskers verhulde sterren omcirkelend in de vissen mirakelstomheid of met de steenbokachtige aanstormende hardheid. Tot de verzegelde hemel openbrak en jij, grootste waaghals onder de nachtzwervers, getroffen door de godswonde, in de afgrond van het licht viel. Wie weit dein Weg von der Segnung den Üon der Tränen entlang bis zu der Wegbiegung da du in Asche gefallen, dein Feind mit dem Rauch deines verbrannten Leibes deine Todverlassenheit an die Stirn des Himmels schrieb! O solcher Tod! wo alle helfenden engel mit blutenden Schwingen zerrissen im Stacheldraht der Zeit hingen! Hoe ver jou weg van de zegen langs de aeon van tranen tot aan de wegkruising waar jij in as gevallen, jouw vijand met de rook van je verbrandde lichaam jouw doodverlatenheid aan het voorhoofd van de hemel schreef! Welk een dood! waar alle helpende engelen met bloedende vleugels verscheurd in de prikkeldraad van de tijd hingen Zuweilen wie Flammen jagt es durch unseren Leib als wäre es verwoben noch mit der Gestirne Anbeginn. Wie langsam leuchten wir in Klarheit auf - Soms net als vlammen jaagt het door ons lichaam als was het nog verbonden met de sterren van het begin. Hoe langzaam lichten wij in helderheid op - So steigt der Berg in mein Fenster hinein. Unmeschlich ist die Liebe, versetzt mein Herz in den Glanz deines Staubes. Schwermut-Granit wird mein Blut. Unmenschlich ist die Liebe. Nacht und Tod bauen ihr Land einwärts und auswärts nicht für die Sonne. Stern ist ein versiegeltes Abendwort durchrissen von der unmenschlichen Auffahrt der Liebe. Zo stijgt de berg mijn venster binnen. Onmenselijk is de liefde, verplaatst mijn hart in de glans van je stof. Zwaarmoedig-graniet wordt mijn bloed. Onmenselijk is de liefde. Nacht en dood bouwen hun land naar binnen en naar buiten niet voor de zon. Ster is een verzegeld avondwoord doorscheurd van de onmenselijke opgang van de liefde. Schlaf weht das Atemnetz heilige Schrift aber niemand ist hier lesekundig ausser den Liebenden die flüchten hinaus durch die singend kreisenden Kerker der Nächte traumgebunden die Gebirge der Toten übersteigend um dann nur noch in Geburt zu baden ihrer eigenen hervorgetöpferten Sonne - Slaap waait het ademnet heilige schrift maar niemand is hier leesbevoegd behalve zij die liefhebben die vluchten naar buiten door de zingend cirkelende kerkers van de nachten droomgebonden de bergen van de doden overstijgend om dan slechts nog in de geboorte te baden van hun eigen tevoorschijngepottenbakte zon - und ob in der Tragödie der Erde bestimmt ist, das Sternbild Marter die blutig gerissene Kieme des Fisches Wer weiss, wo die Sterne stehen in des Schöpfers Herrlichkeitsordnung und wo der Friede beginnt mit seinem Rubinrot zu ergänzen, den ersten Buchstaben der wortlosen Sprache zu schreiben Wohl besitzt Liebe den Blick, der durch Gebeine fährt wie ein Blitz und begleitet die Toten über den Atemzug hinaus aber wo die Abgelösten ihren Reichtum hinlegen, ist unbekannt. Himbeeren verraten sich im schwärzesten Wald durch ihren Duft, aber der Toten abgelegte Seelenlast verrät sich keinem Suchen un kann doch beflügelt zwischen Beton oder Atomen zittern oder immer da, wo eine Stelle für Herzklopfen ausgelassen war. en of in de tragedie van de aarde bepaald is, het sterrenbeeld marteling de bloedig gescheurde kiemen van de vis Wie weet, waar de sterren staan in de heerlijkheidsordening van de schepper en waar de vrede begint met zijn robijnrood te vervullen, de eerste letters van de woordloze taal te schrijven Wel bezit liefde de blik, die door het gebeente schiet als een bliksemstraal en begeleidt de doden boven de ademhaling uitmaar waar de afgelosten hun rijkdom neerleggen, is onbekend. Frambozen verraden zich in het donkerste bos door hun geur, maar de afgelegde zielenlast van de doden verraadt zich aan geen zoeken en kan toch bevleugeld tussen beton en atomen trillen of altijd daar, waar een plek voor hartkloppingen vrijgelaten was. Mit Wildhonig die Hinterbliebenen nährten in frühen Gräbern einbalsamierten Schlaf und ausgewanderte Pulse gossen Dattelwein in die Bienenwabe der Geheimnisse. Im schwarzen Kristall der nacht die eingeschlossene Wespe der ausgetanzten Zeit im Starrkrampf lagAber du, aber du, wie nähre ich dich? Alle Meilensteine aus Staub überspringt die Liebe, wie die geköpfte Sonne im Schmerz nur Untergang suchend. Mit meinem Untergang nähre ich dich - Met wilde honing de achtergeblevenen voedden in vroege graven ingebalsemde slaap en geëmigreerde pulsen goten dadelwijn in de bijenhoningraat van de geheimen. In het zwarte kristal van de nacht de ingesloten wesp van de uitgedanste tijd in stijfkramp lagMaar jij, maar jij, hoe voed ik jou? Alle mijlstenen uit stof overspringt de liefde, als de onthoofde zon in pijn alleen ondergang zoekend. Met mijn ondergang voed ik jouLichter zum Trost Warum weinst du, Seele, so hinieden? Lächle, denn die Liebe ist gewiss Spiele, wenn auch eine Saite riss, Was verstummt, das spielt in Gottes Frieden. Trocknet, Tränen; siehe doch, es funkeln Deine Lichter, die den Weg dir weisen Heimweh duftend, wie die Schwalben reisen Deines Herzens Schläge aus dem Dunkeln. Lichten ter troost Waarom ween je, ziel, zo hier beneden? Glimlach, want de liefde is gewis Speel nu, al sprong er een snaar, wat verstomt, dat speelt in Gods vrede. Droogt, tranen, zie toch, ze fonkelen jouw lichten die jou de weg wijzen Heimwee riekend, net als zwaluwen reizen de slagen van jouw hart vanuit het donker. Chor der Tröster Gärtner sind wir, blumenlos gewordene Kein Heilkraut lässt sich pflanzen Von Gestern nach Morgen. Der Salbei hat abgeblüht in den Wiegen Rosmarin seinen Duft im Angesicht der neuen Toten verloren Selbst der Wermut war bitter nur für gestem. Die Blüten des Trostes sind zu kurz entsprossen Reichen nicht für die Qual einer Kinderträne. Neuer Same wird vielleicht Im Herzen eines nächtlichen Sängers gezogen. Wer von uns darf trösten? In der Tiefe des Hohlwegs Zwischen Gestern und Morgen Steht der Cherub Mahlt mit seinen Flügeln die Blitze der Trauer Seine H„nde aber halten die Felsen auseinander Von Gestern und Morgen Wie die Ränder einer Wunde Die offenbleiben soll Die noch nicht heilen darf. Nicht einschlafen lassen die Blitze der Trauer Das Feld des Vergessens. Wer von uns darf trösten? Gärtner sind wir, blumenlos gewordene Und stehn auf einem Stern, der strahlt Und Weinen. Koor van troosters TUINDERS ZIJN WE, zonder bloemen nu Geen heelkruid laat zich planten Van Gisteren naar Morgen. De salie in de bakerrnat is uitgebloeid Rosemarijn heeft haar geur in het aanschijn van de nieuwe doden verloren Zelfs de alsem was alleen gisteren bitter De bloemen van de troost zijn te kort ontsproten Zijn ontoereikend voor de pijn van een kindertraan. Nieuw zaad wordt misschien In het hart van een nachtelijke zanger gekweekt. Wie van ons mag troosten? In de diepte van de holle weg Tussen Gisteren en Morgen Staat de cherub Draait met zijn vleugels de schichten van rouw Zijn handen echter houden de rotsen uiteen Van Gisteren en Morgen Zoals de randen van een wond Die open blijven moet Die nog niet helen mag. Niet inslapen laten de schichten van rouw Het veld van het vergeten. Wie van ons mag troosten? Tuinders zijn we, zonder bloemen nu En staan op een ster, die straalt En wenen.
© Copyright 2024 ExpyDoc