KAN DE PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ WORDEN ONTWORPEN? Uitgesproken op de slotbijeenkomst van IML 25 Veronderstel eens één moment dat de term participatiemaatschappij meer is dan het product van een briljante politieke assistent. Een goed opgeleide bestuurskundige die een fraai stukje framing heeft ontwikkeld. De boodschap is: burger, u doet er verstandig aan van de overheid niet te veel te verwachten, u moet vooral zelf aan de slag. Dus geen maatschappelijke passiviteit, niet thuis op de bank achter de televisie hangen, geen statelijke verzorging, maar de handen uit de mouwen en aan het werk. Zoiets moet zij hebben bedacht en haar politieke bazen waren er heel gelukkig mee. Want het begrip participatiemaatschappij, hoe pleonastisch de term ook mag zijn, wekt een positief gevoel op. Het gaat niet meer over de staat. Alleen al dat woord. Er is niet meer de vanzelfsprekendheid van het verzorgd worden. En dat is goed, want verzorging, dat is maar de hand ophouden. Zelf aan de slag, meedoen, een actieve samenleving, wat wilt u nog meer als onophoudelijk geldgebrek niet de fatale, maar de machteloze staat creëert? Veronderstel eens dat het meer is, zei ik, wat is het dan? Het begrip lijkt betrekking te hebben op de verdeling van inspanningen tussen publiek en privaat, of, iets nauwkeuriger, tussen publiek, semi-publiek, markt, privaat en privé. Het gaat over een productiemodel, een andere opvatting over de rol van de overheid en een andere wijze van sturing. Commerciële organisaties als de ziektekosten- en andere verzekeraars zien een grote plaats voor zich weggelegd. Marktpartijen voeren al een belangrijk deel van de sociale wetgeving uit en worden door gemeenten en andere verantwoordelijken ingehuurd. Maar ook kan de maatschappelijke ondersteuning weer een aangelegenheid worden van vrijwillige hulp, zoals de mantelzorg. Burgers worden weer de dragers worden van maatschappelijke organisaties, van de voedselbanken en Resto van harte. Zij verzorgen hun ouders en maken deel uit van de buurthulp. De toekomst is aan de brede school, het brede buurthuis en de wijkverpleegster. De decentrale energievoorziening wordt bon ton, huurders worden de eigenaren van hun woningcorporaties. Ouders krijgen meer te zeggen over het onderwijs van hun kinderen? Het lijken mij allemaal interessante perspectieven, maar ik ben er niet zeker van dat zij bewaarheid worden. Er zijn in de voorbije decennia namelijk ontwikkelingen geweest die alles behalve ondubbelzinnig in de richting van een grotere maatschappelijke participatie wijzen. Ik doel op het falen van de grote schema’s. Het vervelende is dat het bij de meeste publieke sturing ging om goedbedoelde pogingen. Pogingen om de samenleving een beetje leefbaarder, economisch voorspoediger en rechtvaardiger te maken, te investeren en te bezuinigen. Kortom, de trekken te geven van een samenleving die 1 een tijdje vooruit kon. Maar dat falen heeft tot verwarring geleid over de verhouding tussen publiek en privaat, tot het triomfalisme van de markt en de opkomst van de Reform beweging in het openbaar bestuur. Er lijkt als gevolg van die ontwikkelingen sprake van verwarring over de vraag waar de publieke sector voor staat, verwarring over wat de markt vermag en verwarring over wat te prefereren wijzen van besturing zouden moeten zijn. In dat klimaat moet de participatiemaatschappij zijn plek vinden. Over wat een toekomstbestendige samenleving inhoudt, verschillen we als burgers van mening. Berlin (1953) heeft ons geleerd dat zoiets normaal is in een pluralistische samenleving. Dat het gevaar juist komt van de gedachte dat we met zijn allen een bepaalde kant op moeten. Berlin maakte evenals Habermas ook duidelijk dat we met elkaar in debat moeten als manier om met onze verschillen van inzicht om te gaan. Dat is de rol van de politiek, of als u dat prefereert, van het politieke. De geïnstitutionaliseerde politiek kan die rol niet goed vervullen. Mogelijk stelt de participatiemaatschappij ons wel in staat onze verschillen van inzicht bespreekbaar te maken en op een aantal punten te overbruggen. Want er is een ander verhaal te houden over de idee van de participatie door maatschappelijke organisaties en burgers. Niet vanuit een overheid in budgettaire nood, niet vanuit de governance theorie, maar vanuit burgerschap. Participatie, zegt Gerhardt (2007), is niet alleen het principe van de politiek, het is ook een expressie van de autonomie van de burger. Geen politiek zonder participatie door burgers en geen participatie door burgers als zij geen vormen van autonomie kennen. Daarmee laten we de consument achter ons en kan opnieuw inhoud worden gegeven aan de rol van burgerschap. Mogelijk ontstaan daardoor vormen waarin het politieke zijn centraliteit terug kan krijgen. Niet als de geïnstitutionaliseerde politiek dus, maar als de politiek van de participerenden. De vraag is of en hoe de participatiemaatschappij zich ontwikkelt. Gaat de participatiemaatschappij weer worden ontworpen, zoals de samenlevingen van de doctrines hiervoor? Timmeren we de participatiemaatschappij weer dicht met regels, budgetten en andere institutionele ontwerpen? De Participatiewet is er al, vol met verplichtingen voor de minder gelukkigen onder ons. Ruilen we daarmee het ene grote schema voor het andere in? Of is de participatiemaatschappij een mooie afleiding in tijden van crisis en budgettekorten en houdt deze doctrine niet veel meer in dan om inactieven van hun uitkering af te helpen? Bovendien, welke ruimte laten overheden aan andere actoren in de participatiemaatschappij? Aan de familie, aan buren, aan uitvoeringsorganisaties, aan maatschappelijke verbanden? Of geldt een regie van de overheid waar anderen zich in hebben te voegen? Verplaatsen we verantwoordelijkheden als gevolg van ons handelen als vrije burgers naar maatschappelijke verbanden? Geven we de civil society weer mogelijkheden tot ontwikkeling en ontplooiing? En laten we de toekomst tot op zekere hoogte in haar waarde, als iets onkenbaars, maar vol mogelijkheden tot handelen en daarmee ook vol maatschappelijke veerkracht? Een dergelijk 2 perspectief zou voor de geïnstitutionaliseerde politiek echt loslaten betekenen. Ik weet zo net nog niet of zij daartoe in staat is. Welke rol blijft bij deze ontwikkelingen voor de staat, ‘that old beast’, zoals Poggi (1990) hem aanduidde? Als de staat niet langer de unieke belichaming van de publieke moraliteit is, wie of wat dan wel? Het adjectief publiek impliceert dat er meer aan de orde is dan de exclusieve inbreng van individuele ethiek, hoe belangrijk die op zich ook is. Het gaat om een moraliteit die wij hanteren als wij in de publieke sfeer actief zijn en die niet uitsluitend tot onszelf is te herleiden. Die moraliteit wordt ontwikkeld in maatschappelijke verbanden en bestuurlijke arena’s, statelijke en nietstatelijke. Sociale participatie versterkt die publieke moraal. Burgerschap leer je door het actief te beoefenen. Door actief burgerschap wordt ruimte voor een pluralistisch gedachtegoed gecreëerd en voor een veelheid aan oplossingen. Misschien moet ik dat nog eens aan die politieke assistente vertellen. Den Haag, 6 maart 2014 Arthur Ringeling 3
© Copyright 2024 ExpyDoc