Aan: Han Tuller Van: Anton Teune Afdeling: PJC/JI Betreft

Memo
Aan:
Han Tuller
Van:
Anton Teune
Afdeling:
PJC/JI
Betreft:
Regionale inkoop Jeugdhulp
Datum:
dinsdag 29 april 2014
Aanleiding
Met ingang van 1 januari 2015 treedt de nieuwe Jeugdwet in werking. Met de invoering van deze wet,
worden allerlei taken op het gebied van de jeugdhulp naar gemeenten overgedragen. In de Jeugdwet is
geregeld dat gemeenten verplicht zijn om regionaal samen te werken in het bijzonder als het gaat om
de uitvoering van:
1. kinderbeschermingsmaatregelen;
2. jeugdreclassering;
3. gesloten jeugdzorg; en
4. het instellen van een advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling.
Het gaat dus vooral om de inkoop van de niet vrij-toegankelijke jeugdhulp.
Gemeenten mogen zelf afspraken maken over de wijze waarop zij hun nieuwe taken gaan vormgeven.
Dit geldt voor zowel de vorm van de samenwerking als voor de onderwerpen waarop samenwerking
plaats vindt. Ook de wijze waarop zij de financiering organiseren en de financiële risico’s verdelen,
mogen gemeente zelf bepalen, ( memorie van toelichting Jeugdwet).
Vraagstelling
In het Regionaal Transitie Arrangement hebben de Drentse gemeente vastgelegd dat de niet
vrij-toegangelijke jeugdhulp gezamenlijk door de 12 gemeenten wordt ingekocht. Men wil een
samenwerking waarbij 2 gemeenten als “penvoerder” optreden. Een gemeente voor de inkoop en 1
gemeente als bedrijfsbureau.
- Binnen welke juridische entiteit kan dit worden vorm gegeven?
Gestelde randvoorwaarden
- De samenwerking vindt niet plaats op basis van een gemeenschappelijke regeling;
- De samenwerking vindt niet plaats op basis van een centrumgemeente.
Uitwerking
Uitgangspunt van de samenwerking is dat voor een lichte vorm wordt gekozen. Wel moeten de
“penvoerders” voldoende bevoegdheden hebben om contracten namens de gemeenten aan te gaan en
om de financiën te beheren.
Een dergelijke lichte vorm van samenwerking wordt veelal in de vorm van een bestuursovereenkomst
vastgelegd. In het kader van de Wet gemeenteschappelijke regelingen, wordt dan gesproken over een
regeling zonder meer.
In de overeenkomst leg je onder meer vast welke gemeente penvoerder wordt voor welk onderdeel,
welke werkzaamheden worden gedaan, hoe de financiën worden geregeld, de risico’s worden
verdeeld, welke overlegstructuren er zijn, hoe zaken besproken worden en wat eventueel de
stemverhouding is, hoe en aan wie verantwoording moet worden afgelegd.
Met een dergelijke overeenkomst wordt geen rechtspersoon in het leven geroepen en worden er geen
bevoegdheden overgedragen. De afzonderlijke gemeenten houden hun bevoegheden en
verantwoordelijkheden, de penvoerenden gemeente kunnen dus niet zelfstandig bevoegdheden
uitoefenen. Dit betekent gelijk dat mandaten moeten worden verleend waarin de omvang van de
bevoegdheden worden vastgelegd.
Voor de bestuursovereenkomst moeten dus de volgende vragen beantwoord worden:
- Welke sturingsmogelijkheden willen de individuele gemeenten?
- Zijn gemeenten bereid mandaten/machtigen te verlenen en waar leg je die neer?
- Hoe ver reiken deze mandaten/machtigingen?
- Wie is waarvoor verantwoordelijk?
- Hoe liggen stemverhoudingen als er besluiten genomen moeten worden? Hoe regel je dit?
- Hoe wordt verantwoording afgelegd door de penvoerders aan de andere gemeenten?
- Welke beslisstructuren liggen waar onder?