Draaischijf vrijwilligerswerking

WIE BEPAALT DE FAILLISSEMENTSWET?
Prof. mr. B.Wessels
Hoogleraar Internationaal insolventierecht, Universiteit Leiden ([email protected])
Op 26 november 2012 jaar is door de Minister van Veiligheid en Justitie in het kader
van het wetgevingsprogramma ‘Herijking faillissementsrecht’ een aantal maatregelen
aangekondigd om het reorganiserend vermogen van bedrijven te versterken.1
Herijking van ‘recht’ door de ‘wetgever’ lijkt me overigens wat te veel van het goede,
bedoeld zal zijn herijking van de Faillissementswet (Fw). Uit het medio 2013
gepresenteerde wetgevingsprogramma voor 2014 blijkt dat het kabinet wil dat nog
deze kabinetsperiode ‘… het faillissementsrecht stevig [wordt] gemoderniseerd’.2 Er
is een aantal wetsvoorstellen te verwachten over onderwerpen als (i) de voorbereiding
voor een doorstart in faillissement, (ii) een dwangakkoord buiten faillissement, (iii)
een doorleveringsverplichting voor leveranciers van essentiële goederen en diensten,
(iv) de aanpak van faillissementsfraude, (v) de versterking van de positie van de
curator, (vi) modernisering van faillissementsprocedures, en (vii) een bestuursverbod
voor vijf jaar indien een bestuurder zich schuldig maakt aan onbehoorlijk bestuur. Dat
lijkt rijp en groen door elkaar, maar de minister ziet in november 2013 als
gemeenschappelijk uitgangspunt ‘… dat het programma uitgaat van een pragmatische
en probleemgerichte benadering. Inzet is om in permanent overleg met de
stakeholders te komen tot concrete oplossingen voor concrete problemen, waarbij
bovendien
een
bijdrage
wordt
geleverd
aan
de
stroomlijning
van
de
faillissementsprocedure en het terugdringen van de maatschappelijke kosten die met
faillissementen samenhangen. Deze programmastructuur maakt het mogelijk de
samenhang en afstemming tussen de verschillende wetsvoorstellen te bewaken.’3 Dit
getuigt van een optimistische kijk op het wetgevingsproces. De voorstellen rusten op
een drie-pijler beleid, te weten te weten fraudebestrijding, versterking van het
reorganiserend
vermogen
van
bedrijven
en
modernisering
van
de
faillissementsprocedure.
1
Kamerstukken II 2012/13, 29 911, nr. 74.
Gepresenteerd bij brief d.d. 27 juni 2013, Kamerstukken II 2012/13, 33 695, nr. 1.
3
Rapportage d.d. 15 november 2013 aan de Tweede Kamer, Kamerstukken II 2013/14, 33 695, nr. 3.
2
1
Met ‘versterking van het reorganiserend vermogen van bedrijven’ wordt beoogd om
faillissementen van bedrijven zoveel mogelijk te voorkomen. Of dat onder alle
omstandigheden de beste methode is, blijft onbesproken. De idee is om ondernemers
te stimuleren tijdig hulp te zoeken wanneer betalingsonmacht dreigt; met diverse
maatregelen zal worden gepoogd om reorganisatie, herstructurering en doorstart
buiten faillissement te faciliteren. Daarnaast zullen maatregelen worden getroffen om
de continuering van de onderneming in een onvermijdelijk faillissement te bevorderen
en om een doorstart van levensvatbare bedrijfsonderdelen na faillissement te
bespoedigen. Momenteel bestaat deze tweede pijler uit drie wetsvoorstellen:
- de zogenoemde Wet continuïteit ondernemingen I (WCO I), die ziet op de invoering
in de Faillissementswet van de mogelijkheid voor de rechtbank om al vóór een
mogelijk faillissement in stilte aan te wijzen wie zij zal aanstellen als curator (‘beoogd
curator’). Ik maak daar zo nog een opmerking over.
- een regeling betreffende de totstandkoming van een dwangakkoord buiten
faillissement, die vorm zal krijgen met een nog in te dienen voorstel voor een Wet
Continuïteit Ondernemingen II, en
- verschillende maatregelen ten behoeve van de voorzetting van de onderneming in
faillissement, waaronder een doorleveringsverplichting voor leveranciers van
essentiële goederen en diensten. Deze doorleveringsverplichting wordt uitgewerkt in
een voorstel voor een Wet Continuïteit Ondernemingen III.
Van de laatste twee zullen in het voorjaar van 2014 voorstellen in consultatie worden
gegeven.
Waar de Wet Schuldsaneringsregeling Natuurlijke Personen (WSNP) ruim vijftien
jaar geleden zorgde voor een nieuwe Titel III in de Faillissementswet leidt de het
continuïteitsbeleid ertoe dat ná het slotartikel in de wet (art. 362 Fw) een nieuwe titel
IV wordt opgenomen, met de benaming ‘Buiten faillissement en surseance van
betaling’. De logische stap om nu ook de naam van de wet te wijzigen in
‘Insolventiewet’ wordt echter niet gezet. De Eerste Afdeling in de nieuwe titel heeft
betrekking op de ‘Aanwijzing van een beoogd curator of een beoogd bewindvoerder
en een beoogd rechter-commissaris’ (en dan volgen vijf ontwerp-wetsartikelen, art.
363-367). De voorgestelde regeling heeft tot doel het invoeren van de mogelijkheid
tot het aanwijzen door de rechtbank van een ‘beoogd curator’ om de afwikkeling van
faillissementen te faciliteren en de doorstart van levensvatbare bedrijfsonderdelen na
2
faillissement te bespoedigen zodat waarde en werkgelegenheid behouden kunnen
blijven. De regeling sluit daarbij – volgens de Toelichting – aan bij een praktijk die
zich in de afgelopen jaren bij een aantal rechtbanken heeft ontwikkeld. Deze praktijk
heeft ook diverse malen de landelijke pers bereikt: de doorstart (ook wel ‘pre-pack’)
van de Schoenenreus, de Haarlemse Smit, champignonteler Prime Champ of
lingeriebedrijf Marlies Dekkers. De vraag is of een door de schuldenaar zelf ingezet
proces, dat zich richt op voortgang van zijn onderneming voldoende in het belang van
de gezamenlijke schuldeisers wordt ingezet en bewaakt. Goed verdedigbaar is
bijvoorbeeld dat de huidige praktijk dat een rechtbank meewerkt aan een doorstart
omdat de Faillissementswet zich er niet tegen verzet, strijdt met tekst en strekking van
art. 12 en art. 23 Wet RO.4 Het wetsvoorstel beoogt die praktijk een juridisch kader
te bieden bestaande uit procedurevoorschriften en regels over de taken en
bevoegdheden van de betrokkenen. Daarbij wordt ruimte gelaten aan de praktijk om
zich verder te ontwikkelen.
Expliciet is ervoor gekozen om een ‘kaderregeling’ te treffen waaraan de praktijk dan
een nadere invulling kan geven. De Toelichting zegt: ‘Op dit moment zijn er al
Recofa richtlijnen voor faillissementen en surseances van betaling. De Recofa heeft
aangegeven dat zij voornemens is soortgelijke richtlijnen of aanwijzingen op te stellen
betreffende de hierbij voorgestelde wettelijke regeling tot aanwijzing van een beoogd
curator.’ In deze richtlijnen zou dan onder meer nadere duiding kunnen worden
gegeven aan wat qua onderbouwing van het verzoek van de schuldenaar tot de
aanwijzing van een beoogd curator (of een beoogd bewindvoerder) verwacht wordt of
welke voorwaarden kunnen worden gesteld om een doorstart te realiseren. In het
laatste geval, kortweg: ervoor zorgen dat de beste prijs tot stand komt, het al dan niet
waarderen van de onderneming door een onafhankelijke deskundige, het opstellen van
een meer gedetailleerd plan voor de redding van de levensvatbare gedeelten van de
onderneming of de opdracht aan de beoogd curator om binnen de grenzen van de
noodzakelijke geheimhouding te zoeken naar een andere potentiële koper van de
levensvatbare delen van de onderneming. Ook kan worden gedacht aan regels over
het tijdig informeren van schuldeisers en hoe het eindverslag van de beoogd curator er
uit zou moeten zien.
4
Terecht naar voren gebracht door M.H.F. van Vugt, ‘De Nederlandse pre-pack: time-out please!’, FIP
2014, p. 26 e.v.
3
Het gaat mij nu niet om de wankele positie van de ‘beoogd curator’ in het
wetsvoorstel, noch die van de ‘beoogd rechter-commissaris’. Het gaat mij om de
vraag of de rechter, nota bene op verzoek van de wetgever zelf, als een soort
pseudowetgever zou moeten optreden. Is het een zwaktebod van de wetgever omdat
deze het niet weet? Acht de wetgever het wenselijk dat onderdelen van de wet door
stakeholders wordt ingekleurd? Deze stakeholders zullen per onderwerp verschillend
zijn samengesteld en worden kennelijk at random per keer geraadpleegd. Is deze
regelgevingsdelegatie wel te rijmen met de onafhankelijkheid van een rechter? Heeft
de zittende magistratuur eigenlijk wel voldoende ervaring om regels over
(gecompliceerde pre-insolventie) doorstarts voor te stellen? Zal de rechterlijke macht
bij het ontwikkelen van ‘kaderregels’ ruimte scheppen om schuldeisers of
concurrenten van de ‘doorstarter’ te horen? Weerspiegelt deze rechterlijke
regelgeving een voldoende democratisch gelegitimeerd besluitvormingsproces? Deze
vraag stellen is haar beantwoorden. Ik ben en blijf voorstander van de instelling van
een Insolventieraad, zoals het door de minister uitgerangeerde Voorontwerp
Insolventierecht uit 2007 deze kende. De Insolventieraad is een onafhankelijke
adviesraad die zorg draagt voor de vormgeving van kwaliteitseisen voor en
kwaliteitsbewaking bij de belangrijkste rolspelers in de insolventiepraktijk, in het
bijzonder de curator en – als het voorstel doorgaat – de beoogd curator. De
Insolventieraad zou ook met betrekking tot andere aspecten van de toepassing van
insolventiewetgeving een nuttige rol kunnen vervullen, hetzij in de vorm van al dan
niet bindende richtlijnen ten behoeve van de praktijk, hetzij in de vorm van een
voordracht aan de Minister van Justitie voor het uitvaardigen van nadere regels
betreffende het verloop van de insolventieprocedure. De Engelse Insolvency Service
is een mooi voorbeeld van zo’n adviesraad. De rol van een dergelijk (permanente)
raad sluit aan op de blijvende behoefte aan verduidelijking van regels.5 Een
Insolventieraad geeft nadere normering van wettelijke regels anders dan langs de
traditionele
weg
(langdurende
procedures
via
wetgeving)
of
biedt
meer
voorspelbaarheid dan de weg van schade en schande (rechtspraak, die eerst achteraf
duidelijkheid biedt). Een alerte Insolventieraad zou bijvoorbeeld aanbevelingen
kunnen doen om het urgente probleem van de ontbrekende of incomplete art. 285 Fw5
Tot december 2013 zijn door de Hoge Raad vijf prejudiciële beslissingen op voet van art. 392 Rv
gegeven. Op één na was telkens het zekerheden- of insolventierecht aan de orde, zie Verstijlen,
annotatie onder HR 13 december 2013, NJ 2014/88.
4
verklaring op te lossen, een regeling kunnen voordragen voor de restschulden van de
hypotheek op de eigen woning van een saniet (1,4 miljoen woningen staan ‘onder
water’) of nadere regels kunnen stellen over tijstip en omvang van de verantwoording
van de curator ná een geslaagde pre-pack.
Deze normering komt met betrokkenheid van ter zake deskundigen en
belanghebbenden uit het desbetreffende praktijkgebied tot stand. Het ligt voor de hand
personen uit de kringen van Insolad, de Raad voor de Rechtsbijstand, Recofa
(rechters-commissarissen in faillissement), de Nederlandse Vereniging van Banken,
de beroepsvereniging bewindvoerders WSNP (BBW), de wetenschappelijke wereld
en de belastingontvanger naast een of meer onafhankelijke leden in de Insolventieraad
zitting te laten nemen.6 Een Insolventieraad derhalve, om in breder en continu
verband, met betrokkenheid van alle rolspelers met voortvarendheid de kwaliteit en
effectiviteit van regelgeving te waarborgen.
6
Zie voor de tekst van Art. 1.1.7 (‘Insolventieraad’): S.C.J.J. Kortmann en N.E.D. Faber (red.),
Geschiedenis van de Faillissementswet. Voorontwerp Insolventiewet, Serie Onderneming en Recht,
deel 2-IV, Deventer: Kluwer 2007.
5