Jurisprudentiebulletin 2014, aflevering 11 Nummers: 287 – 307 Colofon In het Jurisprudentiebulletin van Slachtofferhulp Nederland (JBS) wordt jurisprudentie verzameld die van belang kan zijn voor de juridische dienstverlening aan slachtoffers. De uitspraken worden geparafraseerd en samengevat weergegeven. Voor de oorspronkelijke tekst dient de uitspraak te worden geraadpleegd. (Oude) nummers van het JBS zijn te vinden via: www.slachtofferhulp.nl/Algemeen/Slachtofferzorg/Jur isprudentiebulletin/ U kunt het JBS via e-mail toegestuurd krijgen door een berichtje te sturen aan [email protected]. De redactie heeft altijd belangstelling voor (niet gepubliceerde) uitspraken die in het JBS zouden kunnen worden opgenomen. Redactie: mr. A.H. Sas Contact: [email protected] Zie ook: www.slachtofferhulp.nl/ Ten geleide De opgenomen uitspraken zijn in augustus op www.rechtspraak.nl verschenen. In twee zaken besloot de rechtbank, in verband met de positie van het slachtoffer, tot heropening van het onderzoek (nrs. 288 en 295). In beide gevallen lagen de vorderingen benadeelde partij nog bij het OM. In nr. 287 was de rechtbank ook zeer slachtofferminded. Hierbij werd aan meer dan 200 benadeelden in totaal een bedrag van ruim 8 miljoen euro toegekend. De rechtbank overwoog wel dat het ‘net’ geen onevenredige belasting van het strafgeding was. De vorderingen waren met behulp van de FIOD eenvoudig gehouden. De verdachte zou vermogensbestanddelen in de Dominicaanse Republiek hebben. Het wordt CJIB veel succes gewenst met de inning van dit bedrag. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft duidelijkheid geschapen waar de wetgever dat had nagelaten. De verruimde mogelijkheid, die per 1 januari 2014 in werking is getreden, om een schadevergoedingsmaatregel te kunnen opleggen, geldt alleen voor strafbare feiten die op of na 1 januari 2014 zijn gepleegd (nr. 298). Deze verruiming was een voorstel van Slachtofferhulp Nederland. Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 Interessante casus in verband met smartengeld (zonder letsel) is de onder nr. 302 opgenomen discriminatiezaak. Ook zijn twee civiele zaken opgenomen. In nr. 304 wordt de kring van gerechtigden op shockschade door de rechtbank opmerkelijk klein getrokken. Het zijn van een (goede) kennis van het eigenlijke slachtoffer is volgens de rechtbank onvoldoende. Nr. 305 betreft de zaak van de rellen op het strand van Hoek van Holland, waarbij het om groepsaansprakelijk (art. 6:166 BW) van de relschoppers gaat die politieagenten ernstig hadden bedreigd. Slachtoffer in het strafproces 287. Gerechtshof Amsterdam 12 november 2013, nummer 23-003532-11 Mrs. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel, J.D.L. Nuis en P. Greve ECLI:NL:GHAMS:2013:4633 (Meermalen gepleegd: Verduistering; art. 321 Sr & Oplichting; art. 326 Sr. Meer dan 200 benadeelden. Totaal aan schadevergoeding € 8.021.428,62 toegekend, met hulp van de FIOD. “Net” geen onevenredige belasting; art. 361 lid 3 Sv. Draagkrachtverweer schadevergoedingsmaatregel; art. 36f Sr. ) De verdachte heeft zich gedurende een periode van 8 jaren schuldig gemaakt aan ernstige vormen van vermogenscriminaliteit. Hij heeft als feitelijk leidinggever van een rechtspersoon een groot aantal personen opgelicht, dan wel geprobeerd op te lichten en een beleggingsobject aangeboden zonder te beschikken over een daartoe door de AFM verleende vergunning. Daarnaast heeft de verdachte een grote som geld verduisterd en een gewoonte gemaakt van witwassen. Het hof stelt vast dat het merendeel van de benadeelde partijen hun vordering heeft beperkt tot een vergoeding van de netto inleg in de beleggingsobjecten. De op de inleg ontvangen rente-uitkeringen, (geld)opnames en inschrijfkosten voor het AIP maken hier geen deel (meer) van uit. Daarnaast heeft de FIOD alle vorderingen van de benadeelde partijen aan de hand van bankafschriften gecontroleerd op rente-uitkeringen en opnames en – waar dit nog niet reeds was gebeurd – van de vordering afgetrokken. Het hof is van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen nog net geen onevenredige belasting van het strafproces opleveren, nu het uitgangspunt de netto inleg is en het hof over een duidelijk overzicht van de vorderingen van de benadeelde partijen beschikt. www.slachtofferhulp.nl 2 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 In eerste aanleg hebben zich 287 beleggers gevoegd als benadeelde partij. De rechtbank heeft 34 benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. Deze benadeelde partijen hebben zich geen van allen opnieuw in de procedure in hoger beroep gevoegd. Dit betekent dat deze vorderingen niet meer aan de orde zijn in de procedure van het hoger beroep. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de in de bijlage genoemde benadeelde partijen als gevolg van het onder 1 (oplichting) en 2 (verduistering) bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderingen zullen worden toegewezen met inachtneming van het volgende. Het hof zal de vorderingen van de benadeelden partijen toewijzen zoals ook de rechtbank dat heeft gedaan. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte op dit moment in Nederland van een bijstandsuitkering leeft en dat op zijn vermogen in de Dominicaanse Republiek door Justitie conservatoir beslag is gelegd. Daarmee staat het volgens de raadsman op voorhand vast dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het tenuitvoerleggen van de daaraan subsidiair verbonden vervangende hechtenis. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het tweede lid van art. 36f van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter de schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De draagkracht van de verdachte speelt bij de bepaling van de hoogte van het bedrag geen rol. In geval van oplegging van de maatregel bepaalt de rechter de vervangende hechtenis (art. 36f lid 6 (oud) Sr). Niettemin kan het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden voor de rechter reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Slechts in uitzonderlijke gevallen www.slachtofferhulp.nl kan daarvan sprake zijn. Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vast staat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van de vervangende hechtenis. Het hof overweegt dat de verdachte blijkens het dossier op dit moment beschikt over vermogensbestanddelen in de Dominicaanse Republiek. De verdachte heeft noch tijdens het vooronderzoek, noch tijdens de terechtzitting in hoger beroep ten behoeve van de benadeelden afstand gedaan van dat vermogen. Daarnaast valt niet in te zien dat de verdachte in de toekomst niet in staat zou zijn verdiencapaciteit van enige omvang te bereiken en valt niet uit het dossier vast te stellen of al het vermogen van de verdachte al in beeld is bij zijn schuldeisers. Het hof acht daarom geen termen aanwezig om het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten. 288. Rechtbank Midden-Nederland 16 april 2014, nummer 16-652868-13 (Heropening onderzoek) Mrs. P.J.M. Mol, kinderrechter, P.P.C.M. Waarts en B. Vitringa ECLI:NL:RBMNE:2014:3369 (Ten laste gelegd woningoverval, diefstal, joyriding. Heropening onderzoek: na sluiting onderzoek krijgt rechtbank beschikking over de vordering van de - inmiddels overleden benadeelde partij.) Na sluiting is bij de beraadslaging gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en/of diens nabestaanden. De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek kennis genomen van een vordering van de benadeelde partij. 3 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 Voornoemde vordering bevond zich ten tijde van de behandeling ter terechtzitting d.d. 2 april 2014 niet in het dossier van de onderhavige strafzaak. De rechtbank acht het, alvorens eindvonnis te kunnen wijzen, noodzakelijk dat voornoemde vordering ter zitting in aanwezigheid van verdachte, de verdediging, de officier van justitie en de nabestaanden van de benadeelde partij wordt behandeld. Uitsluitend daartoe zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de behandeling voor onbepaalde tijd aanhouden tot een nader te bepalen datum. 289. Rechtbank Gelderland 1 augustus 2014, nummer 05/820109-14 Mrs. D.R. Sonneveldt, P.C. Quak en K.A.M. van Hoof ECLI:NL:RBGEL:2014:4861 (Verkeersovertreding met als gevolg dat het aangereden slachtoffer is overleden; art. 5 WVW. Niet reageren op brieven van verzekeringsmaatschappij door bp. Onevenredige belasting; art. 361 lid 3 Sv. Schadebeperkingsplicht; art. 6:102 BW.) Verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan het – subsidiair bewezen verklaarde – niet laten voorgaan van een voetganger op een voetgangersoversteekplaats. Deze verkeersovertreding heeft een ernstig verkeersongeval tot gevolg gehad, aan de gevolgen waarvan het slachtoffer is overleden. De benadeelde partij heeft gevorderd een bedrag van € 8.972,16, te vermeerderen met executiekosten en met de wettelijke rente over dit bedrag inclusief de executiekosten vanaf 18 juli 2014. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij zich niet leent voor een behandeling in het strafgeding. De verzekeringsmaatschappij van verdachte heeft tot tweemaal toe een brief naar de benadeelde partij gestuurd waarin werd www.slachtofferhulp.nl aangegeven, dat de materiële schade zou worden vergoed. Maar de benadeelde partij heeft niet gereageerd op die brieven. Duidelijk is dat de verzekering van verdachte aansprakelijkheid accepteert, maar de wijze waarop de onderhavige vordering van de benadeelde partij moet worden betrokken in die aansprakelijkheid, is niet duidelijk. De verdediging is van mening dat nader onderzoek naar die verhouding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij dient daarom nietontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank heeft onvoldoende zicht op de verdeling van (vergoeding wegens) de schade van benadeelde tussen de verzekeringsmaatschappij van verdachte enerzijds en de benadeelde partij persoonlijk, anderzijds. Daarenboven dient de rechtbank rekening te houden met de schadebeperkingsplicht van de benadeelde partij, neergelegd in artikel 6:102 BW, nu de benadeelde partij niet heeft gereageerd op de brieven van de verzekeringsmaatschappij van verdachte. Nader onderzoek hiernaar zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom nietontvankelijk worden verklaard. 290. Rechtbank Limburg 5 augustus 2014, nummer 03-659446-13 Mrs. J. Iding, M.B.Th. G. Steeghs en A.M. Schaap-Meulemeester ECLI:NL:RBLIM:2014:6960 (Bedreiging; art. 285 Sr. Zeer ernstige bedreiging met pistool van exechtgenote. Smartengeld €1.500.) Verdachte heeft tijdens een ruzie het slachtoffer (ex-vrouw) bedreigt met een vuurwapen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gehele context waarbinnen deze bedreiging heeft plaatsgevonden, gesproken kan worden van een zeer ernstige bedreiging. Een bedreiging die voor het slachtoffer erg ingrijpend moet zijn geweest. 4 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 Hoe ingrijpend deze bedreiging voor het slachtoffer is geweest blijkt uit het ingediende voegingsformulier benadeelde partij. De benadeelde partij vordert € 1.500,00 smartengeld. De rechtbank acht voldoende causaal verband aanwezig tussen de schade van het slachtoffer en de door verdachte gepleegde bedreiging. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank, dat het gelet op de aard van het bewezenverklaarde, een ervaringsregel is dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank te hoog voor. Zij acht een toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 500,00 alleszins redelijk. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. De rechtbank zal geen schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu deze maatregel slechts kan worden opgelegd in geval van veroordeling van verdachte tot een straf. In het onderhavige geval wordt verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar geacht en zal geen strafoplegging volgen. 291. Rechtbank Oost-Brabant 7 augustus 2014, nummer01/845096-14 Mrs. N.I.B.M. Buljevic, H.A. van Gameren en C.J. Sangers- de Jong ECLI:NL:RBOBR:2014:4787 (Ovar in combinatie met plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis; art. 37 Sr. Geen schadevergoedingsmaatregel; art. 36f lid 1 Sr. Rechtbank past ten onrechte het oude recht toe.) 292. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 augustus 2014, nummer 21-00872213 Mrs. J.D. den Hartog, H. Abbink en R. de Groot ECLI:NL:GHARL:2014:6274 (Mensenhandel (gedwongen prostitutie); art. 273f Sr. Vordering in hoger beroep; art. 421 lid 3 Sv.) Verschillende misdrijven, in januari en februari 2014, gepleegd tijdens een psychose. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden opgelegd. De rechtbank acht de vordering, te weten een bedrag van € 150,- betreffende immateriële schade, in zijn geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict, zijnde 9 februari 2014, tot de dag der algehele voldoening. De vordering is niet weersproken en de gestelde schade staat in causaal verband met het bewezen verklaarde feit 3 onder parketnummer 01/845096-14. www.slachtofferhulp.nl Opmerking van de redactie. Waarschijnlijk gebruikt de rechtbank nog een oud wetboek. Voor strafbare feiten die op of na 1 januari 2014 zijn gepleegd, kan de schadevergoedingsmaatregel ook worden opgelegd in geval van ovar, indien er plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis wordt opgelegd. Zie hierna nr. 298. De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 110.000,00. Niet is verzocht om het toekennen van een voorschot. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij haar oorspronkelijke vordering verhoogd tot een bedrag bestaande uit € 537.000,- aan materiële schade, € 20.000,- aan immateriële schade en € 143,- betreffende kosten rechtsbijstand. De raadsman heeft, zo begrijpt het hof, naar aanleiding van deze verhoging verzocht om een schriftelijke ronde ten einde zijn standpunt hieromtrent nader te onderbouwen. 5 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 Op de voet van artikel 421 lid 3 Sv is een verhoging van de vordering niet mogelijk. Het hof zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor zover deze de grenzen van haar eerste vordering te buiten gaat. Het verzoek van de raadsman om een schriftelijke ronde wordt bijgevolg afgewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de oorspronkelijke vordering zal worden toegewezen. 293. Rechtbank Midden-Nederland 11 augustus 2014, nummer 16/702606-13 Mrs. A. van Maanen, N.E.M. Kranenbroek en V. van Dam ECLI:NL:RBMNE:2014:3441 (Poging doodslag; art. 287 Sr. Bedreiging; art. 285 Sr. Twee messteken, operatie, angst en nachtmerries. Smartengeld € 9.000. Kosten medische informatie.) De verdachte heeft zich op klaarlichte dag en midden op straat schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer twee maal met een mes gestoken. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat sprake is van een steekwond links boven in de buik en een steekwond in de linkerflank. Bij een operatie op 30 september 2013 zijn diverse perforaties van de darmen overhecht. Het slachtoffer is, nadat hij met het mes is gestoken, zwaargewond een restaurant binnen gevlucht. Vervolgens heeft verdachte met het mes in zijn hand het slachtoffer achtervolgd en heeft hij geprobeerd het restaurant waar het slachtoffer was, binnen te komen. Op dat moment moet het slachtoffer doodsangsten hebben uitgestaan. Dat dit voorval een enorme impact op het slachtoffer heeft gehad, blijkt ook uit zijn verklaringen bij www.slachtofferhulp.nl de politie en zijn toelichting op de door hem ingediende vordering benadeelde partij. Vanaf het moment dat het incident heeft plaatsgevonden tot op heden wordt hij hier nog dagelijks, zowel lichamelijk als psychisch, mee geconfronteerd. Het slachtoffer is angstig, heeft last van nachtmerries en voelt zich zelfs in zijn eigen huis niet meer veilig. De vordering van het slachtoffer strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde, te weten een totaalbedrag van € 18.856,-, waarvan € 1.356,- aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de executiekosten en de wettelijke rente. De materiële schade is onderverdeeld in de volgende posten: kleding (€ 950,-), advocaatkosten (€ 143,-), kosten medische informatie (€ 188,39) en reiskosten (€ 75,-). De officier van justitie heeft gevorderd de schadepost ‘kleding’ toe te wijzen tot een bedrag van € 500,-. Alle overige posten aan materiële schade dienen, volgens de officier van justitie, te worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de gevorderde immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 15.000,-. Tevens is gevorderd voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en hierbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast is niet-ontvankelijkheid bepleit, aangezien de vordering, gelet op de rol van aangever zelf bij dit incident, een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt. Subsidiair heeft de verdediging opgemerkt dat het horloge niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat uit het dossier of anderszins niet blijkt dat dit horloge beschadigd zou zijn. Verder heeft de verdediging opgemerkt dat het bedrag aan immateriële schade dat wordt gevorderd substantieel te hoog is. 6 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 In een door de benadeelde partij zelf aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Dordrecht wordt een bedrag toegekend van € 9.617,- aan immateriële schade. In dat geval was ook sprake van ontsiering van het gelaat. In dit geval zou de immateriële schade hooguit kunnen worden vastgesteld tussen € 5.000,- en € 7.000,. De behandeling van de vordering van het slachtoffer, levert volgens de rechtbank geen onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de geleden materiële schade op € 813,39. Dit toegewezen bedrag bestaat uit de volgende posten: - kleding, te weten schoenen (€ 200,-), een broek (€ 80,-), een jas (€ 120,-), een trui (€ 100,-), een T-shirt (€ 40,-) en een boxershort (€ 10,-): € 550,-; - kosten medische informatie: € 188,39; - reiskosten: € 75,-. De rechtbank waardeert de geleden immateriële schade op € 9.000,-. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op € 143,-. 294. Rechtbank Midden-Nederland 12 augustus 2014, nummer 661452-14 Mrs. H.A. Brouwer, J.P.H. van Driel van Wageningen en W. van Gelein Vitringa ECLI:NL:RBMNE:2014:3476 (Zware mishandeling; art. 302 Sr. Trap tegen het hoofd. Dubbele kaakbreuk en gescheurde lip. Psychische problemen. Bewaker. Smartengeld € 3.000. Term “voorschot”.) letsel opgelopen, te weten een dubbele kaakbreuk en een gescheurde lip. Het slachtoffer is inmiddels grotendeels lichamelijk hersteld, maar heeft nog steeds psychische klachten als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Hij werkt als beveiliger bij het Ministerie van Defensie, is normaal gesproken wapendragend, maar mag vanwege zijn psychische situatie momenteel zijn normale werkzaamheden niet uitvoeren. De benadeelde partij vordert een bedrag van in totaal € 4.095,29 als voorschot op een eventueel later toe te kennen schadevergoeding. Dit bedrag bestaat uit € 1.095,29 aan materiële schade, wegens gederfde inkomsten en een bedrag aan immateriële schade van € 3.000,00. De rechtbank overweegt dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het toekennen van een bedrag als voorschot slechts is voorbehouden aan de voorzieningenrechter. De rechtbank beschouwd het gevorderde bedrag dan ook als schade die tot het moment van de terechtzitting door de benadeelde is geleden. Over eventueel daarna nog door te lijden materiële en/of immateriële schade wordt in dit vonnis geen oordeel gegeven. De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan, en waartegen ook geen verweer is gevoerd, dat de benadeelde materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.095,29 wegens gederfde inkomsten. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte immateriële schade heeft geleden, hetgeen blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer. Het op dit punt gevorderde bedrag van € 3.000,00 is in voldoende mate onderbouwd en komt overeen met hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegekend als smartengeld. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot dat bedrag. Ten gevolge van die trap tegen het hoofd heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk www.slachtofferhulp.nl 7 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 Opmerking van de redactie. Het gebruik van de term “voorschot” wekt verwarring. Niet alleen is er de voorschotregeling van art. 36f lid 7 Sr, maar in het burgerlijk recht is een voorschot een voorlopige vaststelling van de te betalen schadevergoeding, die later wordt gevolgd door een definitieve vaststelling. Het definitieve bedrag kan hoger of lager zijn dan het voorschot. In het strafproces echter is de begroting van de omvang van de schade niet voorlopig. Het toegewezen bedrag wordt definitief zodra het strafvonnis, waarvan de beslissing omtrent de schadevergoeding deel uitmaakt, onherroepelijk wordt (zie ook: p. 13 – 14 van de Aanbevelingen civiele vordering en schadevergoedingsmaatregel. Het is daarom misschien onverstandig om de term “voorschot” - zoals hier – te gebruiken voor het gedeelte van de schade dat zich leent voor behandeling in het strafproces, omdat het geen onevenredige belasting van het strafproces vormt (vgl. HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8963). De benadeelde houdt zich hiermee het recht voor om bij de civiele rechter tot een hoger schadebedrag te komen. Het bedrag dat bij de strafrechter wordt gevorderd is bewust laag gehouden, omdat de mogelijkheden om het volledige schadebedrag te onderbouwen in de strafprocedure te beperkt zijn. De vordering is hier door de benadeelde partij gesplitst (art. 51f lid 3 Sv). Ook de civiele rechter volgt deze uitleg (zie: nr. 305). De rechtbank hier kent echter een iets andere betekenis aan het begrip “voorschot” toe. De rechtbank spreekt van schade die tot het moment van de zitting is geleden. Dit is echter niet zoals benadeelde het hier heeft bedoeld. 295. Rechtbank Oost-Brabant 12 augustus 2014, nummer 01/839781-13, 01/820018-14 (Heropening onderzoek) Mrs. P.J.H. van Dellen, H.A. van Gameren en C.J. Sangers- de Jong www.slachtofferhulp.nl ECLI:NL:RBOBR:2014:4893 (Oplichting meermalen gepleegd; art. 326 Sr en/of art. 326a Sr. Heropening van het onderzoek, omdat vorderingen van de benadeelden nog bij OM lagen tijdens behandeling op de zitting.) De strafzaken zijn op de terechtzitting van 29 juli 2014 inhoudelijk behandeld. Op deze terechtzitting zijn onder meer meerdere vorderingen van benadeelde partijen besproken. De voorzitter heeft het onderzoek ter terechtzitting op 29 juli 2014 gesloten. Op 30 juli 2014 heeft de rechtbank kennisgenomen van een groot aantal vorderingen van benadeelde partijen. Blijkens het verhandelde ter zitting van 29 juli 2014 waren de rechtbank, de officier van justitie en de verdediging niet op de hoogte van de indiening van deze vorderingen. Het gaat om 21 vorderingen ingediend in de zaak met parketnummer 01/820018-14. Voorts heeft de rechtbank een gewijzigd voegingsformulier van slachtoffer 29 en een herzien voegingsformulier van slachtoffer 23 ontvangen. De rechtbank is, gelet op de stempel die op deze voegingsformulieren staat, gebleken dat de voegingsformulieren reeds in februari, maart en mei 2014 bij bureau slachtofferhulp van het openbaar ministerie (lees: afdeling slachtofferzorg van het OM) zijn binnengekomen. De rechtbank betreurt het zeer dat deze vorderingen ruimschoots voor de zitting bij het openbaar ministerie zijn binnengekomen, maar niet tijdig aan de rechtbank zijn verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat, nu de bovengenoemde vorderingen van de benadeelde partijen niet ter terechtzitting aan de orde zijn gesteld, het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest. Gelet op deze onvolledigheid en het belang dat de benadeelde partijen hebben bij behandeling van hun vordering ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek zal dienen te worden heropend. 8 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 296. Rechtbank Noord-Holland 13 augustus 2014, nummer 15/713067-13 Mrs. P.H.B. Littooy, H.E.C. de Wit en E.M. ten Bos ECLI:NL:RBNHO:2014:7824 (Verkrachting; art. 242 Sr. Belaging; art. 285b Sr. Smartengeld; € 4.000.) Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig zedenmisdrijf. Hij heeft in de nacht van 31 augustus 2012 op 1 september 2012 zijn ex-vriendin verkracht. Hij heeft hierbij niet geschroomd aanzienlijk geweld te gebruiken en is, ondanks haar verzet, op meerdere manieren seksueel binnengedrongen in haar lichaam. Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van degelijke feiten daarvan nog lange tijd de nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Hier komt bij dat verdachte dit feit heeft begaan in de woning van het slachtoffer zelf. Voorts heeft verdachte zich vanaf het moment van de verkrachting op 1 september 2012 schuldig gemaakt aan belaging van het slachtoffer door haar, ondanks haar verzoeken te stoppen, stelselmatig te bellen, sms- en emailberichten te sturen en zich (heimelijk) in haar tuin en/of nabij haar woning te bevinden. Het slachtoffer heeft veel last en hinder ondervonden van deze inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. Hoe ingrijpend de gevolgen van deze feiten in dit geval zijn geweest, blijkt op indringende wijze uit de ter terechtzitting van 11 oktober 2013 voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering van de benadeelde partij, waaruit naar voren komt dat het slachtoffer nog steeds kampt met psychische en psychosomatische klachten. Het handelen van verdachte, in de combinatie van beide strafbare feiten, heeft bij het slachtoffer langdurige gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Op grond van de thans beschikbare gegevens schat de rechtbank de immateriele schade op minst genomen een bedrag van € 4.000,-. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, ver- www.slachtofferhulp.nl meerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 oktober 2012 (zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode van feit 2) tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de hoogte van dit bedrag acht geslagen op de thans bekende gegevens en vergeleken met min of meer soortgelijke gevallen. 297. Gerechtshof Amsterdam 14 augustus 2014, nummer 23-004758-13 Mrs. D. Radder, W.H. van Benthem en P.F.E. Geerlings ECLI:NL:GHAMS:2014:3331 (Opzetheling; art. 416 Sr. Zodanig nauw verband. Rechtstreekse schade; art. 361 lid 2 onder b Sv.) De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.024,60. De gestelde schade bestaat voor een bedrag van € 124,60 uit materiële schade en voor een bedrag van € 900,00 uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 124,60, bestaande uit materiele schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – conform het vonnis van de rechtbank – op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is voor wat betreft het materiële deel daarvan, maar dat de benadeelde partij nietontvankelijk dient te worden verklaard voor wat betreft het immateriële deel, aangezien de verdachte de straatroof niet heeft gepleegd maar slechts schuldig kan worden bevonden aan de subsidiair tenlastegelegde opzetheling. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ten tijde van de diefstal om de hoek op zijn metgezel stond te wachten, 9 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 dat hij gegil heeft gehoord en dat kort daarop zijn metgezel in de auto terugkeerde en riep: “Rijen, rijen”. Voorts heeft hij verklaard dat hij de tas van het slachtoffer heeft doorzocht en dat hij heeft getracht met de weggenomen pas te pinnen. Uit het dossier blijkt dat het de verdachte is geweest die dezelfde dag de weggenomen mobiele telefoon in gebruik heeft genomen. Het hof is van oordeel dat uit deze feiten en omstandigheden blijkt dat de voorafgaande diefstal met geweld en de bewezenverklaarde opzetheling in zodanig nauw verband met elkaar staan dat het slachtoffer door de opzetheling rechtstreeks materiële schade is toegebracht als bedoeld in de artikelen 51a en 361 lid 2 onder b Sv. Niet is vast komen te staan dat de verdachte van tevoren wist van het door zijn mededader bij de straatroof uitgeoefende geweld, noch dat hij daaraan anderszins enige significante bijdrage heeft geleverd. Op grond van voorgaande is het hof van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het in de zaak met parketnummer 14-700804-11 onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit. De vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 124,60, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof is van oordeel dat het tijdsverloop van de vervolging niet volledig voor rekening van de verdachte dient te komen. Voor het overige is het hof van oordeel dat de gestelde immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien de immateriële schade in een te ver verwijderd verband staat van hetgeen waarvoor de verdachte thans wordt veroordeeld, te weten opzetheling. Gelet hierop zal het hof de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet ontvangen. www.slachtofferhulp.nl 298. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 augustus 2014, nummer 21-00883713 Mrs. J.P. Bordes, P.R. Wery en A.B.A.P.M. Ficq ECLI:NL:GHARL:2014:6385 (Poging moord; art. 289 Sr. Overgangsrecht art. 36f lid 1 (nieuw)Sr, waardoor maatregel ook kan worden opgelegd bij ovar met oplegging TBS of plaatsing psychiatrisch ziekenhuis. Nieuwe lid 1 geldt alleen voor strafbare feiten gepleegd op of na 1 januari 2014.) De verdachte heeft zijn slachtoffer tweemaal met een hamer op het hoofd geslagen. Ten tijde van de aanval was de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar vanwege een psychose. Daarom heeft de rechtbank hem geen gevangenisstraf opgelegd, maar wel de maatregel van TBS met dwangverpleging. Het slachtoffer is een schadevergoeding van €13.905,19 toegekend. De rechtbank heeft geen schadevergoedingsmaatregel opgelegd omdat de verdachte niet wegens het schadeveroorzakende feit is veroordeeld. Volgens de Hoge Raad laten de bewoordingen “wordt veroordeeld” in artikel 36f lid 1 Sr niet toe dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd in het geval de verdachte van alle rechtsvervolging is ontslagen, ongeacht of daarnaast de maatregel van TBS is opgelegd (HR 12 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3233). Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep met aanvulling van het volgende te worden bevestigd. De bevestiging omvat tevens de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. 10 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f lid 1 Sr dient te worden opgelegd nu oplegging van de schadevergoedingsmaatregel sinds 1 januari 2014 ook mogelijk is bij een dader die is ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft zich tegen de oplegging van die maatregel verzet nu oplegging daarvan in strijd is met het bepaalde in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht. Bij Wet van 26 juni 2013 tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof in verband met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer is artikel 36f lid 1 Sr gewijzigd in dier voege dat ook indien een maatregel aan verdachte wordt opgelegd, verdachte de verplichting kan worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer of diens nabestaanden in de zin van artikel 51f lid 2 Sv (Stb 2013, 278). Deze wet is op 1 januari 2014 in werking getreden (Stb. 2013, 336). In voornoemde wet zijn geen bijzondere bepalingen van overgangsrecht opgenomen. De in die wet neergelegde wijziging van artikel 36f lid 1 Sr is een wijziging van materieel strafrechtelijke aard zodat die wijziging niet zonder meer dadelijk na inwerkingtreding van de wet worden toegepast. Naar het oordeel van het hof betreft de wijziging een wijziging in het sanctierecht terwijl deze in werking is getreden na het tijdstip waarop het tenlastegelegde is begaan, te weten op 6 februari 2013. Nu geen sprake is van bijzonder overgangsrecht of van een voor de verdachte gunstigere bepaling dient, gelet op het bepaalde in artikel 1 lid 2 Sr, het recht te worden toegepast zoals dat gold ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde. Het hof zal daarom, conform de rechtbank, geen schadevergoedingsmaatregel opleggen. www.slachtofferhulp.nl Opmerking van de redactie. Voor iedereen die het nog niet door had, legt het Hof het overgangsrecht ten aanzien van de wijziging van art. 36f lid 1 Sr van 1 januari 2014 uit. Door deze wijziging is het ook mogelijk om bij OVAR een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, indien plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (art. 37 Sr) of TBS (art. 37a Sr) wordt bevolen. Zie ook: JBS 2014, afl. 3, nr. 69 en afl. 4, nr. 96. Voor een misslag van de Rb. Oost-Brabant, zie hierboven: nr. 291. Uit de memorie van toelichting (p. 12): “De wijziging in het eerste lid bevat een technische wijziging. De rechter kan een schadevergoedingsmaatregel en een straf opleggen. Gebleken is dat de Hoge Raad reeds enkele malen heeft overwogen dat de bewoordingen van het bestaande artikel 36f, eerste lid, niet toelaten dat aan een verdachte die door de rechter van alle rechtsvervolging wordt ontslagen (bij voorbeeld omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard en met een last op grond van artikel 37 Sr in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgenomen) een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Het betreft hier Hoge Raad 12 oktober 2004, NS 2004/389, en Hoge Raad 25 januari 2005, NS 2005/51. Hetzelfde geldt als de verdachte niet tot gevangenisstraf wordt veroordeeld, maar wel de maatregel tbs met dwangverpleging kan worden opgelegd. Onlangs wees de Rechtbank Breda op 1 maart 2011, rekeninghoudend met deze rechtspraak, een vordering tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel af. Het voorgaande laat onverlet dat bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit de door de benadeelde partij ingediende (civiele) vordering wel kan worden toegewezen. Knelpunt daarbij is dat in deze gevallen de benadeelde partij zelf voor de tenuitvoerlegging van de toegewezen eis moet zorgen. Als naast de toewijzing van de vordering ook een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, neemt het CJIB de inning van de vordering over. Ik acht het wenselijk dat in de wet duidelijkheid wordt verschaft 11 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 over de uitleg van de term van «veroordeeld» in dit artikel, opdat de voorziening van de inning door het CJIB voor de benadeelde partij wordt opengesteld. 299. Rechtbank Gelderland 20 augustus 2014, nummer 05/780009-14 Mrs. L.C.P Goossen, M.F. Gielissen en Y. van Wezel ECLI:NL:RBGEL:2014:5238 (Diefstal in vereniging met geweld; art. 312 Sr. Diverse breuken in het gezicht, w.o. gebroken oogkas. Smartengeld € 1.500.) Samen met een ander heeft verdachte hij het slachtoffer naar een fietstunnel gelokt en daar heeft hij het slachtoffer meermalen in zijn gezicht geslagen, geschopt en getrapt. Het slachtoffer heeft hierdoor diverse breuken in zijn gezicht opgelopen, w.o. een gebroken oogkas. Zij hebben een jas merk Moncler en een identiteitsbewijs, toebehorende aan slachtoffer 1 gestolen. De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade en € 300,- aan materiële schade gevorderd. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde dan wel de materiële posten onvoldoende zijn onderbouwd nu aankoopbonnen ontbreken. Ook de immateriële schade zou onvoldoende zijn onderbouwd, omdat het causale verband tussen de angsten en het gebeuren ontbreekt. Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat een bedrag ten bedrage van € 1.000,aan immateriële schade voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. De rechtbank zal de ter terechtzitting aangepaste vordering van het slachtoffer ten aanzien van de door hem gevorderde materiële schade toewijzen. Het tenlastegelegde feit is bewezen verklaard en de rechtbank acht de gevorderde bedragen www.slachtofferhulp.nl voor de broek en het vest allerzins redelijk en voldoende onderbouwd. Ten aanzien van het door het slachtoffer gevorderde immateriële bedrag overweegt de rechtbank het volgende. Aan het slachtoffer is door het onder feit één bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Hij heeft angstgevoelens overgehouden aan de roofoverval en ondervindt nog pijn aan zijn gezicht in verband met de breuken aan oogkas, neus en kaak. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op een bedrag van € 1.500,-. 300. Rechtbank Midden-Nederland 22 augustus 2014, nummer 16-703246-13 Mrs. P.P.C.M. Waarts, tevens kinderrechter, Z.J. Oosting en J.M. Bruins ECLI:NL:RBMNE:2014:3656 (Verkrachting; art. 242 Sr. Slachtoffer < 12 jaar. Smartengeld € 1.500. Toewijzing van de vordering ten laste van de voogdijinstelling; art. 51g lid 4 en art. 361 lid 5 Sv.) Verdachte heeft op twaalfjarige leeftijd een meisje van tien jaar oud verkracht De verkrachting vond plaats in de wijk waar zowel verdachte als het slachtoffer wonen. Verdachte heeft hierdoor op ernstige wijze de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit schade op zowel korte als langere termijn kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Het feit heeft een enorme impact op het slachtoffer en haar directe omgeving. Haar moeder heeft ter zitting verteld dat het slachtoffer niet meer buiten durfde te spelen omdat zij bang was verdachte tegen te komen en in de weekenden zo min mogelijk thuis probeerde te zijn en 12 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 ergens anders wilde logeren. Het gedrag van het slachtoffer is na 28 november 2013 enorm veranderd; voorheen was zij best zelfstandig, maar nu wil zij altijd weten waar haar ouders zijn. Het slachtoffer krijgt therapie en begint zich na lange tijd thuis en daarbuiten weer redelijk veilig te voelen. Ook slaapt zij weer regelmatig in haar eigen kamer. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 6.381,90, waarvan € 5000,00 ter zake een voorschot op de geleden immateriële schade en € 1.381,90 ter zake van materiële schade. De materiële schade bestaat uit: € 115,50 ter zake kleding, € 773,05 voor de aanschaf van een laptop en telefoon, € 109,35 ter zake Hepatitis B vaccinaties en € 384,00 ter zake reis- en parkeerkosten. Mr. R. Seger heeft ter zitting namens de benadeelde partij gesteld dat de kosten betreffende de laptop met 50% gematigd kunnen worden, nu deze deels voor andere doeleinden wordt gebruikt. De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de vordering van de benadeelde partij in haar geheel, met uitzondering van de gevorderde kosten betreffende de laptop, toe te wijzen. De kosten ten aanzien van de laptop dienen, gelet op de namens de benadeelde partij gegeven toelichting ter zitting, gehalveerd te worden. De verdediging heeft de opgevoerde kosten ter zake kleding, vaccinatie en parkeer- en reiskosten niet betwist. De verdediging acht de kosten gemaakt voor de aanschaf van de laptop en telefoon en de gevorderde immateriële schade onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij dient derhalve voor deze kosten niet ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard. De rechtbank heeft geconstateerd dat de berekening van de opgevoerde parkeeren reiskosten een kennelijke rekenfout bevat, nu het totaal aantal gedeclareerde kilometers (300) is opgeteld bij de gedeclareerde reis- en parkeerkosten: € 84,00 respectievelijk € 34,06. De rechtbank stelt het bedrag betreffende de www.slachtofferhulp.nl reis- en parkeerkosten derhalve op € 118,06. De gevorderde kosten ter zake kleding (€ 115,50), Hepatitis B vaccinaties (€ 109,35) en de reis- en parkeerkosten (€ 118,06), zijn door de verdediging niet betwist, de rechtbank zal deze bedragen derhalve toewijzen. Ten aanzien van de kosten betreffende de aanschaf van een telefoon en een laptop is onvoldoende gebleken van een direct causaal verband met het ten laste gelegde feit. De raadsman heeft een voorschot op de immateriële schade verzocht, nu nog niet duidelijk is of en welke gevolgen het slachtoffer in de toekomst nog zal ondervinden ten gevolge van het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft bij het bepalen van het voorschot betreffende de geleden immateriële schade gelet op enerzijds de ernst van het feit en de daarmee voor het slachtoffer gepaarde gevolgen en anderzijds op de jonge leeftijd van zowel verdachte als het slachtoffer. De rechtbank stelt het voorschot van de door het slachtoffer geleden immateriële schade in redelijkheid vast op € 1.500,00. Voornoemde kosten zijn een rechtstreeks gevolg van het tenlastegelegde feit. Gezien de leeftijd van verdachte acht de rechtbank Stichting NIDOS, die de voogdij heeft over verdachte, op grond van artikel 6:169 BW aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt zodat de rechtbank de vordering tot een bedrag van € 1.842,91 zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 28 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Op grond van artikel 361 lid 5 Sv zal de Stichting NIDOS de betreffende schade moeten vergoeden. Hoewel de rechtbank daarover niet overweegt, legt zij terecht geen schadevergoedingsmaatregel op. De verdachte is immers veroordeeld en niet de voogdijinstelling (art. 36f lid 1 Sr). 13 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 301. Rechtbank Limburg 27 augustus 2014, nummer 03/866329-13 Mrs. P.H.M. Kuster, E.W.A. van den Berg en E.B.A. Ferwerda ECLI:NL:RBLIM:2014:7490 (Ontucht met seksueel binnendringen < 16; art. 245 Sr. Geen vordering van immateriële schade ingediend door benadeelde partij. Officier vordert schadevergoedingsmaatregel voor smartengeld. Rechtbank legt voor € 1.500 smartengeld de schadevergoedingsmaatregel op; art. 36f Sr.) De verdachte heeft bij een 15-jarig meisje ontuchtige handelingen gepleegd die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte was destijds werkzaam als toezichthouder op de middelbare school alwaar het slachtoffer schoolgaande was. Naar algemene ervaringsregels kan dergelijk misbruik grote en langdurige (psychische) gevolgen veroorzaken, voor zowel slachtoffers, als ook voor hun omgeving. De benadeelde partij vordert (slechts) een schadevergoeding van € 11,00 materiële schade. De officier van justitie heeft gevorderd dat de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van materiële schade moet worden toegewezen. Voorts heeft zij gevorderd dat de rechtbank verdachte, op grond van het bepaalde in artikel 36f Sr zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.500,00 ter zake van immateriële schade. De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de gevorderde materiële schade. Zij verzoekt de rechtbank om niet over te gaan tot veroordeling ex artikel 36f Sr van verdachte tot betaling van een bedrag ter zake van immateriële schade. Zij wijst er op dat de benadeelde partij het kennelijk niet nodig heeft geacht om over te gaan tot vordering van een dergelijke schadevergoeding. Bovendien heeft verdachte onvoldoende draagkracht om een dergelijke schadevergoeding te voldoen. www.slachtofferhulp.nl De rechtbank wijst de vordering ook toewijzen tot een bedrag van € 11,00. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Voorts ziet de rechtbank aanleiding om verdachte op grond van artikel 36f Sr te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding ter zake van door het slachtoffer geleden immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat uit de vordering van de benadeelde partij en de onderliggende stukken voldoende blijkt dat door het slachtoffer immateriële schade is geleden. Door de verdediging is niet betwist dat het slachtoffer onder behandeling van een psycholoog is gesteld. De rechtbank stelt deze immateriële schade ex aequo et bono vast op een bedrag van € 1.500,00. De rechtbank zal derhalve ten aanzien van een bedrag van € 1.511,00 de schadevergoedingsmaatregel opleggen. 302. Rechtbank Gelderland 27 augustus 2014, nummer 05/800112-14 Mrs. J.J.H. van Laethem H.C. Naves en N.K. van den Dungen-Dijkstra ECLI:NL:RBGEL:2014:5457 (Opzettelijke discriminatie wegens ras bij de uitoefening van een beroep; art. 137g Sr. Smartengeld € 500. Smartengeld zonder letsel.) Benadeelde heeft via de website ROC.nl gereageerd op de vacature voor een stageplaats bij een bedrijf te Arnhem. Verdachte adviseerde zijn werkgever over het aannemen van kandidaten omdat hij ter zake deskundig is. Nadat verdachte de sollicitatie had doorgestuurd naar zijn werkgever, reageerde deze met ‘laat maar komen’. Verdachte heeft hierop nog een keer naar het CV gekeken en heeft aangever ‘gegoogled’. In de veronderstelling dat hij een e-mail naar zijn werkgever stuurde, stuurde hij een e-mail naar aangever met de tekst: ‘Heb nog even gekeken is niks. Ten eerste een donker gekleurde (neger). 14 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 En op zijn CV weinig tot geen ervaring met computer enz.’ De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.931,67, bestaande uit € 1.250,aan immateriële schade en € 681,67 aan materiële schade. De verdediging heeft primair nietontvankelijkheid bepleit, omdat zij van oordeel is dat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering niet toewijsbaar is, nu zowel de materiële als de immateriële schade onvoldoende zijn onderbouwd. Waar het de reiskosten psycholoog en immateriële schade betreft, is van belang dat daarvoor vereist is dat vast komt te staan dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarover is niets bekend. Daarnaast is niets bekend over de causaliteit tussen de gedragingen van verdachte en de schade die de benadeelde partij heeft. De immateriële schade is daarmee onvoldoende onderbouwd en moet dus worden afgewezen. Waar het betreft de materiële kosten ontbreekt de onderbouwing van het eigen risico. Daarnaast had aangever geen advocaat in de arm hoeven nemen, maar had hij ook genoegen kunnen nemen met Bureau slachtofferhulp. De rechtbank stelt voorop dat slechts schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit in het kader van deze strafrechtelijke procedure in aanmerking komt voor vergoeding. Vaststaat dat aan benadeelde door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks nadeel is toegebracht dat gedeeltelijk uit vermogensschade bestaat en gedeeltelijk uit immateriële schade. Hierna wordt op de afzonderlijke kostenposten ingegaan. Materiële schade Benadeelde heeft aangevoerd dat hij voor onderhavig feit een behandeling heeft gehad door een GZ-psycholoog. Hij heeft dit onderbouwd met een brief van de GZ-psycholoog en een conceptfactuur van januari 2014 ter hoogte van € 453,79. Hij vordert het bedrag van eigen risico van de zorgverzekeraar ad € 360,-. www.slachtofferhulp.nl De rechtbank acht dit bedrag, gelet op deze onderbouwing, toewijsbaar. Benadeelde heeft een vergoeding verzocht van de reiskosten die verband houden met bezoeken aan zijn GZpsycholoog, de politie te Arnhem, de rechtbank en de advocaat. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze kosten weliswaar niet met stukken zijn onderbouwd, maar wel vergoeding in aanmerking komen. Het is aannemelijk dat benadeelde voor een bedrag van € 125,67 kosten heeft moeten maken om zijn psycholoog, de politie, zijn advocaat en de rechtbank te bezoeken. Het betreft een reële kostenpost, die de rechtbank niet bovenmatig voorkomt. De rechtbank zal de civiele vordering van benadeelde dan ook toewijzen tot een bedrag van in totaal € 485,67 aan materiële schade, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de stukken is begroot. Immateriële schade Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit ook rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op € 500,-. De rechtbank zal de vordering ter zake van vergoeding van de immateriële schade voor het overige afwijzen Rechtsbijstand Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 196,-. Het betreft immers de eigen bijdrage van benadeelde, in het kader van de door hem ingeschakelde rechtshulp bij zijn voeging als benadeelde partij in dit strafproces. Deze kostenpost is onderbouwd met een afschrift van de toevoegingsaanvraag bij de Raad voor Rechtsbijstand, waarop de hoogte van de eigen bijdrage staat vermeld. 15 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 Opmerking van de redactie. Een slachtoffer dat zich voegt als benadeelde partij kan hiervoor (gratis) hulp van Slachtofferhulp Nederland vragen. Voor de wat ingewikkeldere vorderingen kan de benadeelde een beroep doen op gefinancierde rechtsbijstand. Handelt het om een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf dan vindt er geen inkomens- of vermogenstoets en wordt er ook geen eigen bijdrage opgelegd. Discriminatie is niet een dergelijk misdrijf, maar er kan wel een “gewone” toevoeging worden aangevraagd voor de rechtsbijstand aan de benadeelde partij. Er vindt dan wel een inkomens- en vermogenstoets plaats. Is het inkomen of vermogen niet te hoog, dan wordt een toevoeging verstrekt. Er wordt dan echter geen eigen bijdrage opgelegd (zie werkinstructie Z110 vordering benadeelde partij in strafproces). Rijst de vraag waarom er in dit geval een eigen bijdrage is opgelegd? (zie ook JBS 2014, afl. 10, nr. 284). 303. Rechtbank Oost-Brabant 28 augustus 2014, nummer 01/865002-14 Mrs. N.I.B.M. Buljevic, H.M. Hettinga en J.M.J. Denie ECLI:NL:RBOBR:2014:5148 (Seksueel misbruik met seksueel binnendringen; art. 244 Sr. Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer negen maanden een zesjarige meisje seksueel misbruikt. Verdachte heeft aldus de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jonge slachtoffer op zeer ernstige wijze geschonden. Het is algemeen bekend dat jonge slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later ernstige nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer op dit moment door het hele gebeuren erg is veranderd. Het slachtoffer is erg onzeker geworden en heeft een laag gevoel van eigenwaarde. De ouders van het slachtoffer merken dat ze veel woede in zich heeft. Verdachte heeft het slacht- www.slachtofferhulp.nl offer door zijn handelen een normale seksuele ontwikkeling ontnomen. Naast de immateriële schade van € 5.000,- is in totaal € 541,93 aan materiele schade gevorderd. Deze materiële kosten betreffen reiskosten, parkeerkosten, boek EMDR, rechtsbijstand en opnemen verlofuren. Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers noch van derde belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. De rechtbank oordeelt overeenkomstig twee arresten van het Gerechtshof Amsterdam van 26 april 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8885 en ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8895) dat het voorgaande meebrengt dat de ouders van de minderjarige benadeelde in de onderhavige strafrechtelijke procedure niet kunnen worden ontvangen in het deel van de vordering dat ziet op de kosten die zij ten behoeve van hun kind hebben gemaakt, die als zogeheten verplaatste schade als bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen. Aangezien het bij een op die bepaling gebaseerde vordering gaat om een vordering van de ouder uit eigen hoofde en niet om een vordering van het kind zelf, staat hier de omstandigheid dat de ouder geen slachtoffer is in de zin van de artikelen 51a en verder van het Wetboek van Strafvordering in de weg aan de ontvankelijkheid van dit gedeelte van de vordering. Dit betekent geenszins dat verdachte niet aansprakelijk zou zijn voor de door de ouder in zoverre gestelde schade, maar dat het aan de burgerlijke rechter is om die aansprakelijkheid vast te stellen. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële kosten van in totaal € 541,93. 16 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 Dit laat onverlet dat verdachte deze gemaakte kosten op vrijwillige basis aan de ouders van het slachtoffer kan vergoeden, nu verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven bereid te zijn deze kosten te vergoeden. De benadeelde is wel ontvankelijk in het gedeelte van de vordering dat ziet op vergoeding van de door het de minderjarige slachtoffer zelf geleden immateriële schade, welke vordering door de ouder als haar wettelijke vertegenwoordiger is ingediend. De rechtbank wijst € 5.000,ter zake van immateriële schade van de minderjarige toe. Burgerlijke rechter 304. Rechtbank Rotterdam 13 augustus 2014, nummer C-10-442266 - HA ZA 14-71 Mr. K.A. Baggerman ECLI:NL:RBROT:2014:6672 (Shockschade. Taxibusarrest. Relativiteit; art. 6:163 BW. Terughoudendheid interpretatie shockschade. Voor shockschade is een nauwere relatie vereist dan het zijn van (goede) kennissen.) Partijen zullen hierna eiser, Allianz en gedaagde2 genoemd worden. Gedaagden zullen tevens gezamenlijk Allianz c.s. genoemd worden. Eiser stelt dat gedaagde2 door het aanrijden van persoon1 ook jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, nu eiser is geconfronteerd met de aanrijding en de ernstige gevolgen daarvan. Hij stelt er aanvankelijk vanuit te zijn gegaan dat persoon1 dood was en in een hevige emotionele shock terechtgekomen te zijn, waardoor bij hem psychisch letsel is ontstaan. Er is sprake van een posttraumatisch stresssyndroom. Eiser lijdt aan slaapproblemen, herbeleving, nachtmerries, vermoeidheid, prikkelbaarheid en www.slachtofferhulp.nl concentratieproblemen. Ten gevolge daarvan heeft hij zijn werkzaamheden en zijn huishoudelijke taken niet althans slechts gedeeltelijk kunnen uitvoeren en is dat nog steeds het geval, aldus eiser. Eiser vordert – kort gezegd - dat de rechtbank voor recht verklaart dat gedaagde2 een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens eiser en Allianz en gedaagde2 hoofdelijk veroordeelt om aan eiser zijn schade te betalen. Voordat het Kindertaxi-arrest was gewezen was het maar de vraag of in de door de Hoge Raad genoemde gevallen wel voldaan was aan het relativiteitsbeginsel, dat inhoudt dat geen verplichting tot schadevergoeding bestaat wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden (artikel 6:163 BW). De betreffende overweging van de Hoge Raad creëert voor dat probleem als het ware een oplossing, maar is in de literatuur – naar het oordeel van de rechtbank terecht – wel als “systeemvreemd” aangemerkt. Dat zo zijnde ziet de rechtbank aanleiding om grote terughoudendheid te betrachten als het erom gaat, de gevallen waarin de door de Hoge Raad geboden mogelijkheid toepassing kan vinden, extensief (ten gunste van derden/niet-direct benadeelden) te interpreteren. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval niet voldaan aan de voorwaarden die de Hoge Raad stelt aan het recht op vergoeding van schade door de confrontatie met een schokkende of traumatische gebeurtenis (doorgaans aangeduid als ‘shockschade’), meer in het bijzonder als het gaat om de aard van de relatie tussen eiser en persoon1 en de ernst van het ongeval dat persoon1 is overkomen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft gesteld dat niet vereist is dat de derde die schadevergoeding vordert een nauwe affectieve relatie met het slachtoffer (de direct benadeelde) heeft of had. Inderdaad is het zo dat de Hoge Raad heeft overwogen “hetgeen zich met name (cursivering rechtbank) zal 17 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond”. Deze formulering laat op zichzelf de mogelijkheid open dat ook anderen dan diegenen die met het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hebben of hadden, aanspraak kunnen maken op vergoeding van schade als genoemd. De rechtbank ziet echter, tegen de achtergrond van de geboden terughoudendheid zoals hiervoor overwogen, geen aanleiding om te oordelen dat de kring van gerechtigden veel ruimer is dan personen die een nauwe affectieve relatie met het slachtoffer hebben of hadden. Door eiser is gesteld dat persoon1 en zijn vrouw één of twee keer per week bij zijn ouders over de vloer komen en een vergelijkbaar aantal keren bij hem. Dit is niet (gemotiveerd) door Allianz c.s. betwist, zodat de rechtbank ervan uit zal gaan dat persoon1 naast een kennis van de ouders van eiser ook een (goede) kennis van eiser is. Daarmee behoort eiser echter nog niet tot de kring van gerechtigden tot het vorderen van vergoeding van schade door de confrontatie met een schokkende of traumatische gebeurtenis zoals door de Hoge Raad bedoeld in het Taxibus-arrest. Daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank, zeer bijzondere omstandigheden daargelaten, een nauwere relatie vereist dan het zijn van (goede) kennissen. De rechtbank betwijfelt niet dat het ongeval dat persoon1 is overkomen voor hem ernstige gevolgen heeft gehad en dat eiser geschokt is door de confrontatie met de aanrijding en de gevolgen daarvan voor persoon1. Dat zo zijnde moet echter worden vastgesteld dat de feiten van deze zaak objectief bezien (aanmerkelijk) minder schokkend van aard zijn dan de feiten die ten grondslag liggen aan Taxibus-arrest en ook de feiten die ten grondslag liggen aan de andere – de rechtbank bekende – na dat arrest gewezen rechterlijke uitspraken waarin vergoeding van schade door de confrontatie met een schokkende of traumatische gebeurtenis is toegekend. www.slachtofferhulp.nl De vorderingen van eiser moeten daarom worden afgewezen. Hetgeen partijen overigens hebben gesteld (bijvoorbeeld betreffende de vraag of eiser door het ongeval ook geestelijk letsel heeft opgelopen dat in rechte kan worden vastgesteld) behoeft geen behandeling. 305. Rechtbank Rotterdam 29 augustus 2014, nummer 1419335 CV EXPL 135974 Mr. K.L. van Zetten, kantonrechter ECLI:NL:RBROT:2014:7209 (Onrechtmatig handelen in groepsverband; art. 6:166 BW. Ontvankelijkheid in verband met eerder toegewezen “voorschot” in de strafzaak. Andere aantasting in de persoon; art. 6:106 lid 2 sub b BW. Zie ook: ECLI:NL:RBROT:2014:7220 en ECLI:NL:RBROT:2014:7217.) Op 22/23 augustus 2009 was op het strand te Hoek van Holland het Dance Festival Veronica Sunset Grooves (hierna: het Festival). Eiser is in zijn functie van agent van politie ingezet voor handhaving van de openbare orde en voor het verlenen van bijstand bij de verkeersregeling van het Festival. Toen op het evenemententerrein van het Festival (op het strand) rellen uitbraken, heeft eiser na een spoedoproep met een aantal collega’s dit terrein betreden. Tijdens de rellen zijn op het evenemententerrein van het Festival politiefunctionarissen belaagd. Gedaagden zijn door de rechtbank voor hun betrokkenheid bij deze rellen in Hoek van Holland allen strafrechtelijk veroordeeld - voor zover hier van belang - wegens openlijke geweldpleging in vereniging jegens personen en een aantal van hen tevens wegens het medeplegen van bedreiging met zware mishandeling. Voor deze traumatische ervaring, die bij eiser ernstige psychische klachten heeft opgeroepen en die zijn persoonlijke stabiliteit heeft verzwakt, 18 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 heeft eiser zich onder behandeling van een psycholoog gesteld. Eiser ervaart na deze behandeling dat hij de gevoelens van angst en onveiligheid nooit helemaal kwijt zal raken. Door hun onrechtmatig handelen in groepsverband in de zin van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn gedaagden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade toebrengende handelingen van elke van de tot die groep behorende personen. Eiser heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van zijn immateriële schade door deze gebeurtenissen in Hoek van Holland, omdat: - de leden van de groep personen op het evenemententerrein van het Festival het oogmerk hadden zodanig nadeel aan eiser en zijn collega’s toe te brengen en - eiser door het handelen van die groep personen in zijn persoon is aangetast. Gelet op de indringende gebeurtenissen en de impact hiervan op eiser kan de immateriële schade in redelijkheid en ook op grond van het Smartengeldboek van de ANWB worden vastgesteld op € 3.500,-. Nu de gedaagden in de strafzaken hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 200,-, resteert te vorderen € 3.300,- (eveneens hoofdelijk). Hierop wordt in mindering gebracht de hierna door schikking betaalde schadevergoeding van een aantal gedaagden. De beoordeling van het geschil De kantonrechter verwerpt het beroep van gedaagden sub 1, 2, 5, 8 en 9 op de niet ontvankelijkheid van eiser in de vordering jegens hen, om reden dat in hoger beroep in hun strafzaak op de vorderingen benadeelde partij niet een voorschot, maar een definitief bedrag is toegewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Eiser heeft zich in de eerste aanleg conform het toenmalige artikel 51a lid 3 Sv gevoegd voor een deel van de vordering. Dat blijkt uit zijn gebruik van de woorden “bij wijze van voorschot”, die de rechtbank overnam. Dat blijkt bijvoorbeeld ook expliciet uit de vermelding in het www.slachtofferhulp.nl strafvonnis van gedaagde sub 1. De toewijzingen daarvan dienen dan ook te worden gezien als strekkend tot vergoeding van een deel van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het bewezenverklaarde feit en die eenvoudig van aard is (zie HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8963, r.o.v. 4.3.). De vordering benadeelde partij is in hoger beroep niet gewijzigd. Dat het hof de toewijzingen in zijn arresten kwalificeert als “een bedrag” en niet, zoals de rechtbank, als “een voorschot”, maakt de aard van de beslissing niet anders. Eiser is dus in zoverre ontvankelijk in zijn vordering. De groepsaansprakelijkheid Artikel 6:166 BW bepaalt dat, indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn, indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. Dit houdt in dat de schade toebrengende onrechtmatige gedragingen uit de groep worden toegerekend aan een ieder in die groep die aan deze gedragingen bijdroeg. Het loutere erbij zijn is onvoldoende voor het vestigen van die aansprakelijkheid, maar een eigen bijdrage aan de groepsgedragingen vestigt wel de aansprakelijkheid voor alle schade toebrengende onrechtmatige gedragingen uit de groep, ongeacht de omvang van de eigen bijdrage. Voor zover de redelijkheid en billijkheid, bijvoorbeeld door het gewicht van ieders bijdrage, een andere verdeling van de aansprakelijkheid meebrengen, is dat een kwestie van onderling verhaal, die eiser niet regardeert. Dit uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de volledige schade als gevolg van het onrechtmatig handelen vanuit de groep blijft ook intact, indien het, zoals hier, gaat om een beperkt aantal personen die aansprakelijk worden gesteld bij een groepshandelen van enkele honderden personen die elkaar ook niet kenden. 19 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 De groep behoeft geen georganiseerd verband te zijn en kan spontaan zijn ontstaan, de groepsleden behoeven elkaar ook niet te kennen. Dit alles raakt ook niet de ontvankelijkheid van eiser in de vordering, zelfs niet, indien aan het wel of niet dagvaarden een selectie ten grondslag zou liggen. Eiser heeft overigens toegelicht dat die keuze uitsluitend is bepaald door het via de strafvervolging hebben kunnen achterhalen van de identiteit. Ook hier geldt dat een eventueel onderling verhaal eiser niet regardeert. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het uit een oogpunt van de civielrechtelijke groepsaansprakelijkheid bij deze rellen in Hoek van Holland om twee groepen: enerzijds de groep betrokken bij het stadium “carrousel” en anderzijds de groep betrokken bij de stadia “treintje” en ”linie”. De incidenten in het stadium “carrousel” vonden plaats op een ander deel van het evenemententerrein en op een ander tijdstip dan de latere stadia en vonden plaats na eerdere ongeregeldheden in het publiek op die plek. Bij “carrousel” ging het om vier agenten in burger, die op eigen kracht het VIP-podium hadden bereikt voordat de “treintjes” daar waren aangekomen. Voor de chaotische en onoverzichtelijke situatie ter plaatse kan slechts worden geoordeeld dat tussen de stadia van enerzijds “carrousel” en anderzijds “treintje”/“linie” de vereiste samenhang uit een oogpunt van groepsvorming ontbreekt. Van gedragingen in groepsverband was dus slechts sprake binnen de afzonderlijke stadia van “carrousel” en “treintje”/“linie”. De immateriële schade Het gaat in dit geval om het aspect aantasting in de persoon. Noodzakelijk, maar ook voldoende is hierbij dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een psychiatrisch ziektebeeld is daarbij niet vereist, maar om van geestelijk letsel te kunnen spreken is onvoldoende een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich persoonlijk gekwetst voelen. De www.slachtofferhulp.nl partij die zich op aantasting van de persoon beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld (zie HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606, r.o.v. 5.2.3 ). Uit de gestelde en niet weersproken feiten en omstandigheden volgt dat eiser en zijn collega’s bij deze strandrellen in Hoek van Holland zijn blootgesteld aan een voor Nederlandse begrippen ongekende agressie jegens politieagenten, van grote groepen mensen. Naar algemene ervaringsregels als bedoeld in artikel 149 Rv is duidelijk dat de tussen partijen vaststaande gewelddadigheden en dreiging die eiser onderging, gericht tegen een kleine en op dat moment kwetsbare groep agenten, op eiser (en zijn collega’s) een diepe onuitwisbare indruk hebben gemaakt die bij eiser hebben geleid tot de bedoelde aantasting in de persoon. Deze gebeurtenissen overstijgen verre het stootje waar een politiefunctionaris bij de uitoefening van diens ambt tegen moet kunnen. Eiser heeft voldoende concrete gegevens gesteld waaruit blijkt dat hij in zijn persoon is aangetast als bedoeld in artikel sub b van artikel 6:106 lid 1 BW. Ter onderbouwing is bij de dagvaarding overgelegd een brief van de behandelend GZ psycholoog drs. A.H.M. Bakker d.d. 2 februari 2012, waaruit onder meer blijkt dat eiser vanwege zijn traumatische ervaringen bij deze strandrellen in Hoek van Holland een intensief psychopol begeleidingstraject van 20 sessies is geboden in de periode juni 2010 tot februari 2011. Ten aanzien van de gedragingen van elk der gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 heeft eiser zich volledig gebaseerd op de uitkomsten van de strafzaken. Geen van deze gedaagden heeft ten aanzien van zichzelf andere of minder gedragingen gesteld dan zijn vastgesteld in de eigen strafzaak. Daarmee staan de in de straf- 20 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 zaken vastgestelde gedragingen van deze gedaagden ook in de onderhavige procedure vast. Dit houdt in dat gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 zich daar toen bevonden en met eigen onrechtmatige gedragingen jegens eiser meededen in de groep in het stadium “linie”. Hieruit volgt dat eiser in beginsel recht heeft op vergoeding door gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 van zijn immateriele schade door onrechtmatig handelen vanuit de groep betrokken bij het stadium “linie” bij deze rellen in Hoek van Holland. De kans op die schade had deze gedaagden ervan behoren te weerhouden mee te doen. De in de strafzaken jegens eiser vastgestelde gedragingen van deze gedaagden zijn voor ieder verschillend en de een deed meer en actiever mee dan de ander, maar dit maakt, zoals in het voorgaande is toegelicht, uit een oogpunt van groepsaansprakelijkheid geen verschil. Ieder van deze gedaagden is, zoals toegelicht, civielrechtelijk aansprakelijk voor zowel de eigen gedragingen in de groep als de onrechtmatige gedragingen van de andere groepsleden. De gevorderde schade is voor zover veroorzaakt in het stadium “linie” aan deze gedaagden toerekenbaar op de voet van artikel 6:98 BW. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken. Zijdens enkele gedaagden is nog betoogd dat een schade van de gevorderde grote omvang niet voorzienbaar was. Dit betreft blijkens de daarop gegeven toelichting de optelsom van de ingestelde schadevorderingen als gevolg van deze rellen in Hoek van Holland, door zowel politiefunctionarissen als het politiekorps. Dit neemt, indien al juist, de aansprakelijkheid van het deelnemende groepslid niet weg. Ook gaat het niet om een zo ver verwijderd verband dat de schade niet aan het deelnemend groepslid kan worden toegerekend: het wekt op zich geen verbazing dat als gevolg van deze rellen in Hoek van Holland, met zo grote groepen agressieve relschoppers die zich langdurig en zonder aanleiding kantten www.slachtofferhulp.nl tegen een veel kleinere hoeveelheid politieagenten, zoals hierna verder wordt uitgewerkt, een dergelijke schade is ontstaan. Op de voet van artikel 6:106 BW dient de vergoeding van de immateriële schade naar billijkheid te worden vastgesteld, gelet op alle omstandigheden van het geval. Daarbij dient ook te worden gelet op bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd. In die context acht de kantonrechter de door eiser gevorderde vergoeding voor immateriële schade zonder meer billijk voor de gebeurtenissen in het stadium “linie” en voor de gevolgen die deze voor eiser gehad hebben. Eiser was niet gehouden (eerst) een beroep op de smartengeldregeling dienstongevallen politie te doen, nu het letsel waarop die regeling ziet (namelijk met blijvende invaliditeit), zich hier niet voordoet. Voor de door een der gemachtigden overigens zonder enige toelichting - verzochte matiging op de voet van artikel 6:109 BW ziet de kantonrechter geen aanleiding, reeds nu toewijzing van de volledige schadevergoeding van eiser, gelet op de hoogte van het bedrag, niet tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Op grond van het vorenstaande is het na de eisverminderingen gevorderde bedrag aan hoofdsom van € 1.858,84 jegens gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 toewijsbaar. Gedaagden sub 6 en 7 hebben geen gebruik gemaakt van het recht van zuivering van het tegen hen verleende verstek. Op grond van artikel 140 lid 2 Rv wordt tussen partijen één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd. De vordering jegens deze gedaagden komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. Ook jegens hen is de vordering ten aanzien van de hoofdsom toewijsbaar. Nu de eisverminderingen telkens ook betrekking hebben op hun 1/17e deel, zal de kantonrechter jegens 21 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 beiden dezelfde hoofdsom toewijzen als jegens de anderen. Gedaagde sub 1 heeft met eigen onrechtmatige gedragingen meedeed louter in de groep in het stadium “carrousel”. Nu eiser niet bij dat stadium was betrokken, ligt de vordering ten aanzien van de hoofdsom jegens gedaagde sub 1 voor afwijzing gereed. De nevenvordering ten aanzien van de wettelijke rente deelt in het lot van afwijzing. Nationale ombudsman 306. Nationale ombudsman 6 augustus 2014 rapport: 2014/090. (Klacht over de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland. Brief advocaat over aangifte niet beantwoord. Vereiste voortvarendheid. Klacht gegrond.) Verzoekers advocaat heeft namens hem op 2 april 2009 schriftelijk bij de hoofdofficier van justitie te Lelystad aangifte gedaan van mishandeling door vier politieagenten. Op 15 april ontvangt de advocaat hierover een ontvangstbevestiging. Omdat de advocaat aanneemt dat een onderzoek na een dergelijke aangifte lang kan duren, informeert hij pas op 20 februari 2013 bij de hoofdofficier wat de stand van zaken is. Omdat hij hier ook niets op hoort, wendt hij zich op 19 december 2013 tot de Nationale ombudsman. Verzoeker wil graag antwoord op de brief van zijn advocaat. Ook een interventie van de Nationale ombudsman bij het College van procureurs-generaal heeft niet tot resultaat dat er een reactie komt. Verzoeker klaagt erover dat de hoofdofficier van justitie van het parket MiddenNederland, geen antwoord geeft op een brief van zijn advocaat van 20 februari 2013. www.slachtofferhulp.nl De Nationale ombudsman is van oordeel dat het vereiste van voortvarendheid is geschaad. Het is de Nationale ombudsman ambtshalve bekend dat de samenvoeging van drie voormalige parketten tot het de parket Midden-Nederland begin 2013 tot problemen heeft geleid. Dat poststukken, in dit geval een brief van de advocaat van verzoeker, zijn zoekgeraakt is daar een voorbeeld van. Van de zijde van de hoofdofficier van justitie mag wel worden verwacht dat er antwoord gegeven wordt op de brief, ook nadat er geconstateerd is door het parket dat de brief in het ongerede is geraakt en deze nogmaals – via de Nationale ombudsman – wordt toegestuurd. Ook mag een burger verwachten dat er binnen een redelijke termijn antwoord wordt gegeven op zijn brief. Dat de hoofdofficier kennelijk niet bij machte is om dit - zelfs na tussenkomst van de Nationale ombudsman en het College voor elkaar te krijgen baart de Nationale ombudsman zorgen. Verzoeker heeft uiteindelijk door het instellen van het onderzoek van de Nationale ombudsman eind juni 2014 wel een reactie van de hoofdofficier van justitie gehad. Vereiste van voortvarendheid, niet behoorlijk. 307. Nationale ombudsman 26 augustus 2014, rapport: 2014/097 (Klacht over de politie van de regionale eenheid Midden-Nederland. Illegaal wapenbezit. Politie adequaat opgetreden naar aanleiding van informatie over illegaal vuurwapenbezit. Klacht ongegrond. Art. 49 Wet wapens en munitie.) Meisje A werd door Jongen B met een auto klemgereden. A werd op dat moment vergezeld door twee van haar vriendinnen, te weten V1 en V2. Tijdens deze gebeurtenis werd meisje A bedreigd door een vrouwelijke inzittende (X) van B's auto omdat A contact zou hebben gehad met B. 22 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307 Twee dagen later deed meisje A bij de politie eenheid Midden-Nederland aangifte van deze bedreiging. Tijdens het aangiftegesprek vertelde zij aan de politie dat zij later van V2 had gehoord dat Jongen B tijdens het incident een klein zwart pistool in zijn handen zou hebben gehad en daaruit kogels zou hebben gehaald en die aan haar zou hebben getoond. Tien dagen later werd V1 als getuige gehoord. Zij verklaarde dat ze van V2 had gehoord dat B een vuurwapen in zijn handen had gehad. Wegens ziekte werd V2 pas vijftien dagen na het incident door de politie als getuige gehoord. Zij verklaarde dat ze daadwerkelijk een pistool in de handen van Jongen B had gezien. Zestien dagen na het incident werd het 'Beretta-team' van de politie, dat zich bezig houdt met de bestrijding van illegaal vuurwapenbezit, in kennis gesteld van deze informatie. Dit team ging vervolgens in de beschikbare informatie systemen na of B daarin voorkwam. Dat bleek niet het geval te zijn. Vier dagen later werd de zoon van verzoekers door B doodgeschoten met een vuurwapen. Verzoekers klaagden erover dat politieambtenaren van de regionale politie eenheid Midden-Nederland niet adequaat hadden opgetreden naar aanleiding van informatie dat B illegaal een vuurwapen zou bezitten. De Nationale ombudsman stelde vast dat de politie had gedaan wat redelijkerwijs op dat moment binnen haar mogelijkheden lag. Bij het inzetten van opsporingsbevoegdheden die inbreuk maken op grondwettelijk vastgelegde vrijheden van burgers, dient aan de hand van de beschikbare informatie, indien nodig aangevuld met een of meerdere 'plusjes', zorgvuldig te worden afgewogen of een dergelijke inbreuk gerechtvaardigd is. De door verzoekers aangevoerde argumenten die naar hun mening als een 'plusje' hadden kunnen dienen, achtte de Nationale ombudsman niet voldoende relevant om als 'plusje' te kunnen worden aangemerkt. Derhalve was de Nationale ombudsman van oordeel dat er destijds onvoldoende informatie aanwezig was om www.slachtofferhulp.nl met de officier van justitie te bespreken of er voldoende grond was voor het doorzoeken van de woning van B. Zelfs al had de politie met de officier van justitie overleg gehad dan acht de Nationale ombudsman het zeer aannemelijk dat de officier van justitie de politie zou hebben afgeraden om op grond van artikel 49 WWM het huis van B te doorzoeken omdat daarvoor op dat moment onvoldoende basis aanwezig was. De Nationale ombudsman was van oordeel dat de politie Midden-Nederland niet had gehandeld in strijd met het vereiste van professionaliteit. 23
© Copyright 2024 ExpyDoc