Jurisprudentiebulletin 2014, aflevering 3 Nummers: 63 – 89 Colofon In het Jurisprudentiebulletin van Slachtofferhulp Nederland (JBS) wordt jurisprudentie verzameld die van belang kan zijn voor de juridische dienstverlening aan slachtoffers. De uitspraken worden geparafraseerd en samengevat weergegeven. Voor de oorspronkelijke tekst dient de uitspraak te worden geraadpleegd. (Oude) nummers van het JBS zijn te vinden via: www.slachtofferhulp.nl/Algemeen/Slachtofferzorg/Jur isprudentiebulletin/ U kunt het JBS via e-mail toegestuurd krijgen door een berichtje te sturen aan [email protected]. De redactie heeft altijd belangstelling voor (niet gepubliceerde) uitspraken die in het JBS zouden kunnen worden opgenomen. Redactie: mr. A.H. Sas Contact: [email protected] Zie ook: www.slachtofferhulp.nl/ Ten geleide In dit bulletin zijn uitspraken opgenomen die in februari 2014 op www.rechtspraak.nl zijn verschenen. In dit bulletin vier uitspraken, nrs. 63, 66, 67, 70, over schadevergoeding in mensenhandelzaken, gedwongen prostitutie. Met wisselend succes. Een opvallende uitspraak is nr. 74, waarin de Rb. Gelderland smartengeld toekent bij een inbraak, waarbij het huis van onder tot boven is doorzocht. Door de inbraak is een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Dit is een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b BW is opgenomen. Nr. 89 is een civiel hoger beroep van het slachtoffer (art. 421 lid 4 Sv), nadat de vordering benadeelde partij van immateriële schade gedeeltelijk was afgewezen door de strafrechter in eerste aanleg. Het hof beslist 1) de gehele vordering ligt ter beoordeling aan het hof voor, met dien verstande dat appellant (nu geïntimeerde geen incidenteel appel heeft ingesteld) door het instellen van het hoger beroep niet minder kan krijgen dan in eerste aanleg is toegewezen; 2) dat de vordering in hoger beroep mag worden vermeerderd, zoals dat in het civiele recht mag. Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 Slachtoffer in het strafproces 63. Rechtbank Amsterdam 9 januari 2014, nr. 13/708082-12 Mrs. H.P. Kijlstra, S.J. Riem en M.J. Alink ECLI:NL:RBAMS:2014:453 (Mensenhandel, uitbuiting, gedwongen prostitutie; art. 273f lid 1 sub 1 Sr. Splitsing vordering; art. 51f lid 3 en art. 361 lid 3 Sv. Schatting art. 6:97 BW.) De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden materiële schade van € 122.400,- en van immateriële schade van € 5.000,- ingediend. Het dossier biedt volgens de rechtbank onvoldoende houvast voor het bepalen van de precieze periode waarin slachtoffer 1 schade heeft geleden. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de behandeling van de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en verklaart slachtoffer 1 daarom voor dit deel niet-ontvankelijk in haar vordering. Wel wijst de rechtbank het gevorderde voorschotbedrag van € 5.000,- voor immateriële schade toe. Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de bij slachtoffer 1 ontstane immateriële schade. Zoals in haar vordering is verwoord, heeft zij psychische problemen opgelopen. De benadeelde partij (slachtoffer 3) heeft een vordering tot vergoeding van geleden materiële schade van € 12.200,- en van immateriële schade van € 7.500,ingediend. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de door slachtoffer 3 geleden materiële schade dient te vergoeden. De rechtbank gaat met de officier van justitie uit van een pleegperiode van 9 mei tot en met 1 september 2011. Slachtoffer 3 verklaart bij de politie op 3 juli 2012 dat zij zes dagen in de week werkte. De rechtbank gaat uit van een bedrag van € 100,- per gewerkte dag. Op grond van het voorgaande acht de ge- www.slachtofferhulp.nl vorderde materiële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 10.000 ,-. De benadeelde partij is voor het overige nietontvankelijk in haar vordering. Door haar handelen heeft verdachte ook een bijdrage geleverd aan de bij slachtoffer 3 ontstane immateriële schade. De rechtbank acht het gevorderde voorschotbedrag van € 7.500,- toewijsbaar. 64. Rechtbank Midden-Nederland 23 januari 2014, nrs. 16.659883-13 en 13.144960-11 Mrs. K.G. van de Streek, A. van Holten en C.A. de Beaufort ECLI:NL:RBMNE:2014:383 (Eigen schuld: 6:101 BW. Onevenredige belasting; art. 361 lid 3 Sv. Mishandeling; art. 300 Sr.) Caféruzie. Slachtoffer scheldt verdachte uit. Nadat verdachte meermalen probeerde om een gevecht te voorkomen zijn ze naar buiten gegaan. Toen heeft verdachte aangever drie à vier maal met zijn vuisten geslagen, waardoor aangever viel en hem tegen het hoofd geschopt. De rechtbank vindt behandeling en beoordeling van de vordering benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu aan de zijde van de benadeelde partij mogelijk sprake is van (een bepaalde mate van) eigen schuld. 65. Gerechtshof 's-Hertogenbosch 27 januari 2014, nr. 20-000480-13 Mrs. M. Rutgers, N.J.M. Ruyters en J.H.M. Westenbroek ECLI:NL:GHSHE:2014:155 (Intrekking of gedeeltelijke intrekking vordering benadeelde partij? Art. 421 lid 2 en lid 3 Sv. Mishandeling van kind; art. 304 Sr. Bedreiging; art. 285 Sr.) In een in hoger beroep aan de stukken toegevoegde brief van de advocaat van de benadeelde partij van 29 november 2 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 2013 staat onder meer vermeld: “Cliënte wenst haar vordering te verlagen met een bedrag van € 75,00 aangezien partijen reeds afspraken hebben gemaakt verband houdende met de lopende civiele kwesties die partijen thans nog verdeeld houden.” Het hof is van oordeel dat de inhoud van deze brief niet eenduidig is ten aanzien van de handhaving van de vordering in hoger beroep. Onduidelijk is of de oorspronkelijke vordering wordt verlaagd van € 150,-- tot € 75,--, dan wel - mede gelet op de toelichting in die brief met betrekking tot het gemaakt hebben van afspraken verband houdend met de lopende civiele kwesties - of de in eerste aanleg toegewezen vordering met € 75,-- wordt verlaagd tot nihil. De benadeelde partij noch haar advocaat zijn ter terechtzitting in hoger beroep verschenen om hieromtrent duidelijkheid te verschaffen. Naar het oordeel van het hof zou aanhouding van de behandeling van de strafzaak om dienaangaande duidelijkheid te verkrijgen, mede gelet op de omvang van de eventueel resterende vordering (maximaal € 75,--), een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Niet ontvankelijk. 66. Rechtbank Noord-Holland 30 januari 2014, nr. 14/810345-12 Mrs. Ph. Burgers, C.A.M. van der Heijden en D.G.M. van den Hoogen ECLI:NL:RBNHO:2014:1051 (Mensenhandel,uitbuiting, gedwongen prostitutie; art. 273f lid 1 sub 1 Sr. Wijze van voegen, verhogen vordering vóór requisitoir; art. 51g lid 1 en lid 3 Sv. Vertegenwoordiging door een advocaat; art. 51c lid 2 Sv.) De ingediende vordering materiële schade bestaat uit: gederfde inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden ad € 98.000,en de immateriële schade ad € 10.000,-. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting toegelicht dat de hoogte van de vordering, gelet op de nadere omschrijving van de tenlastelegging www.slachtofferhulp.nl als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten aanzien van de materiële schade dient te worden verhoogd tot een bedrag van € 332.000,-, uitgaande van de periode van 1 oktober 2006 tot 20 maart 2009, waarbij de benadeelde partij zes maanden in Hongarije verbleef, in totaal derhalve een periode van 23 maanden. De verdediging heeft betoogd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu de vordering niet door haarzelf, doch door een gemachtigde is ondertekend. De rechtbank overweegt dat nu de raadsvrouw ter terechtzitting verklaard heeft uitdrukkelijk gemachtigd te zijn slachtoffer 2 als benadeelde partij te vertegenwoordigen, ontbreekt de noodzaak voor een handtekening van de benadeelde partij op het voegingsformulier (art. 51 c lid 2 Sv). De benadeelde partij kan derhalve worden ontvangen in haar vordering. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 244.400,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank gaat daarbij in beginsel uit van de bewezenverklaarde periode te weten 19 oktober 2006 tot en met 20 maart 2009, zijnde 884 dagen. De rechtbank stelt de gemiddelde verdiensten voor de prostitutiewerkzaamheden naar redelijkheid en billijkheid, mede gelet op de verklaring van slachtoffer 2 over haar verdiensten en eerdere gerechtelijke uitspraken hieromtrent, op € 400,- netto per gewerkte dag. Volgens de verklaring van de benadeelde partij verbleef zij eens in de 3 maanden ongeveer 3 weken in Hongarije. Gelet op de bewezenverklaarde periode gaat de rechtbank er vanuit dat de benadeelde partij in die periode negen maanden (273 dagen) in Hongarije heeft verbleven dan wel niet gewerkt heeft. Totaal aantal dagen 611 x € 400,- = € 244.400,-. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. Te- 3 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 vens vergoeding immateriële schade van € 5.000,- 67. Rechtbank Amsterdam 31 januari 2014, nr. 13-708004-12 Mrs. H.P. Kijlstra, C.A.E. Wijnker en S.J. Riem ECLI:NL:RBAMS:2014:366 (Mensenhandel, uitbuiting, gedwongen prostitutie; art. 273f Sr. Splitsing vordering; art. 51f lid 3 en art. 361 lid 3 Sv. Schatting; art. 6:97 BW.) Ten aanzien van de materiële schade heeft slachtoffer 1 een bedrag van € 750,- per dag tot uitgangspunt genomen. De rechtbank overweegt dat een onderzoek naar de opbrengsten van per dag een onevenredige belasting zou vormen voor het strafgeding. De rechtbank gaat daarom uit van het bedrag aan inkomsten per dag dat doorgaans in de jurisprudentie wordt gehanteerd, te weten € 500,-. De rechtbank zal daarbij ook uitgaan van de verklaring van slachtoffer 1 dat zij tot 5 mei 2010 (mede) voor medeverdachte heeft gewerkt met een onderbreking van drie maanden. Zoals de benadeelde partij aanvoert komt hier bij verdachte nog een periode bij, namelijk de periode van 1 januari 2008 tot 22 augustus 2008. De rechtbank bepaalt de materiële schade dan ook op 25 maanden (de periode van 1 januari 2008 tot 5 mei 2010 met een onderbreking van 3 maanden) maal 7 werkdagen per week maal € 500,-- per dag, hetgeen een totaal van € 350.000,-- materiële schade oplevert. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De rechtbank ziet aanleiding om de door slachtoffer 1 gevorderde immateriële schade van € 10.000,-- in zijn geheel toe te wijzen. Voor het deel dat verdachte en zijn medeverdachte gelijkelijk is opgelegd, te weten € 248.000, zal de rechtbank hen hoofdelijk aansprakelijk stellen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van www.slachtofferhulp.nl een deel van de vordering van [slachtoffer/getuige 2] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. Ten aanzien van de materiële schade heeft slachtoffer 2 hanteert de rechtbank eveneens € 500,- per dag tot uitgangspunt. Hetgeen een totaal van € 168.000 betekent. De rechtbank ziet aanleiding om de door slachtoffer 2 gevorderde immateriële schade van € 20.000 in zijn geheel toewijzen. 68. Rechtbank Noord-Holland 31 januari 2014, nr. 15/710433-13 Mrs. I.M. Nusselder, E.J. van Keken en M. Mateman ECLI:NL:RBNHO:2014:1629 (Geen eigen schuld; 6:101 BW. Openlijke geweldpleging; art. 141 Sr.) De verdediging werpt als verweer op dat verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gebroken middenhandsbeentjes van het slachtoffer, omdat dit ook door klappen die door het slachtoffer zelf zijn uitgedeeld kan zijn ontstaan. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen. Er is sprake van groepsaansprakelijkheid bij openlijke geweldpleging en verdachte maakte deel uit van de groep. Er bestaat causaal verband tussen het geweld dat door verdachte en zijn medeverdachten is gepleegd en het breken de middenhandsbeentjes van het slachtoffer. Dat het slachtoffer zich heeft verweerd tegen de aanval door verdachte en zijn medeverdachten maakt niet dat sprake is van eigen schuld. Vergoeding van de immateriële schade ad € 1.050,komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. 4 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 69. Rechtbank Limburg 3 februari 2014, nr. 03/700965-12 Mrs J.S. Holthuis, B.G.L. van der Aa en C.G.A. Wouters ECLI:NL:RBLIM:2014:957 (OVAR en art. 36f lid 1 Sr. Overgangsrecht. Zware mishandeling; art. 302. Poging doodslag; art. 287 Sr.) Ten aanzien van de gevorderde schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank als volgt. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ 2007, 106) volgt dat de schadevergoedingsmaatregel niet kan worden opgelegd in het geval dat de verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen. Aan de toe te wijzen schade ten aanzien van feit 1 zal daarom geen schadevergoedingsmaatregel worden gekoppeld. (Opmerking van de redactie: sinds 1 januari 2014 is art. 36f lid 1 Sr gewijzigd. Het is hierdoor ook mogelijk om bij OVAR een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, indien de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (art. 37 Sr) of TBS (art. 37a Sr) wordt opgelegd: Stb. 2013, 278. Aangenomen moet worden dat dit alleen geldt bij strafbare feiten die na 1 januari 2014 zijn gepleegd.) 70. Rechtbank Gelderland 3 februari 2014, nr. 05/860183-13 Mrs. T.P.E.E. van Groeningen, M.M.L.A.T. Doll en J.M.J.M. Doon ECLI:NL:RBGEL:2014:594 (Onevenredige belasting en splitsing van de vordering; art. 361 lid 3 Sv. Misbruik kwetsbare positie. Mensenhandel; art. 273f Sr.) De rechtbank wijst de civiele vordering van slachtoffer 2 tot een bedrag van € 25.000,- aan materiële schade toe, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken - met name de verklaringen www.slachtofferhulp.nl van getuige 11 dat het slachtoffer draaide als een “tierelier” en de getuige 7 dat het slachtoffer gemiddeld tot € 700 tot 800 per week en zelfs in goede weken € 1200,00 tot € 1500,00 verdiende – is begroot op € 250,00 per dag. Gelet op de periode waarin de mensenhandel heeft plaatsgevonden en de omstandigheid dat het slachtoffer niet iedere dag heeft gewerkt, heeft de rechtbank het aantal dagen begroot op 100. Om die reden zal de rechtbank (€ 250,00 x 100 dagen) € 25.000,00 toewijzen en de vordering overigens niet-ontvankelijk verklaren. Een nadere bewijsopdracht is in het strafproces niet mogelijk is en zou een onevenredige belasting meebrengen. Naar maatstaven van billijkheid wordt de immateriële schade begroot op een bedrag van € 5000,00, nu in deze zaak geen sprake was van geweld en het om een relatief kortere periode gaat dan in de voorbeelden van de Smartengeldgids. 71. Rechtbank Gelderland 3 februari 2014, nr. 05/720372-13 Mrs. Gerbranda, Welbergen en Gilhuis ECLI:NL:RBGEL:2014:595 (Onevenredige belasting; art. 361 lid 3 Sv. Diefstal in vereniging; art. 310 en 311 Sr.) Slachtoffer heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 72.500 als benadeelde partij gevoegd. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting aangevoerd dat dit de waarde is waarop zij de weggenomen sieraden schat, verminderd met een bedrag van € 7.500 dat de verzekering aan haar heeft uitgekeerd. De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, daar de vordering niet is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu de vordering niet voldoende is onderbouwd. In een civiele procedure zou de benadeelde een nadere onder- 5 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 bouwing moeten aandragen of bewijsstukken moeten leveren met betrekking tot de waarde van de ontvreemde gouden ringen. De rechtbank zou de zaak ten behoeve daarvan moeten aanhouden en zij is dan ook van oordeel dat verdere behandeling van de vordering onevenredig belastend is voor dit strafproces. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom niet‑ontvankelijk De collega verbalisant 1 is door verdachte gebeten, waardoor hij letsel heeft opgelopen. De rechtbank matigt de vordering tot vergoeding van de immateriële schade naar billijkheid en wijst deze toe tot een bedrag van € 50,-. De vordering is, gelet op het bovenstaande, immers alleen toewijsbaar ten aanzien van het letsel dat verbalisant 1 heeft opgelopen. verklaren. 72. Rechtbank Limburg 4 februari 2014, nr. 03/700418-13 Mrs. J.M.E. Kessels, R.A.J. van Leeuwen en S.V. Pelsser ECLI:NL:RBLIM:2014:955 (Politie. (Geen letsel, geen) smartengeld; art. 6:106 lid 1 BW. Wederspannigheid, enig lichamelijk letsel ten gevolge; art. 181 Sr.) Voor zover de vorderingen zien op het plegen van verzet bij aanhouding, overweegt de rechtbank dat in gevallen waarbij geen sprake is van fysiek letsel, zoals bij verbalisant 2, slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade kan worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106 lid 1 BW). Uit het voegingsformulier van verbalisant 2 blijkt niet van enig fysiek letsel. Wel blijkt dat hij behoorlijk aangeslagen is door het verzet van verdachte. De rechtbank begrijpt dat verbalisant 2 deze negatieve gevoelens graag op de dader zou willen verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Eventuele ernstigere psychische schade is niet aangevoerd. Niet-ontvankelijk in zijn vordering. www.slachtofferhulp.nl 73. Rechtbank Limburg 4 februari 2014, nr. 03/700624-13 Mrs. R.A.J. van Leeuwen, J.M.E. Kessels en S.V. Pelsser ECLI:NL:RBLIM:2014:956 (Snee door glas in wang. Smartengeld € 5.000; art. 6:106 lid 1 onder b BW. Zware mishandeling; art. 302 Sr.) De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aan het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (grote snee van circa 8 cm op linker wang, zelfs door tot in de mondholte), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een (kapot) glas in het gezicht te slaan. Nu de raadsman ook geen verweer heeft gevoerd tegen toewijzing van een smartengeld ter hoogte van € 5.000,- zal de rechtbank daartoe overgaan. 74. Rechtbank Gelderland 4 februari 2014, nr. 05/901064-12 Mrs. P.C. Quak, C.E. Lagarde en C. Gerritsen ECLI:NL:RBGEL:2014:668 (Immateriële schadevergoeding, op een andere wijze in zijn persoon aangetast; art. 6:106 lid 1 onder b BW. Diefstal met braak in vereniging; art. 310/311 Sr.) De rechtbank overweegt dat aan de benadeelde partij door de inbraak ook rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. De vraag of de wet in dit geval een grondslag biedt 6 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 voor toekenning aan de benadeelde partij van smartengeld, beantwoordt de rechtbank bevestigend. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verdachte en/of zijn mededaders de woning van de benadeelde partij onrechtmatig zijn binnengedrongen en die vervolgens van onder tot boven hebben doorzocht. Juist die woning behoort voor de benadeelde partij een veilige, ‘onschendbare’ plaats te zijn. Het privéleven van de benadeelde partij heeft in de eigen woning immers zijn basis. In dit licht bezien hebben verdachte en/of zijn mededaders met de inbraak een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b BW is opgenomen. Rekening houdend met de aard en de ernst van genoemde inbreuk en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank toekenning van een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 350,00 billijk. 75. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 februari 2014 , nr. 21-001082-13 Mrs. J. Dolfing, K. Lahuis en J.A.A.M. van Veen ECLI:NL:GHARL:2014:821 (Gederfde inkomsten. Stagevergoeding. Smartengeld. Seksueel binnendringen 12< leeftijd slachtoffer <16, meermalen gepleegd; art. 245 Sr.) De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg gevoegd met een vordering van € 15.063,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.531,72. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Het hof is voor wat betreft de schade als gevolg van het wegvallen van het inkomen, van oordeel dat aannemelijk is dat aangeefster als direct gevolg van de aangifte ter zake de www.slachtofferhulp.nl bewezenverklaarde feiten haar opleiding heeft moeten staken en in een pleeggezin is geplaatst, waardoor haar (stage)inkomen gedurende een aantal maanden volledig is weggevallen terwijl zij minderjarig was en voor onderhoud mede van verdachte afhankelijk was. Verdachte heeft deze omstandigheden evenmin gemotiveerd bestreden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor wat betreft het immateriële gedeelte verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank. Wijst toe € 7.063,59 voor materiële schade en € 2.500,00 voor immateriële schade. 76. Rechtbank Limburg 10 februari 2014, nr. 03/703749-11 Mrs. C.M.W. Nobis, tevens kinderrechter, F.M. van Maanen Winters en A.M. Schutte ECLI:NL:RBLIM:2014:1176 (Groepsgeweld; art. 6:166 lid 1 BW. Hoofdelijkheid; 6:166 lid 2 BW. Smartengeld, oogmerk om immaterieel nadeel toe te brengen; art. 6:106 lid 1 aanhef onder a BW. Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen; art. 141 Sr.) De verdachte heeft samen met enkele andere personen op de openbare weg, in de directe omgeving van een uitgaansgelegenheid, de slachtoffers mishandeld. Hij heeft zonder enige noodzaak bewust de confrontatie gezocht en de eerste klap uitgedeeld. Door het door de verdachte en de zijn mededaders uitgeoefende geweld hebben de slachtoffers letsel opgelopen, in het geval van slachtoffer 1 zelfs van een zeer ernstig karakter. Ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan slachtoffer 1 door het bewezen te verklaren strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Gezien het feit dat de kans op het toebrengen van deze schade de verdachte had behoren te weerhouden van de 7 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 deelname in de openlijke geweldpleging, is hij op voet van het bepaalde in art. 166 lid 1 BW, naast de andere leden van de groep personen die zich schuldig hebben gemaakt aan deze openlijke geweldpleging, voor deze schade aansprakelijk. Het door de verdachte en de mededaders tezamen gepleegde geweld had tot oogmerk het toebrengen van pijn en letsel. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 onder a BW heeft slachtoffer 1 daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (immateriële schade). Het gevorderde bedrag inzake immateriële schade van € 4.750,00 komt de rechtbank niet onbillijk voor en zal door de rechtbank geheel worden toegewezen. Het gevorderde bedrag aan materiële schade van totaal € 802,35, zal de rechtbank eveneens geheel toewijzen. Aangezien de vergoeding van deze schade een hoofdelijke verplichting betreft, zal de rechtbank de vordering van slachtoffer 1 volledig toewijzen door aan de verdachte de verplichting op te leggen deze schade volledig aan de benadeelde te vergoeden. 77. Rechtbank Gelderland 11 februari 2014, nr. 05/840753-13 Mrs. G.J.M. van Wijk, L.C.P. Goossens en C. van Linschoten ECLI:NL:RBGEL:2014:846 (Draagkrachtverweer in verband met de schadevergoedingsmaatregel; art. 36f Sr. Diefstal met geweld, art. 310/312 Sr.) Tasjesroof. Slachtoffer (81 jaar) is hierbij gevallen en heeft een heup gebroken. De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft zich verzet tegen oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, aangezien verdachte een beperkt inkomen heeft en vervangende hechtenis het hulpverleningstraject mogelijk zou doorkruisen. Naar de mening van de officier van justitie leidt oplegging www.slachtofferhulp.nl van de schadevergoedingsmaatregel in de situatie van verdachte niet evident tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis en daarmee tot doorkruising van het behandeltraject van verdachte. Deze stelt zich op het standpunt dat er te weinig informatie bestaat over de financiële situatie van verdachte en er mogelijk met verdachte in een latere fase een betalingsregeling kan worden getroffen. De rechtbank wijst de vordering in zijn geheel toe en legt tevens de schadevergoedingsmaatregel op. Daarbij overweegt de rechtbank dat toepassing van de schadevergoedingsmaatregel in het voordeel is van de benadeelde partij, waarbij voor verdachte de mogelijkheid bestaat om een betalingsregeling te treffen. Daarmee verwerpt de rechtbank het verweer dat bij voorbaat vaststaat dat het tot de uitoefening van dwangmiddelen zal komen, omdat verdachte niet in staat zal zijn tot (volledige) betaling. 78. Rechtbank Overijssel 11 februari 2014, nr. 08/700056-09 Mrs. S.M.M. Bordenga, G.J. Stoové en J. Wentink ECLI:NL:RBOVE:2014:646 (Shockschade; art. 6:106 BW. Uit brieven van psycholoog, klinisch psycholoog en huisarts blijkt onvoldoende van een in psychiatrie erkend ziektebeeld. Verhuiskosten geen rechtstreekse schade; art. 361 lid 2 onder b Sv. Kosten rechtsbijstand; art. 592a Sv. O.a. opzettelijke benadeling van de gezondheid meermalen gepleegd; art. 300 lid 4 Sr. Eenmaal de dood ten gevolge; lid 3. Meermalen zwaar lichamelijk letsel ten gevolge; lid 2.) Voormalig neuroloog heeft zijn patiënten op medisch onverantwoorde wijze behandeld. In één geval heeft dat de dood tot gevolg gehad. Het slachtoffer heeft zelfmoord gepleegd. Voor de rechtbank is vast komen te staan dat bij dat slachtoffer ten gevolge van de mededelingen van 8 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 verdachte omtrent de door hem gestelde diagnose MSA (in combinatie met Alzheimer), mededelingen omtrent het verloop van die ziekte en de inadequate behandeling, doodsangsten zijn ontstaan. Uit de verklaring van R, die wordt ondersteund door de verklaring van S, volgt dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het handelen en nalaten van verdachte, deze angsten en de door het slachtoffer gepleegde zelfmoord. De echtgenoot van het slachtoffer heeft zich gevoegd als benadeelde partij. De vordering is niet bestreden voor wat betreft de kosten van de uitvaart, grafbedekking en vergunning, zodat deze kosten, die rechtstreeks het gevolg zijn van het onder 2 bewezenverklaarde feit voor toewijzing in aanmerking komen. Resteert de vordering van schrik- en shockschade (ex artikel 6:106 BW) € 15.000,= en kosten noodzakelijke verhuizing € 1.247,90 verminderd met een bedrag van € 181,51 wegens uitkeringen van levensverzekeringen, zodat resteert € 21.584,66. Met betrekking tot de shockschade stelt de rechtbank het volgende vast. De brief van de klinisch psycholoog RR van 22 maart 2000 houdt onder meer in dat de traumatische ervaring van het aantreffen van zijn echtgenote benadeelde parten speelt, maar dat nog niet gesproken kan worden van een depressieve stemming en dat rekening gehouden moet worden met het ontwikkelen van een acute posttraumatische stressstoornis. De psycholoog TT vermeldt in de brief van 7 juni 2000 onder meer dat de benadeelde onder behandeling is geweest in verband met de suïcide van zijn echtgenote om verschijnselen van posttraumatische stress te ondervangen en dat het contact na enkele gesprekken kon worden afgebouwd. Verder is vermeld dat de huisarts Seroxat heeft voorgeschreven ter bestrijding van depressieve klachten. De brief van huisarts van 8 oktober 2013 houdt, zakelijk weergegeven, in dat bij benadeelde in 2000 sprake was van een posttraumatische stressstoornis en dat hij vanwege depressieve klachten werd www.slachtofferhulp.nl behandeld met Seroxat en ondersteunende gesprekken van een psycholoog. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze gegevens weliswaar dat het aantreffen van zijn echtgenote voor benadeelde een schokkende ervaring is geweest die geleid heeft tot depressieve klachten en verschijnselen van een posttraumatische stressstoornis, maar niet dat die ervaring ook daadwerkelijk heeft geleid tot een in de psychiatrie erkend ziektebeeld of anderszins tot zodanig ernstig geestelijk letsel dat plaats is voor toekenning van shockschade. Nader onderzoek naar de aard en ernst van het door de benadeelde gestelde geestelijk letsel brengt een onaanvaardbare vertraging van het strafgeding met zich mee, zodat de benadeelde in zijn vordering in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De gevorderde verhuiskosten vormen geen schade die rechtstreeks in verband staat met het bewezenverklaarde feit, aangezien de door verdachte overtreden strafbepaling niet strekt tot bescherming van het belang waarin benadeelde stelt te zijn getroffen, te weten zijn rustig en ongestoord woongenot. De benadeelde wordt ook voor wat betreft dit onderdeel in zijn vordering nietontvankelijk verklaard. In totaal zal derhalve een bedrag van € 5.518,27 worden toegewezen. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en nog zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis, welke kosten op dezelfde wijze als in kantonzaken worden begroot op twee punten à € 250,- (totaal € 500,-). Anders dan de raadsman heeft betoogd, geldt het toepasselijke liquidatietarief voor kantonzaken in zaken waarin bijstand door een gemachtigde (niet zijnde een advocaat) wordt verleend en ziet het tarief op alle al dan niet na indiening van de vordering gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten. 9 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 80. Rechtbank Den Haag 13 februari 2014, nr. 09/81918213 Mrs. D.M. Thierry, E.A.G.M. van Rens en E.C.M. Bouman ECLI:NL:RBDHA:2014:2408 (Verhuizing. Rechtstreekse schade; art 361 lid 2 onder b. Poging doodslag; art. 287 Sr.) Verdachte heeft het slachtoffer met een mes verwond aan zijn hals, wang, hoofd, buik, rug en handen. Toen het slachtoffer wist te ontsnappen, heeft verdachte hem achtervolgd op straat totdat de inmiddels gewaarschuwde politie hem kon aanhouden. Onderdeel van de vordering benadeelde partij betreft de door slachtoffer betaalde, maar niet terugontvangen, borg van één maandhuur voor de huurwoning aan de [straatnaam] in Den Haag. Grond voor terughouding door de verhuurder van de betaalde borg is volgens het slachtoffer zijn abrupte vertrek uit de woning nadat hij uit het ziekenhuis was ontslagen. Naar het oordeel van de rechtbank kon van het slachtoffer – gelet op de gebeurtenissen van 9 augustus 2013 – niet worden verwacht dat hij nog langer zijn kamer zou bewonen en de opzegtermijn in acht zou nemen. Het verlies van de borg komt dan ook voor rekening van verdachte, aangezien hij er de oorzaak van was dat het slachtoffer genoodzaakt was onmiddellijk uit zijn kamer te vertrekken. 81. Hoge Raad 18 februari 2014, nr. 12/02626 Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma ECLI:NL:HR:2014:385 Conclusie van A-G Spronken ECLI:NL:PHR:2013:2469 (Medeplichtigheid in verband met rechtstreekse schade; art. 361 lid 2 onder b Sv en art. 36f lid 2 Sr. Hoofdelijkheid; art. 6:102 lid 1 BW.) www.slachtofferhulp.nl Verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan oplichting. Hij stelt dat onvoldoende verband bestaat tussen zijn handelen en de schade van de benadeelde partijen. Op grond hiervan zou de schadevergoedingsmaatregel niet (volledig) toewijsbaar zou zijn. Volgens de A-G faalt dit middel. Art. 36f lid 2 Sr bepaalt dat de rechter de maatregel van schadevergoeding kan opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Voldoende is daarvoor dat het slachtoffer rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. Voor zover aan het middel de stelling ten grondslag ligt dat de bijdrage van verdachte aan de oplichtinghandelingen niet in gelijke mate als de bijdrage van de dader de grondslag kan vormen voor vergoeding van door die oplichting veroorzaakte schade, vindt het geen steun in het recht. (Zie bijv. HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5554.) De Hoge Raad casseerde om andere reden. Het middel hoefde daarom geen bespreking. 82. Rechtbank Limburg 18 februari 2014, nr. 03/700506-13 Mrs. B.G.L. van der Aa, J. Wöretshofer en C.G.A. Wouters ECLI:NL:RBLIM:2014:1424 (Smartengeld €12.500; art. 6:106 lid 1 BW. Ingangsdatum wettelijke rente; art. 6:119 lid 1 BW. Seksueel binnendringen bij kind < 12 jaar, gepleegd door vader; art. 244 en art. 248 lid 2 Sr.) Seksueel misbruik van dochter door vader gedurende een periode van anderhalf jaar. Het slachtoffer was 10 jaar toen het misbruik begon. Seksueel binnendringen, eenmaal met penis anaal en meermalen penis in de mond geduwd/gebracht. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 13.180,68 gevorderd, 10 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 bestaande uit € 680,68 aan materiële schade en € 12.500,- aan immateriële schade. Zij heeft verzocht de vordering te verhogen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsman heeft betoogd dat de vordering voor wat betreft immateriële schade te hoog is. Verdachte is financieel niet in staat deze vordering te betalen. Hij heeft verzocht maximaal een bedrag van € 1.500,- toe te kennen aan immateriële schade. De rechtbank is echter van oordeel dat de gevorderde immateriële schade ad € 12.500,- alleszins redelijk is. Zij overweegt daartoe dat het bewezenverklaarde een zeer ernstig feit oplevert, waarbij de geestelijke en lichamelijke integriteit van een kind ernstig is aangetast. Dat dit reeds tot ernstige psychische gevolgen heeft geleid is ter zitting gebleken. De moeder van het slachtoffer heeft namelijk verklaard dat het slachtoffer ten gevolge van het gebeurde in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. Zij komt enkel in de weekenden naar huis. Hoe lang de behandeling gaat duren is nog niet bekend. Moeder heeft verder verklaard dat zij last heeft van heimwee. Na het weekend moet zij haar dochter huilend achterlaten in de inrichting. Het slachtoffer zal, als gevolg van het handelen van verdachte, waarschijnlijk blijvende schade ondervinden. Het gevorderde bedrag is dan ook reëel en zal geheel worden toegewezen. De rechtbank legt ook de gevorderde wettelijke rente op vanaf de datum dat het laatste misbruik heeft plaatsgevonden. 83. Rechtbank Limburg 18 februari 2014, nr. 03/700404-13 Mrs. J.M.E. Kessels, R.A.J. van Leeuwen en S.V. Pelsser ECLI:NL:RBLIM:2014:1426 (Eigen schuld; art. 6:102 BW. Onevenredige belasting; art. 361 lid 3 Sv. Poging doodslag; art. 287 Sr.) www.slachtofferhulp.nl De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 4.944,99, bestaande uit € 2.444,99 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, beiden als “voorschot”. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft met een grote en zware bijl geslagen op het hoofd van het slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer met de bijl ernstig verwond. Het is geenszins aan de verdachte te danken dat het slachtoffer niet aan de gevolgen van het letsel is overleden. Verdachte wordt veroordeeld tot 12 maanden. Volgens de rechtbank heeft het slachtoffer zelf in belangrijke mate een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van dit betreurenswaardige voorval. Hij heeft zich geregeld onnodig voor de woning van verdachte opgehouden en ook op andere wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte en zijn vriendin. Hij is daarbij zo ver gegaan dat in kort geding een straatverbod tegen hem is gevraagd. Omdat het slachtoffer beterschap beloofde heeft verdachte de dagvaarding weer ingetrokken. Het slachtoffer heeft zich echter niet aan zijn woord gehouden. De incidenten zijn weer doorgegaan met het onderhavige voorval als triest dieptepunt. Een en ander komt op de rechtbank over als een situatie waarbij het slachtoffer zijn ex vriendin en/of verdachte aan het stalken was en zich hierbij niet liet tegenhouden door de dreiging van een rechtszaak. De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van de rechtbank daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. Uit het dossier komt immers genoegzaam naar voren dat de benadeelde partij ook een eigen aandeel in het geheel heeft gehad. Hoe dit eigen aandeel van de benadeelde partijen bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding tot uitdrukking dient te komen, acht de rechtbank iets dat in een civiele procedure ter beoordeling van de burgerlijke rechter moet staan. Daarom zal de benadeelde partij 11 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. (Opmerking van de redactie. Verdachte is blijkbaar door de stalking van het slachtoffer tot wanhoop gedreven. De rechtbank is van mening dat daarom een korting op het schadevergoedingsbedrag (waarschijnlijk) moet worden toegepast, maar vindt dat te ingewikkeld om te beoordelen in de strafprocedure. Daar staat echter tegenover dat verdachte excessief geweld heeft gebruikt, met ernstig letsel als gevolg. Een serieuze poging doodslag. Had de rechtbank in dit geval niet toch een gedeelte van de vordering kunnen toewijzen?) 84. Rechtbank Limburg 19 februari 2014, nr. 03/700627-13 Mrs. E.B.A. Ferwerda, P.H.M. Kuster en A.M. Schutte ECLI:NL:RBLIM:2014:1456 (Immateriële schade; art. 6:106 lid 1 BW. Poging zware mishandeling; art. 302 Sr.) Verdachte probeerde zich aan een verkeerscontrole te onttrekken. Uiteindelijk had een politieagent (slachtoffer) verdachte door het portierraampje van zijn auto had vastgepakt. De verdachte is met zijn auto met toenemende snelheid weggereden, terwijl een deel van het lichaam van de agent door het geopende portierraam naar binnen stak. Zijn arm zat aanvankelijk vast, maar is op tijd losgeraakt. Van deze gebeurtenis heeft het slachtoffer nog maanden last gehad. Daarnaast heeft het slachtoffer in zijn toelichting bij de door hem ingediende vordering tot schadevergoeding aangegeven dat zijn rechter bovenarm door het bewezenverklaarde feit blauw was en onder de striemen zat. Met betrekking tot de gevorderde (immateriële) schade overweegt de rechtbank dat in gevallen waarbij geen sprake is van fysiek letsel, slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade kan www.slachtofferhulp.nl worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd, te weten in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij heeft in dit geval fysiek letsel opgelopen als gevolg van de door de verdachte gepleegde poging tot zware mishandeling. De rechtbank acht voor de pijn die de benadeelde partij dientengevolge heeft geleden en het letsel dat hij daarbij heeft opgelopen, naar redelijkheid en billijkheid, een immateriele schadevergoeding van € 250,00 op zijn plaats. Voorts blijkt uit de vordering dat de poging tot zware mishandeling een behoorlijke impact heeft gehad op de benadeelde partij. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij ook deze negatieve gevoelens op de dader wil verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk indien sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, machteloosheid en onrust vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Eventuele ernstigere psychische schade is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank zal de vordering voor het meerdere dan ook afwijzen. (Opmerking van de redactie: Er lijkt wel iets af te dingen op de wijze van vaststelling van het smartengeld door de rechtbank. De rechtbank maakt onderscheid tussen de letselschade en het daarbij behorende smartengeld en het overige psychische letsel. Verhaal van het psychisch letsel is volgens de rechtbank alleen dan mogelijk indien sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Dit is onjuist. Wanneer sprake is van letsel mogen alle gevolgen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid. Het psychische letsel kan dus, ook als dit geen zelfstandige grond zou zijn voor smartengeld, worden meege- 12 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 wogen bij de vaststelling van de omvang van de schade. Vgl. bijv. J. Candido e.a. Slachtoffer en de rechtspraak, Den Haag: Rvdr/Lovs 2013, p. 127.) 85. Rechtbank Noord-Holland 20 februari 2014, nr. 15/703201-13 Mrs. L.J. Saarloos, L. Boonstra en N. Cuvelier, rechters, ECLI:NL:RBNHO:2014:1428 (Geen rechtstreekse schade; art. 361 lid 2 onder a Sv. Diefstal met braak en afpersing; art. 311, art. 312 en art. 317 Sr.) Uit het vonnis blijkt dat bij een woningoverval slachtoffers (echtpaar) zijn bedreigd en beroofd. Hun vorderingen zijn gedeeltelijk toegewezen. De derde benadeelde partij is naar moet worden aangenomen hun dochter. Zij vordert ook materiële en immateriële schadevergoeding. Hiertegen voert de verdediging het verweer dat het strafbare feit hier artikel 312 Sr is, diefstal met geweld. De benadeelde partij is niet in aanraking geweest met verdachten, ze heeft ze zelfs niet eens gezien. Ze voelt zich wel slachtoffer, maar is geen slachtoffer in de zin van artikel 51a Sv. De vordering moet daarom worden afgewezen. De rechtbank volgt dit verweer. Zij overweegt als volgt. In de strafrechtelijke procedure is voorzien in het instellen van een civielrechtelijke vordering. Deze uitzonderlijke rechtsingang heeft echter een beperkt bereik: een vordering kan alleen worden ingesteld door slachtoffers van strafbare feiten. Het moet bovendien gaan om schade die een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit. In de Memorie van Toelichting is bij de invoering van deze bepaling (artikel 51a Sv) het volgende opgemerkt: “Volgens dit artikel kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering voegen in het strafproces (…). Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door www.slachtofferhulp.nl de overtreden strafbepaling wordt beschermd”. Hierin heeft de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer geen verandering gebracht. Het bewezenverklaarde feit betreft diefstal met braak en afpersing; door bedreiging met geweld is een geldbedrag afgegeven. De beschermde belangen zijn de eigendom (het vermogen) van het slachtoffer en de persoonlijke vrijheid. Vaststaat dat verdachten niets van deze benadeelde partij hebben gestolen of haar iets hebben afgeperst. Ook staat vast dat zij haar niet met geweld hebben bedreigd. Dat betekent dat deze benadeelde partij in de onderhavige strafrechtelijke procedure niet kan worden ontvangen in haar vordering; de wet biedt daarvoor geen mogelijkheid. Daarmee is niet beslist dat de verdachten niet aansprakelijk zouden kunnen zijn voor deze schade. Het is echter aan de burgerlijke rechter om die aansprakelijkheid vast te stellen. 86. Rechtbank Noord-Holland 20 februari 2014, nr. 15/703150-13 Mrs. L.J. Saarloos, L. Boonstra en N. Cuvelier ECLI:NL:RBNHO:2014:1410 (Verlies arbeidsvermogen. Onevenredige belasting; art. 361 lid 3 Sv. Overval in woning in vereniging; art. 311 en 312 Sr.) Slachtoffer 1 heeft gesteld dat hij een aantal dagen niet heeft kunnen werken als gevolg van het meewerken aan het verrichte politieonderzoek. Hij heeft het verlies aan arbeidsvermogen zelf geschat op € 4.887,90. Daarbij heeft hij een zestal facturen overgelegd, waaruit eerdere in rekening gebrachte bedragen aan opdrachtgevers blijken. De verdediging heeft deze post gemotiveerd betwist. De stelling van de benadeelde partij dat hij een aantal dagen niet beschikbaar is geweest voor zijn normale werkzaamheden acht de rechtbank voldoende onderbouwd. Zonder een nadere onderbouwing 13 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 is echter niet duidelijk hoeveel dagen inkomsten de benadeelde partij precies heeft misgelopen, welke opdrachten dat betrof en wat de winstmarge is van de misgelopen omzet. Door het ontbreken van deze gegevens is het voor de rechtbank niet mogelijk om deze schade vast te stellen. Wel kan de rechtbank een begroting maken van het bedrag dat de benadeelde partij in ieder geval is misgelopen. Bij wijze van schatting zal de rechtbank dat bedrag bepalen op € 500,00. Voor het overige deel zou een nadere bewijslevering noodzakelijk zijn. Dat zou echter een onevenredige belasting van dit strafproces meebrengen. 87. Rechtbank Amsterdam 21 februari 2014, nr. 13/656502-12 Mrs. F.M. Wieland, F.M.S. Requisizione en B.C. Langendoen ECLI:NL:RBAMS:2014:735 (Processtukken door slachtoffer bij media beland. Verstrekking processtukken; art. 51b lid 1 Sv. Geen onzorgvuldig handelen OM; art. 359a Sv. Openlijke geweldpleging; art. 141 Sr. Ernstige mishandeling; art. 302 Sr.) De rechtbank stelt voorop dat niet gebleken is dat de politie of het Openbaar Ministerie het dossier aan de media hebben verstrekt. Wel is het zo dat het KRO televisieprogramma ‘[titel 1]’ op enig moment de beschikking over het dossier heeft gekregen door de verstrekking daarvan door [persoon 1]. Dit is niet een omstandigheid die -in het kader van artikel 359a Sv- aan het Openbaar Ministerie kan worden toegerekend. Een slachtoffer heeft ingevolge artikel 51b Sv immers recht op kennisneming van het dossier. Niet gezegd kan worden dat het Openbaar Ministerie, door een afschrift van het dossier aan het slachtoffer te verstrekken, onzorgvuldig heeft gehandeld. Voor zover het verwijt zich richt op de afgifte van het dossier door het slachtoffer aan de pers kan worden gezegd dat www.slachtofferhulp.nl alhoewel verstrekking van een strafdossier aan de media in voorkomende gevallen een negatieve uitwerking zou kunnen hebben op een strafproces, niet gebleken is dat dit in de onderhavige strafzaak het geval is geweest. Het programma [titel 1] heeft zich met name negatief uitgelaten over het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak en niet gebleken is dat de uitzending de negatieve media-aandacht voor verdachte heeft vergroot. Burgerlijke rechter 88. Rechtbank Midden-Nederland 5 februari 2014, nr. C-16-334929 - HA ZA 13-26 Mr. J. Sap ECLI:NL:RBMNE:2014:418 (Geen shockschade. Geen affectieschade. Geen verplaatste schade. Geen vergoeding van immateriële of materiële schade van ouders van misbruikte kinderen. Art. 6:106 en 6:107 BW. Art. 8 EVRM.) Bij vonnis van 31 augustus 2012 is gedaagde voor het meermaals plegen van ontucht gedurende meerdere jaren van de drie kinderen van eisers strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar waarvan een jaar voorwaardelijk. Tevens is gedaagde veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding wegens studievertraging en smartengeld aan ieder van de drie kinderen van eisers. De ouders vorderen nu hun eigen schade in deze procedure. Achtereenvolgens worden de verschillende vorderingen afgewezen. Shockschade wordt afgewezen omdat niet aan het confrontatievereiste is voldaan. De Hoge Raad heeft in het Viltarrest benadrukt dat het confrontatievereiste niet terzijde mag worden gesteld of mag worden afgezwakt vanwege de aard of ernst van de normschending. Tegen de achtergrond van hetgeen de Hoge Raad in het Taxibus-arrest en in 14 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 het Vilt-arrest heeft overwogen ten aanzien van affectieschade en het recht op familie- en gezinsleven als neergelegd in artikel 8 EVRM, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde affectieschade ook niet op grond van artikel 8 EVRM kan worden toegewezen. Dat eisers als gevolg van de gepleegde ontucht waardoor de kinderen van eisers zijn gekwetst, verdriet ondervindt betekent niet dat dit als zodanig een inbreuk op het recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven behelst. Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat het toekennen van schadevergoeding weliswaar mede kan worden gezien als een erkenning van en genoegdoening voor het verdriet van hetgeen kinderen is aangedaan, maar dat dat er niet toe kan bijdragen dat eisers in staat wordt gesteld overeenkomstig de strekking van artikel 8 EVRM een normaal gezinsleven te leiden. Ook de vordering tot materiële schade wordt door de rechtbank afgewezen. Alleen de in de betreffende artikelen (art. 6:106 - 6:108 BW) genoemde derden recht hebben op vergoeding van schade, en wel beperkt tot de materiële schadeposten als in die artikelen genoemd, waarbij het irrelevant is of de aansprakelijke partij (ook) ten opzichte van de derde onrechtmatig heeft gehandeld. In zoverre is de vordering van eisers niet toewijsbaar waar dit onderdeel als eigen schade gevorderd wordt. Als zogenaamde verplaatste schade is het gevorderde op grond van artikel 6:107 BW enkel toewijsbaar voor zover het betreft kosten die eisers ten behoeve van de kinderen hebben gemaakt en die de kinderen, als zij die kosten zelf zouden hebben gemaakt, van de aansprakelijke partij hadden kunnen vorderen. Eisers vorderen een vergoeding voor opgenomen vakantiedagen/vrije tijd, omdat de kinderen hen als ouders nodig hadden door hun aanwezigheid, steun, begeleiding, het bieden van gevoelens van veiligheid en door het tonen van hun liefde en affectie in woord en gebaar. Hiermee is een inkomensderving gemoeid van € 16.707,60 inclusief BTW. www.slachtofferhulp.nl Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het verlies van vakantiedagen in het geval dat ouders hun kinderen bezoeken in het ziekenhuis, waarmee gelijk te stellen is het er voor de kinderen zijn in de thuissituatie, niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het vermogensschade (van de ouders) betreft die niet als door de kinderen geleden schade kan worden aangemerkt. Redengevend daarvoor is dat het niet normaal en gebruikelijk is dat professionele, betaalde hulpverleners worden ingeschakeld om de kinderen te bezoeken c.q. bij hen te zijn. Dit onderdeel van de vordering zal de rechtbank dan ook afwijzen. Ook de schade die voortvloeit uit het verlies van het commissariaat betreft inkomensderving welke niet voor vergoeding in aanmerking komt. Ook hier betreft het geen (verplaatste) schade die door de kinderen is geleden. Dit geldt ook voor de kosten die [eisers] heeft gevorderd onder de noemer overige kosten. De rechtbank merkt daarbij ten aanzien van de kostenpost extra huishoudelijke hulp op dat deze slechts vergoedbaar is indien de gekwetste als gevolg van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten. Niet is gesteld of gebleken dat de kinderen van[eisers] huishoudelijke taken verrichtten. 89. Gerechtshof 's-Hertogenbosch 25 februari 2014, nr. HD 200.133.465_01 Mrs. H.A.W. Vermeulen, P.M.A. de Groot-van Dijken en C.E.C.J. Ponsioen ECLI:NL:GHSHE:2014:537 (Hoger beroep na afwijzing van vordering benadeelde partij in eerste aanleg; art. 421 lid 4 Sv. Hoger beroepgrens €1.750; art 332 Rv. Vermeerdering vordering in hoger beroep; art. 130 jo art 353 Rv en art. 421 lid 3 Sv.) 15 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 3, nummers: 63 - 89 Appellant is slachtoffer van een zware mishandeling (verwonding van het gezicht met bierglas). Het slachtoffer vordert als benadeelde partij € 3.680,63 waarvan € 3.000 immaterieel. De materiële schade wordt toegewezen en de immateriële wordt tot € 2.000 toegewezen en voor het overige afgewezen. Blijkbaar is er in de strafzaak geen hoger beroep ingesteld. Het slachtoffer stelt daarom zelf beroep in bij het Hof (afdeling civiel) op grond van art. 421 lid 4 Sv. In hoger beroep vordert het slachtoffer € 4.705,00 voor immateriële schade. Het hof oordeelt als volgt. Partijen kunnen op grond van artikel 332 Rv van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,00. De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft beslist over de door appellant gevorderde schadevergoeding van in totaal € 3.680,63, zodat, nu niet de hele schadevergoeding is toegewezen, appellant kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. De gehele vordering ligt ter beoordeling aan het hof voor, met dien verstande dat appellant, nu geïntimeerde geen incidenteel appel heeft ingesteld, door het instellen van het hoger beroep niet minder kan krijgen dan in eerste aanleg is toegewezen. Vervolgens is de vraag aan de orde of appellant ook kan worden ontvangen in zijn vordering, voor zover hij die in hoger beroep heeft vermeerderd. Het hof is van oordeel dat artikel 421 lid 3 Rv, dat bepaalt dat een benadeelde partij wier vordering in eerste aanleg geheel of gedeeltelijk is afgewezen, zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep kan voegen, indien in de strafzaak door de verdachte of het OM is geappelleerd, zich niet leent voor analoge toepassing. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst het hof naar het arrest van het gerechtshof Arnhem van 23 december 2003, ECLI:NL:GHARN:2003:AP1406 (r.o. 3.6– 3.8), waarin dit hof met verwijzing naar de wetsgeschiedenis tot de conclusie www.slachtofferhulp.nl komt dat door de wetgever is aanvaard dat de samenhang tussen de civiele procedure en de strafzaak wordt prijsgegeven in geval van een appèl uit hoofde van art 421 lid 4 Sv. Op grond van het bepaalde in artikel 130 lid 1 Rv in verbinding met artikel 353 Rv, is appellant bevoegd in hoger beroep zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of vermeerderen, tenzij deze eiswijziging in strijd zou zijn met de eisen van een goede procesorde. Appellant is in zijn vordering - ook voor zover hij deze heeft vermeerderd - ontvankelijk in zijn hoger beroep. 16
© Copyright 2024 ExpyDoc