305. Partneralimentatie in de praktijk: is maatwerk mogelijk? (deel 1)

PARTNERALIMENTATIE IN DE PRAKTIJK
305. Partneralimentatie in de
praktijk: is maatwerk mogelijk?
(deel 1)
MR. DRS. J.P.M. BOL
Welke mogelijkheden biedt de bestaande wetgeving om maatwerk te leveren bij de vaststelling van de
partneralimentatie? Deze vraag kwam naar boven tijdens het symposium in Breukelen op 28 oktober 2013
over het wetsvoorstel wijziging partneralimentatie. De ervaringen blijken op dit terrein sterk uiteen te
lopen. Reden voor de redactie van REP om dit thema de komende tijd extra onder de aandacht te brengen.
In REP 2014/241, waarin verslag werd gedaan van het symposium werden lezers uitgenodigd om hun
proceservaringen te delen. Het gaat om beschikkingen waarin de rechter zich heeft uitgelaten over een
verzoek om limitering, fasering of nihilstelling van de alimentatie. Welke eisen worden gesteld aan de
arbeidsinspanning van onderhoudsgerechtigde? Hanteren rechters daarvoor normen en zo ja welke? Welke
rol speelt de zorg voor kinderen daarin? De achterliggende gedachte is dat een regeling op maat die recht
doet aan de belangen van beide partijen, kan rekenen op meer acceptatie en minder strijd.
n deze rubriek treft u tien uitspraken, voor het merendeel door de lezers toegezonden, waarin hoogte, duur en
voorwaarden van de partneralimentatie een rol spelen. Het
doel van deze rubriek is ervaringen uit te wisselen en daar
voordeel mee te doen voor de eigen praktijk.
I
1.
Rechtbank
Amsterdam
19
juni
2013,
ECLI:NL:RBAMS:2013:5314 (behoeftigheid, nihilstelling,
fasering, verbleking huwelijksgerelateerde behoefte,
huwelijksduur, verdiencapaciteit)
(Deze uitspraak is al wat ouder maar voor het thema
interessant, vanwege de uitvoerige motivatie).
Partijen zijn getrouwd in 1977 en gescheiden in februari
2004. Sinds de scheiding betaalt de man een alimentatie
van € 300 in 2004, € 750 vanaf 2005 en sinds 2010 €
1.300 per maand. De man verzoekt op grond van wijziging
van omstandigheden verlaging en nihilstelling van de per
1 januari 2010 onderling overeengekomen partneralimentatie van € 1.300 bruto per maand. De man verzoekt de
alimentatie af te bouwen van € 750 per 1 januari 2013 tot
nihil op 1 januari 2016.
De vrouw verweert zich. Zij is in 2006 een winkel
begonnen, maar de inkomsten daaruit zijn ontoereikend.
Ze is gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard en stelt
dat het inkomen van de man is gestegen en verzoekt de
alimentatie vast te stellen op € 2.000 per maand.
De rechtbank past zijn bevoegdheid van artikel 1:157 lid
TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK NUMMER 4, JUNI 2014 / SDU UITGEVERS
3 toe want, gelet op de lange periode dat zij de tijd heeft
gehad haar eigen bedrijf op te zetten en het haar eigen
keuze was om dit carrièrepad te kiezen, de man al die tijd
alimentatie heeft betaald, zij al langere tijd geen kinderen
te verzorgen heeft, acht de rechtbank het niet redelijk dat
de vrouw gedurende de termijn van twaalf jaar recht heeft
op een volledig huwelijksgerelateerde behoefte. In dit licht
komt het verzoek van de man om de alimentatie gefaseerd
af te bouwen alleszins redelijk voor. De alimentatie wordt
vastgesteld zoals door de man is verzocht.
2. Rechtbank Oost-Brabant 11 december 2013,
C/01/259719/FA RK 13-1067, niet gepubliceerd
(behoeftigheid, limitering, nihilstelling, huwelijksduur, verdiencapaciteit, geen kinderen, opleidingsniveau)
De uitspraak is opmerkelijk omdat de alimentatie werd
gelimiteerd tot één jaar, waarmee de rechtbank afweek
van het gevorderde. Partijen zijn in 2007 gehuwd en
scheiden in 2013. De vrouw heeft naast de Nederlandse
de Oekraïense nationaliteit. Er zijn uit het huwelijk geen
kinderen geboren. De vrouw verzoekt de partneralimentatie vast te stellen op € 12.745 per maand. De man verzoekt
primair het verzoek af te wijzen op grond van de grievende
gedragingen van de vrouw, subsidiair de alimentatie na een
jaar op nihil te stellen en meer subsidiair de alimentatie
te limiteren tot vijf jaar. De rechtbank wijst het primaire
verzoek af en honoreert het meer subsidiair gevorderde. De
27
alimentatie wordt tot één jaar gelimiteerd. Hierbij weegt de
rechtbank mee de leeftijd van de vrouw, 41 jaar oud, het
niveau waarop zij Nederlands spreekt, het feit dat zij een
hbo-opleiding heeft genoten en zowel vóór als tijdens het
huwelijk heeft gewerkt.
De behoefte van de vrouw wordt op grond van de
zogenaamde hofnorm vastgesteld op € 3.773,25 netto. De
vrouw heeft geen eigen inkomen. De draagkracht van de
man is € 3.167 bruto per maand en dat is dan ook het
bedrag dat als alimentatie wordt opgelegd.
3. Gerechtshof Amsterdam 24 december 2013, zaaknummer
200.124.950/01, niet gepubliceerd (verdiencapaciteit,
zorgverdeling kinderen, huwelijksgerelateerde behoefte,
limitering, nihilstelling, fasering, anticipatie nieuwe
wetgeving)
De uitspraak is relevant vanwege de hoge huwelijksgerelateerde behoefte in relatie tot een lage verdiencapaciteit van
de onderhoudsgerechtigde. Daardoor blijft de alimentatie
hoog, ook al wordt de vrouw geacht na een jaar haar
volledige verdiencapaciteit te benutten.
Partijen zijn in 1996 getrouwd, uit het huwelijk zijn twee
kinderen geboren. De draagkracht van de man is niet in
geschil. De vrouw is hoog opgeleid maar heeft tijdens het
huwelijk niet gewerkt. De Rechtbank Noord-Holland
heeft, naast een kinderalimentatie van € 582,50 per kind
per maand (oude tremanormen), de partneralimentatie vastgesteld op € 9.479 bruto per maand. De man gaat
in hoger beroep. Het hof stelt de behoefte op grond van
de feitelijke uitgaven van de vrouw vast op € 4.182 netto
per maand en volgt de man in zijn stelling dat de vrouw,
gelet op haar leeftijd, haar opleidingsniveau, de leeftijd
van de kinderen en het feit dat de kinderen een aanzienlijk
deel van de tijd bij de man verblijven in staat kan worden
geacht inkomsten uit arbeid te verwerven. Het feit dat de
vrouw tijdens het huwelijk de zorg had voor de kinderen,
dat zij tijdens het huwelijk vrijwel niet had gewerkt en de
krappe arbeidsmarkt maakt dit niet anders. Het hof stelt
de in redelijkheid te verwerven inkomsten vast op € 1.500
bruto per maand en geeft de vrouw een jaar de tijd om een
dergelijk inkomen te verwerven. De te betalen alimentatie
wordt vanaf maart 2013 vastgesteld op € 6.785 en vanaf
december 2014 op € 4.940 bruto per maand. Het hof gaat
voorbij aan het verzoek van de man om te anticiperen op
toekomstige wetgeving en wijst ook overigens zijn verzoek
om limitering af. Daarbij neemt het hof in aanmerking de
duur van het huwelijk, het feit dat de vrouw gedurende het
huwelijk de zorg had voor de kinderen en het gegeven dat
dit haar verdiencapaciteit in negatieve zin heeft beïnvloed.
Ook het verzoek om de alimentatie op termijn op nihil te
stellen, althans in hoogte af te bouwen wijst het hof af.
Voor zover de omstandigheden daartoe in de toekomst
aanleiding geven, ligt het op de weg van de man een wijzigingsverzoek in te dienen, aldus het hof.
4. Hoge Raad 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:219.
Zie ook RFR 2014/44 (verdiencapaciteit, UWV-normen,
inspanningsverplichting)
28
Hoewel deze beschikking betrekking heeft op kinderalimentatie is deze vanwege de motivatie ook voor deze
rubriek relevant. Partijen hebben een relatie gehad waaruit
twee kinderen zijn geboren. Na de scheiding in 2009 blijven
de kinderen bij de vrouw wonen. De man ontvangt vanaf
29 september 2011 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet. De Rechtbank Zwolle Lelystad heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 200 per kind per maand. Het
Hof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigt deze beschikking in
de uitspraak van 8 januari 2013, omdat uit de overlegde
stukken en uit de toelichting niet is gebleken dat de man
voldoende inspanningen (heeft) verricht om inkomen uit
arbeid te verwerven. Het had naar het oordeel van het
hof op de weg van de man gelegen om tenminste aan te
tonen dat hij vergeefs heeft gesolliciteerd op concrete
vacatures, bijvoorbeeld uit de krant, van het internet, uit
vakbladen en dergelijke. De man gaat in cassatie. Hij stelt
zich op het standpunt dat hij, nu hij niet door het UWV
op zijn WW-uitkering wordt gekort, zijn sollicitatieverplichtingen uit hoofde van de werkloosheidswetgeving in
voldoende mate nakomt en dat bij die stand van zaken
ook in de onderhavige alimentatieprocedure zou moeten
worden aangenomen dat hij voldoende inspanningen
(heeft) verricht om zich inkomen uit arbeid te verwerven.
Dit standpunt wordt verworpen, want: ‘Voor zover het
middel erop is gericht te betogen dat de alimentatierechter zou zijn gebonden aan het oordeel van het UWV over
de toereikendheid van de inspanningen van de (werkloze)
alimentatieplichtige om zich inkomsten uit arbeid te
verwerven, mist het doel. De op een onderhoudsplichtige rustende inspanningsplicht dient echter een ander doel.
Zij strekt ertoe dat de onderhoudsplichtige zoveel mogelijk
aan zijn wettelijke onderhoudsplicht voldoet. Tegen die
achtergrond dienen de inspanningen van een onderhoudsplichtige dan ook anders te worden beoordeeld dan de
inspanningen van een uitkeringsgerechtigde.'
5. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem 14
januari 2014, zaaknummer 200.122.610 (behoeftigheid,
huwelijksgerelateerde behoefte, WWB uitkering)
Met dank aan mr. A. Spronk, advocaat te Utrecht.
Deze uitspraak is interessant omdat een uitkering op
grond van de WWB kennelijk niet voldoende is om de
behoeftigheid van de onderhoudsgerechtigde aan te nemen.
De Rechtbank Utrecht heeft op 28 november 2012 de
alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 375 per
maand. De man gaat in beroep. Niet in geschil is dat de
huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 1.476
netto per maand bedraagt. De stelling van de man dat de
vrouw geen aanspraak kan maken op partneralimentatie
wegens uitbuiting, misbruik van omstandigheden (de man
is zwakbegaafd) en mishandeling door de vrouw op nihil
moet worden gesteld wordt door het hof gepasseerd omdat
het hof reeds op andere gronden het verzoek tot partneralimentatie afwijst. Het hof oordeelt dat de vrouw, die thans
een WWB-uitkering heeft, in staat moet worden geacht
werk te vinden. Zij heeft tijdens het huwelijk gewerkt
en verdiende bij het aangaan van het huwelijk in 2002 €
SDU UITGEVERS / NUMMER 4, JUNI 2014 TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK
PARTNERALIMENTATIE IN DE PRAKTIJK
17.612 bruto per jaar. Geïndexeerd naar 2013 komt dit
neer op € 1.496 netto per maand, hetgeen hoger is dan
haar huwelijksgerelateerde behoefte. De argumenten van
de vrouw dat sprake is van arbeidsongeschiktheid en dat zij
de zorg heeft voor haar zoon worden gepasseerd.
6. Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, tussenbeschikking 15 januari 2014, zaaknummer C/15/202393,
niet gepubliceerd (artikel 1:157 lid 3 BW, limitering, verdiencapaciteit, inspanningsverplichting, zorgdeling 50/50)
Deze uitspraak is interessant omdat recht op partneralimentatie wordt aangenomen hoewel de zorg voor de
kinderen wordt gedeeld. De eisen die aan de vrouw worden
gesteld om in eigen onderhoud te voorzien zijn summier.
Partijen zijn in 1995 getrouwd. Uit het huwelijk zijn drie
kinderen geboren van thans 17, 15 en 13 jaar oud. Het
jongste kind woont bij de vrouw, de oudste twee kinderen
wonen bij de man. De weekenden en de vakanties zijn de
kinderen steeds gezamenlijk bij de man of bij de vrouw. De
kinderbijdrage wordt voor het bij de vrouw wonende kind
volgens de geldende tremanormen vastgesteld. De vrouw
heeft van 1997 tot 2004 parttime gewerkt, van 2004 tot
2009 niet en daarna weer parttime. Thans werkt zij 25,5
uur. De vrouw vordert € 850 partneralimentatie. De man
stelt dat de vrouw niet behoeftig is omdat ze in staat is
haar werkzaamheden uit te breiden en subsidiair dat de
alimentatie moet worden gelimiteerd tot een half jaar. De
rechtbank gaat aan beide stellingen voorbij, nu is gebleken
dat de vrouw wel heeft getracht haar werkzaamheden uit
te breiden maar daarin niet is geslaagd. Overigens wordt
geen partneralimentatie opgelegd wegens het ontbreken
van draagkracht.
7. Rechtbank Den Haag 25 februari 2014, zaaknummer
C/09/446491, niet gepubliceerd (limitering, nihilstelling,
lang en traditioneel huwelijk, geringe behoefte,
arbeidsmarkt)
Met dank aan mr. N.P.J.M. Kreté-Marres, advocaat te Den
Haag.
Deze beschikking van de rechtbank is opmerkelijk vanwege
de nihilstelling, ondanks een langdurig huwelijk. Partijen
zijn getrouwd in 1987. Bij voorlopige voorziening is de
door de man te betalen partneralimentatie vastgesteld op
€ 248 per maand. De behoefte van de vrouw wordt door
de man betwist, stellende dat zij in staat is in eigen levensonderhoud te voorzien door haar werkzaamheden uit te
breiden. De rechtbank volgt de man niet en berekent de
bruto behoefte van de vrouw op € 150 per maand. De
rechtbank stelt dit bedrag vast voor de duur van drie jaar
na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Na deze
periode dient de vrouw naar het oordeel van de rechtbank
in staat te worden geacht in haar eigen levensonderhoud
te kunnen voorzien. Hierbij is meegewogen haar geringe
behoefte en het feit dat de vrouw reeds inkomen uit arbeid
heeft hetgeen haar kansen op de arbeidsmarkt vergroot.
8. Rechtbank Amsterdam 16 april 2014, zaaknummer
C/13/538279 (behoeftigheid, fasering en afbouw
TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK NUMMER 4, JUNI 2014 / SDU UITGEVERS
alimentatie, nihilstelling, limitering, keuze huwelijkstype,
hoog opgeleid)
Met dank aan R. van Coolwijk, advocaat te Eindhoven.
Een mooie uitspraak waarbij de rechtbank fasering en
limitering toepast.
Bij voorlopige voorziening is de partneralimentatie
vastgesteld op € 8.500 per maand. In de bodemprocedure
verzoekt de vrouw hetzelfde bedrag. De man verzoekt de
rechtbank primair de vrouw niet ontvankelijk te verklaren
en subsidiair de alimentatie af te bouwen in drie jaar:
a. voor de periode vanaf de datum van echtscheiding een
bijdrage vast te stellen op € 3.283 per maand;
b. voor het tweede jaar € 2.198 per maand;
c. voor het derde jaar € 1.094.
Te bepalen: primair dat de alimentatie na het derde jaar
eindigt en subsidiair op nihil wordt gesteld.
De man voert aan dat de vrouw hoog opgeleid is, niet de
zorg over kinderen heeft en het op haar weg had gelegen
aan te tonen dat zij haar best doet om een eigen inkomen
te verwerven. Bovendien heeft zij van het huwelijk geen
economisch nadeel ondervonden.
De vrouw stelt sinds 1998 niet meer op haar vakgebied
te hebben gewerkt, dat haar kennis is verouderd en dat
partijen er voor hebben gekozen dat de vrouw tijdens
het huwelijk meer ideologisch werk zou doen. Buiten
haar eigen vakgebied heeft de vrouw tijdens het huwelijk
gewerkt of vrijwilligerswerk gedaan. Op dit moment heeft
zij geen inkomen.
De rechtbank stelt dat de behoeftigheid voor dit moment
vaststaat. De behoefte wordt aan de hand van de feitelijke
uitgaven vastgesteld op € 4.916 bruto per maand. De
draagkracht van de man is niet in geschil.
Over het verzoek van de man tot fasering en afbouw van
de alimentatie oordeelt de rechtbank als volgt: gelet op de
duur van het huwelijk, het feit dat partijen geen kinderen
hebben, de vrouw een goede opleiding heeft, de reeds door
de man gedane alimentatiebetalingen na het uiteengaan
van partijen (ruim vier jaar) en het feit dat de vrouw een
inkomen heeft uit vermogen dat zij heeft kunnen opbouwen
door het inkomen van de man, acht de rechtbank het niet
redelijk van de man te vergen dat hij voor de termijn
van twaalf jaar alimentatie aan de vrouw zal betalen. De
rechtbank acht een afbouw in de periode van vijf jaar
redelijk en sluit bovendien de wettelijke indexering uit.
9. Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem 23 april
2014, zaaknummer C/15/202393, niet gepubliceerd
(limitering, nihilstelling, zorgtaken, opleidingsniveau)
Met dank aan mr. N.P.J.M. Kreté-Marres, advocaat te Den
Haag.
In deze zaak is de rechtbank niet bereid de man te volgen in
zijn verzoek de alimentatie te limiteren, ook al is de vrouw
hoog opgeleid en heeft ook de man een belangrijk deel van
de zorgtaken.
Partijen zijn in 1994 getrouwd. Uit het huwelijk zijn twee
kinderen geboren van thans 17 en 8 jaar oud. In geschil
is de behoefte en de behoeftigheid van de vrouw. Het
netto-inkomen van partijen tijdens het huwelijk bedroeg
29
€ 6.300 per maand en is niet in geschil. De vrouw is hoog
opgeleid en heeft een eigen praktijk als psychotherapeut
gehad. Tijdens het huwelijk heeft zij niet meer gewerkt.
De man stelt dat zij in staat moet worden geacht binnen
een jaar na de scheiding in eigen onderhoud te kunnen
voorzien. De rechtbank volgt de man niet. Daarbij weegt
mee dat de vrouw tijdens het huwelijk – met instemming
van de man – niet heeft gewerkt. Mede gelet op de huidige
arbeidsmarkt acht de rechtbank het niet reëel aan te nemen
dat de vrouw binnen een jaar een betaalde baan vindt en
volledig in eigen levensonderhoud kan voorzien. Overigens
ontbreekt het de man aan draagkracht om een onderhoudsbijdrage te betalen.
niet als de zorg in belangrijke mate wordt gedeeld of de
kinderen al groter zijn en minder zorg behoeven. Relevante
factoren zijn het feit dat de onderhoudsgerechtigde tijdens
het huwelijk niet of weinig heeft gewerkt, de kansen op de
arbeidsmarkt en leeftijd.
Welke eisen worden gesteld aan de inspanningsverplichting van de onderhoudsgerechtigde of onderhoudsplichtige? Aan de zijde van de onderhoudsplichtige is het in elk
geval niet voldoende als aan de eisen van de UWV worden
voldaan. Er moet worden aangetoond dat tevergeefs op
concrete vacatures is gesolliciteerd. Evenmin is het hebben
van een uitkering op grond van de WWB voldoende om
aan te tonen dat aan de inspanningsverplichting is voldaan.
10. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 mei 2014,
ECL:NLGHSHE:2014:1240 (behoeftigheid, limitering,
bewijslast, kort huwelijk, WWB uitkering, geen kinderen)
Met dank aan H. Moons, advocaat te Ede.
In deze beschikking van het Hof Den Bosch werd de
bewijslast, in tegenstelling tot de hoofdregel, bij de onderhoudsgerechtigde gelegd. Partijen zijn getrouwd in
september 2011. De echtscheiding is ingeschreven in het
huwelijksregister op 5 september 2013. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de alimentatie op € 250 vastgesteld
en gelimiteerd tot 28 november 2013. De man gaat in hoger
beroep en stelt (o.a.) dat de vrouw niet behoeftig is. Het hof
overweegt dat de vrouw 30 jaar is, geen opleiding heeft
genoten en van Poolse afkomst is. Zij heeft geen kinderen
om voor te zorgen en er zijn geen medische beperkingen.
Hoewel de vrouw stelt een WWB-uitkering te hebben
aangevraagd en uit dien hoofde een sollicitatieplicht heeft
worden daarvan geen bewijsstukken overgelegd, hetgeen
volgens het hof wel op haar weg had gelegen. Het hof
komt tot het oordeel dat na de datum van echtscheiding de
vrouw geacht moet worden in eigen onderhoud te voorzien
en wijst haar verzoek om een onderhoudsbijdrage af.
Over de auteur
Mr. drs. Joke Bol is advocaat en vFAS scheidingsmediator te Alkmaar.
Conclusie
Nihilstelling of limitering is kansrijk als er geen kinderen
zijn. Bijkomende relevante factoren zijn: de duur van
het huwelijk, opleidingsniveau onderhoudsgerechtigde, behoefte en aanwezig vermogen. Als er wel kinderen
zijn, maakt een verzoek tot limitering weinig kans, ook
30
Van de redactie: Oproep uitspraken partneralimentatie
Heeft u nog uitspraken waarin de rechter:
r een verzoek om limitering of nihilstelling heeft gehonoreerd of juist heeft afgewezen;
r een fasering heeft ingebouwd in de hoogte van de
alimentatie;
r zich uit laat over de omvang van de arbeidsverplichting die kan worden verlangd, al of niet in relatie tot
het aantal en de leeftijd van de kinderen;
r zich uitlaat over de wens van de minst verzorgende
ouder om minder te gaan werken om meer voor de
kinderen te kunnen zorgen;
r bijzondere omstandigheden laat meewegen voor de
omvang en/of de duur van de alimentatie.
Ook in de komende nummers van REP zal aan deze
uitspraken aandacht worden besteed. Het doel ervan
is de ervaringen uit te wisselen en daar voordeel mee
te doen voor de eigen praktijk. Praktijkjuristen worden
daarom van harte uitgenodigd uitspraken over dit
onderwerp te sturen naar de redactie. Dat kan naar [email protected], o.v.v. Uitspraak rubriek
Partneralimentatie.
SDU UITGEVERS / NUMMER 4, JUNI 2014 TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK