PJ 2014/52: Wijziging bijdrage zorgverzekering. Geen eenzijdig wijzigingsbeding. Positie gepensioneerden. Toe te passen criterium: Mammoet/Stoof. ___________________________________________________________________________________________________ Noot Geschreven door: mr. A.G. van Marwijk Kooy CPL 1 Het gaat hier om een nieuw hoofdstuk uit het Aegon-boek met geschillen over de wijziging van de ziektekosten bijdrage betaald aan diverse groepen (ex-werknemers) in verband met de invoering van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006. Zie voor het vorige hoofdstuk Rechtbank Leeuwarden 24 januari 2012, ECLI:NL:RBLEE:2012:BV2626 , PJ 2012/77 (het vonnis in eerste aanleg). Die uitspraak was het residu van een schikking tussen de Vereniging van Aegon Gepensioneerden en Aegon, naar aanleiding van Kantonrechter Den Haag 1 mei 2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8424 . Ik spreek van een residu omdat de collectieve actie met de schikking werd afgesloten en de vervolgprocedure nog slechts enkele individuele gepensioneerden betrof. 2 Vooropgesteld: het gaat hier niet over wijziging van een pensioenregeling. De wijziging betrof (anders gezegd) niet pensioen in de zin van PSW en/of PW. De daaruit voortvloeiende normen en verschillen tussen PSW en PW, zoals die aan de orde waren in ECN/Omen, HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0566 (oa JOR 2013/130 met noot van mijn hand) en Delta Lloyd, HR 8 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1134 (oa PJ 2013/191 met noot van mijn hand) zijn hier niet relevant. Wel is er een parallel: het gaat om wijziging van een arbeidsvoorwaardelijke aanspraak van gepensioneerden en de vraag welke spelregels daarbij gelden. 3 De zaak is met name interessant omdat de kantonrechter de door de Hoge Raad in Mammoet/Stoof (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847 ) gehuldigde rechtsregel toepaste en het hof zich daarachter schaart (vgl. onomwonden de eerste zin van r.o. 4.7). Die toets behelst kort gezegd een drietrapsraket: bestond voor Aegon aanleiding tot wijziging, is de voorgestelde wijziging redelijk en kan van de betrokken individuele werknemers gevergd worden het voorstel te aanvaarden. In de praktijk lijkt de derde trap overigens tamelijk betekenisloos als de werkgever de eerste twee hordes eenmaal heeft genomen. Het hof past de artikel 7:613 BW toets op het bestaan van zwaarwegende redenen voor de wijziging zijdens de werkgever niet toe omdat het hof (mijns inziens volstrekt terecht, en aansluitend bij de kantonrechter in eerste aanleg) oordeelde dat een eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in het artikel niet gold tussen de onderhavige drie gepensioneerden en Aegon. Dat beding was immers niet aanvaard, maar stond slechts in een eenzijdige brief. 4 Algemeen geaccepteerd is dat de Mammoet/Stoof toets voor de werkgever een lagere horde is dan de derogerende werking van de goede trouw van artikel 6:248 lid 2 BW. Wijziging van een arbeidsvoorwaarde via die laatste toets vindt pas plaats als de werknemer onaanvaardbaar handelt door nakoming van wat is overeengekomen te verlangen; dat is zoals bekend een zeer hoge lat. Bij mijn weten is de Mammoet/Stoof benadering niet eerder, althans niet expliciet ingezet bij de wijziging van een aanspraak van een postactieve. Wat pensioenzaken betreft ben ik daarvan redelijk zeker. Voor eerdere procedures aangaande bijdrage ziektekostenverzekering verwijs ik primair naar de Fortis-zaak (vgl. Hoge Raad 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8363 , o.a. PJ 2013/159 ); daarin vond het Hof de oplossing via de onaanvaardbaarheidstoets van artikel 6:248 lid 2 BW. Anderzijds is er echter de ING-zaak (Hof Amsterdam 28 december 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BP1970 ), waarin de oplossing werd bereikt via uitleg van de regeling waarop gepensioneerden zich beriepen (ongewijzigde instandhouding mocht niet verwacht worden) en een overweging (4.10.4) die direct ontleend lijkt aan het Taxi Hofman arrest van de Hoge Raad, de voorloper van Mammoet/Stoof; daaraan doet niet af dat niet expliciet wordt gesproken over artikel 7:611 BW. 5 De vraag rijst of het juist is dat de Mammoet/Stoof doctrine in dit soort zaken een rol speelt. Die methodiek is, aldus de Hoge raad in het arrest, een uitwerking van het beginsel van goed werknemerschap neergelegd in artikel 7:611 BW. Is evident dat dat criterium ook geldt na het einde van wat wij plegen te noemen de arbeidsovereenkomst (dus na het einde van de verplichtingen loon te betalen en arbeid te verrichten)? Wellicht niet. Maar om met de Hoge Raad in ECN/Omen te spreken: de arbeidsovereenkomst (in de zin van: de rechtsverhouding bevattende de uit de oorspronkelijke overeenkomst voortvloeiende verbintenissen) eindigt pas met voldoening aan de laatste verbintenis. Tegen gebruik van artikel 7:611 BW na het einde van de plicht arbeid te verrichten en loon te betalen bestaat aldus beschouwd geen fundamenteel bezwaar. Maar het blijft wringen dat ook na het einde van de essentie van de arbeidsovereenkomst (arbeid en loon) een ex-werknemer in beginsel akkoord moet gaan met een redelijk voorstel van de werkgever voortvloeiend uit gewijzigde omstandigheden op het werk. Ook problematisch vind ik het feit dat Mammoet/Stoof volgens de uitdrukkelijke woorden van de Hoge Raad vooral bedoeld is voor individuele gevallen, en niet voor generieke toepassing, dus ter oplossing van een collectief probleem; van dat laatste lijkt hier toch sprake te zijn, ook al zijn de eisers drie individuele gepensioneerden. En tot slot is niet evident dat in geval van postactieven gesproken kan worden van gewijzigde omstandigheden op het werk, zoals Mammoet/Stoof vraagt; maar ondenkbaar is een bevestigend antwoord zeker niet. 6 Een vervolgvraag is of Mammoet/Stoof ook bruikbaar is als het wel (zie 2) gaat om wijziging van een pensioenregeling. Die vraag is gezien het voorgaande met name interessant als de wijziging één of meer postactieven betreft. De onder 5 door mij gesignaleerde aandachtspunten, en vooral het tweede, kunnen dan een sta in de weg blijken. Maar voorshands ga ik er van uit dat dit mee zal vallen. Als die inschatting juist blijkt is mijns inziens de weg vrij om Mammoet/Stoof ook in wijzigingskwesties toe te passen. Het wijzigingsarsenaal van werkgever en pensioenfonds wordt daarmee nog wat verder uitgebreid. Natuurlijk blijft onverkort overeind het beginsel van artikel 20 PW: opgebouwde aanspraken kunnen bij wijziging niet aangetast worden; het gaat hier om het of en hoe, en niet om het wat. 7 Tot slot de verwijzing van het Hof naar ‘zwaarwegende omstandigheden’ in r.o. 4.7. Wordt hier via de achterdeur artikel 7:613 BW alsnog bij de analyse betrokken? Of wordt toch een soort onaanvaardbaarheidstoets gehanteerd? Het een noch het ander is het geval. Het Hof brengt naar mijn smaak tot uitdrukking dat een werkgever bij wijziging van arbeidsvoorwaarden voor het maken van onderscheid tussen twee groepen een objectieve rechtvaardiging behoeft. Of dat in het licht van de gelijke behandelingsjurisprudentie de juiste norm is laat ik hier in het midden, gegeven het pensioenkarakter van deze noot. ©2014 Kluwer. Alle rechten voorbehouden.
© Copyright 2024 ExpyDoc