Groep 4 - Steunpunt Algemeen Welzijnswerk

Verslag: Stellingen Dag van het Slachtoffer 2014
Groep 4
Datum: 21 februari 2014
Liesbeth Schrijvers Slachtofferbejegening Federale Politie
Isabelle Vanderhoeven Directoraat-generaal Justitiehuizen – Slachtofferonthaal
HET SLACHTOFFER CENTRAAL
Stelling 1: Waardig afscheid nemen kunnen we beter
overlaten aan de begrafenisondernemers
Praktisch gezien is dat moeilijk: vb. (buitenlandse) slachtoffers hebben vaak de nood om zich te
hechten aan een persoon bij wie ze terecht kunnen met hun vragen. Dat is niet het geval bij de
begrafenisondernemer. Begrafenisondernemer kent ook de achtergrond niet: Wat moet er nog
gebeuren? Is er een gerechtelijke procedure lopende?
Mocht de begrafenisondernemer ‘de begrafenisondernemer van om de hoek’ zijn, dan zou het
eventueel in overweging kunnen genomen worden.
Wat met de kwaliteit van de bijstand? Een begrafenisondernemer is daar niet voor opgeleid. Hoe
garandeer je de kwaliteitsvolle dienstverlening naar nabestaanden, ook naar veiligheid toe (aan wie
geeft het slachtoffer zich bloot?)
Begrafenisondernemer kent de nieuwe COL waardig afscheid nemen (nog) niet. Hoe kan hij de
garanties uit de COL waarborgen? De dienst politionele slachtofferbejegening kan het recht op
waardig afscheid en de kwaliteit van de dienstverlening wél waarborgen.
Belangrijk dat de taak kwaliteitsvol wordt opgenomen, ongeacht welke dienst het opneemt. Ideaal
is de dienst politionele slachtofferbejegening. Het is immers te vroeg voor een tussenkomst van
slachtofferhulp en vermits het gebeurt in de stroom na de slechtnieuwsmelding, kan dit best door
diezelfde contactpersoon.
Het enige mogelijk argument PRO deze stelling is: besparingen
Pag. 1 van 5
Stelling 2: Eén slachtofferloket is de oplossing voor het recht op informatie bij slachtoffers
Centraliseren van de informatie zou een oplossing kunnen zijn voor de versnippering van de
informatie. Het moet direct aanspreekbaar zijn/lokaal ingebed (dus niet 1 loket per provincie)
en laagdrempelig (telefoonnummer moet bv gratis zijn). Het kan maar werken als het goed
gekend is door de slachtoffers en als de verschillende diensten ook goed willen samenwerken.
Dispatching naar lokale punten.
Kan ook interessant zijn voor slachtoffers die geen klacht neerleggen. CAW werkt met heel wat
slachtoffers die geen klacht hebben neergelegd.
Als je in België als slachtoffer de weg naar de hulpverlening vindt, dan krijg je hetzelfde aanbod,
ongeacht of je klacht hebt neergelegd of niet.
Erover waken dat men geen dingen op poten zet die eigenlijk al bestaan vb. 1712
Er bestaat een hele waaier van mogelijkheden, maar het is niet altijd duidelijk naar wie we het best
kunnen verwijzen. Eén punt waar de verschillende diensten samen zijn, kan hier een oplossing
bieden.
Heel wat slachtoffers glippen door de mazen van het net  die zou je via zo’n loket kunnen
bereiken


Slachtofferhulp (wachtlijsten)
Slachtofferonthaal (geen outreach ondanks de COL)
Als de samenwerking goed uitgedacht wordt, dan kan dit heel positief zijn. Bovendien moeten de
slachtoffers dan ook maar naar 1 plaats gaan (herkenbaarheid).
Stelling 3: Staat het belang van het slachtoffer of het
belang van de dienst centraal?
Diensten profileren zich graag om hun plaats te krijgen in het slachtoffer-landschap, waardoor
het belang van de dienst meer centraal komt te staan (al zijn er uiteraard lokale verschillen). Er
zijn ook steeds meer overlappingen tussen de taken van de dienst slachtofferonthaal en
slachtofferhulp.
Er wordt soms te weinig geluisterd naar het slachtoffer. Hulp wordt nog te vaak opgelegd ipv
aangeboden aan het slachtoffer.
Vb. CO3: alle hulpverleners beslissen boven het hoofd van het slachtoffer. Maar komt dat
tegemoet aan de wensen van het slachtoffer?
Wat kan een oplossing zijn?
Betere samenwerking/betere en duidelijkere taakafbakening/draaiboek

Centralere organisatie van de diensten / 1 centraal punt waar het slachtoffer terecht kan en
waar het zijn eigen behoeften kenbaar kan maken. Op deze manier kan je een ‘aangepast team’
per slachtoffer samenstellen.
Pag. 2 van 5

De fysieke aanwezigheid van de verschillende diensten kan er ook voor zorgen dat de
communicatie tussen de diensten beter verloopt.
I.p.v. versnippering: één grote dienst, maar dan moeten alle diensten bereid zijn om ‘hun’ stuk af
te staan. Maar gaan ze dat willen doen (belang van de dienst !) Maar in het belang van het
slachtoffer zou het misschien wel beter kunnen zijn.
Stelling 4: Elk slachtoffer heeft trajectbegeleiding nodig
Qua concept: ja, maar dan moet je heel duidelijk zijn over wat precies de taak van de
trajectbegeleider is. Het is ook niet nodig voor alle slachtoffers, maar vb. voor complexe dossiers
waarin verschillende diensten in tussen komen, maar waarin ze het niet (meer) van elkaar weten.
Het kan een hulp/alternatief zijn voor al die situaties waarin het slachtoffer zelf op zoek moet
gaan naar informatie.
SAMENWERKING TUSSEN DE PARTNERS SLACHTOFFERZORG
Stelling 5: Slachtofferhulp en slachtofferonthaal horen
samen in één dienst
Voor wat betreft het slachtoffer moet er één ding goed in het achterhoofd worden gehouden:
Slachtofferonthaal was vroeger een onderdeel van het parket  nabijheid van de magistraten is
heel belangrijk. Je dreigt dat te verliezen als je in één dienst komt. Tenzij het een ‘eenheidsdienst’
wordt met mensen die op het parket blijven zitten én met de structurele opdracht om magistraten
te wijzen op hun verantwoordelijkheden.
Het kan een opportuniteit zijn om de twee diensten samen te brengen in één dienst, maar er moet
tegelijk ook voorbehoud worden gemaakt bij het onderbrengen van ‘slachtofferhulp’ en
‘slachtoffer’ onder de koepel ‘welzijn’.
Communautarisering is een uitdaging voor de toekomst.
Stelling 6: Elke hulpverlener van elke dienst moet elke
vraag van een slachtoffer gedetailleerd en juist kunnen
beantwoorden
Elke professionele hulpverlener heeft een algemene sociale kaart waar hij zelf de nodige
informatie kan krijgen om aan het slachtoffer te bezorgen.
Maar voor echt gespecialiseerde vragen  doorverwijzen.
Het risico van centralisatie/algemeen aanspreekpunt is dat er ook kennis verloren kan gaan. We
moeten dus oog blijven hebben voor specialisatie.
Pag. 3 van 5
Een duidelijke taakafbakening is wel nodig om juist te kunnen doorverwijzen.
Het is ook een beleidsverhaal. De oversten moeten hun verantwoordelijkheid opnemen.
Vb. doorverwijzen naar dienst slachtofferonthaal is goed, maar veel hangt nog af van de
goodwill van de magistraten. Magistraten worden niet afgerekend op de manier waarop ze
omgaan met slachtoffers.
Misschien moet er voorzien worden in een soort ‘bachelor’ slachtofferzorg (basispakket). Want
iedereen (maatschappelijk werker, psycholoog, …) werkt op een andere manier rond slachtoffers.
Als je daarentegen vertrekt vanuit een zelfde opleiding, kan dat een meerwaarde betekenen.
<-> verschillende opleidingen kunnen net een rijkdom betekenen.
En zelfs dan blijft het afhankelijk van persoon tot persoon. Alle politieagenten hebben dezelfde
basisopleiding gehad, maar toch gaan ze allemaal op een verschillende manier om met
slachtoffers.
Misschien eerder voorzien in een extra pakket rond slachtoffers/victimologie in de opleiding van
juristen en criminologen.
Stelling 7: Er zou geen beroepsgeheim tussen de diensten
slachtofferzorg mogen zijn
De discussie begint al met wie beroepsgeheim heeft of niet : Slachtofferhulp – wel; dienst
slachtofferonthaal – wel, volgens DG maar niet op basis van artikel 458 SW maar op basis van
het geheim van het onderzoek; politie – in statuten wel, maar klopt dat juridisch? (zijn toch geen
vertrouwenspersonen)
Het hangt ook af van persoon. Als er een goed contact is tussen de diensten, wordt de informatie
toch uitgewisseld.
Als je heel open en transparant kan werken met je dienst dan zou beroepsgeheim geen probleem
mogen zijn. Politie verwijst door naar slachtofferhulp, maar krijgt nooit feedback (vb. IFG)
Slachtofferhulp heeft beroepsgeheim en daar moet politie en justitie zich bij neerleggen, want als
het slachtoffer weet dat wat hij vertelt zomaar wordt gedeeld, kan slachtofferhulp niet werken.
Een oplossing kan zijn dat er informatie wordt uitgewisseld met toestemming van de cliënt.
Feedback is niet uniform in de verschillende CAW’s. Sommigen geven enkel ‘er is contact
genomen’, maar men weet niet of er op ingegaan is of niet.
Toch is deze feedback belangrijk in het kader van IFG. Bij gewone doorverwijzing volstaat het
om te weten dat er contact is geweest.

Need to know: het zou meer mogen zijn, via overleg
In Dendermonde geven ze meer feedback :“therapie afgebroken” of “afgerond”.
Dit is er gekomen op vraag van de procureur. Als de dader al drie keer een kans heeft gekregen,
maar het werd al drie keer afgebroken, dan is het misschien tijd voor een andere maatregel vanuit
Pag. 4 van 5
justitie. Hierop is veel commotie geweest vanuit de sector, die vond dat Dendermonde daar te ver
was gegaan.
Slachtofferhulp kan contact opnemen met dienst slachtofferonthaal voor informatie (maar dat is
lokaal afhankelijk). In Mechelen is de afspraak gemaakt dat zolang het onderzoek loopt,
slachtofferhulp niet meer informatie krijgt dan het slachtoffer zelf.
Probleem van de media: soms verschijnen er stukken in de pers terwijl het slachtoffer zelf nog
van niets weet.
Conclusie
Duidelijkheid kan veel oplossen:



Duidelijke taakafbakening
Duidelijke doorverwijzing
Duidelijke afspraken
Stelling 8: Welzijnsteams en arrondissementele raden
moeten veel strikter gereglementeerd en opgevolgd
worden
De intentie van arro is goed, maar veel te vrijblijvend. Als de arro geen prioriteit is voor de
verbindingsmagistraat dan schiet het niet op. Ze moeten er immers geen verantwoording voor
afleggen. De arro zou veel meer gedragen moeten worden door beleidsverantwoordelijken.
Arro is meer formaliteit. Er wordt veel concreter werk geleverd in de welzijnsteams.
Er wordt binnen arro nog te vaak gewerkt rond een concreet probleem dat zich op een gegeven
moment stelt, maar er is geen echt beleid of aandachtspunt waaraan wordt gewerkt.
Elke arro zou een beleidsplan of actieplan moeten opstellen  niet zomaar plannen om te
plannen. Misschien zou het zelfs beter zijn om nationaal te bepalen rond welk actiepunt de
verschillende arro’s moeten werken. Dan kan men achteraf ook nagaan wat er werd
verwezenlijkt. Maar hoe kan je nagaan dat dit kwaliteitsvol werk opgeleverd heeft?
Wat met hervorming gerechtelijke arrondissementen? Het zou interessant zijn om een provinciaal
overleg te hebben. Maar men moet er ook over waken dat sommige gerechtelijke
arrondissementen de hervorming niet ‘gebruiken’ om de arro op te doeken.
Pag. 5 van 5