Betekenis van bankgarantie en schadevergoedingsbeding na faillissement huurder FW Begin 2011 heeft de Hoge Raad in het Aul<ema q.q./Uni-Invest- arrestl geoordeeld dat een in de huurovereenl<omst opgenomen schadevergoedingsbeding na opzegging van die overeenlmmst door de curator ex art. 39 FW geen effect sorteert tegen de failliete boedel. De beide hierna te besprel<en arresten van de Hoge Raad van 22 november 2013 15 november 2013 en borduren voort op Aul<ema q.q.JUni-Invest en geven antwoorden op voor de pralrtijl< belangrijl<e vragen. BEËINDIGING HUUROVEREENKOMST IN FAILLISSEMENT Aan de Faillissementswet ligt onder meer het beginsel ten grondslag dat een faillietverldaring geen invloed heeft op het voortbestaan van lopende overeenkomsten en de inhoud van de daaruit voortvloeiende verbintenissen als zodanig. 2 Art. 37 FW bevat een uitzondering op dit beginsel. Dit artikel bepaalt voor niet of niet volledig nagekomen wederkerige overeenkomsten dat de wederpartij aan de curator een redelijke termijn kan stellen om de overeenkomst van zijn kant na te komen. Als de curator veridaart dat hij niet nakomt of de gestelde termijn verstrijkt, dan verliest de curator het recht om nakoming van de andere partij te vorderen. De wetgever van 1893 achtte een bijzondere bepaling voor huurovereenkomsten noodzakelijk, omdat hij ervan uitging dat art. 37 FW daarop geen toepassing kan vinden.3 Uit de wetsgeschiedenis van deze bijzondere bepaling, art. 39 FW, blijlct dat die beslissing is gebaseerd op een afweging van belangen. Aan de ene kant het belang van de curator die wordt geconfronteerd met een huurovereenkomst waar hij geen behoefte aan heeft en waardoor de boedel schade lijdt, en anderzijds het belang van de verhuurder bij betaling van de huurprijs. Voor het vervolg is het van belang om de inhoud van art. 39, lid 1, FW goed voor ogen te hebben gehad. Art. 39, lid 1, FW luidt als volgt: 'Indien de gefailleerde huurder is, han zowel de curator als de verhuurder de huur tussentijds doen eindigen, mits de opzegging geschiede tegen een tijdstip, waarop dergelijhe overeenhomsten naar plaatselijk gebruih eindigen. Bovendien moet bij de opzegging de daarvoor overeengehomen of gebruihelijhe termijn in acht genomen worden, met dien verstande echter, dat een termijn van drie maanden in elh geval voldoende zal zijn. Zijn er huurpenningen vooruitbetaald, dan kan de huur niet eerder opgezegd worden, dan tegen de dag, waarop de termijn, waarvoor vooruitbetaling heeft plaats gehad, eindigt. Van de dag derfaillietverhlaring af is de huurprijs boedelschuld'4 Uit de wetsgeschiedenis kan derhalve worden afgeleid dat art. 39 FW ertoe strekt de boedel door middel van (tussentijdse) opzegging tegen een termijn van (in beginsel) ten hoogste drie mr. O.L. (Oiav) Andriesse mr. P.J.P. (Flip) van Huizen maanden te beschermen tegen al te hoog oplopende huurschulden. In de literatuur is opgemerkt dat er tegenwoordig geen objectieve reden meer is de verhuurder te bevoordelen boven andere concurrente crediteuren uit langlopende (duur)overeenkomsten.5 Bovendien geldt dat er mede gezien de 'lege' boedels tegenwoordig ook een andere belangenafweging zal worden gemaakt. Een boedelvordering levert vandaag de dag geen zekerheid van betaling. Art. 39 FW heeft aanleiding gegeven tot enl<ele belangwel<kende arresten met tot voor kort Aukema q.q./Uni-Invest als laatste in de rij. Eind 2013 heeft de Hoge Raad twee arresten gewezen die enkele vragen die naar aanleiding van Aukema q.q./Uni-Invest in de literatuur zijn gesteld 6 heeft beantwoord. Voordat die twee arresten worden behandeld zal eerst kort het geheugen worden opgefrist. ÄUKEMA 0.0./UNI-INVEST: HOE ZAT HET OOK ALWEER? De opzegging op grond van art. 39 FW is voor een verhuurder niet het beste nieuws. De verhuurder zal namelijk de huurovereenkomst hebben afgesloten in de veronderstelling dat hij tot einde van de overeengekomen huurperiode huurpenningen zou ontvangen. Om dit probleem te ondervangen spreken de verhuurder en de huurder veelal af dat de huurder een schadevergoeding voor gederfde huurtermijnen is verschuldigd als de huurovereenl<Omst tussentijds wordt beëindigd. Tussen huurder en verhuurder was in Aukema q.q./Uni-Invest overeengekomen dat in geval van voortijdige beëindiging de huurder alsnog de toekomstige huurpenningen als schadevergoeding werd verschuldigd. Met een beroep op dit beding heeft de verhuurder de ten gunste van hem gestelde bankgarantie uitgewonnen, waarna de bank de door de huurder gestelde contragarantie aansprak. De curator is van mening dat de strekking van art. 39 FW zich verzet tegen de afspraken tot betaling van schadevergoeding en het stellen van een abstracte bankgarantie en vordert de veroor- Betekenis van bankgarantie en schadevergoedingsbeding na faillis sement huurde r Vastgoed ~'EiZMt 13 deling van de verhuurder tot betaling aan de boedel van de schadevergoeding die hij onder de bankgarantie heeft ontvangen. De Hoge Raad bepaalt met een verwijzing naar de wetsgeschiedenis dat een opzegging door de curator op de voet van art. 39 FW een regelmatige wijze van beëindiging van de huurovereenkomst vormt en om deze reden niet tot schadevergoeding verplicht/ In het arrest Aukema q.q.JUni-Invest heeft de Hoge Raad tevens overwogen dat een in een huurovereenkomst opgenomen schadevergoedingsbeding wel rechtsgeldig kan worden overeengekomen. Volgens de Hoge Raad maakt het verschil op welke rechtsgrond de overeenkomst wordt beëindigd voor de vraag of er rechtsgeldig beroep op het schadevergoedingsbeding kan worden gedaan. Is de huurovereenkomst ontbonden, dan kan in beginsel aanspraak worden gemaakt op vergoeding van schade. Deze vordering zal dan wel slechts een concurrente vordering in het faillissement zijn. 8 Als de verhuurder overweegt om te gaan ontbinden is het dus van belang dat de verhuurder een goede afweging maakt. Het ontbinden van de huurovereenkomst heeft namelijk alleen maar zin als te verwachten is dat uitkering aan concurrente schuldeisers mogelijk is en als deze uitkering meer bedraagt dan drie maanden huur. Verhuurders van onroerende zaken lijken hier met name in faillissement echter niet veel mee op te schieten. Een dergelijk beding, waarmee een huurovereenkomst in geval van faillissement buitengerechtelijk kan worden ontbonden, heeft immers geen werking bij verhuur van onroerende zaken, omdat voor ontbinding meestal de tussenkomst van de rechter is vereist. De kans dat de curator tegen die tijd al heeft opgezegd op grond van art. 39 FW is aanzienlijk. In de literatuur is de vraag gesteld of het (technische) verschil tussen ontbinding en opzegging door de curator te rechtvaardigen is. Voor andere gevallen dan de huurovereenkomst bestaan in beginsel wel mogelijkheden om schadevergoeding wegens voortijdige beëindiging te verhalen. Uit Aukema q.q.JUni-Invest volgde dus dat bij opzegging op basis van art. 39 FW een schadevergoedingsbeding geen effect kan hebben jegens de boedel. Met deze conclusie was echter nog niet uitgemaakt of de opzegging op grond van art. 39 FW afdoet aan de rechtsgeldigheid van het contractuele schadevergoedingsbeding zelf. Een vraag die in het arrest NieuwburenJ Romania10 door de Hoge Raad is beantwoord. ARREST N IEUWBUREN/ROMANIA: VERHUURDER SPEKKOPER BIJ BORG EN 403-VERKLARING In dit arrest is de vraag aan de orde gekomen of een schadevergoedingsbeding nietig is ten opzichte van de failliete huurder als de curator de huurovereenl<omst opzegt op grond van art. 39 FW. In het verlengde van voorgaande vraag was aan de orde of een dergelijk beding kan worden ingeroepen tegen een derde die zich garant heeft gesteld voor de verplichtingen van de huurder voor bijvoorbeeld de 'leegstandschade'. De feiten Beleggings- en Exploitatiemaatschappij Nieuwburen verhuurde voor de duur van tien jaar onder meer autoshowroomruimten aan drie dochtervennootschappen van Romania. In art. 9-4.8. van de huurovereenkomst was de volgende bepaling opgenomen: 'De medeondergetekende Roman ia( .. .) verklaart zich bij deze garant te stellen voor de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit deze huurovereenkomst.' Tevens was in art. 7.1 ROZ-bepalingenn bepaald dat de verhuurder het recht had om de huurovereenkomst tussentijds te (laten) beëindigen indien de huurder in staat van faillissement zou worden verldaard. Tot slot was in art. 7·3 ROZ-bepalingen opgenomen dat huurder gehouden is om aan verhuurder onder meer te vergoeden alle schade als gevolg van een in art. 7.1 ROZ-bepalingen bedoelde omstandigheid en als gevolg van tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst, ook in geval van faillissement en surseance van betaling. Tot die schade worden in ieder geval gerekend de huurprijs tot einde huurperiode. Nadat de huurders in staat van faillissement waren verldaard zegde de curator de huurovereenkomst op met een beroep op art. 39 FW en betaalde de huur over de onder art. 39 FW geldende opzegtermijn van drie maanden. Nieuwburen stelde zich op het standpunt dat Romania onder de garantie huur diende te betalen over de periode gelegen na de opzegtermijn van drie maanden. Juridisch kad er In dit arrest herhaalt de Hoge Raad de zinsnede 'de opzegging op de voet van art. 39 is een regelmatige wijze van beëindiging van de huurovereenkomst, die niet tot schadevergoeding verplicht' uit Aukema q.q.JUni-Invest, maar voegt daaraan toe de belangrijke woorden 'jegens de faillissementsboedel'. Het arrest NieuwburenJRomania moet dus zo worden uitgelegd dat in geval van opzegging op de voet van art. 39 FW een schadevergoedingsbeding als bedoeld ten opzichte van de huurder zelf in stand blijft of, zoals de Hoge Raad het uitdrukt, 'alleen geen effect sorteert jegens de boedel'. Verder bepaalt de Hoge Raad dat de uit het schadevergoedingsbeding resulterende vordering van de verhuurder in stand blijft, maar niet in aanmerking komt voor verificatie. 12 Dit heeft tot gevolg dat de aan het schadevergoedingsbeding gekoppelde garantie, tenzij anders is bedongen ook in stand blijft. De garant kan dus worden aangesproken door de verhuurder. Dat moet niet verwonderlijk zijn, aangezien de garant juist een garantie heeft verstrekt om te voorkomen dat de verhuurder met nagenoeg lege handen blijft staan als de huurder bijvoorbeeld door zijn faillissement niet langer in staat is aan zijn verplichtingen te voldoen. Voor de regresvordering die de garant tegen de failliete huurder krijgt, geldt dat deze niet kan worden uitgeoefend jegens 14 Vastgoed ~ ~È~.Mt jaargang 19, april 2014 de failliete boedel.'3 Ten overvloede merkt de Hoge Raad nog op dat 'indien de vo01waarden van de garantie dat toestaan, de garant hieraan een middel kan ontlenen jegens de verhuurder'. Met dit laatste lijkt de Hoge Raad te bedoelen dat garant afstand moet doen van zijn recht jegens de huurder, zodat hij dit niet als verweer jegens de verhuurder kan gebruiken en de verhuurder derhalve gewoon zal moeten worden voldaan door de garant. Bovenstaande betekent overigens niet dat een vordering tot herstel van schade aan het gehuurde dat bij het einde van de huur ontstaat niet verifieerbaar zou zijn. Een dergelijke vordering kan wel als concurrente vordering ter verificatie worden ingediend.'4 In het geval dat de curator de huurovereenkomst op grond van art. 39 FW opzegt, zijn de ontruimingskasten een boedelschuld.'5 Net zoals in NieuwburenJRomania speelt ook in een week later uitgesproken arrest een aan de verhuurder afgegeven garantie een rol. In het hierna te bespreken Autodröme JTEP' 6 zijn er echter wel enkele verschillen. Een van de grote verschillen is dat in het NieuwburenJRomania de verhuurder en de garant tegenover elkaar staan en in Autodröme JTEP de curator en de verhuurder. ARREST AUTODRÖME /TEP: VERHUURDE R HEEFT W I NDEl BIJ GARANDERENDE BANK Het verschil tussen NieuwburenJRomania en Autodröme JTEP zit in de vaststelling dat de boedel bij Autodröme JTEP door de gang van zaken is verarmd. De bank verrekende namelijk haar vordering uit de contragarantie met het creditsaldo van de failliet bij de bank. Van Schilfgaarde stelt in zijn noot dat deze verrekening op grond van art. 53 FW onaantastbaar lijkt. Helemaal zeker is dat evenwel niet, aangezien er in cassatie geen poging is ondernomen om de verrekening aan te tasten. Van Schilfgaarde merkt bovendien op dat de constatering dat de boedel door de gang van zaken rond de contragarantie was verarmd, en de daaraan gekoppelde conclusie van het hof dat de daaraan voorafgaande verrijking van TEP (door het inroepen van de banl<garantie) ongerechtvaardigd was, niet helemaal zuiver is. Hierbij ervan uitgaande dat de bankgarantie in de verhouding tussen TEP en de bank geldig was. De Hoge Raad heeft dit punt echter moeten laten rusten aangezien er in cassatie niet over is geldaagd.'7 Ervan uitgaande dat de verrekening op grond van art. 53 FW onaantastbaar is, zou dit volgens mij betekenen dat als Romania op grond van het vonnis aan Nieuwburen zou hebben betaald en haar regresvordering op haar failliete dochter zou hebben verrekend met een mogelijke vordering van de failliete dochter op Romania, Nieuwburen alsnog zou zijn verrijkt en de boedel zou zijn verarmd. Dit heeft als consequentie dat Nieuwburen alsnog naar haar geld kan fluiten. Feiten Het garagebedrijf Autodröme huurde aanvankelijk een aantal panden van een aan haar gelieerde vennootschap A B.V. en van X, die eigenaar waren van de panden. In het kader van een herfinanciering is door de eigenaren besloten om deze panden te verkopen aan TEP, die de panden vervolgens voor een periode van ten minste tien jaar zou verhuren aan Autodröme. TEP spreekt van een sale-and-leasebacktransactie. Autodröme had voor haar faillissement aan TEP een bankgarantie verstrekt. In verband met deze garantie had de huurder net als in het arrest Aukema q.q.JUni-Invest een contragarantie gegeven. De door TEP geleden schade is op grond van de banl<garantie door de bank aan TEP vergoed en het daarmee gemoeide bedrag is vervolgens in mindering gebracht op het creditsaldo van Autodröme bij de banl<. Anders dan in het hiervoor besproken arrest NieuwburenJRomania had de verhuurder dus ontvangen waarop hij recht meende te hebben, maar was de schade, door de verrekening door de bank op grond van art. 53 FW per saldo ten laste van de boedel gekomen. De curatoren van Autodröme stelden tegen TEP een vordering in op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Vanuit de verhuurder gezien is het dan ook raadzaam om in een huurovereenkomst de verplichting tot het stellen van een bankgarantie of een garantie van een derde zorgvuldig te formuleren. Uit de huurovereenkomst moet blijken dat deze is aangegaan onder de voorwaarde dat de garant als eigen verplichting op zich neemt schade als gevolg van faillissement te vergoeden. Met daaraan toegevoegd in de huurovereenkomst en in de garantie dat de garant na uitbetaling geen regresvordering heeft op de boedel en de vordering derhalve ook niet met een eventuele openstaande tegenvordering op grond van art. 53 FW kan worden verrekend. Om er zeker van te zijn dat alle partijen op de hoogte zijn van de onderling gemaakte afspraken, is het aan te raden om een drie partijen (huurder, verhuurder en garant) overeenkomst te sluiten. Anders bij de moeder als garant, is het bij de bank als garant naïef om te denken dat met deze voorwaarden zal worden ingestemd. Het zal in de toekomst waarschijnlijk lastiger zijn om garanten te vinden. In dat kader zal na een korte conclusie tot slot in staccato nog enkele praktische mogelijkheden worden aangereikt om te zorgen dat de schade door een faillissement van een huurder voor een verhuurder wordt geminimaliseerd. Juridisch kader In Aukema q.q.JUni-Invest had de Hoge Raad al beslist dat een dergelijke vordering niet jegens de boedel geldend kan worden gemaakt. Uit het arrest Autodröme JTEP volgt dat de Hoge Raad niet geneigd is de toepassing van deze regel afhanl<elijk te stellen van de specifieke omstandigheden waaronder de huurovereenkomst tot stand is gekomen. De door de verhuurder aangevoerde omstandigheid dat de huurovereenkomst onderdeel uitmaakte van een sale-and-leasebacktransactie met het doel nieuwe financiering aan te trekken, doet volgens de Hoge Raad aan deze regel niet af. C ONC L USIE De Hoge Raad heeft in het arrest NieuwburenJRomania duidelijk gemaakt dat wanneer in een huurovereenkomst is bedongen dat de huurder de schade van de verhuurder dient te voldoen bij het voortijdig eindigen van de huur, een dergelijk beding bij opzegging in faillissement op grond van art. 39 FW in stand blijft. Het gevolg daarvan is dat de bepaling dat de garant die instaat voor de vorderingen van de verhuurder op de huurder geen kracht verliest. Betekenis van bankgarantie en schadevergoedingsbeding na faillissement huurder Vastgoed ~~È~~~t 15 Voor de eventueel uit de nakoming van de garantie voor de garant voortvloeiende regresvordering op de gefailleerde huurder geldt dat deze niet kan worden uitgeoefend jegens de failliete boedel van de verhuurder. De Hoge Raad lijkt hiermee te willen betogen dat de regresvordering niet ter verificatie in het faillissement kan worden ingediend. Of de regresvordering niet op grond van art. 53 FW kan worden verrekend met een tegenvordering op de failliete huurder, blijft in het ongewisse. WELKE ANDERE WEGEN KAN EEN VERHUURDER NOG BEWANDELEN? Objectieve omstandigheid: In de literatuur is geopperd om de verplichting van schade niet te koppelen aan het eindigen van de huurovereenkomst, maar aan een andere objectieve omstandigheid, zoals een bepaalde vermogenstoestand of de aanvraag van het faillissement. Dit vergt een 'strak' contractmanagement. Het is echter onzeker of dergelijke afspraken ten opzichte van de curator stand houden. 18 Bonus: Een 'bonus' die wordt overeengekomen met verhuurder en huurder die wordt betaald indien de huurovereenkomst eindigt aan het einde van een bepaalde termijn. Als zekerheid voor de huurder zou de 'bonus' op een escrowrekening kunnen worden gezet. Medehuurderschap: Als een derde de huurovereenkomst als medehuurder ondertekent, wordt de huurovereenkomst voortgezet met de derde (meestal de moedermaatschappij). Een opzegging van de huurovereenkomst op grond van art. 39 FW zal geen gevolgen hebben voor de huurovereenkomst tussen de derde en verhuurder. Nakoming van de huurovereenkomst is een zelfstandige verplichting van de derde. Vooruitbetaling huurtermijnen: Er kan voorts als zekerheid vooruitbetaling van huurtermijnen worden overeengekomen. Daarbij moet rekening worden gehouden dat pas kan worden opgezegd tegen de datum tot wanneer de huurpenningen zijn betaald. Verzekering: Verzekeraars zouden een product kunnen ontwikkelen waarbij de verzekerde gebeurtenis het faillissement van de huurder is. Voor zover ik ben nagegaan bestaat een dergelijke verzekering op dit moment niet. 8 9 De Hoge Raad bevestigt hiermee het arrest BabyXL HR 13 mei 2005, N] 2005,406; LJN:AT2650. D.M. van Geel en J.M. de Bruin 'Huurvorderingen in faillissement anno 2013', TvHB 2013, 4, p. 220. 10 HR 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1244,JOR 2014/27, m.nt.].]. van Hees. 11 Volgens het ROZ-model 1994. 12 De verhuurder kan zich met zijn vordering in theorie wenden tot de gefailleerde huurder. Dit zal slechts effect sorteren als de huurder na het faillissement blijft bestaan. In het geval van een rechtspersoon is dat alleen indien er een faillissementsakkoord wordt aangenomen. 13 P. van SchiJfgaarde merkt in zijn noot op dat merbij intussen mag worden bedacht dat de regresvordering over het algemeen zal moeten worden aangemerkt als een vordering die op het tijdstip van de faillietverldaring nog niet bestaat, zodat zij reeds om die reden niet voor verificatie in aa nmerking komt. 14 HR 19 april 2013 , LJN: BY; N] 2013, 191, m.nt. PvS (Koot{Tideman). 15 Ln de praktijk lokt een curator vaak de verhuurder uit om de huurovereenkomst op te zeggen om deze boedelschuld te voorkomen. 16 HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1 381; ]OR 2014/28, m.nt.].]. van Hees. 17 P. van Schilfgaarde, N] 2014, 69, randnummer 3. 18 T.T. van Zanten en F.M.J. Verstij Jen, 'Beëindiging van de huurovereenkomst in het faillissement van de huurder', Tv! 2011/17. Olav Andriesse is partner en advocaat vastgoedrecht bij LEXSIGMA Advocaten. Flip van Huizen is advocaat ondernemingsrecht bij LEXSIGMA Advocaten. 2 3 4 5 6 7 HR 14 januari 2011 , N] 2011, 114; LJN: B03534. Zie over dit beginsel MvT, S.C.J.J. Kortmann en N.E.D. Faber, Gescliiedenis van de Faillissementswet, Heruitgave, G.W. baron Van der Feltz, deel I, serie Onderneming en Recht 2·1, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle 1994, p. 409. Conclusie A·G Rank-Berenschot bij h et arrest Aukema q.q.fUni·lnvest. Art. 238 FW bevat een soortgelij ke regeling voor surseance van betaling van de huurder. Onder meer W.].M. van Anctel in zijn noot bij Rechtbank Utrecht 1 februari 2006, ECLI:NL:RBUTR:2006:AW2050,JOR 2006/112. D.M. van Geel en J.M. de Bruin 'Huurvorderingen in faillissement anno 2013', TvHB 2013 , 4, p. 210·227, met de daarin genoemde literatuur. Dit volgde reeds uit HR 28 november 1929, N] 1930, 668 (Simons/ Sluizer). 12 16 jaargang 19, april 2014
© Copyright 2024 ExpyDoc