Bankgaranties voor leegstandschad

Page 1 of 5
Kluwer Navigator documentselectie
Tijdschrift voor Insolventierecht, Bankgaranties voor leegstandschade: bankier Iet
op uw zaak!
Vindplaats:
Tvl 2014/17
Auteur:
Remco Rosbeeku
Bijgewerkt tot: 08-05-2014
Bankgaranties voor leegstandschade: bankier Iet op uw zaak!
Samenvatting
Verhuurders kunnen leegstandschade claimen van derden die zich daarvoor verbonden hebben. Wanneer de
huurder in staat van faillissement verkeert, kunnen deze derden voor hun regresvordering niet opkomen in het
faillissement, aldus de Hoge Raad. Wat betekent dit voor de financieringspraktijk en hoe kunnen negatieve
gevolgen worden geredresseerd?
In zijn arrest Aukema q.q./Uni-Invest~ oordeelde de Hoge Raad dat het standaard contractueel
schadevergoedingsbeding ter zake leegstandschade~ geen effect sorteert wanneer de curator de huurrelatie
met de verhuurder opzegt op grond van artikel 39 Fwu. "De regeling van artikel 39 Fw berust op een afweging
van enerzijds het belang van de boedel tot voorkoming van het oplopen van boedelschulden ter zake van niet
langer gewenste huurverhoudingen, en anderzijds het belang van de verhuurder bij betaling van de huurprijs. De
opzegging op de voet van artikel 39 is een rechtmatige wijze van beëindiging van de huurovereenkomst, die niet
tot schadevergoeding verplicht. Het resultaat van de bedoelde belangenafweging kan niet worden doorbroken
door het bedingen van een recht op schadevergoeding ter zake van de huur die verschuldigd zou zijn geworden
indien de huurovereenkomst niet tussentijds op de voet van artikel 39 Fw zou zijn beëindigd", aldus de Hoge
Raad.
In het bewuste geval had de verhuurder zijn vordering uit hoofde van het schadevergoedingsbeding verhaald op
een door de bank van huurder met dat doel, ten gunste van de verhuurder gestelde abstracte bankgarantieu.
Nadat de bankgarantie door de verhuurder was `getrokken', belastte de bank de rekening van failliet op basis
van een contragarantie. De curator heeft terugbetaling gevorderd van de verhuurder van hetgeen onder de
bankgarantie was uitgekeerde.
Daarmee leek de kous af: in geval van voortijdige beëindiging van de huur op de voet van artikel 39 Fw, heeft de
verhuurder geen recht op schadevergoeding en kan een daartoe gestelde bankgarantie niet worden getrokken.
Dat de kous niet af bleek te zijn volgt uit het arrest Nieuwburen/Romanla Beheer. In dat geval had een drietal
dochtervennootschappen van Romanla Beheer een huurovereenkomst gesloten met Nieuwburen. Ook deze
huurovereenkomst voorzag in het standaard contractueel schadevergoedingsbeding. Romanla Beheer had zich
vervolgens jegens Nieuwburen verbonden 'voor de nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit de
huurovereenkomst. Na het faillissement van de dochters beëindigde de curator de huurovereenkomst met
Nieuwburen op de voet van artikel 39 Fw. Nieuwburen vordert met een beroep op het standaard contractuele
schadevergoedingsbeding en de garantstelling door Romanla Beheer, voldoening van de leegstandschade door
Romanla Beheer. Met een beroep op Aukema q.q./Uni-Invest weigerde Romanla Beheer betaling.
Ten onrechte, zo oordeelde de Hoge Raad. "In Aukema q.q./Uni-Invest is beslist dat een opzegging op de voet
van artikel 39 Fw een regelmatige wijze van beëindiging van de huurovereenkomst is die jegens de
faillissementsboedel geen recht doet ontstaan op schadevergoeding (...) ook niet ingeval deze
schadevergoeding contractueel is bedongen. Deze beslissing is daarop gebaseerd dat artikel 39 Fw (...) berust
op een afweging van enerzijds het belang van de boedel tot voorkoming van het oplopen van schulden ter zake
niet langer gewenste huurverhoudingen, en anderzijds het belang van de verhuurder bij betaling van de huurprijs
(...) De in het arrest Aukema q.q./Uni-Invest bedoelde afweging heeft slechts betrekking op de verhouding
tussen verhuurder en boedel. De op die afweging berustende regeling van artikel 39 Fw strekt niet mede ter
02014 Kluwer. Alle rechten voorbehouden.
https://hybrid.kluwer.nl/docview?p~_id=WK_RE_HDocView_WAR~wi_INSTAN...
23-6-2014
Page 2 of 5
Kluwer Navigator documentselectie
bescherming van de belangen van de gefailleerde. Er is daarom geen reden om een beding waarbij de huurder
zich heeft verplicht tot vergoeding van de schade die de verhuurder lijdt door een voortijdige einde van de
huurovereenkomst ais gevolg van het faillissement van de huurder, nietig te achten jegens de gefailleerde
huurder zelf, in geval de huur wordt opgezegd op de voet van het artikel. Het arrest Aukema q.q./Uni-Invest
moet dan ook aldus worden verstaan dat dit beding in het geval van opzegging op de voet van artikel 39 Fw
alleen geen effect sorteert jegens de boedel." Aldus de Hoge Raad.
Kort gezegd: het standaard contractueel schadevergoedingsbeding is in geval van opzegging op de voet van
artikel 39 Fw niet tegenwerpbaar aan de boedel, maar wel aan de gefailleerde en daarom ook aan een derde die
zich sterk heeft gemaakt voor gefailleerd. Ik kom daarop terug.
Minstens even relevant maar bovenal alarmerend voor de derde die zich sterk heeft gemaakt voor gefailleerde,
is hetgeen de Hoge Raad voorts overweegt:
"De opzegging van de huurovereenkomst op de voet van artikel 39 Fw Iaat de rechtsgeldigheid van het hier
bedoelde contractuele beding dus onverlet, maar de daaruit resulterende vordering komt niet in aanmerking
voor verificatie. Indien zoals in deze zaak, een derde de nakoming van de vordering heeft gegarandeerd,
brengt het faillissement van de huurder en de opzegging van de huurovereenkomst op de voet van artikel 39
Fw dus geen verandering in de verplichting uit die garantie, tenzij anders bedongen.
Voor eventueel uit de nakoming van de garantie voor de derde voortvloeiende regresvordering op deze
gefailleerde huurder geldt eveneens dat deze niet kan worden uitgeoefend jegens de failliete boedel van de
huurder. Indien de voorwaarden van de garantie dat toestaan, kan de garant hieraan een verweermiddel
ontlenen jegens de verhuurder."
De derde die zich voor de failliet in het kader van de huurovereenkomst sterk heeft gemaakt kan dus zonder
meer tot vergoeding van de schade worden aangesproken maar kan geen regresvorderingU Tegens de boedel
uitoefenen. Zijn regresvordering is dus in ieder geval niet verifieerbaar. De vraag is echter of dit 'niet mogen
uitoefenen'jegens de boedel van de regresvordering nog verdergaat dan het niet-verifieerbaar zijn van die
vordering. In het arrest Aukema q.q./Uni-Invest overwoog de Hoge Raad immers ten aanzien van de aan artikel
39 Fw ten grondslag liggende belangenafinreging:
"Het resultaat van de bedoelde belangenafweging kan niet worden doorbroken door het bedingen van een
recht op schadevergoeding ter zake van de huur die verschuldigd zou zijn geworden indien de
huurovereenkomst niet tussentijds op de voet van artikel 39 Fw zou zijn beëindigd."
Kan het resultaat van de bedoelde belangenafinreging dan misschien wel op andere wijze worden doorbroken?
Het feit dat de Hoge Raad deze passage bezigt na reeds geoordeeld te hebben dat zo'n regresvordering niet
verifieerbaar is, lijkt er naar mijn mening op te duiden dat Hoge Raad vindt dat zo'n regresvordering op geen
enkel wijze tegen de boedel kan worden uitgeoefende. Dat gaat verder dan het enkel niet verifieerbaar zijn.
Denkbaar is immers dat vorderingen die niet verifieerbaar zijn wel onder de dekking van pand of hypotheek
worden gebracht en daardoor zeer wel tegen de boedel `uitgeoefend' kunnen worden.
Ik stel voorop dat de hier geschetste problematiek enkel speelt in relatie tot de leegstandschade. De Hoge Raad
refereert immers met zoveel woorden aan de belangenafweging die door de wetgever in dat verband is gemaakt
en die heeft geresulteerd in artikel 39 Fw. Op grond van het arrest Koot Beheer/mr. Tideman q.q.~ komt andere
met de beëindiging van de huurrelatie verband houdende schade wel voor verificatie in aanmerking. Derden die
zich daar sterk voor hebben gemaakt, kunnen nadat zij tot vergoeding zijn over gegaanv, opkomen in het
faillissement voor hun regresvordering of ter zake verhaal nemen op aan hen verstrekte zekerheden, ook
wanneer die tot de boedel behoren. Wanneer aan de in dat arrest daarvoor geformuleerde voorwaarden is
voldaan en die schade als boedelschuld kwalificeert, kan die uiteraard ook aan de boedel worden
tegengeworpen.
De vraag die zich na vergelijking van de arresten Aukema q.q./Uni-Invest en Nieuwburen/Romanla Beheer
opdringt, luidt of de regel uit het laatste arrest ook voor banken geldt die voorde bankgarantie enige
contragarantie van de failliet hebben bedongen. Immers, ook een bank die een bankgarantie verstrekt, is een
derde. De contragarantie strekt tot verhaal van de regresvordering die de bank verkrijgt nadat onder de
X2014 Kluwer. Alle rechten voorbehouden.
https://hybrid.kluwer.nl/docview?p~_id=WK RE_HDocView WAR~wi_INSTAN...
23-6-2014
Page 3 of 5
Kluwer Navigator documentselectie
bankgarantie is getrokken. Over deze regresvordering oordeelt de Hoge Raad in Nieuwenburen/Romanla
Beheer dat deze niet tegen de failliete boedel kan worden uitgeoefend. Als daarmee meer wordt bedoeld dan
dat deze regresvordering niet-verifieerbaar is, en wordt bedoeld dat de regresvordering in het geheel niet ten
laste van de boedel mag komen, is het om het even of de bank enige contragarantie van de failliet had
bedongen, bijvoorbeeld in de vorm van een gereserveerd creditsaldo of goederenrechtelijke zekerheden als
pand en hypotheek. De regresvordering kan dan simpelweg niet op vermogensbestanddelen van de boedel
worden verhaaldU
Bedoeld arrest leidt er naar mijn mening toe, dat banken zich zullen herbezinnen omtrent het afgeven van
bankgaranties voor huurders. Weliswaar overweegt de Hoge Raad "Indien de voorwaarden van de garantie dat
toestaan, kan de garant hieraan een verweermiddel ontlenen jegens de verhuurder" maar het lijkt mij niet voor
de handliggend dat een verhuurder genoegen neemt met een garantie die erin voorziet dat die in geval van
faillissement niet kan worden ingeroepen.
Daarentegen oordeelt de Hoge Raad expliciet dat de schadevergoedingsvordering wel tegenwerpbaar is aan
failliet, hetgeen in mijn optiek impliceert dat de regresvordering dat ook zal zijn. Maar dat is niet meer dan een
schrale troost. Het grootste deel van de faillissementen van rechtspersonen eindigt immers door het opheffen
van het faillissement wegens de toestand van de boedel of door het intreden van de staat van insolventie,U
ingevolge waarvan de rechtspersoon wordt ontbonden.
Verhaal voor regresvorderingen voortvloeiend uit bankgaranties tot zekerheid van schadevergoedingsbedingen
betreffende leegstandschade, lijkt mij, uitgaande van de hiervoor bedoelde uitleg van het arrest
Nieuwburen/Romanla Beheer, enkel mogelijk op niet tot de boedel behorende vermogensbestanddelen. De
vraag is welke ander dan de huurder bereid is zijn vermogensbestanddelen als verhaalsobject aan de bank voor
diens regresvordering aan te bieden? Het zullen ertegen de achtergrond van Nieuwenburen/Romanla Beheer
niet velen zijn.
Mogelijk vormt de navolgende constructie een alternatief.
Wanneer in het kader van een huurovereenkomst zekerheid wordt verlangd voor het schadevergoedingsbeding,
verstrekt de bank aan de huurder een krediet ter grootte van de te stellen zekerheid. Tot meerdere zekerheid
van verhaal van hetgeen de bank uit hoofde van dat krediet te vorderen heeft, verleent de huurder de
gebruikelijke zekerheden aan de bank. Het krediet wordt niet daadwerkelijk aan de huurder ter beschikking
gesteld maar overgeboekt op een notariële kwaliteitsrekening. Door de huurder en de verhuurder wordt met de
notaris een depotakte getekend, waarin is bepaald dat het depot met de eventueel daarop aangekweekte rente
wordt uitgekeerd aan de verhuurder wanneer kort gezegd, de huurder schadeplichtig is jegens verhuurder.
Uitkering vindt daarentegen plaats aan de huurder wanneer de huurrelatie zonder schadeplichtigheid van de
huurder een einde neemt. Aldus zijn zowel huurder als verhuurder deelgenoot in de gemeenschap als bedoeld
in artikel 3:166 lid 1 BW waartoe het aldus aangehouden tegoed behoort. De deelgenoten hebben bij de
verdeling van deze gemeenschap een voorwaardelijk recht op toedeling van de door de notaris beheerde
vordering op de kredietinstelling. Failleert de huurder dan brengt het beginsel dat de curator
vermogensrechtelijk dezelfde positie inneemt als de gefailleerde ten opzichte van zijn wederpartij had of zou
hebben gehad, mee dat het voorwaardelijke recht dat aan de deelgenoot toekwam in diens faillissement valt. Dit
betekent dat wanneer ingevolge het faillissement van de huurder en de beëindiging van de huurrelatie op de
voet van artikel 39 Fw, de verhuurder gerechtigd wordt tot de schadevergoeding, de voorwaardelijke aanspraak
van de huurder op toedeling van de door de notaris beheerde vordering op de kredietinstelling tenietgaat. Omdat
de tot de boedel van de gefailleerde huurder behorende aanspraak op toedeling van de door de notaris
beheerde vordering op de kredietinstelling nooit meer dan een voorwaardelijke is geweest,zal in mijn optiek
artikel 39 Fw niet aan de verhuurder kunnen worden tegengeworpen.
De bank kan ter zake hetgeen zij te vorderen heeft uit hoofde van het verstrekte krediet onverminderd
aanspraak maken op de door haar bedongen zekerheden. Haar vordering is er immers geen die voortvloeit uit
regres ter zake schadevergoeding wegens beëindiging van de huur op de voet van artikel 39 Fw maar een
volwaardig uit hoofde van een aan de huurder verstrekt krediet.
X2014 Kluwer. Alle rechten voorbehouden.
https://hybrid.kluwer.nl/docview?p~_id=WK RE HDocView WAR~wi_INSTAN...
23-6-2014
Page 4 of 5
Kluwer Navigator documentselectie
Aan de door mij voorgestane constructie zou onder verwijzing naar het Megapool-arrest mogelijk kunnen
worden tegengeworpen dat de ratio van artikel 39 Fw zich ertegen verzet dat de verhuurder voor
leegstandschade verhaal neemt op het depot.
Waar is dat de Hoge Raad (in mijn interpretatie) oordeelt dat gelet op de ratio van artikel 39 Fw leegstandschade
niet ten laste van de boedel kan worden gebracht. Van die boedel maakt evenwel deel uit een aandeel in een
gemeenschap bij de verdeling waarvan de deelgenoten en dus de boedel, slechts een voorwaardelijk recht op
toedeling hebben. Het voorwaardelijke recht van de boedel tot toedeling is er een onder opschortende
voorwaarde dat wanneer die voorwaarde niet wordt vervuld, nooit (onvoorwaardelijk) tot de boedel gaat
behoren. Dat vloeit voort uit artikel 6:22 BW. in mijn optiek is er geen sprake van het inroepen van
leegstandschade tegen de boedel omdat het depot gezien de werking van de opschortende voorwaarde geen
onderdeel van de boedel vormt, althans niet te gelden kan worden gemaakt of als boedelactief tot verhaal van
de schuldeisers strekt. Dat zou alleen anders zijn wanneer (de looptijd van) de huur door de curator correct
wordt uitgediend en de huur voordien dus niet op de voet van artikel 39 Fw wordt beëindigd. In dat geval wordt
het voorwaardelijk recht op toedeling aan de gefailleerde huurder immers onvoorwaardelijk en gaat het depot tot
de boedel behoren. Er is dan uiteraard ook geen sprake van leegstandschade die tegen de boedel ingeroepen
wordt.
Het tijdperk van bankgaranties voor leegstandschade zou wel eens tot het verleden kunnen behoren.
Voetnoten
Voetnoten
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13j
Gelieve dit artikel aan te halen als: Remco Rosbeek,"Bankgaranties voor leegstandschade: bankier Iet op
uw zaak!" Remco Rosbeek is advocaat Financiering, Zekerheden en Herstructurering bij Boels Zanders
Advocaten. Remco Rosbeek dankt zijn kantoorgenoot mr. Michiel Peeters voor diens inbreng.
14 januari 2011, JOR2011/101.
Art. 7.3 AB ROZ vergoeding gederfde huurinkomsten.
Dit in tegenstelling tot een contractuele regeling betreffende de vergoeding van schade bij tussentijdse
ontbinding (HR 13 mei 2005, NJ2005/406(BabyXL)).
First Bemand guarantee.
In geval van een abstracte bankgarantie kan de bank immers niet anders dan uitkeren wanneer daaronder
wordt getrokken. Blijkt het trekken onder de bankgarantie ten onrechte te hebben plaatsgevonden dan is
het aan de schuldenaar om terugbetaling van de schuldeiser te vorderen.
15 november 2013, JOR2014/27.
Deze regresvorderingen ontstaan blijkens HR 16 april 2012, RvdW2012/534(ASR/Achmea) en HR 14
september 2012, JOR2012/346 (Ontvanger/X) materieel eerst ingevolge de betaling door de derde.
In gelijke zin I. Spinath "Romanla Beheer (nog een keer) beëindiging van de huurovereenkomst in het
faillissement van de huurder", Tv/2014/12, p. 63.
In dit verband zij erop gewezen dat de Hoge Raad in zijn arrest van 19 april 2013, JOR2013/224, m.nt.
Boekraad (Koot Beheer/Tideman q.q.) de niet-veriefieerbare vorderingen gevoelig heeft beperkt ten
gunste van de verifieerbare.
Zoals blijkens artikel 128 Fw geldt voor na faillietverklaring op komende rente.
HR 19 april 2013, JOR2013/224.
ASR/Achmea.
[14] In dit verband abstraheer ik van de (mogelijke) gevolgen die het ontstaansmoment van de regresvordering
ingevolge HR 14 juni 2013, JOR 2013/264(ABN Amro Commercial Finance/mrs. Brouns en Schreurs q.q.)
voor de eerhaalbaarheid op door de failliet gestelde zekerheden kan hebben, wanneer dat
ontstaansmoment gelegen is na datum faillietverklaring.
[15] In gelijke zin Van Hees in zijn noot onder sub 6 en 7, behorend bij JOR2014/27, 28.
X2014 Kluwer. Alle rechten voorbehouden.
https://hybrid.kluwer.nl/docview?p~_id=WK_RE_HDocView WAR~wi_INSTAN...
23-6-2014
Page 5 of5
Kluwer Navigator documentselectie
[16] Artikel 173 Fw.
[17] Artikel 2:19 lid 1, aanhef en onder c BW.
[18] HR 12 januari 2001, NJ2002/371 (Koren q.q./Tekstra q.q.).
[19] En wel onder de opschortende voorwaarde dat de huurrelatie zonder schadeplichtigheid van de huurder
een einde neemt.
[20] HR 12 april 2013, JOR 2013/193(Megapool) m. nt. J.J. van Hees.
[21] De opschortende voorwaarde dat de huurrelatie zonder schadeplichtigheid van de huurder een einde
neemt.
X2014 Kluwer. Alle rechten voorbehouden.
https://hybrid.kluwer.nl/docview?p~_id=WK RE_HDocView WAR~wi_INSTAN...
23-6-2014