Jurisprudentiebulletin

Jurisprudentiebulletin
2014, aflevering 3
Nummers: 63 – 89
Colofon
In het Jurisprudentiebulletin van Slachtofferhulp Nederland (JBS) wordt jurisprudentie verzameld die van
belang kan zijn voor de juridische dienstverlening
aan slachtoffers.
De uitspraken worden geparafraseerd en samengevat
weergegeven. Voor de oorspronkelijke tekst dient de
uitspraak te worden geraadpleegd.
(Oude) nummers van het JBS zijn te vinden via:
www.slachtofferhulp.nl/Algemeen/Slachtofferzorg/Jur
isprudentiebulletin/
U kunt het JBS via e-mail toegestuurd krijgen door
een berichtje te sturen aan [email protected].
De redactie heeft altijd belangstelling voor (niet gepubliceerde) uitspraken die in het JBS zouden kunnen worden opgenomen.
Redactie:
mr. A.H. Sas
Contact:
[email protected]
Zie ook:
www.slachtofferhulp.nl/
Ten geleide
In dit bulletin zijn uitspraken opgenomen
die in februari 2014 op
www.rechtspraak.nl zijn verschenen. In
dit bulletin vier uitspraken, nrs. 63, 66,
67, 70, over schadevergoeding in mensenhandelzaken, gedwongen prostitutie.
Met wisselend succes.
Een opvallende uitspraak is nr. 74, waarin de Rb. Gelderland smartengeld toekent
bij een inbraak, waarbij het huis van onder tot boven is doorzocht. Door de inbraak is een ernstige inbreuk gemaakt op
de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Dit is een aantasting in de
persoon ‘op andere wijze’, zoals in art.
6:106 lid 1, aanhef en onder b BW is opgenomen.
Nr. 89 is een civiel hoger beroep van het
slachtoffer (art. 421 lid 4 Sv), nadat de
vordering benadeelde partij van immateriële schade gedeeltelijk was afgewezen
door de strafrechter in eerste aanleg. Het
hof beslist 1) de gehele vordering ligt ter
beoordeling aan het hof voor, met dien
verstande dat appellant (nu geïntimeerde
geen incidenteel appel heeft ingesteld)
door het instellen van het hoger beroep
niet minder kan krijgen dan in eerste
aanleg is toegewezen; 2) dat de vordering in hoger beroep mag worden vermeerderd, zoals dat in het civiele recht
mag.
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
Slachtoffer in het strafproces
63.
Rechtbank Amsterdam 9 januari
2014, nr. 13/708082-12
Mrs. H.P. Kijlstra, S.J. Riem en M.J.
Alink
ECLI:NL:RBAMS:2014:453
(Mensenhandel, uitbuiting, gedwongen prostitutie; art. 273f lid 1 sub 1
Sr. Splitsing vordering; art. 51f lid 3
en art. 361 lid 3 Sv. Schatting art.
6:97 BW.)
De benadeelde partij heeft een vordering
tot vergoeding van geleden materiële
schade van € 122.400,- en van immateriële schade van € 5.000,- ingediend.
Het dossier biedt volgens de rechtbank
onvoldoende houvast voor het bepalen
van de precieze periode waarin slachtoffer 1 schade heeft geleden. De rechtbank
is om die reden van oordeel dat de behandeling van de materiële schade een
onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en verklaart slachtoffer 1
daarom voor dit deel niet-ontvankelijk in
haar vordering. Wel wijst de rechtbank
het gevorderde voorschotbedrag van
€ 5.000,- voor immateriële schade toe.
Door zijn handelen heeft verdachte een
bijdrage geleverd aan de bij slachtoffer 1
ontstane immateriële schade. Zoals in
haar vordering is verwoord, heeft zij psychische problemen opgelopen.
De benadeelde partij (slachtoffer 3) heeft
een vordering tot vergoeding van geleden materiële schade van € 12.200,- en
van immateriële schade van € 7.500,ingediend. De rechtbank is van oordeel
dat verdachte de door slachtoffer 3 geleden materiële schade dient te vergoeden.
De rechtbank gaat met de officier van
justitie uit van een pleegperiode van 9
mei tot en met 1 september 2011.
Slachtoffer 3 verklaart bij de politie op 3
juli 2012 dat zij zes dagen in de week
werkte. De rechtbank gaat uit van een
bedrag van € 100,- per gewerkte dag. Op
grond van het voorgaande acht de ge-
www.slachtofferhulp.nl
vorderde materiële schade toewijsbaar
tot een bedrag van € 10.000 ,-. De benadeelde partij is voor het overige nietontvankelijk in haar vordering. Door haar
handelen heeft verdachte ook een bijdrage geleverd aan de bij slachtoffer 3 ontstane immateriële schade. De rechtbank
acht het gevorderde voorschotbedrag
van € 7.500,- toewijsbaar.
64.
Rechtbank Midden-Nederland 23 januari 2014, nrs. 16.659883-13 en
13.144960-11
Mrs. K.G. van de Streek, A. van Holten en C.A. de Beaufort
ECLI:NL:RBMNE:2014:383
(Eigen schuld: 6:101 BW. Onevenredige belasting; art. 361 lid 3 Sv. Mishandeling; art. 300 Sr.)
Caféruzie. Slachtoffer scheldt verdachte
uit. Nadat verdachte meermalen probeerde om een gevecht te voorkomen
zijn ze naar buiten gegaan. Toen heeft
verdachte aangever drie à vier maal met
zijn vuisten geslagen, waardoor aangever
viel en hem tegen het hoofd geschopt.
De rechtbank vindt behandeling en beoordeling van de vordering benadeelde
partij een onevenredige belasting van het
strafgeding op, nu aan de zijde van de
benadeelde partij mogelijk sprake is van
(een bepaalde mate van) eigen schuld.
65.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch 27 januari 2014, nr. 20-000480-13
Mrs. M. Rutgers, N.J.M. Ruyters en
J.H.M. Westenbroek
ECLI:NL:GHSHE:2014:155
(Intrekking of gedeeltelijke intrekking vordering benadeelde partij?
Art. 421 lid 2 en lid 3 Sv. Mishandeling van kind; art. 304 Sr. Bedreiging; art. 285 Sr.)
In een in hoger beroep aan de stukken
toegevoegde brief van de advocaat van
de benadeelde partij van 29 november
2
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
2013 staat onder meer vermeld: “Cliënte
wenst haar vordering te verlagen met
een bedrag van € 75,00 aangezien partijen reeds afspraken hebben gemaakt
verband houdende met de lopende civiele
kwesties die partijen thans nog verdeeld
houden.” Het hof is van oordeel dat de
inhoud van deze brief niet eenduidig is
ten aanzien van de handhaving van de
vordering in hoger beroep. Onduidelijk is
of de oorspronkelijke vordering wordt
verlaagd van € 150,-- tot € 75,--, dan
wel - mede gelet op de toelichting in die
brief met betrekking tot het gemaakt
hebben van afspraken verband houdend
met de lopende civiele kwesties - of de in
eerste aanleg toegewezen vordering met
€ 75,-- wordt verlaagd tot nihil. De benadeelde partij noch haar advocaat zijn
ter terechtzitting in hoger beroep verschenen om hieromtrent duidelijkheid te
verschaffen. Naar het oordeel van het hof
zou aanhouding van de behandeling van
de strafzaak om dienaangaande duidelijkheid te verkrijgen, mede gelet op de
omvang van de eventueel resterende
vordering (maximaal € 75,--), een onevenredige belasting van het strafgeding
opleveren. Niet ontvankelijk.
66.
Rechtbank Noord-Holland 30 januari
2014, nr. 14/810345-12
Mrs. Ph. Burgers, C.A.M. van der
Heijden en D.G.M. van den Hoogen
ECLI:NL:RBNHO:2014:1051
(Mensenhandel,uitbuiting, gedwongen prostitutie; art. 273f lid 1 sub 1
Sr. Wijze van voegen, verhogen vordering vóór requisitoir; art. 51g lid 1
en lid 3 Sv. Vertegenwoordiging door
een advocaat; art. 51c lid 2 Sv.)
De ingediende vordering materiële schade bestaat uit: gederfde inkomsten uit
prostitutiewerkzaamheden ad € 98.000,en de immateriële schade ad € 10.000,-.
De raadsvrouw van de benadeelde partij
heeft ter terechtzitting toegelicht dat de
hoogte van de vordering, gelet op de nadere omschrijving van de tenlastelegging
www.slachtofferhulp.nl
als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten aanzien van
de materiële schade dient te worden verhoogd tot een bedrag van € 332.000,-,
uitgaande van de periode van 1 oktober
2006 tot 20 maart 2009, waarbij de benadeelde partij zes maanden in Hongarije
verbleef, in totaal derhalve een periode
van 23 maanden.
De verdediging heeft betoogd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te
worden verklaard in haar vordering, nu
de vordering niet door haarzelf, doch
door een gemachtigde is ondertekend.
De rechtbank overweegt dat nu de
raadsvrouw ter terechtzitting verklaard
heeft uitdrukkelijk gemachtigd te zijn
slachtoffer 2 als benadeelde partij te vertegenwoordigen, ontbreekt de noodzaak
voor een handtekening van de benadeelde partij op het voegingsformulier (art.
51 c lid 2 Sv). De benadeelde partij kan
derhalve worden ontvangen in haar vordering. De rechtbank is van oordeel dat
de materiële schade tot een bedrag van €
244.400,- rechtstreeks voortvloeit uit het
onder 2 bewezen verklaarde feit. De
rechtbank gaat daarbij in beginsel uit van
de bewezenverklaarde periode te weten
19 oktober 2006 tot en met 20 maart
2009, zijnde 884 dagen. De rechtbank
stelt de gemiddelde verdiensten voor de
prostitutiewerkzaamheden naar redelijkheid en billijkheid, mede gelet op de verklaring van slachtoffer 2 over haar verdiensten en eerdere gerechtelijke
uitspraken hieromtrent, op € 400,- netto
per gewerkte dag. Volgens de verklaring
van de benadeelde partij verbleef zij
eens in de 3 maanden ongeveer 3 weken
in Hongarije. Gelet op de bewezenverklaarde periode gaat de rechtbank er
vanuit dat de benadeelde partij in die periode negen maanden (273 dagen) in
Hongarije heeft verbleven dan wel niet
gewerkt heeft. Totaal aantal dagen 611 x
€ 400,- = € 244.400,-. In zoverre zal de
vordering dan ook worden toegewezen,
vermeerderd met de wettelijke rente
over dit bedrag vanaf 19 juli 2012 tot
aan de dag der algehele voldoening. Te-
3
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
vens vergoeding immateriële schade van
€ 5.000,-
67.
Rechtbank Amsterdam 31 januari
2014, nr. 13-708004-12
Mrs. H.P. Kijlstra, C.A.E. Wijnker en
S.J. Riem
ECLI:NL:RBAMS:2014:366
(Mensenhandel, uitbuiting, gedwongen prostitutie; art. 273f Sr. Splitsing
vordering; art. 51f lid 3 en art. 361
lid 3 Sv. Schatting; art. 6:97 BW.)
Ten aanzien van de materiële schade
heeft slachtoffer 1 een bedrag van €
750,- per dag tot uitgangspunt genomen.
De rechtbank overweegt dat een onderzoek naar de opbrengsten van per dag
een onevenredige belasting zou vormen
voor het strafgeding. De rechtbank gaat
daarom uit van het bedrag aan inkomsten per dag dat doorgaans in de jurisprudentie wordt gehanteerd, te weten €
500,-. De rechtbank zal daarbij ook uitgaan van de verklaring van slachtoffer 1
dat zij tot 5 mei 2010 (mede) voor medeverdachte heeft gewerkt met een onderbreking van drie maanden. Zoals de
benadeelde partij aanvoert komt hier bij
verdachte nog een periode bij, namelijk
de periode van 1 januari 2008 tot 22 augustus 2008. De rechtbank bepaalt de
materiële schade dan ook op 25 maanden (de periode van 1 januari 2008 tot 5
mei 2010 met een onderbreking van 3
maanden) maal 7 werkdagen per week
maal € 500,-- per dag, hetgeen een totaal van € 350.000,-- materiële schade
oplevert. De vordering kan dan ook tot
dat bedrag worden toegewezen. De
rechtbank ziet aanleiding om de door
slachtoffer 1 gevorderde immateriële
schade van € 10.000,-- in zijn geheel toe
te wijzen.
Voor het deel dat verdachte en zijn medeverdachte gelijkelijk is opgelegd, te
weten € 248.000, zal de rechtbank hen
hoofdelijk aansprakelijk stellen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van
www.slachtofferhulp.nl
een deel van de vordering van [slachtoffer/getuige 2] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de
benadeelde partij als gevolg van het
hiervoor onder 1 bewezen geachte feit
rechtstreeks schade heeft geleden.
Ten aanzien van de materiële schade
heeft slachtoffer 2 hanteert de rechtbank
eveneens € 500,- per dag tot uitgangspunt. Hetgeen een totaal van € 168.000
betekent. De rechtbank ziet aanleiding
om de door slachtoffer 2 gevorderde immateriële schade van € 20.000 in zijn
geheel toewijzen.
68.
Rechtbank Noord-Holland 31 januari
2014, nr. 15/710433-13
Mrs. I.M. Nusselder, E.J. van Keken
en M. Mateman
ECLI:NL:RBNHO:2014:1629
(Geen eigen schuld; 6:101 BW.
Openlijke geweldpleging; art. 141
Sr.)
De verdediging werpt als verweer op dat
verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gebroken middenhandsbeentjes van het slachtoffer, omdat
dit ook door klappen die door het slachtoffer zelf zijn uitgedeeld kan zijn ontstaan. De rechtbank is, anders dan de
verdediging, van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij kan worden
toegewezen. Er is sprake van groepsaansprakelijkheid bij openlijke geweldpleging
en verdachte maakte deel uit van de
groep. Er bestaat causaal verband tussen
het geweld dat door verdachte en zijn
medeverdachten is gepleegd en het breken de middenhandsbeentjes van het
slachtoffer. Dat het slachtoffer zich heeft
verweerd tegen de aanval door verdachte
en zijn medeverdachten maakt niet dat
sprake is van eigen schuld. Vergoeding
van de immateriële schade ad € 1.050,komt de rechtbank billijk voor gelet op de
onderbouwing van de vordering en het
verhandelde ter terechtzitting.
4
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
69.
Rechtbank Limburg 3 februari 2014,
nr. 03/700965-12
Mrs J.S. Holthuis, B.G.L. van der Aa
en C.G.A. Wouters
ECLI:NL:RBLIM:2014:957
(OVAR en art. 36f lid 1 Sr. Overgangsrecht. Zware mishandeling;
art. 302. Poging doodslag; art. 287
Sr.)
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoedingsmaatregel overweegt de
rechtbank als volgt. Uit jurisprudentie
van de Hoge Raad (NJ 2007, 106) volgt
dat de schadevergoedingsmaatregel niet
kan worden opgelegd in het geval dat de
verdachte van alle rechtsvervolging
wordt ontslagen. Aan de toe te wijzen
schade ten aanzien van feit 1 zal daarom
geen schadevergoedingsmaatregel worden gekoppeld.
(Opmerking van de redactie: sinds 1 januari 2014 is art. 36f lid 1 Sr gewijzigd.
Het is hierdoor ook mogelijk om bij OVAR
een schadevergoedingsmaatregel op te
leggen, indien de maatregel plaatsing in
een psychiatrisch ziekenhuis (art. 37 Sr)
of TBS (art. 37a Sr) wordt opgelegd: Stb.
2013, 278. Aangenomen moet worden
dat dit alleen geldt bij strafbare feiten die
na 1 januari 2014 zijn gepleegd.)
70.
Rechtbank Gelderland 3 februari
2014, nr. 05/860183-13
Mrs. T.P.E.E. van Groeningen,
M.M.L.A.T. Doll en J.M.J.M. Doon
ECLI:NL:RBGEL:2014:594
(Onevenredige belasting en splitsing
van de vordering; art. 361 lid 3 Sv.
Misbruik kwetsbare positie. Mensenhandel; art. 273f Sr.)
De rechtbank wijst de civiele vordering
van slachtoffer 2 tot een bedrag van €
25.000,- aan materiële schade toe,
waarbij de omvang van de schade door
de rechtbank op basis van de overgelegde stukken - met name de verklaringen
www.slachtofferhulp.nl
van getuige 11 dat het slachtoffer draaide als een “tierelier” en de getuige 7 dat
het slachtoffer gemiddeld tot € 700 tot
800 per week en zelfs in goede weken €
1200,00 tot € 1500,00 verdiende – is begroot op € 250,00 per dag. Gelet op de
periode waarin de mensenhandel heeft
plaatsgevonden en de omstandigheid dat
het slachtoffer niet iedere dag heeft gewerkt, heeft de rechtbank het aantal dagen begroot op 100. Om die reden zal de
rechtbank (€ 250,00 x 100 dagen) €
25.000,00 toewijzen en de vordering
overigens niet-ontvankelijk verklaren.
Een nadere bewijsopdracht is in het
strafproces niet mogelijk is en zou een
onevenredige belasting meebrengen.
Naar maatstaven van billijkheid wordt de
immateriële schade begroot op een bedrag van € 5000,00, nu in deze zaak
geen sprake was van geweld en het om
een relatief kortere periode gaat dan in
de voorbeelden van de Smartengeldgids.
71.
Rechtbank Gelderland 3 februari
2014, nr. 05/720372-13
Mrs. Gerbranda, Welbergen en
Gilhuis
ECLI:NL:RBGEL:2014:595
(Onevenredige belasting; art. 361 lid
3 Sv. Diefstal in vereniging; art. 310
en 311 Sr.)
Slachtoffer heeft zich met een vordering
tot schadevergoeding ten bedrage van €
72.500 als benadeelde partij gevoegd.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting aangevoerd dat dit de waarde is
waarop zij de weggenomen sieraden
schat, verminderd met een bedrag van
€ 7.500 dat de verzekering aan haar
heeft uitgekeerd. De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te
verklaren, daar de vordering niet is onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij
niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu de vordering niet voldoende is
onderbouwd. In een civiele procedure
zou de benadeelde een nadere onder-
5
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
bouwing moeten aandragen of bewijsstukken moeten leveren met betrekking
tot de waarde van de ontvreemde gouden ringen. De rechtbank zou de zaak
ten behoeve daarvan moeten aanhouden
en zij is dan ook van oordeel dat verdere
behandeling van de vordering onevenredig belastend is voor dit strafproces. De
rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom niet‑ontvankelijk
De collega verbalisant 1 is door verdachte gebeten, waardoor hij letsel heeft opgelopen. De rechtbank matigt de vordering tot vergoeding van de immateriële
schade naar billijkheid en wijst deze toe
tot een bedrag van € 50,-. De vordering
is, gelet op het bovenstaande, immers alleen toewijsbaar ten aanzien van het letsel dat verbalisant 1 heeft opgelopen.
verklaren.
72.
Rechtbank Limburg 4 februari 2014,
nr. 03/700418-13
Mrs. J.M.E. Kessels, R.A.J. van Leeuwen en S.V. Pelsser
ECLI:NL:RBLIM:2014:955
(Politie. (Geen letsel, geen) smartengeld; art. 6:106 lid 1 BW. Wederspannigheid, enig lichamelijk letsel
ten gevolge; art. 181 Sr.)
Voor zover de vorderingen zien op het
plegen van verzet bij aanhouding, overweegt de rechtbank dat in gevallen
waarbij geen sprake is van fysiek letsel,
zoals bij verbalisant 2, slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade
kan worden toegekend. Deze gevallen
zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel
6:106 lid 1 BW). Uit het voegingsformulier van verbalisant 2 blijkt niet van enig
fysiek letsel. Wel blijkt dat hij behoorlijk
aangeslagen is door het verzet van verdachte. De rechtbank begrijpt dat verbalisant 2 deze negatieve gevoelens graag
op de dader zou willen verhalen. De wet
stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk
als er sprake is van dusdanig geestelijk
letsel dat dit kan worden aangemerkt als
een aantasting van de persoon. Hiervan
is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft.
Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid
en nervositeit vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Eventuele ernstigere psychische schade is niet aangevoerd. Niet-ontvankelijk in zijn vordering.
www.slachtofferhulp.nl
73.
Rechtbank Limburg 4 februari 2014,
nr. 03/700624-13
Mrs. R.A.J. van Leeuwen, J.M.E. Kessels en S.V. Pelsser
ECLI:NL:RBLIM:2014:956
(Snee door glas in wang. Smartengeld € 5.000; art. 6:106 lid 1 onder b
BW. Zware mishandeling; art. 302
Sr.)
De rechtbank acht wettig en overtuigend
bewezen dat verdachte aan het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(grote snee van circa 8 cm op linker
wang, zelfs door tot in de mondholte),
heeft toegebracht, door deze opzettelijk
met een (kapot) glas in het gezicht te
slaan. Nu de raadsman ook geen verweer
heeft gevoerd tegen toewijzing van een
smartengeld ter hoogte van € 5.000,- zal
de rechtbank daartoe overgaan.
74.
Rechtbank Gelderland 4 februari
2014, nr. 05/901064-12
Mrs. P.C. Quak, C.E. Lagarde en C.
Gerritsen
ECLI:NL:RBGEL:2014:668
(Immateriële schadevergoeding, op
een andere wijze in zijn persoon
aangetast; art. 6:106 lid 1 onder b
BW. Diefstal met braak in vereniging;
art. 310/311 Sr.)
De rechtbank overweegt dat aan de benadeelde partij door de inbraak ook
rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet
in vermogensschade bestaat. De vraag of
de wet in dit geval een grondslag biedt
6
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
voor toekenning aan de benadeelde partij
van smartengeld, beantwoordt de rechtbank bevestigend. Hiertoe overweegt de
rechtbank dat verdachte en/of zijn mededaders de woning van de benadeelde
partij onrechtmatig zijn binnengedrongen
en die vervolgens van onder tot boven
hebben doorzocht. Juist die woning behoort voor de benadeelde partij een veilige, ‘onschendbare’ plaats te zijn. Het
privéleven van de benadeelde partij heeft
in de eigen woning immers zijn basis. In
dit licht bezien hebben verdachte en/of
zijn mededaders met de inbraak een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke
levenssfeer van de benadeelde partij.
Daarmee is naar het oordeel van de
rechtbank sprake van een aantasting in
de persoon ‘op andere wijze’, zoals in art.
6:106 lid 1, aanhef en onder b BW is opgenomen. Rekening houdend met de
aard en de ernst van genoemde inbreuk
en de bedragen die Nederlandse rechters
in vergelijkbare gevallen plegen toe te
kennen, acht de rechtbank toekenning
van een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 350,00 billijk.
75.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6
februari 2014 , nr. 21-001082-13
Mrs. J. Dolfing, K. Lahuis en J.A.A.M.
van Veen
ECLI:NL:GHARL:2014:821
(Gederfde inkomsten. Stagevergoeding. Smartengeld. Seksueel binnendringen 12< leeftijd slachtoffer <16,
meermalen gepleegd; art. 245 Sr.)
De benadeelde partij heeft zich in eerste
aanleg gevoegd met een vordering van €
15.063,00. De vordering is bij het vonnis
waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.531,72. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw
gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Het hof is voor
wat betreft de schade als gevolg van het
wegvallen van het inkomen, van oordeel
dat aannemelijk is dat aangeefster als direct gevolg van de aangifte ter zake de
www.slachtofferhulp.nl
bewezenverklaarde feiten haar opleiding
heeft moeten staken en in een pleeggezin is geplaatst, waardoor haar (stage)inkomen gedurende een aantal maanden volledig is weggevallen terwijl zij
minderjarig was en voor onderhoud mede van verdachte afhankelijk was. Verdachte heeft deze omstandigheden
evenmin gemotiveerd bestreden. Verdachte is tot vergoeding van die schade
gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor wat
betreft het immateriële gedeelte verenigt
het hof zich met het oordeel van de
rechtbank. Wijst toe € 7.063,59 voor
materiële schade en € 2.500,00 voor
immateriële schade.
76.
Rechtbank Limburg 10 februari 2014,
nr. 03/703749-11
Mrs. C.M.W. Nobis, tevens kinderrechter, F.M. van Maanen Winters en
A.M. Schutte
ECLI:NL:RBLIM:2014:1176
(Groepsgeweld; art. 6:166 lid 1 BW.
Hoofdelijkheid; 6:166 lid 2 BW.
Smartengeld, oogmerk om immaterieel nadeel toe te brengen; art. 6:106
lid 1 aanhef onder a BW. Openlijk in
vereniging geweld plegen tegen personen; art. 141 Sr.)
De verdachte heeft samen met enkele
andere personen op de openbare weg, in
de directe omgeving van een uitgaansgelegenheid, de slachtoffers mishandeld.
Hij heeft zonder enige noodzaak bewust
de confrontatie gezocht en de eerste klap
uitgedeeld. Door het door de verdachte
en de zijn mededaders uitgeoefende geweld hebben de slachtoffers letsel opgelopen, in het geval van slachtoffer 1 zelfs
van een zeer ernstig karakter.
Ter terechtzitting is komen vast te staan
dat aan slachtoffer 1 door het bewezen te
verklaren strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Gezien het feit dat de kans op het
toebrengen van deze schade de verdachte had behoren te weerhouden van de
7
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
deelname in de openlijke geweldpleging,
is hij op voet van het bepaalde in art.
166 lid 1 BW, naast de andere leden van
de groep personen die zich schuldig hebben gemaakt aan deze openlijke geweldpleging, voor deze schade aansprakelijk.
Het door de verdachte en de mededaders
tezamen gepleegde geweld had tot oogmerk het toebrengen van pijn en letsel.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:106
lid 1 onder a BW heeft slachtoffer 1
daarom recht op een naar billijkheid vast
te stellen vergoeding van het nadeel dat
niet in vermogensschade bestaat (immateriële schade). Het gevorderde bedrag
inzake immateriële schade van €
4.750,00 komt de rechtbank niet onbillijk
voor en zal door de rechtbank geheel
worden toegewezen. Het gevorderde bedrag aan materiële schade van totaal €
802,35, zal de rechtbank eveneens geheel toewijzen. Aangezien de vergoeding
van deze schade een hoofdelijke verplichting betreft, zal de rechtbank de
vordering van slachtoffer 1 volledig toewijzen door aan de verdachte de verplichting op te leggen deze schade volledig aan de benadeelde te vergoeden.
77.
Rechtbank Gelderland 11 februari
2014, nr. 05/840753-13
Mrs. G.J.M. van Wijk, L.C.P. Goossens
en C. van Linschoten
ECLI:NL:RBGEL:2014:846
(Draagkrachtverweer in verband met
de schadevergoedingsmaatregel; art.
36f Sr. Diefstal met geweld, art.
310/312 Sr.)
Tasjesroof. Slachtoffer (81 jaar) is hierbij
gevallen en heeft een heup gebroken. De
verdediging heeft zich ten aanzien van de
vordering gerefereerd aan het oordeel
van de rechtbank, maar heeft zich verzet
tegen oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, aangezien verdachte een
beperkt inkomen heeft en vervangende
hechtenis het hulpverleningstraject mogelijk zou doorkruisen. Naar de mening
van de officier van justitie leidt oplegging
www.slachtofferhulp.nl
van de schadevergoedingsmaatregel in
de situatie van verdachte niet evident tot
tenuitvoerlegging van de vervangende
hechtenis en daarmee tot doorkruising
van het behandeltraject van verdachte.
Deze stelt zich op het standpunt dat er te
weinig informatie bestaat over de financiële situatie van verdachte en er mogelijk met verdachte in een latere fase een
betalingsregeling kan worden getroffen.
De rechtbank wijst de vordering in zijn
geheel toe en legt tevens de schadevergoedingsmaatregel op. Daarbij overweegt de rechtbank dat toepassing van
de schadevergoedingsmaatregel in het
voordeel is van de benadeelde partij,
waarbij voor verdachte de mogelijkheid
bestaat om een betalingsregeling te treffen. Daarmee verwerpt de rechtbank het
verweer dat bij voorbaat vaststaat dat
het tot de uitoefening van dwangmiddelen zal komen, omdat verdachte niet in
staat zal zijn tot (volledige) betaling.
78.
Rechtbank Overijssel 11 februari
2014, nr. 08/700056-09
Mrs. S.M.M. Bordenga, G.J. Stoové en
J. Wentink
ECLI:NL:RBOVE:2014:646
(Shockschade; art. 6:106 BW. Uit
brieven van psycholoog, klinisch
psycholoog en huisarts blijkt onvoldoende van een in psychiatrie erkend
ziektebeeld. Verhuiskosten geen
rechtstreekse schade; art. 361 lid 2
onder b Sv. Kosten rechtsbijstand;
art. 592a Sv. O.a. opzettelijke benadeling van de gezondheid meermalen
gepleegd; art. 300 lid 4 Sr. Eenmaal
de dood ten gevolge; lid 3. Meermalen zwaar lichamelijk letsel ten gevolge; lid 2.)
Voormalig neuroloog heeft zijn patiënten
op medisch onverantwoorde wijze behandeld. In één geval heeft dat de dood
tot gevolg gehad. Het slachtoffer heeft
zelfmoord gepleegd. Voor de rechtbank is
vast komen te staan dat bij dat slachtoffer ten gevolge van de mededelingen van
8
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
verdachte omtrent de door hem gestelde
diagnose MSA (in combinatie met
Alzheimer), mededelingen omtrent het
verloop van die ziekte en de inadequate
behandeling, doodsangsten zijn ontstaan.
Uit de verklaring van R, die wordt ondersteund door de verklaring van S, volgt
dat er een rechtstreeks verband bestaat
tussen het handelen en nalaten van verdachte, deze angsten en de door het
slachtoffer gepleegde zelfmoord.
De echtgenoot van het slachtoffer heeft
zich gevoegd als benadeelde partij. De
vordering is niet bestreden voor wat betreft de kosten van de uitvaart, grafbedekking en vergunning, zodat deze kosten, die rechtstreeks het gevolg zijn van
het onder 2 bewezenverklaarde feit voor
toewijzing in aanmerking komen.
Resteert de vordering van schrik- en
shockschade (ex artikel 6:106 BW) €
15.000,= en kosten noodzakelijke verhuizing € 1.247,90 verminderd met een
bedrag van € 181,51 wegens uitkeringen
van levensverzekeringen, zodat resteert
€ 21.584,66.
Met betrekking tot de shockschade stelt
de rechtbank het volgende vast. De brief
van de klinisch psycholoog RR van 22
maart 2000 houdt onder meer in dat de
traumatische ervaring van het aantreffen
van zijn echtgenote benadeelde parten
speelt, maar dat nog niet gesproken kan
worden van een depressieve stemming
en dat rekening gehouden moet worden
met het ontwikkelen van een acute posttraumatische stressstoornis.
De psycholoog TT vermeldt in de brief
van 7 juni 2000 onder meer dat de benadeelde onder behandeling is geweest in
verband met de suïcide van zijn echtgenote om verschijnselen van posttraumatische stress te ondervangen en dat het
contact na enkele gesprekken kon worden afgebouwd. Verder is vermeld dat de
huisarts Seroxat heeft voorgeschreven
ter bestrijding van depressieve klachten.
De brief van huisarts van 8 oktober 2013
houdt, zakelijk weergegeven, in dat bij
benadeelde in 2000 sprake was van een
posttraumatische stressstoornis en dat
hij vanwege depressieve klachten werd
www.slachtofferhulp.nl
behandeld met Seroxat en ondersteunende gesprekken van een psycholoog.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt
uit deze gegevens weliswaar dat het aantreffen van zijn echtgenote voor benadeelde een schokkende ervaring is geweest die geleid heeft tot depressieve
klachten en verschijnselen van een posttraumatische stressstoornis, maar niet
dat die ervaring ook daadwerkelijk heeft
geleid tot een in de psychiatrie erkend
ziektebeeld of anderszins tot zodanig
ernstig geestelijk letsel dat plaats is voor
toekenning van shockschade.
Nader onderzoek naar de aard en ernst
van het door de benadeelde gestelde
geestelijk letsel brengt een onaanvaardbare vertraging van het strafgeding met
zich mee, zodat de benadeelde in zijn
vordering in zoverre niet-ontvankelijk
dient te worden verklaard.
De gevorderde verhuiskosten vormen
geen schade die rechtstreeks in verband
staat met het bewezenverklaarde feit,
aangezien de door verdachte overtreden
strafbepaling niet strekt tot bescherming
van het belang waarin benadeelde stelt
te zijn getroffen, te weten zijn rustig en
ongestoord woongenot.
De benadeelde wordt ook voor wat betreft dit onderdeel in zijn vordering nietontvankelijk verklaard. In totaal zal derhalve een bedrag van € 5.518,27 worden
toegewezen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen
tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en nog zal
maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis, welke kosten op dezelfde wijze als in kantonzaken worden
begroot op twee punten à € 250,- (totaal
€ 500,-). Anders dan de raadsman heeft
betoogd, geldt het toepasselijke liquidatietarief voor kantonzaken in zaken waarin bijstand door een gemachtigde (niet
zijnde een advocaat) wordt verleend en
ziet het tarief op alle al dan niet na indiening van de vordering gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten.
9
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
80.
Rechtbank Den Haag 13 februari
2014, nr. 09/81918213
Mrs. D.M. Thierry, E.A.G.M. van Rens
en E.C.M. Bouman
ECLI:NL:RBDHA:2014:2408
(Verhuizing. Rechtstreekse schade;
art 361 lid 2 onder b. Poging doodslag; art. 287 Sr.)
Verdachte heeft het slachtoffer met een
mes verwond aan zijn hals, wang, hoofd,
buik, rug en handen. Toen het slachtoffer
wist te ontsnappen, heeft verdachte hem
achtervolgd op straat totdat de inmiddels
gewaarschuwde politie hem kon aanhouden. Onderdeel van de vordering benadeelde partij betreft de door slachtoffer
betaalde, maar niet terugontvangen,
borg van één maandhuur voor de huurwoning aan de [straatnaam] in Den
Haag. Grond voor terughouding door de
verhuurder van de betaalde borg is volgens het slachtoffer zijn abrupte vertrek
uit de woning nadat hij uit het ziekenhuis
was ontslagen. Naar het oordeel van de
rechtbank kon van het slachtoffer – gelet
op de gebeurtenissen van 9 augustus
2013 – niet worden verwacht dat hij nog
langer zijn kamer zou bewonen en de opzegtermijn in acht zou nemen. Het verlies van de borg komt dan ook voor rekening van verdachte, aangezien hij er
de oorzaak van was dat het slachtoffer
genoodzaakt was onmiddellijk uit zijn
kamer te vertrekken.
81.
Hoge Raad 18 februari 2014, nr.
12/02626
Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de
Savornin Lohman en Y. Buruma
ECLI:NL:HR:2014:385
Conclusie van A-G Spronken
ECLI:NL:PHR:2013:2469
(Medeplichtigheid in verband met
rechtstreekse schade; art. 361 lid 2
onder b Sv en art. 36f lid 2 Sr. Hoofdelijkheid; art. 6:102 lid 1 BW.)
www.slachtofferhulp.nl
Verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan oplichting. Hij stelt dat onvoldoende verband bestaat tussen zijn handelen en de schade van de benadeelde
partijen. Op grond hiervan zou de schadevergoedingsmaatregel niet (volledig)
toewijsbaar zou zijn. Volgens de A-G
faalt dit middel. Art. 36f lid 2 Sr bepaalt
dat de rechter de maatregel van schadevergoeding kan opleggen indien en voor
zover de verdachte jegens het slachtoffer
naar burgerlijk recht aansprakelijk is
voor de schade die door het strafbare feit
is toegebracht. Voldoende is daarvoor dat
het slachtoffer rechtstreeks schade heeft
geleden ten gevolge van het bewezen
verklaarde feit. Voor zover aan het middel de stelling ten grondslag ligt dat de
bijdrage van verdachte aan de oplichtinghandelingen niet in gelijke mate als
de bijdrage van de dader de grondslag
kan vormen voor vergoeding van door
die oplichting veroorzaakte schade, vindt
het geen steun in het recht. (Zie bijv. HR
9 oktober 2012,
ECLI:NL:HR:2012:BX5554.)
De Hoge Raad casseerde om andere reden. Het middel hoefde daarom geen bespreking.
82.
Rechtbank Limburg 18 februari 2014,
nr. 03/700506-13
Mrs. B.G.L. van der Aa, J. Wöretshofer en C.G.A. Wouters
ECLI:NL:RBLIM:2014:1424
(Smartengeld €12.500; art. 6:106 lid
1 BW. Ingangsdatum wettelijke rente; art. 6:119 lid 1 BW. Seksueel binnendringen bij kind < 12 jaar, gepleegd door vader; art. 244 en art.
248 lid 2 Sr.)
Seksueel misbruik van dochter door vader gedurende een periode van anderhalf
jaar. Het slachtoffer was 10 jaar toen het
misbruik begon. Seksueel binnendringen,
eenmaal met penis anaal en meermalen
penis in de mond geduwd/gebracht.
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 13.180,68 gevorderd,
10
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
bestaande uit € 680,68 aan materiële
schade en € 12.500,- aan immateriële
schade. Zij heeft verzocht de vordering
te verhogen met de wettelijke rente en
de schadevergoedingsmaatregel op te
leggen. De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd, met oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel. De raadsman heeft betoogd dat de vordering voor
wat betreft immateriële schade te hoog
is. Verdachte is financieel niet in staat
deze vordering te betalen. Hij heeft verzocht maximaal een bedrag van
€ 1.500,- toe te kennen aan immateriële
schade. De rechtbank is echter van oordeel dat de gevorderde immateriële
schade ad € 12.500,- alleszins redelijk is.
Zij overweegt daartoe dat het bewezenverklaarde een zeer ernstig feit oplevert,
waarbij de geestelijke en lichamelijke integriteit van een kind ernstig is aangetast. Dat dit reeds tot ernstige psychische
gevolgen heeft geleid is ter zitting gebleken. De moeder van het slachtoffer heeft
namelijk verklaard dat het slachtoffer ten
gevolge van het gebeurde in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. Zij komt
enkel in de weekenden naar huis. Hoe
lang de behandeling gaat duren is nog
niet bekend. Moeder heeft verder verklaard dat zij last heeft van heimwee. Na
het weekend moet zij haar dochter huilend achterlaten in de inrichting. Het
slachtoffer zal, als gevolg van het handelen van verdachte, waarschijnlijk blijvende schade ondervinden. Het gevorderde
bedrag is dan ook reëel en zal geheel
worden toegewezen. De rechtbank legt
ook de gevorderde wettelijke rente op
vanaf de datum dat het laatste misbruik
heeft plaatsgevonden.
83.
Rechtbank Limburg 18 februari 2014,
nr. 03/700404-13
Mrs. J.M.E. Kessels, R.A.J. van Leeuwen en S.V. Pelsser
ECLI:NL:RBLIM:2014:1426
(Eigen schuld; art. 6:102 BW. Onevenredige belasting; art. 361 lid 3
Sv. Poging doodslag; art. 287 Sr.)
www.slachtofferhulp.nl
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 4.944,99, bestaande
uit € 2.444,99 materiële schade en €
2.500,- immateriële schade, beiden als
“voorschot”.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De
verdachte heeft met een grote en zware
bijl geslagen op het hoofd van het
slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer met
de bijl ernstig verwond. Het is geenszins
aan de verdachte te danken dat het
slachtoffer niet aan de gevolgen van het
letsel is overleden. Verdachte wordt veroordeeld tot 12 maanden.
Volgens de rechtbank heeft het slachtoffer zelf in belangrijke mate een rol heeft
gespeeld bij het ontstaan van dit betreurenswaardige voorval. Hij heeft zich geregeld onnodig voor de woning van verdachte opgehouden en ook op andere
wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke
levenssfeer van verdachte en zijn vriendin. Hij is daarbij zo ver gegaan dat in
kort geding een straatverbod tegen hem
is gevraagd. Omdat het slachtoffer beterschap beloofde heeft verdachte de dagvaarding weer ingetrokken. Het slachtoffer heeft zich echter niet aan zijn woord
gehouden. De incidenten zijn weer doorgegaan met het onderhavige voorval als
triest dieptepunt. Een en ander komt op
de rechtbank over als een situatie waarbij het slachtoffer zijn ex vriendin en/of
verdachte aan het stalken was en zich
hierbij niet liet tegenhouden door de
dreiging van een rechtszaak. De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van
de rechtbank daarom een onevenredige
belasting van het strafgeding op. Uit het
dossier komt immers genoegzaam naar
voren dat de benadeelde partij ook een
eigen aandeel in het geheel heeft gehad.
Hoe dit eigen aandeel van de benadeelde
partijen bij het bepalen van de hoogte
van de schadevergoeding tot uitdrukking
dient te komen, acht de rechtbank iets
dat in een civiele procedure ter beoordeling van de burgerlijke rechter moet
staan. Daarom zal de benadeelde partij
11
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
niet ontvankelijk worden verklaard in zijn
vordering.
(Opmerking van de redactie. Verdachte is
blijkbaar door de stalking van het slachtoffer tot wanhoop gedreven. De rechtbank is van mening dat daarom een korting op het schadevergoedingsbedrag
(waarschijnlijk) moet worden toegepast,
maar vindt dat te ingewikkeld om te beoordelen in de strafprocedure. Daar staat
echter tegenover dat verdachte excessief
geweld heeft gebruikt, met ernstig letsel
als gevolg. Een serieuze poging doodslag.
Had de rechtbank in dit geval niet toch
een gedeelte van de vordering kunnen
toewijzen?)
84.
Rechtbank Limburg 19 februari 2014,
nr. 03/700627-13
Mrs. E.B.A. Ferwerda, P.H.M. Kuster
en A.M. Schutte
ECLI:NL:RBLIM:2014:1456
(Immateriële schade; art. 6:106 lid 1
BW. Poging zware mishandeling; art.
302 Sr.)
Verdachte probeerde zich aan een verkeerscontrole te onttrekken. Uiteindelijk
had een politieagent (slachtoffer) verdachte door het portierraampje van zijn
auto had vastgepakt. De verdachte is
met zijn auto met toenemende snelheid
weggereden, terwijl een deel van het lichaam van de agent door het geopende
portierraam naar binnen stak. Zijn arm
zat aanvankelijk vast, maar is op tijd losgeraakt. Van deze gebeurtenis heeft het
slachtoffer nog maanden last gehad.
Daarnaast heeft het slachtoffer in zijn
toelichting bij de door hem ingediende
vordering tot schadevergoeding aangegeven dat zijn rechter bovenarm door het
bewezenverklaarde feit blauw was en onder de striemen zat.
Met betrekking tot de gevorderde (immateriële) schade overweegt de rechtbank
dat in gevallen waarbij geen sprake is
van fysiek letsel, slechts in een beperkt
aantal gevallen immateriële schade kan
www.slachtofferhulp.nl
worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd, te weten in
artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
De benadeelde partij heeft in dit geval
fysiek letsel opgelopen als gevolg van de
door de verdachte gepleegde poging tot
zware mishandeling. De rechtbank acht
voor de pijn die de benadeelde partij
dientengevolge heeft geleden en het letsel dat hij daarbij heeft opgelopen, naar
redelijkheid en billijkheid, een immateriele schadevergoeding van € 250,00 op
zijn plaats.
Voorts blijkt uit de vordering dat de poging tot zware mishandeling een behoorlijke impact heeft gehad op de benadeelde partij. De rechtbank begrijpt dat de
benadeelde partij ook deze negatieve gevoelens op de dader wil verhalen. De wet
stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk
indien sprake is van dusdanig geestelijk
letsel dat dit kan worden aangemerkt als
een aantasting van de persoon. Hiervan
is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft.
Gevoelens van angst, machteloosheid en
onrust vallen niet onder het bereik van
het wetsartikel. Eventuele ernstigere
psychische schade is de rechtbank niet
gebleken. De rechtbank zal de vordering
voor het meerdere dan ook afwijzen.
(Opmerking van de redactie: Er lijkt wel
iets af te dingen op de wijze van vaststelling van het smartengeld door de
rechtbank. De rechtbank maakt onderscheid tussen de letselschade en het
daarbij behorende smartengeld en het
overige psychische letsel. Verhaal van
het psychisch letsel is volgens de rechtbank alleen dan mogelijk indien sprake is
van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan
worden aangemerkt als een aantasting
van de persoon. Dit is onjuist. Wanneer
sprake is van letsel mogen alle gevolgen
worden meegewogen in de vaststelling
van de omvang van de schade naar billijkheid. Het psychische letsel kan dus,
ook als dit geen zelfstandige grond zou
zijn voor smartengeld, worden meege-
12
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
wogen bij de vaststelling van de omvang
van de schade. Vgl. bijv. J. Candido e.a.
Slachtoffer en de rechtspraak, Den Haag:
Rvdr/Lovs 2013, p. 127.)
85.
Rechtbank Noord-Holland 20 februari
2014, nr. 15/703201-13
Mrs. L.J. Saarloos, L. Boonstra en N.
Cuvelier, rechters,
ECLI:NL:RBNHO:2014:1428
(Geen rechtstreekse schade; art. 361
lid 2 onder a Sv. Diefstal met braak
en afpersing; art. 311, art. 312 en
art. 317 Sr.)
Uit het vonnis blijkt dat bij een woningoverval slachtoffers (echtpaar) zijn bedreigd en beroofd. Hun vorderingen zijn
gedeeltelijk toegewezen. De derde benadeelde partij is naar moet worden aangenomen hun dochter. Zij vordert ook materiële en immateriële schadevergoeding.
Hiertegen voert de verdediging het verweer dat het strafbare feit hier artikel
312 Sr is, diefstal met geweld. De benadeelde partij is niet in aanraking geweest
met verdachten, ze heeft ze zelfs niet
eens gezien. Ze voelt zich wel slachtoffer,
maar is geen slachtoffer in de zin van artikel 51a Sv. De vordering moet daarom
worden afgewezen. De rechtbank volgt
dit verweer. Zij overweegt als volgt. In
de strafrechtelijke procedure is voorzien
in het instellen van een civielrechtelijke
vordering. Deze uitzonderlijke rechtsingang heeft echter een beperkt bereik:
een vordering kan alleen worden ingesteld door slachtoffers van strafbare feiten. Het moet bovendien gaan om schade die een rechtstreeks gevolg is van het
strafbare feit. In de Memorie van Toelichting is bij de invoering van deze bepaling
(artikel 51a Sv) het volgende opgemerkt:
“Volgens dit artikel kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een
strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering voegen in het strafproces (…). Van
rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door
www.slachtofferhulp.nl
de overtreden strafbepaling wordt beschermd”.
Hierin heeft de Wet ter versterking van
de positie van het slachtoffer geen verandering gebracht. Het bewezenverklaarde feit betreft diefstal met braak en
afpersing; door bedreiging met geweld is
een geldbedrag afgegeven. De beschermde belangen zijn de eigendom
(het vermogen) van het slachtoffer en de
persoonlijke vrijheid. Vaststaat dat verdachten niets van deze benadeelde partij
hebben gestolen of haar iets hebben afgeperst. Ook staat vast dat zij haar niet
met geweld hebben bedreigd. Dat betekent dat deze benadeelde partij in de onderhavige strafrechtelijke procedure niet
kan worden ontvangen in haar vordering;
de wet biedt daarvoor geen mogelijkheid.
Daarmee is niet beslist dat de verdachten
niet aansprakelijk zouden kunnen zijn
voor deze schade. Het is echter aan de
burgerlijke rechter om die aansprakelijkheid vast te stellen.
86.
Rechtbank Noord-Holland 20 februari
2014, nr. 15/703150-13
Mrs. L.J. Saarloos, L. Boonstra en N.
Cuvelier
ECLI:NL:RBNHO:2014:1410
(Verlies arbeidsvermogen. Onevenredige belasting; art. 361 lid 3 Sv.
Overval in woning in vereniging; art.
311 en 312 Sr.)
Slachtoffer 1 heeft gesteld dat hij een
aantal dagen niet heeft kunnen werken
als gevolg van het meewerken aan het
verrichte politieonderzoek. Hij heeft het
verlies aan arbeidsvermogen zelf geschat
op € 4.887,90. Daarbij heeft hij een zestal facturen overgelegd, waaruit eerdere
in rekening gebrachte bedragen aan opdrachtgevers blijken. De verdediging
heeft deze post gemotiveerd betwist.
De stelling van de benadeelde partij dat
hij een aantal dagen niet beschikbaar is
geweest voor zijn normale werkzaamheden acht de rechtbank voldoende onderbouwd. Zonder een nadere onderbouwing
13
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
is echter niet duidelijk hoeveel dagen inkomsten de benadeelde partij precies
heeft misgelopen, welke opdrachten dat
betrof en wat de winstmarge is van de
misgelopen omzet. Door het ontbreken
van deze gegevens is het voor de rechtbank niet mogelijk om deze schade vast
te stellen. Wel kan de rechtbank een begroting maken van het bedrag dat de benadeelde partij in ieder geval is misgelopen. Bij wijze van schatting zal de
rechtbank dat bedrag bepalen op
€ 500,00. Voor het overige deel zou een
nadere bewijslevering noodzakelijk zijn.
Dat zou echter een onevenredige belasting van dit strafproces meebrengen.
87.
Rechtbank Amsterdam 21 februari
2014, nr. 13/656502-12
Mrs. F.M. Wieland, F.M.S. Requisizione en B.C. Langendoen
ECLI:NL:RBAMS:2014:735
(Processtukken door slachtoffer bij
media beland. Verstrekking processtukken; art. 51b lid 1 Sv. Geen onzorgvuldig handelen OM; art. 359a
Sv. Openlijke geweldpleging; art.
141 Sr. Ernstige mishandeling; art.
302 Sr.)
De rechtbank stelt voorop dat niet gebleken is dat de politie of het Openbaar Ministerie het dossier aan de media hebben
verstrekt. Wel is het zo dat het KRO televisieprogramma ‘[titel 1]’ op enig moment de beschikking over het dossier
heeft gekregen door de verstrekking
daarvan door [persoon 1]. Dit is niet een
omstandigheid die -in het kader van artikel 359a Sv- aan het Openbaar Ministerie
kan worden toegerekend. Een slachtoffer
heeft ingevolge artikel 51b Sv immers
recht op kennisneming van het dossier.
Niet gezegd kan worden dat het Openbaar Ministerie, door een afschrift van
het dossier aan het slachtoffer te verstrekken, onzorgvuldig heeft gehandeld.
Voor zover het verwijt zich richt op de
afgifte van het dossier door het slachtoffer aan de pers kan worden gezegd dat
www.slachtofferhulp.nl
alhoewel verstrekking van een strafdossier aan de media in voorkomende gevallen een negatieve uitwerking zou kunnen
hebben op een strafproces, niet gebleken
is dat dit in de onderhavige strafzaak het
geval is geweest. Het programma [titel
1] heeft zich met name negatief uitgelaten over het strafrechtelijk onderzoek in
deze zaak en niet gebleken is dat de uitzending de negatieve media-aandacht
voor verdachte heeft vergroot.
Burgerlijke rechter
88.
Rechtbank Midden-Nederland 5 februari 2014, nr. C-16-334929 - HA
ZA 13-26
Mr. J. Sap
ECLI:NL:RBMNE:2014:418
(Geen shockschade. Geen affectieschade. Geen verplaatste schade.
Geen vergoeding van immateriële of
materiële schade van ouders van
misbruikte kinderen. Art. 6:106 en
6:107 BW. Art. 8 EVRM.)
Bij vonnis van 31 augustus 2012 is gedaagde voor het meermaals plegen van
ontucht gedurende meerdere jaren van
de drie kinderen van eisers strafrechtelijk
veroordeeld tot een gevangenisstraf van
drie jaar waarvan een jaar voorwaardelijk. Tevens is gedaagde veroordeeld tot
het betalen van schadevergoeding wegens studievertraging en smartengeld
aan ieder van de drie kinderen van eisers. De ouders vorderen nu hun eigen
schade in deze procedure. Achtereenvolgens worden de verschillende vorderingen afgewezen.
Shockschade wordt afgewezen omdat
niet aan het confrontatievereiste is voldaan. De Hoge Raad heeft in het Viltarrest benadrukt dat het confrontatievereiste niet terzijde mag worden gesteld of
mag worden afgezwakt vanwege de aard
of ernst van de normschending.
Tegen de achtergrond van hetgeen de
Hoge Raad in het Taxibus-arrest en in
14
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
het Vilt-arrest heeft overwogen ten aanzien van affectieschade en het recht op
familie- en gezinsleven als neergelegd in
artikel 8 EVRM, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde affectieschade
ook niet op grond van artikel 8 EVRM kan
worden toegewezen. Dat eisers als gevolg van de gepleegde ontucht waardoor
de kinderen van eisers zijn gekwetst,
verdriet ondervindt betekent niet dat dit
als zodanig een inbreuk op het recht op
eerbiediging van familie- en gezinsleven
behelst. Daarnaast heeft de Hoge Raad
overwogen dat het toekennen van schadevergoeding weliswaar mede kan worden gezien als een erkenning van en genoegdoening voor het verdriet van
hetgeen kinderen is aangedaan, maar dat
dat er niet toe kan bijdragen dat eisers in
staat wordt gesteld overeenkomstig de
strekking van artikel 8 EVRM een normaal gezinsleven te leiden.
Ook de vordering tot materiële schade
wordt door de rechtbank afgewezen. Alleen de in de betreffende artikelen (art.
6:106 - 6:108 BW) genoemde derden
recht hebben op vergoeding van schade,
en wel beperkt tot de materiële schadeposten als in die artikelen genoemd,
waarbij het irrelevant is of de aansprakelijke partij (ook) ten opzichte van de derde onrechtmatig heeft gehandeld. In zoverre is de vordering van eisers niet
toewijsbaar waar dit onderdeel als eigen
schade gevorderd wordt. Als zogenaamde verplaatste schade is het gevorderde
op grond van artikel 6:107 BW enkel
toewijsbaar voor zover het betreft kosten
die eisers ten behoeve van de kinderen
hebben gemaakt en die de kinderen, als
zij die kosten zelf zouden hebben gemaakt, van de aansprakelijke partij hadden kunnen vorderen.
Eisers vorderen een vergoeding voor opgenomen vakantiedagen/vrije tijd, omdat
de kinderen hen als ouders nodig hadden
door hun aanwezigheid, steun, begeleiding, het bieden van gevoelens van veiligheid en door het tonen van hun liefde
en affectie in woord en gebaar. Hiermee
is een inkomensderving gemoeid van €
16.707,60 inclusief BTW.
www.slachtofferhulp.nl
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge
Raad komt het verlies van vakantiedagen
in het geval dat ouders hun kinderen bezoeken in het ziekenhuis, waarmee gelijk
te stellen is het er voor de kinderen zijn
in de thuissituatie, niet voor vergoeding
in aanmerking, omdat het vermogensschade (van de ouders) betreft die niet
als door de kinderen geleden schade kan
worden aangemerkt. Redengevend daarvoor is dat het niet normaal en gebruikelijk is dat professionele, betaalde hulpverleners worden ingeschakeld om de
kinderen te bezoeken c.q. bij hen te zijn.
Dit onderdeel van de vordering zal de
rechtbank dan ook afwijzen.
Ook de schade die voortvloeit uit het verlies van het commissariaat betreft inkomensderving welke niet voor vergoeding
in aanmerking komt. Ook hier betreft het
geen (verplaatste) schade die door de
kinderen is geleden. Dit geldt ook voor
de kosten die [eisers] heeft gevorderd
onder de noemer overige kosten. De
rechtbank merkt daarbij ten aanzien van
de kostenpost extra huishoudelijke hulp
op dat deze slechts vergoedbaar is indien
de gekwetste als gevolg van het letsel
niet langer in staat is de desbetreffende
werkzaamheden zelf te verrichten. Niet is
gesteld of gebleken dat de kinderen
van[eisers] huishoudelijke taken verrichtten.
89.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch 25 februari 2014, nr. HD 200.133.465_01
Mrs. H.A.W. Vermeulen, P.M.A. de
Groot-van Dijken en C.E.C.J. Ponsioen
ECLI:NL:GHSHE:2014:537
(Hoger beroep na afwijzing van vordering benadeelde partij in eerste
aanleg; art. 421 lid 4 Sv. Hoger beroepgrens €1.750; art 332 Rv. Vermeerdering vordering in hoger beroep; art. 130 jo art 353 Rv en art.
421 lid 3 Sv.)
15
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89
Appellant is slachtoffer van een zware
mishandeling (verwonding van het gezicht met bierglas). Het slachtoffer vordert als benadeelde partij € 3.680,63
waarvan € 3.000 immaterieel. De materiële schade wordt toegewezen en de
immateriële wordt tot € 2.000 toegewezen en voor het overige afgewezen.
Blijkbaar is er in de strafzaak geen hoger
beroep ingesteld. Het slachtoffer stelt
daarom zelf beroep in bij het Hof (afdeling civiel) op grond van art. 421 lid 4 Sv.
In hoger beroep vordert het slachtoffer €
4.705,00 voor immateriële schade.
Het hof oordeelt als volgt. Partijen kunnen op grond van artikel 332 Rv van een
in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger
beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te
beslissen niet meer beloopt dan €
1.750,00. De meervoudige strafkamer
van de rechtbank heeft beslist over de
door appellant gevorderde schadevergoeding van in totaal € 3.680,63, zodat,
nu niet de hele schadevergoeding is toegewezen, appellant kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. De gehele vordering ligt ter beoordeling aan het hof
voor, met dien verstande dat appellant,
nu geïntimeerde geen incidenteel appel
heeft ingesteld, door het instellen van
het hoger beroep niet minder kan krijgen
dan in eerste aanleg is toegewezen.
Vervolgens is de vraag aan de orde of
appellant ook kan worden ontvangen in
zijn vordering, voor zover hij die in hoger
beroep heeft vermeerderd. Het hof is van
oordeel dat artikel 421 lid 3 Rv, dat bepaalt dat een benadeelde partij wier vordering in eerste aanleg geheel of gedeeltelijk is afgewezen, zich binnen de
grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep kan voegen, indien in de
strafzaak door de verdachte of het OM is
geappelleerd, zich niet leent voor analoge
toepassing. Ter onderbouwing van dit
oordeel verwijst het hof naar het arrest
van het gerechtshof Arnhem van 23 december 2003,
ECLI:NL:GHARN:2003:AP1406 (r.o. 3.6–
3.8), waarin dit hof met verwijzing naar
de wetsgeschiedenis tot de conclusie
www.slachtofferhulp.nl
komt dat door de wetgever is aanvaard
dat de samenhang tussen de civiele procedure en de strafzaak wordt prijsgegeven in geval van een appèl uit hoofde
van art 421 lid 4 Sv.
Op grond van het bepaalde in artikel 130
lid 1 Rv in verbinding met artikel 353 Rv,
is appellant bevoegd in hoger beroep zijn
eis of de gronden daarvan te veranderen
of vermeerderen, tenzij deze eiswijziging
in strijd zou zijn met de eisen van een
goede procesorde.
Appellant is in zijn vordering - ook voor
zover hij deze heeft vermeerderd - ontvankelijk in zijn hoger beroep.
16