Sterke werkwoorden: In tegenstelling tot zwakke werkwoorden veranderen sterke werkwoorden van klinker in de verleden tijd. Tegenwoordige tijd: Ik loop Verleden tijd: Ik liep In het Duits werkt dit net zo: Tegenwoordige tijd: Ich laufe Verleden tijd: Ich lief De lijst van de meest belangrijke sterke werkwoorden staat achter in deze stencil. De klinkerwissel van deze werkwoorden moet je uit je hoofd leren. De persoonsvormen gaan net zo als de zwakke werkwoorden. 1. Bepaal of het werkwoord sterk of zwak is. 2. Pak de stam van het hele werkwoord door de uitgang “en” af te halen en zet de uitgang van de persoonsvorm erachter. hele werkwoord: laufen stam: lauf 3. Maak nu der persoonsvormen: ev. ik jij hij, het, zij ich du er,es, sie laufe läufst läuft mv. wij jullie zij, U wir ihr sie, Sie laufen lauft laufen 1 A.Beckmann Sterke werkwoorden herken je net zoals in het Nederlands. Deze veranderen van klinker in de verleden tijd. Opzoeklijst verleden tijd met sterke werkwoorden: Gaat net zo als in het Nederlands. Heden NL: Heden D: Verleden D: Aankomen beginnen bevallen bevinden blijven breken doen dragen drinken eten fietsen gaan geven hangen helpen heten houden huren, lenen kijken komen krijgen laten lezen liggen (hard)lopen nemen ontmoeten opbellen optreden overstappen paardrijden rijden schieten ankommen beginnen gefallen befinden bleiben brechen tun tragen trinken essen Rad fahren gehen geben hängen helfen heißen halten leihen sehen kommen bekommen lassen lesen liegen laufen nehmen treffen anrufen auftreten umsteigen reiten fahren schießen kam an begon gefiel befand blieb brach tat trug trank aß fuhr Rad ging gab hing half hieß hielt lieh sah kam bekam ließ las lag lief nahm traf rief an trat auf stieg um ritt fuhr schoss 2 A.Beckmann schijnen schrijven skiën slaan slapen sluiten snijden solliciteren spreken springen staan treffen tv-kijken uitnodigen vallen vergeten verliezen vertrekken vinden vliegen vriezen wielrennen winnen zien zingen zitten zwemmen scheinen schreiben Ski fahren schlagen schlafen schließen schneiden bewerben sprechen springen stehen treffen fernsehen einladen fallen vergessen verlieren abfahren finden fliegen frieren Rennrad fahren gewinnen sehen singen sitzen schwimmen schien schrieb fuhr Ski schlug schlief schloss schnitt bewarb sprach sprung stand traf sah fern lud ein fiel vergaß verlor fuhr ab fand flog fror fuhr Rennrad gewann sah sang saß schwomm Voor de opdrachten ga naar de volgende bladzijde. 3 A.Beckmann Opdrachten: 1. kijken ………….du das Theater dort? 2. komen Er……………..morgen mit nach Deutschland. 3. krijgen Wir……………jeden Monat 5 Euro. 4. laten Er……………..mich ganz allein. 5. lezen Ihr……………..zu wenig. 6. liggen Ich………………..in der Sonne. 7. (hard)lopen Sie……………….jeden Tag 5 Kilometer. 8. nemen …………….du noch einen Kaffee? 9. ontmoeten Wo…………….wir uns morgen? 10. …………..du mich morgen an? Opbellen Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde. 4 A.Beckmann Opdrachten: 1. kijken Siehst du das Theater dort? 2. komen Er kommt morgen mit nach Deutschland. 3. krijgen Wir bekommen jeden Monat 5 Euro. 4. laten Er lässt mich ganz allein. 5. lezen Ihr lest zu wenig. 6. liggen Ich liege in der Sonne. 7. (hard)lopen Sie laufen jeden Tag 5 Kilometer. 8. nemen Nimmst du noch einen Kaffee? 9. ontmoeten Wo treffen wir uns morgen? 10. Rufst du mich morgen an? Opbellen 5 A.Beckmann
© Copyright 2024 ExpyDoc