Taks op omzetting toondereffecten is strijdig met Europees recht

Taks op omzetting toondereffecten is strijdig met Europees recht
Auteurs: Bart De Cock/Koen Van Duyse
Editie: Fiscoloog 1402 p. 5
Publicatiedatum: 15 oktober 2014
Rechtbank/Hof: H.v.J.
Datum van uitspraak: 09 oktober 2OL4
ln een arrest van 9 oktober 2Ot4 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie de taks op de
omzetting van effecten aan toonder veroordeeld wegens strijdigheid met Richtlijn 2OO8/7 /EG van L2
februari 2008 "betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal" (hierna :
Kapitaal-belasting-Richtlijn); (zaak nr. C-2991!3, Gielen). Aanleiding is een prejudiciële vraag die het
Grondwettelijk Hof vorig jaar had gesteld in het kader van een vernietigingsberoep dat was ingediend
tegen de taks. Bij de uiteindelijke beoordeling van dat beroep zal het Grondwettelijk Hof rekening
moeten houden met het standpunt van het Hof van Justitie. Wellicht zullen de in 20L2 en 20L3
betaalde taksen moeten worden terugbetaald.
Geviseerde taks
uit de invoering van een bijzondere
taks op de omzetting van effecten aan toonder (art. L67 Tot 172/2 Wetboek Diverse Rechten en
Taksen, zoals ingevoerd door de art. 61 tot 69 van de wet van 28 december 201L "houdende diverse
bepalingen", BS 30 december 2011, vierde editie; Fisc., nr. 1276 , p. 1). De taks was verschuldigd bij
de omzetting van effecten aan toonder in gedematerialiseerde effecten of in effecten op naam. Het
tarief ervan bedroeg L%ovoor de omzettingen in 2Ot2en2Yovoor de omzettingen in 20L3.
Eén van de fiscale begrotingsmaatregelen van eind 20LL bestond
Deze omzetting was wettelijk verplicht ingevolge de wet van 14 december 2005 "houdende
af-schaffing van de effecten aan toonder" : deze wet voorziet in een omzetting 'van rechtswege' van
bepaalde effecten aan toonder in gedematerialiseerde effecten, alsook in een verplichting om de
andere effecten aan toonder om te zetten in effecten op naam of in gedematerialiseerde effecten,
naar keuze van de houder ervan, uiterlijk op 3L december 2013.
Europese Kapitaalbelasting-Richtlijn
Richtlijn 69/335/EEG (de voorlopervan de huidige Kapitaalbelasting-Richtlijn die sinds 1- januari 2009
geldt) werd ingevoerd ter bevordering van de mededinging en het vrije kapitaalverkeer. De Richtlijn
had als doelstelling de destijds in de lidstaten bestaande diversiteit aan indirecte belastingen op het
bijeenbrengen van kapitaal, te harmoniseren.
ln die context verbiedt de Kapitaalbelasting-Richtlijn elke indírecte belasting, in welke vorm ook, ter
zake van de inbreng van kapitaal in een vennootschap (art. 5, al. L). Daarnaast verbiedt zij elke
indirecte belasting, in welke vorm ook, die geheven wordt op :
a) "het opmaken, de uitgifte, de toelating ter beurze, het in omloop brengen of het verhandelen van
aandelen, deelbewijzen of andere soortgelijke effecten, alsmede van certificaten van deze stukken";
en
b) "leningen, met inbegrip van staatsleningen, afgesloten tegen uitgifte van obligaties of andere
verhandelbare effecten, onverschillig door wie deze worden uitgegeven, en alle daarmee verband
houdende formaliteiten" (art. 5, a|.2, sub a en b).
Grondwettelijk Hof
ln deze nieuwsbrief werd van in het begin ge-wezen op een mogelijke strijdigheid van de Belgische
omzettingstaks met dit verbod in-geschreven in de Europese Kapitaalbelasting-Richtlijn (zie Fisc., nr
L277,p.L\.
ln het kader van een verzoek tot nietigverklaring van de taks dat bij het Grondwettelijk Hof is
ingediend, werd, onder meer, dat argument effectief ingeroepen. Meer bepaald, werd be-toogd dat
het feit dat de uitgifte van de effecten as such zonder heffing verloopt, niet volstaat om te besluiten
tot de conformiteit van een taks met de Richtlijn. Om te beoordelen of een heffing strijdig is met de
Richtlijn, moet worden nagegaan of de "globale verrichting" voor het bijeenbrengen van kapitaal aan
een indirecte belasting wordt onderworpen. Voor het Hof werd verdedigd dat de omzetting van de
effecten aan toonder, doordat deze bij wet verplicht is, deel uitmaakt van de "globale verrichting"
voor het bijeenbrengen van kapitaal, en bijgevolg niet aan enige indirecte belasting mag worden
onderworpen.
De Belgische regering was daarentegen van oordeel dat de taks niet binnen de werkingssfeer valt van
het voormeld verbod van artikel 5, a\.2. De Richtlijn zou volgens haar enkel verrichtingen op de
'primaire' markt beogen. Zij meende im-mers dat de Richtlijn enkel betrekking heeft op de 'uitgifte'
of het'in omloop brengen' van nieuwe effecten, en niet op de 'omzetting' ervan. De
omzettingsverrichting vindt niet op de primaire markt, noch op de secundaire markt plaats,
waardoor deze niets te maken heeft met het feit van het bijeenbrengen van kapitaal.
Bij tussenarrest van L6 mei 201-3 besliste het Hof - vooraleer een definitieve uitspraak te vellen eerst een prejudiciële vraag te stellen aan het Europees Hof van Justitie (Fisc., nr. 1343 , p.2). Meer
bepaald, wenste het Grondwettelijk Hof te vernemen of het voormelde verbod van artikel 5, al. 2 van
de Kapitaalbelasting-Richtlijn zich verzet "tegen het heffen van een belasting op een bij wet
verplichte omzetting van effecten aan toonder in effecten op naam of in gedematerlaliseerde
effecten, en zo ja, lof deze] belasting kan worden verantwoord op grond van artikel 6 van de
IRichtlijn]" (over dit laatste artikel, zie verder).
Hof van Justitie
Het antwoord van het Europees Hof is er dus nu.
Vooreerst herinnert het Hof aan zijn vroegere rechtspraak waarin reeds een aantal keer tot een
schending van de Europese Kapitaalbelasting-Richtlijn werd besloten. Het Hof bevestigt aldus dat het
ogenblik van belastingheffing niet relevant is. Nagegaan moet worden of de belaste verrichting al dan
niet integrerend deel uitmaakt van een "globale verrichting" voor het bijeenbrengen van kapitaal.
Het Hof verwijst naar het arrest Commissie tegen België (C-415/02) van L5 juli 2004 inzake de taks op
de beursverrichtingen en de taks op de aflevering van effecten aan toonder. ln dit arrest heeft het
Hof geoordeeld dat het belasten van de eerste verkrijging van een nieuw uitgegeven effect of het
belasten van de afgifte van effecten aan toonder bij de feite-lijke overhandiging in het kader van de
uitgifte ervan, in werkelijkheid zou neerkomen op het belasten van de uitgifte zelf van dit effect, voor
zover deze uitgifte integrerend deel uitmaakt van een globale verrichting voor het bijeenbrengen van
kapitaal (zie daarover Fisc., nr.944 , p.7l,.
Het Europees Hof besluit dat de verplichte omzetting van aandelen aan toonder in effecten op naam
of in gedematerialiseerde effecten in casu wel degelijk deel uitmaakt van "de uitgifte van aandelen"
(in de zin van voormeld art. 5, a\.2, sub a Kapitaalbelasting-Richtlijn). Bijgevolg komt een taks op de
omzetting van effecten volgens het Hof neer op een belasting op de uitgifte van het effect zelf.
verantwoord op grond van artikel 6 van de
Richtlijn. Dit artikel laat toe dat de lidstaten wél een belasting heffen op de overdracht van roerende
waarden. Deze bepaling is volgens het Hof een uitzondering op het verbod van belastingheffing en
moet dus strikt worden uitgelegd. De uitzondering geldt niet t.a.v. een belasting op de omzetting van
aandelen aan toonder. Bij deze omzetting gaat er immers geen recht van een eerste houder over op
een tweede houder.
Een dergelijke belasting kan bovendien niet worden
Het Europees Hof besluit dan ook dat "artikel 5, lid 2 van [de Richtlijn] aldus moet worden uitgelegd
dat het zich verzet tegen de heffing van een belasting op de omzetting van effecten aan toonder in
effecten op naam of in gedematerialiseerde effecten". En dat "een dergelijke belasting niet kan
worden verantwoord op grond van artikel 6 van [de] Richtlijn".
Gevolgen
Na het arrest van het Hof van Justitie, zalfinaal het Grondwettelijk Hof uitspraak moeten doen over
de vraag tot vernietiging van de omzettingstaks. Het Grondwettelijk Hof zal daarbij rekening moeten
houden met het arrest van het Europees Hof, hetgeen wellicht zal leiden tot een vernietiging ex tunc
van de taks. ln dat geval wordt de vernietigde taks geacht nooit te hebben bestaan.
De Bijzondere Wet op het Grondwettelijk Hof van 6 januari 1"989 voorziet in een bijzondere termijn
van 6 maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van een arrest dat een wettelijke
bepaling vernietigt. Gedurende deze termijn kan men tegen bestuurshandelingen die gegrond zijn op
de vernietigde bepaling, het administratief of rechterlijk beroep instellen dat daar normalerwijze
voor openstaat, niettegenstaande de normale termijnen verstreken zijn (art. 18)'
Op grond van het Uitvoeringsbesluit bij het Wet-boek van Diverse Rechten en Taksen geschiedt de
terugbetaling van de taks in handen van de persoon die de taks heeft gekweten (art. 223bis). Dit zijn,
ofwel de "tussenpersonen van beroep" wanneer de titels aan toonder zijn ingeschreven op een
effectenrekening ten gevolge van een neerlegging door de houder (met name de financiële
instellingen), ofwel de uitgevende vennootschappen wanneer de titels zijn neergelegd met het oog
op een omzetting in effecten op naam. Het zijn dus deze personen die na het vernietigingsarrest een
beroep kunnen instellen om de taks terug te vorderen, tenzij het Grondwettelijk Hof de gevolgen van
zijn arrest in de tijd zou beperken.
Noteer dat de gemeenrechtelijke terugvorderingstermijn voor een deel van de
omzettingsverrichtingen nog niet ¡s verstreken. Elke rechtsvordering tot terugbetaling van de taks
verjaart immers na afloop van twee jaar vanaf de dag waarop de rechtsvordering is ontstaan (art.
2OZ/}WDRT). Alle taksen betaald in 2013 en een deelvan de taksen betaald in20t2 kunnen
bijgevolg ook nog op deze wijze worden teruggevorderd. Het arrest van het Grondwettelijk Hof (en
de publicatie ervan) moet bijgevolg niet worden afgewacht om een verzoek tot terugvordering in te
dienen. Op deze wijze vrijwaart men het best zijn rechten, indien het Grondwettelijk Hof eventuele
beperkingen in de tijd zou opleggen aan het vernietigingsarrest. Evenmin moet men dan de gevolgen
ondergaan van eventuele wetgevende maatregelen die de terugvordering op de één of andere
manier zouden kunnen beknotten.