Publicatie april 2014: partneralimentatie

Publicatie april 2014
Is partneralimentatie nog wel van deze tijd?
door mr E.P. (Eunice) Niemeijer
Iedereen kent het wel, de ongemakkelijke vragen en opmerkingen tijdens een - tot dan toe
gezellige - borrel, wanneer je beroep ter sprake is gekomen. Een vriend van mij, werkzaam
bij de overheid, wordt tijdens borrels regelmatig geconfronteerd met allerlei vooroordelen
over ambtenaren. Ook collegae strafrechtadvocaten moeten zich met een zekere regelmaat
'verdedigen' op feesten en partijen: 'kun jij een moordenaar of verkrachter verdedigen?'.
Als advocaat werkzaam op het gebied van familierecht ontspring ik vaak de dans, ware het
niet dat de afgelopen periode ook in de media veel aandacht is besteed aan de verplichting
tot het betalen van partneralimentatie na een al dan niet vervelende echtscheiding.
De huidige wetgeving gaat nog steeds uit van een verplichting tot het betalen van
partneralimentatie. Overigens kan ik hier volmondig achter staan, ook al zou er in mijn optiek
en gelet op de huidige maatschappelijke ontwikkelingen veel meer sprake moeten zijn van
maatwerk. Wanneer echter twee echtelieden er tijdens hun huwelijk voor hebben gekozen
dat één van hen zich volledig richt op zijn/haar carrière en de ander de verzorging van de
kinderen op zich neemt (en hierdoor carrièrekansen laat schieten), dan lijkt mij de
verplichting tot het betalen van partneralimentatie na een jarenlang huwelijk op zijn plaats.
Tot zover kan ik mij prima redden. Enkele maanden geleden heeft de Hoge Raad echter een
uitspraak gedaan waar ik mij toch wat ongemakkelijk bij voel (HR 20 december 2013,
zaaknummer 12/02881).
In artikel 1: 160 van het Burgerlijk Wetboek staat vermeld dat de verplichting tot het betalen
van partneralimentatie tot een einde komt als de alimentatiegerechtigde opnieuw gaat
trouwen of gaat samenleven 'als ware zij getrouwd'.
Dit artikel lijkt op het eerste gezicht weinig discussie op te roepen, maar de bewijslast van
artikel 1: 160 BW is echter aanzienlijk wanneer er geen sprake is van een tweede huwelijk.
In het geval de ex-partner niet opnieuw in het huwelijk treedt doch met haar nieuwe partner
gaat samenwonen, kan een beroep op dit artikel pas slagen wanneer is aangetoond dat er
tussen de samenwonenden (ex-partner) een affectieve relatie bestaat. Deze relatie moet
duurzaam van aard zijn en er moet sprake zijn van een wederzijdse verzorging. Zij moeten
met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Zeker nu de alimentatiegerechtigde in verreweg de meeste gevallen op voorhand alles zal
ontkennen, is het niet eenvoudig om met een beroep op artikel 1:160 BW de verplichting tot
het betalen van partneralimentatie aan je samenwonende ex-partner te doen vervallen.
De Hoge Raad heeft gelet op het restrictieve karakter van artikel 1:160 BW in 2001 bepaald
dat de verplichting tot het betalen van partneralimentatie niet vervalt wanneer de
alimentatiegerechtigde samenwoont met een partner die zelf nog is getrouwd.
Achterliggende gedachte is dat gelet op de ingrijpende gevolgen van het (definitief) tot een
Publicatie april 2014
einde komen van de partneralimentatie een beroep op artikel 1:160 BW niet te snel moet
worden gehonoreerd.
Als de ex-partner echter opnieuw in het huwelijk treedt wordt de onderhoudsverplichting
overgenomen door de nieuwe partner en zijn de gevolgen van het doen eindigen van de
partneralimentatieverplichting minder ingrijpend.
De laatste jaren wordt in de lagere rechtspraak de lijn van de Hoge Raad uit 2001 niet altijd
meer gevolgd. Gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen in mijn optiek niet geheel
onbegrijpelijk.
Het Hof Den Bosch oordeelde in 2012 dat ondanks dat de ex-partner samenwoonde met een
gehuwde man, de verplichting tot het betalen van partneralimentatie toch tot een einde
kwam. In deze zaak had de ex-partner al 25 maanden een affectieve relatie met haar nieuwe
partner en 21 maanden met hem samengewoond. Het Hof achtte voldoende aannemelijk dat
nieuwe partner zijn huwelijk in stand heeft gelaten teneinde de aanspraken van de ex-partner
jegens haar ex-echtgenoot op partneralimentatie te laten voortduren. Het Hof overwoog
hierbij dat de ex-partner de stelling van haar ex-echtgenoot dat het huwelijk van haar nieuwe
partner opzettelijk in stand wordt gehouden teneinde te bewerkstelligen dat de vrouw
aanspraak kan blijven maken op partneralimentatie, onvoldoende gemotiveerd werd
weersproken. Van bijzondere omstandigheden of achterliggende redenen voor de nieuwe
partner om zijn huwelijk, ondanks zijn samenleving met de ex-partner, zo lang in stand te
laten is het Hof niet gebleken. Gelet op alle omstandigheden van dit geval beëindigde het
Hof de onderhoudsverplichting van de ex-echtgenoot aan de vrouw.
De vrouw legt zich echter niet bij deze uitspraak neer. Zij stelt cassatie in bij de Hoge Raad.
De Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad 'gaat om' en geeft aan dat de heersende leer uit
2001 wijziging behoeft. De Advocaat-Generaal geeft aan dat het niet strookt met de
bedoeling van de wetgever wanneer partneralimentatie zou moeten worden doorbetaald in
het geval de rechter vaststelt dat de ex-partner al lange tijd samenwoont met een andere
man, met als enig argument dat deze man is getrouwd. Dit zelfs wanneer vaststaat dat dit
huwelijk juist vanwege de te ontvangen partneralimentatie in stand wordt gehouden.
De Hoge Raad volgt de Advocaat-Generaal echter niet en vernietigt de uitspraak van het
Hof. Wederom geeft de Hoge Raad aan dat gelet op de ingrijpende gevolgen van de
toepasselijkheid van art. 1:160 BW de bepaling op dit punt restrictief moet worden uitgelegd
"en dus ook thans, in overeenstemming met de beschikking van 2001, te oordelen dat het
samenleven met een gehuwde partner niet valt onder art. 1:160 BW zolang diens huwelijk
voortduurt". De omstandigheid dat het huwelijk van de nieuwe partner van de
alimentatiegerechtigde in stand wordt gehouden om de alimentatieverplichting te laten
voortduren, brengt niet mee dat samenleven met een gehuwde partner binnen de reikwijdte
van art. 1:160 BW komt te vallen, aldus de Hoge Raad.
Ik vrees dat de beschikking van de Hoge Raad in het huidige maatschappelijke debat op
weinig begrip kan rekenen. Ik op mijn beurt vind het ook een gemiste kans. Het woord is nu
aan de wetgever.
April 2014