Kennisupdate SPO 2014.01 (april 2014) Op weg naar een nieuw pensioencontract. Van een reëel of een nominaal contract naar een tussenvariant? Nieuw FTK is de aanleiding In juni 2010 sloten de sociale partners en het kabinet het Pensioenakkoord, om te komen tot een nieuw, toekomstbestendig pensioenstelsel. Een van de gevolgen daarvan is een nieuw Financieel Toetsingskader (FTK) voor Pensioenfondsen. Dat nieuwe FTK zou op 1 januari 2015 moeten ingaan. De gezette stappen in de tijd Op basis van de aanbevelingen van de commissies Goudswaard en Frijns en de evaluatie van het huidige FTK is in 2013 een voorstel tot stand gekomen. Dat is vervat in de zogeheten Hoofdlijnennota. In het nieuwe FTK zou een keuzemogelijkheid komen tussen een reëel contract - dat bedoeld is om beter bestand te zijn tegen economische schokken - en een aangescherpt nominaal contract (huidige systematiek). Ook zal de stijgende levensverwachting in de pensioenregelingen worden verwerkt. Verder wordt voortaan de financiële positie van een pensioenfonds bepaald op basis van een 12maands-gemiddelde. Ook dat levert stabielere pensioenen op. En een grotere transparantie van de regelingen moet het de deelnemers helderder maken welke risico's zij lopen. Op 12 juli 2013 heeft Staatssecretaris Klijnsma beide contracten in het voorontwerp van de 'Wet invoering reële ambitieovereenkomst' gepubliceerd ter consultatie. Eind 2013 zou daarna het wetsvoorstel worden ingediend. Vervolgens moet deze wet en het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) per 1 januari 2015 in werking treden. Op 1 oktober 2013 maakte Klijnsma bekend dat ze naar aanleiding van de consultaties opteerde voor maar één pensioencontract. Ze motiveert dat door te wijzen op beperkingen in het nominale en het reële contract. Ze distilleert zo een ‘tussenvariant’ met deze elementen: een spreidingsmethodiek om financiële schokken te voorkomen; meer helderheid over risico’s pensioenfondsen; duidelijke en eerlijke verdeelregels rond toeslagen; stabiele, kostendekkende premies; robuuste sturingselementen, zodat pensioenfondsen niet hoeven te acteren op dagkoersen op financiële markten. In deze tussenvariant is ook het ‘invaren’ van de oude pensioenaanspraken van de baan. © SPO 2014 Voor eind 2013 moesten de contouren van de tussenvariant bekend worden. Maar op 20 januari 2014 liet Klijnsma weten dat er pas medio 2014 een wetsvoorstel zou komen. Oorzaak van het extra tijdbeslag is de studie naar de gevolgen van het Pensioenakkoord dat het kabinet sloot. Met daarin effecten voor het nieuwe FTK. Volgens Klijnsma hoeft deze vertraging geen gevolgen te hebben voor de voorziene invoeringsdatum van het nieuwe FTK op 1 januari 2015. De pensioenuitvoerders en ook de Pensioenfederatie vragen echter om meer implementatietijd. Inmiddels is op 4 april 2014 het vernieuwde wetsvoorstel voor een aangepast FTK voor advies naar de Raad van State gestuurd. Wordt vervolgd... Hieronder leest u meer over de 2 oorspronkelijke opties. Reëel versus nominaal contract in grote lijnen Het Reëel contract (RC) streeft naar een geïndexeerd pensioen, en gaat daarbij uit van reële – aan de inflatie aangepaste - aanspraken. Koopkracht staat centraal en de deelnemer krijgt zo meer inzicht in de koopkracht van zijn pensioen in de toekomst. De aanspraken kunnen daardoor variëren gedurende de looptijd van opbouw en uitbetaling. Elke ‘schok’ wordt meteen verwerkt, maar kan over een periode van maximaal 10 jaar worden ‘uitgesmeerd’. Ook de levensverwachting krijgt in dit type contract invloed op de opbouw van de aanspraken en op de uitkeringen. Het reële contract streeft naar een grotere kans op indexatie maar ook een grotere kans op een korting. Maar zo een korting zal minder fors zijn dan bij een nominaal contract. Doelstelling is om met een RC de pensioenuitkomst gemiddeld beter te laten zijn. Buffers kunnen fluctuaties verder verminderen. Het nominaal contract (NC) gaat uit van een gegarandeerde aanspraak: de hoogte van de uitkering ligt vast. Dat systeem hebben we nu. Dit vraagt om hogere buffers om de schokken op de financiële markten op te vangen. De beoogde wijzigingen in het NC worden volgens de nu gangbare herstelaanpak verwerkt op basis van de dekkingsraad (DG). Kennisupdate 'van een reëel of een nominaal contract naar een tussenvariant' De huidige grenzen voor acties worden per pensioenfonds berekend en liggen veelal bij een dekkingsgraad van rond de 105% en 125%. Een dekkingsgraad < 105% betekent niet-indexeren dan wel korten op zowel opbouw als uitkering en/of een hogere premie betalen. Het herstel tot een dekkingsgraad van 105% moet een pensioenfonds in 3 jaar realiseren. Bij een DG voorbij de bovengrens wordt weer volledig geïndexeerd en/of na-geïndexeerd. Het nominaal contract biedt minder kansen op volledige indexatie, de kortingen komen minder vaak voor, maar de omvang van een korting is groter dan bij een reëel contract. Pensioenfondsen dienen hierdoor hun beleggingsbeleid te heroverwegen. Beleggingen kunnen daardoor wellicht minder risicovol zijn, waardoor de indexatie mogelijk achterblijft ten opzichte van de huidige stelsel en het reëel contract. Nieuw is dat de dekkingsgraad bepaald wordt op basis van een voortschrijdend gemiddelde van 12 maanden. De pensioenaanspraken van beide contracten moeten via rekenregels met elkaar vergelijkbaar worden. Zodat de verhouding tussen het huidige loon (euro’s van nu) en het pensioen straks (koopkracht op dat moment) voor de deelnemer eenduidig wordt. Welke factoren spelen een rol bij de keuze? De keuze is afhankelijk van de fonds specifieke situatie. Wat wil de deelnemer? Een overzicht in telegramstijl: Nominaal contract - - - Zekerheidsmaat 97,5% (onvoorwaardelijk) Minder beleggingsrisico nemen Hersteltermijnen 315 jaar Bij hetzelfde beleggingsbeleid minder vaak korten, maar forser Invaren niet verplicht Reëel contract - - - - - - De Nederlandsche Bank (DNB); zij adviseert het kabinet en houdt toezicht op een verantwoorde keuze en transitie. De sociale partners; zij moeten uiteindelijk kiezen voor een reëel contract of een nominaal contract. De pensioenfondsen en pensioenuitvoerders; zodra de besluiten van het kabinet zijn omgezet in wetgeving en alle betrokken partijen het met elkaar eens zijn, voeren de pensioenfondsen de besloten nieuwe regeling uit en communiceren over het besluit met de deelnemers en gepensioneerden. Het vervolgtraject en mijlpalen 1. Voor medio 2014 wordt verwacht dat het wetsvoorstel wordt aangeboden aan de 2e Kamer. 2. Overleg tussen STAR en het kabinet. 3. Advies van de DNB aan kabinet. 4. Besluit van het kabinet tot eerste aanzet voor nieuw beleid bij premievaststelling. 5. Daarnaast neemt het kabinet een besluit over herstelplannen in relatie tot hogere buffereisen in het nieuwe FTK. Een verlengde hersteltermijn wordt verwacht. Aansluiting bij syllabussen De informatie in deze kennis-update hoort bij de SPO-opleidingen vanaf het verdiepingsniveau. Wat raakt dit wetsvoorstel nog meer? Deze wetgeving raakt alle pijlers van het Nederlandse pensioenstelsel. De impact van de mogelijke wijzigingen kan groot zijn, afhankelijk van het uiteindelijke voorstel. Door het kabinet wordt een link gelegd met de adviesaanvraag Commissie parameters en de UFR systematiek. Ambitie i.p.v. zekerheid (voorwaardelijk) meer beleggingsrisico nemen Herstel uitsmeren over max. 10 jaar Bij hetzelfde beleggingsbeleid vaker korten, maar minder fors Invaren moet De partijen in de besluitvorming en hun taken Het kabinet; zij neemt besluiten over de pensioenen en bereidt nieuwe wetgeving inzake toekomstbestendige pensioenen voor. De Stichting van de Arbeid (STAR); adviseert werkgevers en werknemers over het onderwerp. De Pensioenfederatie; behartigd de belangen van de pensioenfondsen. © SPO 2014 Kennisupdate 'van een reëel of een nominaal contract naar een tussenvariant'
© Copyright 2024 ExpyDoc