een nieuw decreet nieuwe uitdagingen in de jeugdhulpverlening

EEN NIEUW DECREET ... NIEUWE UITDAGINGEN
IN DE JEUGDHULPVERLENING
Hendrik Van den Bussche, Stafmedewerker Beleidsontwikkeling/Team Integrale Jeugdhulp
Het nieuwe decreet Integrale Jeugdhulp (IJH) trad op 1 maart 2014 in werking in Vlaanderen en Brussel. Het decreet
zal het landschap van de hulpverlening hertekenen en het formuleert nieuwe uitdagingen. Tegelijk is het een hefboom om meer op maat te werken en de hulpverlening intersectoraal in te zetten.
Dit nieuwe decreet Integrale Jeugdhulp is opgebouwd met 6 doelstellingen die vertaald worden in zes kernopdrachten. Zo treedt het nieuwe Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp (IROJ) in de plaats van de vroegere regionale
stuurgroep om deze opdrachten in de regio uit te voeren. We schetsen kort deze opdrachten en geven telkens aan
wat dat betekent voor de regio Brussel, als aanbevelingen naar de toekomst. Veel van deze aanbevelingen zijn ook
door de regionale stuurgroep geformuleerd als aandachtspunten voor het nieuwe IROJ.
Maximale participatie
van de minderjarige
en zijn gezin
Voorzien in een
aanbod
crisisjeugdhulp
Tijdelijke toegang
tot de jeugdhulp
Continuïteit van de
hulp waarborgen
Vermaatschappelijking
van de jeugdhulp
Doelstellingen
Integrale
Jeugdhulp
Op een gepaste
wijze omgaan met
verontrusting
BRUSSELS WELZIJNSNIEUWS
Vermaatschappelijking
Vermaatschappelijking is een tendens die in vele
sectoren opduikt, zowel binnen als buiten Integrale Jeugdhulp. Het is een appèl om verder te kijken
dan de reguliere, professionele hulpverlening en
om de formele en informele hulp beter met elkaar
te verbinden. Een pleidooi om de buurt, het sociale netwerk, de familie, vrijwilligers e.a. een volwaardige plek te geven in het verlenen van hulp.
Hoe kunnen deze actoren een sterkere rol spelen
in de ondersteuning van de hulpvrager? Eén van de
bekendste methodieken is de Eigen Kracht Conferentie (www.eigen-kracht.be). Het decreet plaatst
hiermee de jongere en zijn context centraal in de
hulpverlening, die vertrekt van de kracht van jongeren en hun omgeving.
•
30 • januari-maart 2014
Voor de regio Brussel is het een reële uitdaging om
in een grootstad, met veel alleenstaande ouders,
verschillende culturen en weinig sociale netwerken
met deze opdracht aan de slag te gaan. Samenwerking met buurtwerkingen, verenigingen waar
armen het woord nemen, lokale gemeenschapscentra en verenigingen van etnisch-culturele minderheden kunnen hier een meerwaarde bieden.
Ook voor specifieke problemen als vroegtijdig
schoolverlaten kunnen projecten als Leerrecht
(een project rond schooluitval) werken met rondetafels en trajectbegeleiding waarbij de eigen
kracht van jongeren en hun omgeving wordt aangesproken, een antwoord bieden.
Continuïteit van de hulp
waarborgen
De zorg voor continuïteit in de hulp is altijd al
een belangrijk aandachtspunt geweest in IJH. De
grenzen tussen voorzieningen, organisaties, sectoren, … mogen niet resulteren in een traject van de
cliënt dat verbrokkeld verloopt. In een hulpverleningslandschap dat sterk ‘verkaveld’ is, waar de
verschillende sectoren/organisaties hun eigen terminologie en hun eigen spelregels hebben voor opname, is dat risico nochtans reëel. Zeker wanneer
het traject van die cliënt vrij complex in elkaar
zit of als de hulpverlening niet evident verloopt.
We moeten er dus bewust voor zorgen dat de hulp
naadloos of toch minstens met zo weinig mogelijk
‘breuken’ in het traject verloopt.
De ontwikkeling van multifunctionele centra past
in dit plaatje: jongeren worden hierbij toegewezen
aan één dienst waar ze vlot kunnen overschakelen
van residentiële naar ambulante hulp en omgekeerd. Ook de mogelijkheid in het nieuwe decreet
om modules (dus hulpaanbod) van verschillende
voorzieningen gecombineerd in te zetten voor één
cliënt, past hierin.
Als er wel verwezen moet worden naar andere
hulpverlening, is het belangrijk om dat zo goed
mogelijk te doen. Hoe kunnen we goede verwijsafspraken maken? Wat verwacht de ene organisatie
daarin van de andere? Hoe zorgen we ervoor dat de
cliënt in deze beweging centraal blijft staan, zodat
we hem onderweg niet verliezen?
Naadloze hulp kan ook zeker gebaat zijn met het
nodige overleg tussen de hulpverleners, in samenspraak met de cliënt. Er bestaat daarvoor allerhande overleg op casusniveau. Vanuit IJH hebben
we de voorbije jaren ook een specifieke vorm van
cliëntoverleg gestimuleerd, met name het cliëntoverleg met een externe voorzitter.
Nog een andere nieuwe hefboom is de figuur van de
vertrouwenspersoon. Het decreet maakt mogelijk
dat de cliënt een vertrouwenspersoon naar keuze
aanduidt. Deze krijgt in het decreet een duidelijk
statuut en een aantal bijhorende rechten.
Continuïteit in de hulp betekent in de regio Brussel
ook verwijzen naar Franstalige diensten. Veel kinderen gaan wel naar een Nederlandstalige school,
maar groeien op in een taalgemengd gezin, waarbij de sociale context en leefwereld anderstalig is.
Voorzien in een aanbod
crisisjeugdhulp
Een doelstelling die al vele jaren hoog op de agenda
staat binnen IJH is ervoor zorgen dat elke minderjarige in crisis snel een gepast hulpaanbod krijgt
met een sector-overstijgend hulpprogramma. Dat
hulpprogramma bestaat uit vier vaste elementen:
een meldpunt dat 24 uur per dag bereikbaar is en
dat kan dispatchen naar drie snel inzetbare typemodules: crisisinterventie (kortdurende tussenkomst van een aantal dagen in de context van de
minderjarige), crisisbegeleiding (een mobiel en/
of ambulant begeleidingsaanbod van een maand)
en crisisopvang (een residentieel aanbod van 7 dagen, eenmaal verlengbaar met nog eens 7 dagen).
Nieuw in het decreet is ook dat jeugdmagistraten
kunnen aanmelden, alsook cliënten, in uitzonderlijke omstandigheden. Dit kan enkel wanneer cliënten in crisis niet in de mogelijkheid zijn om zich
te wenden tot een hulp- of dienstverlener, bv. in
het weekend of ’s avonds laat.
Het meldpunt van de crisishulp in de regio Brussel
is sedert 1 januari 2014 de klok rond en 7 dagen
op 7 beschikbaar op het nummer 02 209 16 36. Het
aantal aanmeldingen zit in stijgende lijn (153 in
2013) waarbij voldoende capaciteit voor een verzekerd aanbod voor interventie, begeleiding en opvang aanwezig moet zijn. Ook hier is een verdere
samenwerking met het Franstalig aanbod relevant.
Crisissituaties zijn vaak een belangrijke bron van
signalen en noden in de hulpverlening. Beleidssignalering en een aanspreekpunt hiervoor zijn nodig.
januari-maart 2014 • 31
•
BRUSSELS WELZIJNSNIEUWS
Een nieuwe hefboom in het nieuwe decreet is de
organisatie van bemiddeling. We willen een specifieke vorm van bemiddeling bij conflicten mogelijk
maken en beschikbaar stellen binnen heel het veld
van de jeugdhulp. Een onafhankelijk bemiddelaar
zoekt samen met de jongere, zijn ouders en de
hulpverleners naar manieren om de hulpverlening
terug op gang te laten komen. Bemiddeling draagt
op die manier bij tot een subsidiaire hulpverlening
of anders gezegd, door bemiddeling in te zetten
wil men voorkomen dat zwaarder ingrijpen noodzakelijk wordt of dat een hulpverleningstraject
afbreekt.
In Brussel is cliëntoverleg met een externe voorzitter niet echt van de grond gekomen. Dit verder
stimuleren van het cliëntoverleg bij hulpverleners
is dus nog een belangrijk werkpunt. Ook bij de cliënten bekendmaken dat zij de mogelijkheid hebben om zelf een cliëntoverleg of een bemiddeling
aan te vragen, is noodzakelijk. De mogelijkheid om
een vertrouwensfiguur aan te stellen, is ook onvoldoende gekend. Het decreet IJH haalt de drempel
naar beneden, maar het blijft een opdracht voor
de komende jaren om cliënten daar attent op te
maken.
Maximale participatie van de
minderjarige en zijn gezin
Participatie is al van bij de start van IJH een uitgangspunt geweest. Niet zomaar als middel omdat
de hulpverlening dan vlotter zou verlopen, maar
omdat het een fundamenteel recht is van hulpvragers. We onderscheiden daarin drie niveaus.
Eerst en vooral is er het niveau van de individuele
casus: hoe sterk is de participatie van de cliënt in
datgene wat er werkelijk met hem/haar gebeurt
binnen de hulpverlening zelf? Hulp verlenen met
respect voor de rechtspositie van minderjarigen,
ouders en opvoedingsverantwoordelijken kan bijna niet zonder een ‘participatieve basishouding’.
Deze participatieve basishouding is belangrijk
omdat cliëntvertegenwoordigers in onze overlegvergaderingen steevast herhalen dat alles staat of
valt met de persoon van de hulpverlener waar hij/
zij mee te maken krijgt.
Vandaar dat sterk werd ingezet op een vorming en
sensibilisering omtrent ‘de participatieve basishouding’ van de hulpverlener. Dit zal de komende
jaren worden doorgetrokken.
Ten tweede houden we rekening met het niveau
van de voorziening: hoe zit het met participatie van cliënten in de keuzes die een organisatie
maakt? We stimuleren voorzieningen met good
practices, zoals een ‘ex-jongere’ opnemen in de
raad van bestuur, een jaarlijks evaluatiemoment
met jongeren en ‘ex-jongeren’ plannen of een ervaringsdeskundige in dienst nemen.
BRUSSELS WELZIJNSNIEUWS
En ten derde is daar het structurele beleidsniveau:
hoe zit het met participatie van cliënten in beleidsbeslissingen en -tendensen binnen de sectoren of
over sectoren heen? Momenteel hebben we in de
regionale stuurgroep vertegenwoordiging voor ouders en voor minderjarigen (naast vertegenwoordigers van de verschillende sectoren, de provincie,
de netwerken, …). In het nieuwe decreet gaan we
nog een stap verder. Er is een vertegenwoordiging
voor ouders, voor minderjarigen, voor personen
met een handicap, voor etnisch-culturele minderheden en voor mensen in armoede. De debatten en
de besluitvorming in de toekomstige overlegstructuur zullen dus in sterke mate ingekleurd worden
door het cliëntperspectief.
Laten we ook niet vergeten dat het decreet op de
rechtspositie van de minderjarige een heel sterke hefboom blijft om participatie op de agenda
te zetten. Nieuw is dat een aantal basisrechten
nu niet meer alleen in het decreet rechtspositie
vermeld staan, maar tevens in het nieuwe decreet
op de integrale jeugdhulp worden geëxpliciteerd.
Heel wat rechten worden nu trouwens voor ouders
en opvoedingsverantwoordelijken geëxpliciteerd.
•
32 • januari-maart 2014
Er zijn tal van vormingsinitiatieven geweest binnen
sectoren en over sectoren heen. De brochures voor
ouders en minderjarigen worden aangepast aan de
nieuwe regelgeving in het decreet.
De uitbouw van cliëntparticipatie is in de regio
Brussel een enorme uitdaging en dit om meerdere
redenen. Het publiek in Brussel is zeer divers, het
is een jonge, kleurrijke en arme bevolking, waar
vaak kansarmoede en uitsluiting aanwezig is, en
die ook in precaire leefsituaties leeft (mensen zonder papieren, thuislozen, ...).
Een participatieve basishouding aannemen betekent open staan voor de eigen, andere sociale en
culturele leefwereld van jongeren en hun gezin.
Participatief werken is ook hulpverleners concreet
ondersteunen om naar een meer cultuurgevoelige
jeugdhulp te evolueren.
Voor de vertegenwoordigers van minderjarigen,
ouders, mensen in armoede, etnisch-culturele
minderheden en personen met een handicap is ondersteuning in de voorbereiding van een intersectorale regionale stuurgroep jeugdhulp (IROJ) voorzien. Werken met dialoogroepen kan een stap zijn
om cliënten aan het woord te laten en hun vragen,
noden en verwachtingen ten aanzien van jeugdhulp kenbaar te maken en samen met hulpverleners en voorzieningen hieraan tegemoet te komen.
Een belangrijke stap in die richting is alvast dat
Cachet en IJH, samen met vertegenwoordigers uit
alle sectoren, een actieplan participatie opmaken
voor de komende jaren. Zij rekenen erop dat het
nieuwe IROJ zorgt voor de verdere opvolging en
uitvoering hiervan.
Tijdige toegang tot de jeugdhulp
Toegankelijkheid is al lang een kernthema in IJH.
De voorbije jaren is dat toegespitst op de toegang
tot de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Het
nieuwe decreet werkt eveneens drastisch aan de
toegankelijkheid tot de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, met name door de installatie
van de toegangspoort.
Maar eerst: wat is die rechtstreeks toegankelijke
jeugdhulp? Het is een aanbod van laagdrempelige
hulpverlening die bij de hulpvrager bruikbaar, bereikbaar, beschikbaar, begrijpbaar en betaalbaar is
(de vijf B’s). Dit blijft een cruciale factor in het
gehele jeugdhulplandschap. Hulp waarin we cliënten op een minder ingrijpende manier verder op
weg kunnen helpen. Hulp die onnodige langdurige
trajecten vermijdt, maar anderzijds ook snel de
juiste inschatting maakt als een langduriger traject wel nodig zal zijn. Plaatsen waar elke hulpvrager met zijn vraag terecht kan en op een vlotte
manier verder wordt geholpen.
We ondernemen verder acties om de brede instap
(dat zijn die plaatsen waar elke hulpvrager met om
het even welke hulpvraag terecht kan) bekend te
maken. We weten uit het verleden dat een aantal
instanties en personen daar een belangrijke rol in
spelen om mensen de weg te tonen naar die brede
instap: huisartsen, leerkrachten, politie, ziekenhuizen, sociale huizen en dergelijke meer. Het is
onze ambitie om aandacht te besteden aan de toegang voor bijzondere doelgroepen die moeilijker
wordt gevonden.
Is er nood aan een specifiek aanbod dat zich richt
op een bepaalde problematiek, dan kan de cliënt
terecht in de probleemgebonden hulp, denk bv.
aan het aanbod van de Centra voor Geestelijke
Gezondheidszorg (CGG) of de Centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG). De cliënt kan
hier terechtkomen op verwijzing van de brede instap maar kan hier ook zelf vrij binnenstappen.
Het aanbod brede instap moet voldoen aan dezelfde intersectorale kwaliteitseisen zodat een uniforme basiskwaliteit gegarandeerd is.
Tot slot is het de bedoeling om de rechtstreeks
toegankelijke hulp kwantitatief te versterken. D e
voorbije jaren gebeurde dit al in enkele sectoren
en er is een nieuwe hefboom in het decreet: een
gedeeltelijke verschuiving van het aanbod dat nu
niet rechtstreeks toegankelijk is naar het rechtstreeks toegankelijke veld. Het zal dan gaan om
een ambulant hulpaanbod dat volgens de huidige indeling ‘achter de toegangspoort’ valt, maar
waarvan in de toekomst een deel zal ingezet worden in het rechtstreeks toegankelijke veld.
Toegankelijkheid van de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp
Daarmee is meteen gezegd wat de centrale hefboom wordt om hier aan te werken: de intersectorale toegangspoort, die elke hulpvraag zal bekijken los van het aanbod van één sector en die
zal zoeken om een zo gepast mogelijk antwoord te
vinden op deze individuele hulpvraag.
De toegangspoort zal een onderscheid maken
tussen de indicatiestelling enerzijds en de
jeugdhulpregie anderzijds. In andere termen
uitgedrukt betekent dit: de vraag wat de wenselijke
hulp is (indicatiestelling), wordt onderscheiden
van de vraag waar er hulp beschikbaar is
(jeugdhulpregie). Dit is één van de fundamenten
van die toegangspoort. Waarom is dit zo belangrijk?
Omdat we op die manier op casusniveau recht doen
aan de hulpvraag van de cliënt: we proberen die
niet onmiddellijk te vertalen of om te buigen naar
een aanbod dat (in mindere of meerdere mate)
beschikbaar is. En ten tweede is dit belangrijk
omdat we op die manier zicht krijgen op welke
hulp er in principe nodig is binnen een bepaalde
regio. We krijgen met andere woorden zicht op de
spanning tussen vraag en aanbod in een regio, en
dit ook weer over sectoren heen.
Uiteraard gaan we niet van vandaag op morgen
de bestaande wachtlijsten en de capaciteitsproblemen oplossen. De capaciteitstekorten wegwerken kan niet de voornaamste ambitie zijn van de
nieuwe toegangspoort, en ze mag er bijgevolg ook
niet op afgerekend worden. Waar ze wel moet in
slagen, is in een vraaggerichte, sectoroverstijgende aanpak van hulpvragen in een constructieve samenwerking met het hulpaanbod zelf, en in
het blootleggen van de spanningsvelden tussen de
vraag en het aanbod binnen de niet rechtstreeks
toegankelijke hulp.
Tot slot willen we hier ook vermelden dat Integrale Jeugdhulp een beleidsproces is dat de Vlaamse
jeugdhulp wil optimaliseren. Niet alle jeugdhulp
valt hieronder, bv. kinder- en jeugdpsychiatrie of
de drughulpverlening. Deze diensten zijn niet onmiddellijk in de hervorming betrokken maar uiteraard zullen ook zij zich opnieuw moeten positioneren en afstemming zoeken met de nieuwe spelers.
BRUSSELS WELZIJNSNIEUWS
Daarnaast gaan we werken aan de toegankelijkheid van de niet rechtstreeks toegankelijke hulp.
Daar willen we komen tot een nog meer vraaggerichte hulp, met flexibele combinatiemogelijkheden waarbij we ons niet meer laten leiden door de
grenzen van de verschillende sectoren. Werken de
hulpverleners in de niet rechtstreeks toegankelijke hulp dan niet vraaggericht? Uiteraard doen zij
binnen hun mogelijkheden hun uiterste best. Maar
voor een groot deel speelt nog altijd het gegeven
dat een hulpvraag bekeken wordt door de bril van
één sector, met zijn aanbod, zijn spelregels én zijn
grenzen. De structuur van de sectoren met hun eigen sectorale toegangspoorten speelt daar nu eenmaal een cruciale rol in, los van de goede wil en
inspanningen van hulpverleners op het terrein.
met een Handicap (VAPH), maar ook andere vormen van meer ingrijpende hulp van andere sectoren, vallen hieronder.
Het Comité Bijzondere Jeugdzorg verdwijnt als
sectorale toegang voor de BJB, en wordt vervangen door een intersectorale toegangspoort. Ook de
toegang tot het Vlaams Agentschap voor Personen
januari-maart 2014 • 33
•
Voldoende toegang tot de jeugdhulp, en dus het
aanbod, zijn een grote uitdaging voor de regio
Brussel. De bevolking neemt in de regio sterk toe
waarbij we meer een verjonging krijgen en een
toenemende etnisch-culturele en taaldiversiteit.
De bekendheid van het hulpverleningsaanbod is
een extra uitdaging in de regio Brussel omdat veel
etnisch-culturele gemeenschappen het aanbod
niet kennen of er niet vertrouwd mee zijn. Een betere bekendmaking van de brede stap waarbij de
informatie wordt ‘vertaald’ naar bijzondere doelgroepen in de regio, is een must. Een versterking
van de brede instap kan een tijdige toegang tot
hulp verbeteren.
Of er voldoende capaciteit is in de regio om een
vlotte toegang te verzekeren is ook afhankelijk
van de toepassing van de zogenaamde 30 %-norm,
waarbij de Vlaamse Gemeenschap aangeeft dat zij
30 % van de totale doelgroep voor haar rekening
neemt. Hier zal meer overleg en afspraak nodig
zijn met de Franse Gemeenschap (en de COCOF)
want de opdeling tussen Nederlandstaligen en
Franstaligen is in de regio al lang achterhaald, omwille van de groeiende meertaligheid en het gegeven van taalgemengde gezinnen waar zowel Frans
als Nederlands niet meer aanwezig is.
Ook samenwerking met de rand rond Brussel en
Vlaams-Brabant zal hier aangewezen zijn daar veel
cliënten in de ene regio wonen en school lopen of
werken in de andere regio, of omdat voorzieningen
in Brussel vlotter bereikbaar zijn vanuit de rand
(en omgekeerd).
Ook structurele problemen (breder dan welzijn)
vragen echt aandacht in onze regio. (Kans-)armoede, een lage opleiding (grote schoolachterstand) en
weinig werkkansen (grote werkloosheid) bepalen
sterk de levenskansen en -kwaliteit van kinderen
en jongeren. Er is onvoldoende (sociale) huisvesting. Jeugdhulp kan geen of onvoldoende oplossingen bieden maar wel aandacht hebben hiervoor en
het beleid signaleren wat de gevolgen zijn voor de
ontwikkeling van kinderen en jongeren.
BRUSSELS WELZIJNSNIEUWS
Op een gepaste wijze omgaan met
verontrusting
De laatste grote doelstelling van IJH vatten we samen onder de noemer ‘gepast omgaan met verontrusting’. Met ‘verontrustende situaties’ bedoelen we het brede domein van die situaties waarin
mensen (hulpverleners, cliënten zelf, andere betrokkenen) zich ongerust maken over de ontwikkeling van een minderjarige. Bijvoorbeeld omdat
de fysieke, psychische, seksuele integriteit van
•
34 • januari-maart 2014
die minderjarige wordt bedreigd. Maar misschien
ook omdat de leer- en onderwijskansen van deze
minderjarige in het gedrang komen door een zware
spijbelproblematiek.
Bovendien kan dit zich voordoen zowel vanuit het
perspectief van een ‘recht op interventie’ (de overheid heeft het recht om tussen te komen omdat de
situatie verontrustend is) als vanuit het perspectief van een ‘recht op hulp’ (de cliënt heeft recht
op gepaste hulp en de verontrusting zit in het feit
dat die hulp in het gedrang komt). De ambitie van
de (integrale) jeugdhulp is om in dit soort situaties gepast te reageren en om hiervan een gedeelde zorg te maken over sectoren heen. De vraag
of een bepaalde situatie verontrustend is, moeten
we durven loskoppelen van de vraag of die cliënt
dan hulp nodig heeft in één bepaalde sector, vandaag vooral dan in de Bijzondere Jeugdbijstand.
Uiteraard zal de Bijzondere Jeugdbijstand, of het
Agentschap Jongerenwelzijn, de sector bij uitstek
zijn voor die jongeren voor wie de ontwikkelingskansen serieus bedreigd worden. Maar die sector
kan dit niet alleen als de andere hulpverlening hier
niet ook haar verantwoordelijkheid opneemt.
Bovendien: niet alleen de huidige organisatie van
de hulpverlening in sectoren is een argument in
deze. Ook het feit dat cliënten zelf heel duidelijk vragende partij zijn voor duidelijke, eerlijke,
transparante en desnoods confronterende communicatie. Cliënten vragen ons om met hen te praten
(en niet over hen), ook als het moeilijk gaat en als
de communicatie dreigt vast te lopen.
Handelen in situaties van verontrusting wordt in
het nieuwe decreet IJH, mogelijk nog meer dan
vroeger, beschouwd als een gedeelde verantwoordelijkheid van elke individuele hulpverlener.
We willen ons blijven voor zorgen dat elke hulpverlener, in om het even welke setting, uit om het
even welke sector, zijn eigen verontrusting rechtstreeks kan bespreken in de hulpverlening die hij
biedt. Hij moet dit gesprek kunnen aangaan met
zijn cliënt, met zijn team en met andere diensten.
Als dit allemaal niet volstaat, zijn er twee instanties die vanuit de overheid een expliciet mandaat
krijgen om in verontrustende situaties te werken.
Niet het mandaat om het zomaar over te nemen,
maar het mandaat om samen te werken met de
hulpverlening. En als dat niet meer lukt: het mandaat om de situatie door te verwijzen naar de gerechtelijke instanties. Vandaar de term ‘gemandateerde voorzieningen’ waarmee we bedoelen: het
(nieuwe) Ondersteuningscentrum Jeugdzorg en het
(bekende) Vertrouwenscentrum Kindermishandeling.
Zoals in elke regio verdwijnt het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg en de Bemiddelingscommissie
en komt er een intersectorale toegangspoort voor
meer ingrijpende hulpverlening. De gemandateerde voorzieningen, het Ondersteuningscentrum
Jeugdzorg (OCJ) en het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK), treden op bij verontrusting
(we spreken niet meer van een Problematisch Opvoedingssituatie). Zij zijn ook bevoegd om, in situaties waar aanklampende vrijwillige hulp niet tot
resultaat leidt, door te verwijzen naar het parket.
In een regio met een Nederlandstalig en Franstalig
hulpaanbod en taalgemengde gezinnen zal het extra inspanning vragen om ook Franstalige hulpverleners en magistraten duidelijk te maken hoe het
nu wordt aangepakt.
‘Nieuwe’ spelers op het terrein van IJH in
de regio Brussel vanaf 1 maart 2014:
INTERSECTORALE TOEGANGSPOORT BRUSSEL
Leuvenseplein 12
1000 Brussel
T: 02 210 63 00
M: [email protected]
ONDERSTEUNINGSCENTRUM JEUGDZORG
BRUSSEL
Leuvenseplein 12
1000 Brussel
T: 02 211 35 60
F: 02 219 39 59
M: [email protected]
Het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg onderzoekt of het in verontrustende situaties nodig
is om van overheidswege hulp op te starten of
verder te zetten. Hierbij wordt gesproken over
maatschappelijke noodzaak.
INTEGRALE JEUGDHULP regio BRUSSEL
Vertegenwoordiger van de Vlaamse Gemeenschap in het IROJ Brussel: Kirsten Dereymaker
Leuvenseplein 12 (5de verd.)
1000 Brussel
T: 02 210 63 44
G: 0474 639 627
M: [email protected]
W: www.jeugdhulp.vlaanderen.be
Meer contactgegevens van de andere spelers
op het terrein vindt u terug op de sociale
kaart (www.desocialekaart.be) en in het
Brussels Zakboekje van de BWR (www.bwr.be/
zakboek2014).
BRUSSELS WELZIJNSNIEUWS
januari-maart 2014 • 35
•