Nummer 11 - Slachtofferhulp

Jurisprudentiebulletin
2014, aflevering 11
Nummers: 287 – 307
Colofon
In het Jurisprudentiebulletin van Slachtofferhulp Nederland (JBS) wordt jurisprudentie verzameld die van
belang kan zijn voor de juridische dienstverlening
aan slachtoffers.
De uitspraken worden geparafraseerd en samengevat
weergegeven. Voor de oorspronkelijke tekst dient de
uitspraak te worden geraadpleegd.
(Oude) nummers van het JBS zijn te vinden via:
www.slachtofferhulp.nl/Algemeen/Slachtofferzorg/Jur
isprudentiebulletin/
U kunt het JBS via e-mail toegestuurd krijgen door
een berichtje te sturen aan [email protected].
De redactie heeft altijd belangstelling voor (niet gepubliceerde) uitspraken die in het JBS zouden kunnen worden opgenomen.
Redactie:
mr. A.H. Sas
Contact:
[email protected]
Zie ook:
www.slachtofferhulp.nl/
Ten geleide
De opgenomen uitspraken zijn in augustus op www.rechtspraak.nl verschenen.
In twee zaken besloot de rechtbank, in
verband met de positie van het slachtoffer, tot heropening van het onderzoek
(nrs. 288 en 295). In beide gevallen lagen de vorderingen benadeelde partij
nog bij het OM.
In nr. 287 was de rechtbank ook zeer
slachtofferminded. Hierbij werd aan meer
dan 200 benadeelden in totaal een bedrag van ruim 8 miljoen euro toegekend.
De rechtbank overwoog wel dat het ‘net’
geen onevenredige belasting van het
strafgeding was. De vorderingen waren
met behulp van de FIOD eenvoudig gehouden. De verdachte zou vermogensbestanddelen in de Dominicaanse Republiek
hebben. Het wordt CJIB veel succes gewenst met de inning van dit bedrag.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft duidelijkheid geschapen waar de wetgever
dat had nagelaten. De verruimde mogelijkheid, die per 1 januari 2014 in werking is getreden, om een schadevergoedingsmaatregel te kunnen opleggen,
geldt alleen voor strafbare feiten die op
of na 1 januari 2014 zijn gepleegd (nr.
298). Deze verruiming was een voorstel
van Slachtofferhulp Nederland.
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
Interessante casus in verband met smartengeld (zonder letsel) is de onder nr.
302 opgenomen discriminatiezaak.
Ook zijn twee civiele zaken opgenomen.
In nr. 304 wordt de kring van gerechtigden op shockschade door de rechtbank
opmerkelijk klein getrokken. Het zijn van
een (goede) kennis van het eigenlijke
slachtoffer is volgens de rechtbank onvoldoende. Nr. 305 betreft de zaak van
de rellen op het strand van Hoek van
Holland, waarbij het om groepsaansprakelijk (art. 6:166 BW) van de relschoppers gaat die politieagenten ernstig hadden bedreigd.
Slachtoffer in het strafproces
287.
Gerechtshof Amsterdam 12 november 2013, nummer 23-003532-11
Mrs. D.J.M.W. Paridaens-van der
Stoel, J.D.L. Nuis en P. Greve
ECLI:NL:GHAMS:2013:4633
(Meermalen gepleegd: Verduistering;
art. 321 Sr & Oplichting; art. 326 Sr.
Meer dan 200 benadeelden. Totaal
aan
schadevergoeding
€
8.021.428,62 toegekend, met hulp
van de FIOD. “Net” geen onevenredige belasting; art. 361 lid 3 Sv.
Draagkrachtverweer schadevergoedingsmaatregel; art. 36f Sr. )
De verdachte heeft zich gedurende een
periode van 8 jaren schuldig gemaakt
aan ernstige vormen van vermogenscriminaliteit. Hij heeft als feitelijk leidinggever van een rechtspersoon een groot
aantal personen opgelicht, dan wel geprobeerd op te lichten en een beleggingsobject aangeboden zonder te beschikken over een daartoe door de AFM
verleende vergunning. Daarnaast heeft
de verdachte een grote som geld verduisterd en een gewoonte gemaakt van
witwassen.
Het hof stelt vast dat het merendeel van
de benadeelde partijen hun vordering
heeft beperkt tot een vergoeding van de
netto inleg in de beleggingsobjecten. De
op de inleg ontvangen rente-uitkeringen,
(geld)opnames en inschrijfkosten voor
het AIP maken hier geen deel (meer) van
uit. Daarnaast heeft de FIOD alle vorderingen van de benadeelde partijen aan de
hand van bankafschriften gecontroleerd
op rente-uitkeringen en opnames en –
waar dit nog niet reeds was gebeurd –
van de vordering afgetrokken.
Het hof is van oordeel dat de vorderingen
van de benadeelde partijen nog net geen
onevenredige belasting van het strafproces opleveren, nu het uitgangspunt de
netto inleg is en het hof over een duidelijk overzicht van de vorderingen van de
benadeelde partijen beschikt.
www.slachtofferhulp.nl
2
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
In eerste aanleg hebben zich 287 beleggers gevoegd als benadeelde partij. De
rechtbank heeft 34 benadeelde partijen
niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. Deze benadeelde partijen hebben
zich geen van allen opnieuw in de procedure in hoger beroep gevoegd. Dit betekent dat deze vorderingen niet meer aan
de orde zijn in de procedure van het hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is
voldoende gebleken dat de in de bijlage
genoemde benadeelde partijen als gevolg
van het onder 1 (oplichting) en 2 (verduistering) bewezen verklaarde handelen
van de verdachte rechtstreeks schade
hebben geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat
de vorderingen zullen worden toegewezen met inachtneming van het volgende.
Het hof zal de vorderingen van de benadeelden partijen toewijzen zoals ook de
rechtbank dat heeft gedaan.
De raadsman heeft aangevoerd dat de
verdachte op dit moment in Nederland
van een bijstandsuitkering leeft en dat op
zijn vermogen in de Dominicaanse Republiek door Justitie conservatoir beslag is
gelegd. Daarmee staat het volgens de
raadsman op voorhand vast dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het tenuitvoerleggen van de daaraan subsidiair
verbonden vervangende hechtenis.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het tweede lid van art. 36f van
het Wetboek van Strafrecht kan de rechter de schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte
jegens het slachtoffer naar burgerlijk
recht aansprakelijk is voor de schade die
door het strafbare feit is toegebracht. De
draagkracht van de verdachte speelt bij
de bepaling van de hoogte van het bedrag geen rol. In geval van oplegging
van de maatregel bepaalt de rechter de
vervangende hechtenis (art. 36f lid 6
(oud) Sr). Niettemin kan het gebrek aan
draagkracht onder omstandigheden voor
de rechter reden zijn ervan af te zien de
schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Slechts in uitzonderlijke gevallen
www.slachtofferhulp.nl
kan daarvan sprake zijn. Daarbij kan in
het bijzonder worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vast staat dat
het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het
in de toekomst tenuitvoerleggen van de
vervangende hechtenis.
Het hof overweegt dat de verdachte blijkens het dossier op dit moment beschikt
over vermogensbestanddelen in de Dominicaanse Republiek. De verdachte
heeft noch tijdens het vooronderzoek,
noch tijdens de terechtzitting in hoger
beroep ten behoeve van de benadeelden
afstand gedaan van dat vermogen. Daarnaast valt niet in te zien dat de verdachte
in de toekomst niet in staat zou zijn verdiencapaciteit van enige omvang te bereiken en valt niet uit het dossier vast te
stellen of al het vermogen van de verdachte al in beeld is bij zijn schuldeisers.
Het hof acht daarom geen termen aanwezig om het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten.
288.
Rechtbank
Midden-Nederland
16
april 2014, nummer 16-652868-13
(Heropening onderzoek)
Mrs.
P.J.M.
Mol,
kinderrechter,
P.P.C.M. Waarts en B. Vitringa
ECLI:NL:RBMNE:2014:3369
(Ten laste gelegd woningoverval,
diefstal, joyriding. Heropening onderzoek: na sluiting onderzoek krijgt
rechtbank beschikking over de vordering van de - inmiddels overleden benadeelde partij.)
Na sluiting is bij de beraadslaging gebleken dat het onderzoek niet volledig is
geweest ten aanzien van de vordering
van de benadeelde partij en/of diens nabestaanden.
De rechtbank heeft na sluiting van het
onderzoek kennis genomen van een vordering van de benadeelde partij.
3
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
Voornoemde vordering bevond zich ten
tijde van de behandeling ter terechtzitting d.d. 2 april 2014 niet in het dossier
van de onderhavige strafzaak.
De rechtbank acht het, alvorens eindvonnis te kunnen wijzen, noodzakelijk
dat voornoemde vordering ter zitting in
aanwezigheid van verdachte, de verdediging, de officier van justitie en de nabestaanden van de benadeelde partij wordt
behandeld. Uitsluitend daartoe zal de
rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de behandeling voor onbepaalde tijd aanhouden tot een nader te
bepalen datum.
289.
Rechtbank Gelderland 1 augustus
2014, nummer 05/820109-14
Mrs. D.R. Sonneveldt, P.C. Quak en
K.A.M. van Hoof
ECLI:NL:RBGEL:2014:4861
(Verkeersovertreding met als gevolg
dat het aangereden slachtoffer is
overleden; art. 5 WVW. Niet reageren op brieven van verzekeringsmaatschappij door bp. Onevenredige
belasting; art. 361 lid 3 Sv. Schadebeperkingsplicht; art. 6:102 BW.)
Verdachte heeft zich als bestuurder van
een personenauto schuldig gemaakt aan
het – subsidiair bewezen verklaarde –
niet laten voorgaan van een voetganger
op een voetgangersoversteekplaats. Deze verkeersovertreding heeft een ernstig
verkeersongeval tot gevolg gehad, aan
de gevolgen waarvan het slachtoffer is
overleden.
De benadeelde partij heeft gevorderd een
bedrag van € 8.972,16, te vermeerderen
met executiekosten en met de wettelijke
rente over dit bedrag inclusief de executiekosten vanaf 18 juli 2014.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij zich niet leent voor een
behandeling in het strafgeding. De verzekeringsmaatschappij van verdachte
heeft tot tweemaal toe een brief naar de
benadeelde partij gestuurd waarin werd
www.slachtofferhulp.nl
aangegeven, dat de materiële schade zou
worden vergoed. Maar de benadeelde
partij heeft niet gereageerd op die brieven. Duidelijk is dat de verzekering van
verdachte aansprakelijkheid accepteert,
maar de wijze waarop de onderhavige
vordering van de benadeelde partij moet
worden betrokken in die aansprakelijkheid, is niet duidelijk. De verdediging is
van mening dat nader onderzoek naar
die verhouding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij dient daarom nietontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank heeft onvoldoende zicht op
de verdeling van (vergoeding wegens) de
schade van benadeelde tussen de verzekeringsmaatschappij van verdachte enerzijds en de benadeelde partij persoonlijk,
anderzijds. Daarenboven dient de rechtbank rekening te houden met de schadebeperkingsplicht van de benadeelde partij, neergelegd in artikel 6:102 BW, nu de
benadeelde partij niet heeft gereageerd
op de brieven van de verzekeringsmaatschappij van verdachte. Nader onderzoek
hiernaar zou naar het oordeel van de
rechtbank een onevenredige belasting
van het strafgeding opleveren.
De benadeelde partij zal daarom nietontvankelijk worden verklaard.
290.
Rechtbank Limburg 5 augustus 2014,
nummer 03-659446-13
Mrs. J. Iding, M.B.Th. G. Steeghs en
A.M. Schaap-Meulemeester
ECLI:NL:RBLIM:2014:6960
(Bedreiging; art. 285 Sr. Zeer ernstige bedreiging met pistool van exechtgenote. Smartengeld €1.500.)
Verdachte heeft tijdens een ruzie het
slachtoffer (ex-vrouw) bedreigt met een
vuurwapen. De rechtbank is van oordeel
dat, gelet op de gehele context waarbinnen deze bedreiging heeft plaatsgevonden, gesproken kan worden van een zeer
ernstige bedreiging. Een bedreiging die
voor het slachtoffer erg ingrijpend moet
zijn geweest.
4
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
Hoe ingrijpend deze bedreiging voor het
slachtoffer is geweest blijkt uit het ingediende voegingsformulier benadeelde
partij.
De benadeelde partij vordert € 1.500,00
smartengeld.
De rechtbank acht voldoende causaal
verband aanwezig tussen de schade van
het slachtoffer en de door verdachte gepleegde bedreiging. Met betrekking tot
de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank, dat het gelet op de
aard van het bewezenverklaarde, een ervaringsregel is dat daardoor bij het
slachtoffer immateriële schade van enige
omvang wordt veroorzaakt. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank te hoog
voor. Zij acht een toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 500,00 alleszins redelijk.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de
ten behoeve van de tenuitvoerlegging
nog te maken kosten.
De rechtbank zal geen schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu deze maatregel slechts kan worden opgelegd in geval van veroordeling van verdachte tot
een straf. In het onderhavige geval wordt
verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar geacht en zal geen strafoplegging
volgen.
291.
Rechtbank Oost-Brabant 7 augustus
2014, nummer01/845096-14
Mrs. N.I.B.M. Buljevic, H.A. van Gameren en C.J. Sangers- de Jong
ECLI:NL:RBOBR:2014:4787
(Ovar in combinatie met plaatsing in
psychiatrisch ziekenhuis; art. 37 Sr.
Geen schadevergoedingsmaatregel;
art. 36f lid 1 Sr. Rechtbank past ten
onrechte het oude recht toe.)
292.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8
augustus 2014, nummer 21-00872213
Mrs. J.D. den Hartog, H. Abbink en R.
de Groot
ECLI:NL:GHARL:2014:6274
(Mensenhandel (gedwongen prostitutie); art. 273f Sr. Vordering in hoger beroep; art. 421 lid 3 Sv.)
Verschillende misdrijven, in januari en
februari 2014, gepleegd tijdens een psychose. De rechtbank is van oordeel dat
de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden opgelegd.
De rechtbank acht de vordering, te weten
een bedrag van € 150,- betreffende immateriële schade, in zijn geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict, zijnde 9 februari
2014, tot de dag der algehele voldoening. De vordering is niet weersproken
en de gestelde schade staat in causaal
verband met het bewezen verklaarde feit
3 onder parketnummer 01/845096-14.
www.slachtofferhulp.nl
Opmerking van de redactie. Waarschijnlijk gebruikt de rechtbank nog een
oud wetboek. Voor strafbare feiten die op
of na 1 januari 2014 zijn gepleegd, kan
de
schadevergoedingsmaatregel
ook
worden opgelegd in geval van ovar, indien er plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis wordt opgelegd. Zie hierna nr. 298.
De benadeelde partij heeft zich in eerste
aanleg in het strafproces gevoegd met
een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 110.000,00. Niet is verzocht om het toekennen van een voorschot. De vordering is bij het vonnis
waarvan beroep toegewezen.
Eerst ter terechtzitting in hoger beroep
heeft de benadeelde partij haar oorspronkelijke vordering verhoogd tot een
bedrag bestaande uit € 537.000,- aan
materiële schade, € 20.000,- aan immateriële schade en € 143,- betreffende
kosten rechtsbijstand. De raadsman
heeft, zo begrijpt het hof, naar aanleiding
van deze verhoging verzocht om een
schriftelijke ronde ten einde zijn standpunt hieromtrent nader te onderbouwen.
5
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
Op de voet van artikel 421 lid 3 Sv is een
verhoging van de vordering niet mogelijk. Het hof zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in haar
vordering voor zover deze de grenzen
van haar eerste vordering te buiten gaat.
Het verzoek van de raadsman om een
schriftelijke ronde wordt bijgevolg afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is
voldoende gebleken dat de benadeelde
partij als gevolg van het onder 2 en 3
bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die
schade gehouden zodat de oorspronkelijke vordering zal worden toegewezen.
293.
Rechtbank Midden-Nederland 11 augustus 2014, nummer 16/702606-13
Mrs. A. van Maanen, N.E.M. Kranenbroek en V. van Dam
ECLI:NL:RBMNE:2014:3441
(Poging doodslag; art. 287 Sr. Bedreiging; art. 285 Sr. Twee messteken, operatie, angst en nachtmerries. Smartengeld € 9.000. Kosten
medische informatie.)
De verdachte heeft zich op klaarlichte
dag en midden op straat schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij
heeft het slachtoffer twee maal met een
mes gestoken. Uit de geneeskundige
verklaring blijkt dat sprake is van een
steekwond links boven in de buik en een
steekwond in de linkerflank. Bij een operatie op 30 september 2013 zijn diverse
perforaties van de darmen overhecht.
Het slachtoffer is, nadat hij met het mes
is gestoken, zwaargewond een restaurant
binnen gevlucht. Vervolgens heeft verdachte met het mes in zijn hand het
slachtoffer achtervolgd en heeft hij geprobeerd het restaurant waar het slachtoffer was, binnen te komen. Op dat moment moet het slachtoffer doodsangsten
hebben uitgestaan. Dat dit voorval een
enorme impact op het slachtoffer heeft
gehad, blijkt ook uit zijn verklaringen bij
www.slachtofferhulp.nl
de politie en zijn toelichting op de door
hem ingediende vordering benadeelde
partij. Vanaf het moment dat het incident
heeft plaatsgevonden tot op heden wordt
hij hier nog dagelijks, zowel lichamelijk
als psychisch, mee geconfronteerd. Het
slachtoffer is angstig, heeft last van
nachtmerries en voelt zich zelfs in zijn
eigen huis niet meer veilig.
De vordering van het slachtoffer strekt
tot vergoeding van geleden schade ten
gevolge van het ten laste gelegde, te weten een totaalbedrag van € 18.856,-,
waarvan € 1.356,- aan materiële schade
en € 17.500,- aan immateriële schade, te
vermeerderen met de executiekosten en
de wettelijke rente. De materiële schade
is onderverdeeld in de volgende posten:
kleding (€ 950,-), advocaatkosten (€
143,-), kosten medische informatie (€
188,39) en reiskosten (€ 75,-).
De officier van justitie heeft gevorderd de
schadepost ‘kleding’ toe te wijzen tot een
bedrag van € 500,-. Alle overige posten
aan materiële schade dienen, volgens de
officier van justitie, te worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie
gevorderd de gevorderde immateriële
schade toe te wijzen tot een bedrag van
€ 15.000,-. Tevens is gevorderd voornoemde bedragen te vermeerderen met
de wettelijke rente en hierbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging heeft primair verzocht de
benadeelde partij, gelet op de bepleite
vrijspraak, niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast is niet-ontvankelijkheid bepleit, aangezien de vordering, gelet op de
rol van aangever zelf bij dit incident, een
onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt. Subsidiair heeft de
verdediging opgemerkt dat het horloge
niet voor vergoeding in aanmerking
komt, omdat uit het dossier of anderszins
niet blijkt dat dit horloge beschadigd zou
zijn. Verder heeft de verdediging opgemerkt dat het bedrag aan immateriële
schade dat wordt gevorderd substantieel
te hoog is.
6
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
In een door de benadeelde partij zelf
aangehaalde uitspraak van de Rechtbank
Dordrecht wordt een bedrag toegekend
van € 9.617,- aan immateriële schade. In
dat geval was ook sprake van ontsiering
van het gelaat. In dit geval zou de immateriële schade hooguit kunnen worden
vastgesteld tussen € 5.000,- en € 7.000,.
De behandeling van de vordering van het
slachtoffer, levert volgens de rechtbank
geen onevenredige belasting van het
strafgeding op. Tevens is komen vast te
staan dat de benadeelde partij als gevolg
van de hiervoor onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade
heeft geleden.
De rechtbank waardeert de geleden materiële schade op € 813,39. Dit toegewezen bedrag bestaat uit de volgende posten:
- kleding, te weten schoenen (€ 200,-),
een broek (€ 80,-), een jas (€ 120,-),
een trui (€ 100,-), een T-shirt (€ 40,-) en
een boxershort (€ 10,-): € 550,-;
- kosten medische informatie: € 188,39;
- reiskosten: € 75,-.
De rechtbank waardeert de geleden immateriële schade op € 9.000,-.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld
in de kosten die de benadeelde partij
heeft gemaakt en ten behoeve van de
tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog
zal maken, tot op heden begroot op €
143,-.
294.
Rechtbank Midden-Nederland 12 augustus 2014, nummer 661452-14
Mrs. H.A. Brouwer, J.P.H. van Driel
van Wageningen en W. van Gelein
Vitringa
ECLI:NL:RBMNE:2014:3476
(Zware mishandeling; art. 302 Sr.
Trap tegen het hoofd. Dubbele kaakbreuk en gescheurde lip. Psychische
problemen. Bewaker. Smartengeld €
3.000. Term “voorschot”.)
letsel opgelopen, te weten een dubbele
kaakbreuk en een gescheurde lip. Het
slachtoffer is inmiddels grotendeels lichamelijk hersteld, maar heeft nog
steeds psychische klachten als gevolg
van het bewezenverklaarde feit. Hij werkt
als beveiliger bij het Ministerie van Defensie, is normaal gesproken wapendragend, maar mag vanwege zijn psychische
situatie momenteel zijn normale werkzaamheden niet uitvoeren.
De benadeelde partij vordert een bedrag
van in totaal € 4.095,29 als voorschot op
een eventueel later toe te kennen schadevergoeding. Dit bedrag bestaat uit €
1.095,29 aan materiële schade, wegens
gederfde inkomsten en een bedrag aan
immateriële schade van € 3.000,00.
De rechtbank overweegt dat ingevolge
vaste jurisprudentie van de Hoge Raad
het toekennen van een bedrag als voorschot slechts is voorbehouden aan de
voorzieningenrechter. De rechtbank beschouwd het gevorderde bedrag dan ook
als schade die tot het moment van de terechtzitting door de benadeelde is geleden. Over eventueel daarna nog door te
lijden materiële en/of immateriële schade
wordt in dit vonnis geen oordeel gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat vast is
komen te staan, en waartegen ook geen
verweer is gevoerd, dat de benadeelde
materiële schade heeft geleden tot een
bedrag van € 1.095,29 wegens gederfde
inkomsten.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat
verdachte immateriële schade heeft geleden, hetgeen blijkt uit de schriftelijke
slachtofferverklaring van het slachtoffer.
Het op dit punt gevorderde bedrag van €
3.000,00 is in voldoende mate onderbouwd en komt overeen met hetgeen in
vergelijkbare gevallen wordt toegekend
als smartengeld. De vordering zal dan
ook worden toegewezen tot dat bedrag.
Ten gevolge van die trap tegen het hoofd
heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk
www.slachtofferhulp.nl
7
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
Opmerking van de redactie. Het gebruik van de term “voorschot” wekt verwarring. Niet alleen is er de voorschotregeling van art. 36f lid 7 Sr, maar in het
burgerlijk recht is een voorschot een
voorlopige vaststelling van de te betalen
schadevergoeding, die later wordt gevolgd door een definitieve vaststelling.
Het definitieve bedrag kan hoger of lager
zijn dan het voorschot. In het strafproces
echter is de begroting van de omvang
van de schade niet voorlopig. Het toegewezen bedrag wordt definitief zodra het
strafvonnis, waarvan de beslissing omtrent de schadevergoeding deel uitmaakt,
onherroepelijk wordt (zie ook: p. 13 – 14
van de Aanbevelingen civiele vordering
en schadevergoedingsmaatregel. Het is
daarom misschien onverstandig om de
term “voorschot” - zoals hier – te gebruiken voor het gedeelte van de schade dat
zich leent voor behandeling in het strafproces, omdat het geen onevenredige
belasting van het strafproces vormt (vgl.
HR
19
maart
2002,
ECLI:NL:HR:2002:AD8963). De benadeelde houdt zich hiermee het recht voor
om bij de civiele rechter tot een hoger
schadebedrag te komen. Het bedrag dat
bij de strafrechter wordt gevorderd is
bewust laag gehouden, omdat de mogelijkheden om het volledige schadebedrag
te onderbouwen in de strafprocedure te
beperkt zijn. De vordering is hier door de
benadeelde partij gesplitst (art. 51f lid 3
Sv). Ook de civiele rechter volgt deze uitleg (zie: nr. 305).
De rechtbank hier kent echter een iets
andere betekenis aan het begrip “voorschot” toe. De rechtbank spreekt van
schade die tot het moment van de zitting
is geleden. Dit is echter niet zoals benadeelde het hier heeft bedoeld.
295.
Rechtbank Oost-Brabant 12 augustus
2014,
nummer
01/839781-13,
01/820018-14
(Heropening onderzoek)
Mrs. P.J.H. van Dellen, H.A. van Gameren en C.J. Sangers- de Jong
www.slachtofferhulp.nl
ECLI:NL:RBOBR:2014:4893
(Oplichting meermalen gepleegd;
art. 326 Sr en/of art. 326a Sr. Heropening van het onderzoek, omdat
vorderingen van de benadeelden nog
bij OM lagen tijdens behandeling op
de zitting.)
De strafzaken zijn op de terechtzitting
van 29 juli 2014 inhoudelijk behandeld.
Op deze terechtzitting zijn onder meer
meerdere vorderingen van benadeelde
partijen besproken. De voorzitter heeft
het onderzoek ter terechtzitting op 29 juli
2014 gesloten.
Op 30 juli 2014 heeft de rechtbank kennisgenomen van een groot aantal vorderingen van benadeelde partijen. Blijkens
het verhandelde ter zitting van 29 juli
2014 waren de rechtbank, de officier van
justitie en de verdediging niet op de
hoogte van de indiening van deze vorderingen. Het gaat om 21 vorderingen ingediend in de zaak met parketnummer
01/820018-14.
Voorts heeft de rechtbank een gewijzigd
voegingsformulier van slachtoffer 29 en
een
herzien
voegingsformulier
van
slachtoffer 23 ontvangen.
De rechtbank is, gelet op de stempel die
op deze voegingsformulieren staat, gebleken dat de voegingsformulieren reeds
in februari, maart en mei 2014 bij bureau
slachtofferhulp van het openbaar ministerie (lees: afdeling slachtofferzorg van
het OM) zijn binnengekomen.
De rechtbank betreurt het zeer dat deze
vorderingen ruimschoots voor de zitting
bij het openbaar ministerie zijn binnengekomen, maar niet tijdig aan de rechtbank zijn verstrekt. De rechtbank is van
oordeel dat, nu de bovengenoemde vorderingen van de benadeelde partijen niet
ter terechtzitting aan de orde zijn gesteld, het onderzoek ter terechtzitting
niet volledig is geweest. Gelet op deze
onvolledigheid en het belang dat de benadeelde partijen hebben bij behandeling
van hun vordering ter terechtzitting, is
de rechtbank van oordeel dat het onderzoek zal dienen te worden heropend.
8
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
296.
Rechtbank Noord-Holland 13 augustus 2014, nummer 15/713067-13
Mrs. P.H.B. Littooy, H.E.C. de Wit en
E.M. ten Bos
ECLI:NL:RBNHO:2014:7824
(Verkrachting; art. 242 Sr. Belaging;
art. 285b Sr. Smartengeld; € 4.000.)
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt
aan een ernstig zedenmisdrijf. Hij heeft
in de nacht van 31 augustus 2012 op 1
september 2012 zijn ex-vriendin verkracht. Hij heeft hierbij niet geschroomd
aanzienlijk geweld te gebruiken en is,
ondanks haar verzet, op meerdere manieren seksueel binnengedrongen in haar
lichaam. Het is van algemene bekendheid
dat slachtoffers van degelijke feiten
daarvan nog lange tijd de nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Hier komt
bij dat verdachte dit feit heeft begaan in
de woning van het slachtoffer zelf.
Voorts heeft verdachte zich vanaf het
moment van de verkrachting op 1 september 2012 schuldig gemaakt aan belaging van het slachtoffer door haar, ondanks haar verzoeken te stoppen,
stelselmatig te bellen, sms- en emailberichten te sturen en zich (heimelijk) in haar tuin en/of nabij haar woning
te bevinden. Het slachtoffer heeft veel
last en hinder ondervonden van deze inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer.
Hoe ingrijpend de gevolgen van deze feiten in dit geval zijn geweest, blijkt op indringende wijze uit de ter terechtzitting
van 11 oktober 2013 voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering van de benadeelde
partij, waaruit naar voren komt dat het
slachtoffer nog steeds kampt met psychische en psychosomatische klachten. Het
handelen van verdachte, in de combinatie van beide strafbare feiten, heeft bij
het slachtoffer langdurige gevoelens van
angst en onveiligheid teweeggebracht.
Op grond van de thans beschikbare gegevens schat de rechtbank de immateriele schade op minst genomen een bedrag
van € 4.000,-. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, ver-
www.slachtofferhulp.nl
meerderd met de wettelijke rente over
dit bedrag vanaf 22 oktober 2012 (zijnde
de laatste dag van de bewezenverklaarde
periode van feit 2) tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft bij
de vaststelling van de hoogte van dit bedrag acht geslagen op de thans bekende
gegevens en vergeleken met min of meer
soortgelijke gevallen.
297.
Gerechtshof Amsterdam 14 augustus
2014, nummer 23-004758-13
Mrs. D. Radder, W.H. van Benthem
en P.F.E. Geerlings
ECLI:NL:GHAMS:2014:3331
(Opzetheling; art. 416 Sr. Zodanig
nauw verband. Rechtstreekse schade; art. 361 lid 2 onder b Sv.)
De benadeelde partij heeft zich in eerste
aanleg in het strafproces gevoegd met
een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.024,60. De gestelde
schade bestaat voor een bedrag van €
124,60 uit materiële schade en voor een
bedrag van € 900,00 uit immateriële
schade. De vordering is bij het vonnis
waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 124,60, bestaande uit materiele schade. De benadeelde partij heeft
zich in hoger beroep opnieuw gevoegd
voor het bedrag van haar oorspronkelijke
vordering.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – conform het vonnis van de rechtbank – op het standpunt
gesteld dat de vordering toewijsbaar is
voor wat betreft het materiële deel daarvan, maar dat de benadeelde partij nietontvankelijk dient te worden verklaard
voor wat betreft het immateriële deel,
aangezien de verdachte de straatroof niet
heeft gepleegd maar slechts schuldig kan
worden bevonden aan de subsidiair tenlastegelegde opzetheling.
Het hof overweegt dienaangaande het
volgende. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij
ten tijde van de diefstal om de hoek op
zijn metgezel stond te wachten,
9
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
dat hij gegil heeft gehoord en dat kort
daarop zijn metgezel in de auto terugkeerde en riep: “Rijen, rijen”. Voorts
heeft hij verklaard dat hij de tas van het
slachtoffer heeft doorzocht en dat hij
heeft getracht met de weggenomen pas
te pinnen. Uit het dossier blijkt dat het
de verdachte is geweest die dezelfde dag
de weggenomen mobiele telefoon in gebruik heeft genomen.
Het hof is van oordeel dat uit deze feiten
en omstandigheden blijkt dat de voorafgaande diefstal met geweld en de bewezenverklaarde opzetheling in zodanig
nauw verband met elkaar staan dat het
slachtoffer door de opzetheling rechtstreeks materiële schade is toegebracht
als bedoeld in de artikelen 51a en 361 lid
2 onder b Sv. Niet is vast komen te staan
dat de verdachte van tevoren wist van
het door zijn mededader bij de straatroof
uitgeoefende geweld, noch dat hij daaraan anderszins enige significante bijdrage heeft geleverd.
Op grond van voorgaande is het hof van
oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het in de zaak met
parketnummer 14-700804-11 onder 1
subsidiair bewezen verklaarde feit. De
vordering kan worden toegewezen tot
een bedrag van € 124,60, vermeerderd
met de wettelijke rente over dit bedrag
vanaf 9 oktober 2013 tot aan de dag der
algehele voldoening. Het hof is van oordeel dat het tijdsverloop van de vervolging niet volledig voor rekening van de
verdachte dient te komen.
Voor het overige is het hof van oordeel
dat de gestelde immateriële schade niet
voor vergoeding in aanmerking komt,
aangezien de immateriële schade in een
te ver verwijderd verband staat van hetgeen waarvoor de verdachte thans wordt
veroordeeld, te weten opzetheling. Gelet
hierop zal het hof de benadeelde partij
voor dat deel van de vordering niet ontvangen.
www.slachtofferhulp.nl
298.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19
augustus 2014, nummer 21-00883713
Mrs. J.P. Bordes, P.R. Wery en
A.B.A.P.M. Ficq
ECLI:NL:GHARL:2014:6385
(Poging moord; art. 289 Sr. Overgangsrecht art. 36f lid 1 (nieuw)Sr,
waardoor maatregel ook kan worden
opgelegd bij ovar met oplegging TBS
of plaatsing psychiatrisch ziekenhuis. Nieuwe lid 1 geldt alleen voor
strafbare feiten gepleegd op of na 1
januari 2014.)
De verdachte heeft zijn slachtoffer
tweemaal met een hamer op het hoofd
geslagen. Ten tijde van de aanval was de
verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar vanwege een psychose. Daarom
heeft de rechtbank hem geen gevangenisstraf opgelegd, maar wel de maatregel
van TBS met dwangverpleging. Het
slachtoffer is een schadevergoeding van
€13.905,19 toegekend. De rechtbank
heeft geen schadevergoedingsmaatregel
opgelegd omdat de verdachte niet wegens het schadeveroorzakende feit is
veroordeeld. Volgens de Hoge Raad laten
de bewoordingen “wordt veroordeeld” in
artikel 36f lid 1 Sr niet toe dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd
in het geval de verdachte van alle
rechtsvervolging is ontslagen, ongeacht
of daarnaast de maatregel van TBS is
opgelegd
(HR
12
oktober
2004,
ECLI:NL:HR:2004:AO3233).
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op goede gronden heeft geoordeeld
en op juiste wijze heeft beslist. Daarom
dient het vonnis waarvan beroep met
aanvulling van het volgende te worden
bevestigd. De bevestiging omvat tevens
de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde
partij.
10
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
De advocaat-generaal heeft zich op het
standpunt gesteld dat aan verdachte de
schadevergoedingsmaatregel ex artikel
36f lid 1 Sr dient te worden opgelegd nu
oplegging van de schadevergoedingsmaatregel sinds 1 januari 2014 ook mogelijk is bij een dader die is ontslagen
van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft zich tegen de oplegging van die maatregel verzet nu oplegging daarvan in strijd is met het bepaalde
in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij Wet van 26 juni 2013 tot aanpassing
van het Wetboek van Strafvordering, het
Wetboek van Strafrecht en de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof in verband met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen op
het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer is artikel 36f lid
1 Sr gewijzigd in dier voege dat ook indien een maatregel aan verdachte wordt
opgelegd, verdachte de verplichting kan
worden opgelegd tot betaling aan de
staat van een som geld ten behoeve van
het slachtoffer of diens nabestaanden in
de zin van artikel 51f lid 2 Sv (Stb 2013,
278). Deze wet is op 1 januari 2014 in
werking getreden (Stb. 2013, 336).
In voornoemde wet zijn geen bijzondere
bepalingen van overgangsrecht opgenomen. De in die wet neergelegde wijziging
van artikel 36f lid 1 Sr is een wijziging
van materieel strafrechtelijke aard zodat
die wijziging niet zonder meer dadelijk na
inwerkingtreding van de wet worden toegepast.
Naar het oordeel van het hof betreft de
wijziging een wijziging in het sanctierecht
terwijl deze in werking is getreden na het
tijdstip waarop het tenlastegelegde is begaan, te weten op 6 februari 2013. Nu
geen sprake is van bijzonder overgangsrecht of van een voor de verdachte gunstigere bepaling dient, gelet op het bepaalde in artikel 1 lid 2 Sr, het recht te
worden toegepast zoals dat gold ten tijde
van het begaan van het tenlastegelegde.
Het hof zal daarom, conform de rechtbank, geen schadevergoedingsmaatregel
opleggen.
www.slachtofferhulp.nl
Opmerking van de redactie. Voor iedereen die het nog niet door had, legt
het Hof het overgangsrecht ten aanzien
van de wijziging van art. 36f lid 1 Sr
van 1 januari 2014 uit. Door deze wijziging is het ook mogelijk om bij OVAR een
schadevergoedingsmaatregel op te leggen, indien plaatsing in een psychiatrisch
ziekenhuis (art. 37 Sr) of TBS (art. 37a
Sr) wordt bevolen. Zie ook: JBS 2014,
afl. 3, nr. 69 en afl. 4, nr. 96. Voor een
misslag van de Rb. Oost-Brabant, zie
hierboven: nr. 291.
Uit de memorie van toelichting (p. 12):
“De wijziging in het eerste lid bevat een
technische wijziging. De rechter kan een
schadevergoedingsmaatregel en een straf
opleggen. Gebleken is dat de Hoge Raad
reeds enkele malen heeft overwogen dat
de bewoordingen van het bestaande artikel 36f, eerste lid, niet toelaten dat aan
een verdachte die door de rechter van alle rechtsvervolging wordt ontslagen (bij
voorbeeld omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard en met een last
op grond van artikel 37 Sr in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgenomen) een
schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Het betreft hier Hoge Raad 12
oktober 2004, NS 2004/389, en Hoge
Raad 25 januari 2005, NS 2005/51. Hetzelfde geldt als de verdachte niet tot gevangenisstraf wordt veroordeeld, maar
wel de maatregel tbs met dwangverpleging kan worden opgelegd. Onlangs wees
de Rechtbank Breda op 1 maart 2011,
rekeninghoudend met deze rechtspraak,
een vordering tot het opleggen van een
schadevergoedingsmaatregel
af.
Het
voorgaande laat onverlet dat bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde
feit de door de benadeelde partij ingediende (civiele) vordering wel kan worden toegewezen. Knelpunt daarbij is dat
in deze gevallen de benadeelde partij zelf
voor de tenuitvoerlegging van de toegewezen eis moet zorgen. Als naast de
toewijzing van de vordering ook een
schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, neemt het CJIB de inning van de
vordering over. Ik acht het wenselijk dat
in de wet duidelijkheid wordt verschaft
11
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
over de uitleg van de term van «veroordeeld» in dit artikel, opdat de voorziening
van de inning door het CJIB voor de benadeelde partij wordt opengesteld.
299.
Rechtbank Gelderland 20 augustus
2014, nummer 05/780009-14
Mrs. L.C.P Goossen, M.F. Gielissen en
Y. van Wezel
ECLI:NL:RBGEL:2014:5238
(Diefstal in vereniging met geweld;
art. 312 Sr. Diverse breuken in het
gezicht,
w.o.
gebroken
oogkas.
Smartengeld € 1.500.)
Samen met een ander heeft verdachte hij
het slachtoffer naar een fietstunnel gelokt en daar heeft hij het slachtoffer
meermalen in zijn gezicht geslagen, geschopt en getrapt. Het slachtoffer heeft
hierdoor diverse breuken in zijn gezicht
opgelopen, w.o. een gebroken oogkas.
Zij hebben een jas merk Moncler en een
identiteitsbewijs,
toebehorende
aan
slachtoffer 1 gestolen.
De benadeelde partij heeft een bedrag
van € 2.000,- aan immateriële schade en
€ 300,- aan materiële schade gevorderd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk moet worden verklaard
nu verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde dan wel de materiële posten onvoldoende
zijn
onderbouwd
nu
aankoopbonnen ontbreken. Ook de immateriële schade zou onvoldoende zijn
onderbouwd, omdat het causale verband
tussen de angsten en het gebeuren ontbreekt. Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat
een bedrag ten bedrage van € 1.000,aan immateriële schade voor vergoeding
in aanmerking zou kunnen komen.
De rechtbank zal de ter terechtzitting
aangepaste vordering van het slachtoffer
ten aanzien van de door hem gevorderde
materiële schade toewijzen. Het tenlastegelegde feit is bewezen verklaard en de
rechtbank acht de gevorderde bedragen
www.slachtofferhulp.nl
voor de broek en het vest allerzins redelijk en voldoende onderbouwd.
Ten aanzien van het door het slachtoffer
gevorderde immateriële bedrag overweegt de rechtbank het volgende. Aan
het slachtoffer is door het onder feit één
bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel
toegebracht dat niet in vermogensschade
bestaat. Hij heeft angstgevoelens overgehouden aan de roofoverval en ondervindt nog pijn aan zijn gezicht in verband
met de breuken aan oogkas, neus en
kaak. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van
het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar
maatstaven van billijkheid wordt deze
schade begroot op een bedrag van €
1.500,-.
300.
Rechtbank Midden-Nederland 22 augustus 2014, nummer 16-703246-13
Mrs. P.P.C.M. Waarts, tevens kinderrechter, Z.J. Oosting en J.M. Bruins
ECLI:NL:RBMNE:2014:3656
(Verkrachting; art. 242 Sr. Slachtoffer < 12 jaar. Smartengeld € 1.500.
Toewijzing van de vordering ten laste van de voogdijinstelling; art. 51g
lid 4 en art. 361 lid 5 Sv.)
Verdachte heeft op twaalfjarige leeftijd
een meisje van tien jaar oud verkracht
De verkrachting vond plaats in de wijk
waar zowel verdachte als het slachtoffer
wonen. Verdachte heeft hierdoor op ernstige wijze de lichamelijke integriteit en
persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit schade op zowel korte als langere termijn kan
toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer.
Het feit heeft een enorme impact op het
slachtoffer en haar directe omgeving.
Haar moeder heeft ter zitting verteld dat
het slachtoffer niet meer buiten durfde te
spelen omdat zij bang was verdachte tegen te komen en in de weekenden zo
min mogelijk thuis probeerde te zijn en
12
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
ergens anders wilde logeren. Het gedrag
van het slachtoffer is na 28 november
2013 enorm veranderd; voorheen was zij
best zelfstandig, maar nu wil zij altijd
weten waar haar ouders zijn. Het slachtoffer krijgt therapie en begint zich na
lange tijd thuis en daarbuiten weer redelijk veilig te voelen. Ook slaapt zij weer
regelmatig in haar eigen kamer.
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 6.381,90, waarvan €
5000,00 ter zake een voorschot op de
geleden immateriële schade en €
1.381,90 ter zake van materiële schade.
De materiële schade bestaat uit: €
115,50 ter zake kleding, € 773,05 voor
de aanschaf van een laptop en telefoon,
€ 109,35 ter zake Hepatitis B vaccinaties
en € 384,00 ter zake reis- en parkeerkosten.
Mr. R. Seger heeft ter zitting namens de
benadeelde partij gesteld dat de kosten
betreffende de laptop met 50% gematigd
kunnen worden, nu deze deels voor andere doeleinden wordt gebruikt.
De officier van justitie heeft ter zitting
gevorderd de vordering van de benadeelde partij in haar geheel, met uitzondering
van de gevorderde kosten betreffende de
laptop, toe te wijzen. De kosten ten aanzien van de laptop dienen, gelet op de
namens de benadeelde partij gegeven
toelichting ter zitting, gehalveerd te worden.
De verdediging heeft de opgevoerde kosten ter zake kleding, vaccinatie en parkeer- en reiskosten niet betwist. De verdediging acht de kosten gemaakt voor de
aanschaf van de laptop en telefoon en de
gevorderde immateriële schade onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij dient derhalve voor deze kosten niet
ontvankelijk in haar vordering te worden
verklaard.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de
berekening van de opgevoerde parkeeren reiskosten een kennelijke rekenfout
bevat, nu het totaal aantal gedeclareerde
kilometers (300) is opgeteld bij de gedeclareerde reis- en parkeerkosten: €
84,00 respectievelijk € 34,06. De rechtbank stelt het bedrag betreffende de
www.slachtofferhulp.nl
reis- en parkeerkosten derhalve op €
118,06.
De gevorderde kosten ter zake kleding (€
115,50), Hepatitis B vaccinaties (€
109,35) en de reis- en parkeerkosten (€
118,06), zijn door de verdediging niet
betwist, de rechtbank zal deze bedragen
derhalve toewijzen.
Ten aanzien van de kosten betreffende
de aanschaf van een telefoon en een laptop is onvoldoende gebleken van een direct causaal verband met het ten laste
gelegde feit.
De raadsman heeft een voorschot op de
immateriële schade verzocht, nu nog niet
duidelijk is of en welke gevolgen het
slachtoffer in de toekomst nog zal ondervinden ten gevolge van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft bij het bepalen van
het voorschot betreffende de geleden
immateriële schade gelet op enerzijds de
ernst van het feit en de daarmee voor
het slachtoffer gepaarde gevolgen en anderzijds op de jonge leeftijd van zowel
verdachte als het slachtoffer. De rechtbank stelt het voorschot van de door het
slachtoffer geleden immateriële schade in
redelijkheid vast op € 1.500,00.
Voornoemde kosten zijn een rechtstreeks
gevolg van het tenlastegelegde feit. Gezien de leeftijd van verdachte acht de
rechtbank Stichting NIDOS, die de voogdij heeft over verdachte, op grond van
artikel 6:169 BW aansprakelijk voor die
schade. Het gevorderde is tot dat bedrag
voldoende aannemelijk gemaakt zodat de
rechtbank de vordering tot een bedrag
van € 1.842,91 zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend
vanaf 28 november 2013 tot aan de dag
der algehele voldoening. Op grond van
artikel 361 lid 5 Sv zal de Stichting
NIDOS de betreffende schade moeten
vergoeden.
Hoewel de rechtbank daarover niet overweegt, legt zij terecht geen schadevergoedingsmaatregel op. De verdachte is
immers veroordeeld en niet de voogdijinstelling (art. 36f lid 1 Sr).
13
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
301.
Rechtbank Limburg 27 augustus
2014, nummer 03/866329-13
Mrs. P.H.M. Kuster, E.W.A. van den
Berg
en
E.B.A.
Ferwerda
ECLI:NL:RBLIM:2014:7490
(Ontucht met seksueel binnendringen < 16; art. 245 Sr. Geen vordering van immateriële schade ingediend door benadeelde partij. Officier
vordert schadevergoedingsmaatregel
voor smartengeld. Rechtbank legt
voor € 1.500 smartengeld de schadevergoedingsmaatregel op; art. 36f
Sr.)
De verdachte heeft bij een 15-jarig meisje ontuchtige handelingen gepleegd die
mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte was
destijds werkzaam als toezichthouder op
de middelbare school alwaar het slachtoffer schoolgaande was. Naar algemene
ervaringsregels kan dergelijk misbruik
grote en langdurige (psychische) gevolgen veroorzaken, voor zowel slachtoffers,
als ook voor hun omgeving.
De benadeelde partij vordert (slechts)
een schadevergoeding van € 11,00 materiële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd
dat de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van materiële schade
moet worden toegewezen. Voorts heeft
zij gevorderd dat de rechtbank verdachte, op grond van het bepaalde in artikel
36f Sr zal veroordelen tot betaling van
een bedrag van € 2.500,00 ter zake van
immateriële schade.
De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de gevorderde materiële schade. Zij verzoekt de rechtbank
om niet over te gaan tot veroordeling ex
artikel 36f Sr van verdachte tot betaling
van een bedrag ter zake van immateriële
schade. Zij wijst er op dat de benadeelde
partij het kennelijk niet nodig heeft geacht om over te gaan tot vordering van
een dergelijke schadevergoeding. Bovendien heeft verdachte onvoldoende draagkracht om een dergelijke schadevergoeding te voldoen.
www.slachtofferhulp.nl
De rechtbank wijst de vordering ook toewijzen tot een bedrag van € 11,00. De
rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding om
verdachte op grond van artikel 36f Sr te
veroordelen tot het betalen van een
schadevergoeding ter zake van door het
slachtoffer geleden immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat uit de
vordering van de benadeelde partij en de
onderliggende stukken voldoende blijkt
dat door het slachtoffer immateriële
schade is geleden. Door de verdediging is
niet betwist dat het slachtoffer onder behandeling van een psycholoog is gesteld.
De rechtbank stelt deze immateriële
schade ex aequo et bono vast op een bedrag van € 1.500,00. De rechtbank zal
derhalve ten aanzien van een bedrag van
€ 1.511,00 de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
302.
Rechtbank Gelderland 27 augustus
2014, nummer 05/800112-14
Mrs. J.J.H. van Laethem H.C. Naves
en N.K. van den Dungen-Dijkstra
ECLI:NL:RBGEL:2014:5457
(Opzettelijke discriminatie wegens
ras bij de uitoefening van een beroep; art. 137g Sr. Smartengeld €
500. Smartengeld zonder letsel.)
Benadeelde heeft via de website ROC.nl
gereageerd op de vacature voor een stageplaats bij een bedrijf te Arnhem. Verdachte adviseerde zijn werkgever over
het aannemen van kandidaten omdat hij
ter zake deskundig is. Nadat verdachte
de sollicitatie had doorgestuurd naar zijn
werkgever, reageerde deze met ‘laat
maar komen’. Verdachte heeft hierop nog
een keer naar het CV gekeken en heeft
aangever ‘gegoogled’. In de veronderstelling dat hij een e-mail naar zijn werkgever stuurde, stuurde hij een e-mail
naar aangever met de tekst:
‘Heb nog even gekeken is niks. Ten eerste een donker gekleurde (neger).
14
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
En op zijn CV weinig tot geen ervaring
met computer enz.’
De benadeelde partij vordert een bedrag
van € 1.931,67, bestaande uit € 1.250,aan immateriële schade en € 681,67 aan
materiële schade.
De verdediging heeft primair nietontvankelijkheid bepleit, omdat zij van
oordeel is dat verdachte moet worden
vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering niet
toewijsbaar is, nu zowel de materiële als
de immateriële schade onvoldoende zijn
onderbouwd. Waar het de reiskosten
psycholoog en immateriële schade betreft, is van belang dat daarvoor vereist
is dat vast komt te staan dat sprake is
van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarover is niets bekend. Daarnaast is niets bekend over de causaliteit
tussen de gedragingen van verdachte en
de schade die de benadeelde partij heeft.
De immateriële schade is daarmee onvoldoende onderbouwd en moet dus
worden afgewezen.
Waar het betreft de materiële kosten
ontbreekt de onderbouwing van het eigen risico. Daarnaast had aangever geen
advocaat in de arm hoeven nemen, maar
had hij ook genoegen kunnen nemen met
Bureau slachtofferhulp.
De rechtbank stelt voorop dat slechts
schade die rechtstreeks voortvloeit uit
het bewezenverklaarde feit in het kader
van deze strafrechtelijke procedure in
aanmerking komt voor vergoeding. Vaststaat dat aan benadeelde door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks nadeel is
toegebracht dat gedeeltelijk uit vermogensschade bestaat en gedeeltelijk uit
immateriële schade. Hierna wordt op de
afzonderlijke kostenposten ingegaan.
Materiële schade
Benadeelde heeft aangevoerd dat hij
voor onderhavig feit een behandeling
heeft gehad door een GZ-psycholoog. Hij
heeft dit onderbouwd met een brief van
de GZ-psycholoog en een conceptfactuur
van januari 2014 ter hoogte van €
453,79. Hij vordert het bedrag van eigen
risico van de zorgverzekeraar ad € 360,-.
www.slachtofferhulp.nl
De rechtbank acht dit bedrag, gelet op
deze onderbouwing, toewijsbaar.
Benadeelde heeft een vergoeding verzocht van de reiskosten die verband houden met bezoeken aan zijn GZpsycholoog, de politie te Arnhem, de
rechtbank en de advocaat. Daartoe
overweegt de rechtbank dat deze kosten
weliswaar niet met stukken zijn onderbouwd, maar wel vergoeding in aanmerking komen. Het is aannemelijk dat benadeelde voor een bedrag van € 125,67
kosten heeft moeten maken om zijn psycholoog, de politie, zijn advocaat en de
rechtbank te bezoeken. Het betreft een
reële kostenpost, die de rechtbank niet
bovenmatig voorkomt.
De rechtbank zal de civiele vordering van
benadeelde dan ook toewijzen tot een
bedrag van in totaal € 485,67 aan materiële schade, waarbij de omvang van de
schade door de rechtbank op basis van
de stukken is begroot.
Immateriële schade
Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit ook rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet uit
vermogensschade bestaat. Dit is aan
verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd
in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van
billijkheid wordt deze schade begroot op
€ 500,-.
De rechtbank zal de vordering ter zake
van vergoeding van de immateriële schade voor het overige afwijzen
Rechtsbijstand
Naar het oordeel van de rechtbank dient
verdachte te worden veroordeeld in de
kosten van de benadeelde partij, tot op
heden begroot op € 196,-. Het betreft
immers de eigen bijdrage van benadeelde, in het kader van de door hem ingeschakelde rechtshulp bij zijn voeging als
benadeelde partij in dit strafproces. Deze
kostenpost is onderbouwd met een afschrift van de toevoegingsaanvraag bij
de Raad voor Rechtsbijstand, waarop de
hoogte van de eigen bijdrage staat vermeld.
15
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
Opmerking van de redactie. Een
slachtoffer dat zich voegt als benadeelde
partij kan hiervoor (gratis) hulp van
Slachtofferhulp Nederland vragen. Voor
de wat ingewikkeldere vorderingen kan
de benadeelde een beroep doen op gefinancierde rechtsbijstand. Handelt het om
een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf
dan vindt er geen inkomens- of vermogenstoets en wordt er ook geen eigen
bijdrage opgelegd. Discriminatie is niet
een dergelijk misdrijf, maar er kan wel
een “gewone” toevoeging worden aangevraagd voor de rechtsbijstand aan de benadeelde partij. Er vindt dan wel een inkomens- en vermogenstoets plaats. Is
het inkomen of vermogen niet te hoog,
dan wordt een toevoeging verstrekt. Er
wordt dan echter geen eigen bijdrage
opgelegd (zie werkinstructie Z110 vordering benadeelde partij in strafproces).
Rijst de vraag waarom er in dit geval een
eigen bijdrage is opgelegd? (zie ook JBS
2014, afl. 10, nr. 284).
303.
Rechtbank Oost-Brabant 28 augustus
2014, nummer 01/865002-14
Mrs. N.I.B.M. Buljevic, H.M. Hettinga
en J.M.J. Denie
ECLI:NL:RBOBR:2014:5148
(Seksueel misbruik met seksueel
binnendringen; art. 244 Sr.
Verdachte heeft gedurende een periode
van ongeveer negen maanden een zesjarige meisje seksueel misbruikt. Verdachte heeft aldus de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jonge slachtoffer
op zeer ernstige wijze geschonden. Het is
algemeen bekend dat jonge slachtoffers
van dergelijke delicten daarvan later ernstige nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de schriftelijke
slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer op dit moment door het hele gebeuren erg is veranderd. Het slachtoffer is
erg onzeker geworden en heeft een laag
gevoel van eigenwaarde. De ouders van
het slachtoffer merken dat ze veel woede
in zich heeft. Verdachte heeft het slacht-
www.slachtofferhulp.nl
offer door zijn handelen een normale
seksuele ontwikkeling ontnomen.
Naast de immateriële schade van €
5.000,- is in totaal € 541,93 aan materiele schade gevorderd. Deze materiële
kosten betreffen reiskosten, parkeerkosten, boek EMDR, rechtsbijstand en opnemen verlofuren.
Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang
dat door de overtreden strafbepaling
wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang
van rechtsopvolgers noch van derde belanghebbenden, zodat doorgaans alleen
het slachtoffer zelf zich als benadeelde
partij kan voegen in het strafproces. De
rechtbank oordeelt overeenkomstig twee
arresten van het Gerechtshof Amsterdam
van
26
april
2013
(ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8885
en
ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8895) dat het
voorgaande meebrengt dat de ouders
van de minderjarige benadeelde in de
onderhavige strafrechtelijke procedure
niet kunnen worden ontvangen in het
deel van de vordering dat ziet op de kosten die zij ten behoeve van hun kind
hebben gemaakt, die als zogeheten verplaatste schade als bedoeld in artikel
6:107 van het Burgerlijk Wetboek voor
vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen. Aangezien het bij een op die
bepaling gebaseerde vordering gaat om
een vordering van de ouder uit eigen
hoofde en niet om een vordering van het
kind zelf, staat hier de omstandigheid dat
de ouder geen slachtoffer is in de zin van
de artikelen 51a en verder van het Wetboek van Strafvordering in de weg aan
de ontvankelijkheid van dit gedeelte van
de vordering. Dit betekent geenszins dat
verdachte niet aansprakelijk zou zijn voor
de door de ouder in zoverre gestelde
schade, maar dat het aan de burgerlijke
rechter is om die aansprakelijkheid vast
te stellen. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde
materiële kosten van in totaal € 541,93.
16
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
Dit laat onverlet dat verdachte deze gemaakte kosten op vrijwillige basis aan de
ouders van het slachtoffer kan vergoeden, nu verdachte ter terechtzitting heeft
aangegeven bereid te zijn deze kosten te
vergoeden.
De benadeelde is wel ontvankelijk in het
gedeelte van de vordering dat ziet op
vergoeding van de door het de minderjarige slachtoffer zelf geleden immateriële
schade, welke vordering door de ouder
als haar wettelijke vertegenwoordiger is
ingediend. De rechtbank wijst € 5.000,ter zake van immateriële schade van de
minderjarige toe.
Burgerlijke rechter
304.
Rechtbank Rotterdam 13 augustus
2014, nummer C-10-442266 - HA ZA
14-71
Mr. K.A. Baggerman
ECLI:NL:RBROT:2014:6672
(Shockschade. Taxibusarrest. Relativiteit; art. 6:163 BW. Terughoudendheid interpretatie shockschade.
Voor shockschade is een nauwere relatie vereist dan het zijn van (goede)
kennissen.)
Partijen zullen hierna eiser, Allianz en
gedaagde2 genoemd worden. Gedaagden
zullen tevens gezamenlijk Allianz c.s. genoemd worden.
Eiser stelt dat gedaagde2 door het aanrijden van persoon1 ook jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, nu eiser is
geconfronteerd met de aanrijding en de
ernstige gevolgen daarvan. Hij stelt er
aanvankelijk vanuit te zijn gegaan dat
persoon1 dood was en in een hevige
emotionele shock terechtgekomen te
zijn, waardoor bij hem psychisch letsel is
ontstaan. Er is sprake van een posttraumatisch stresssyndroom. Eiser lijdt aan
slaapproblemen, herbeleving, nachtmerries, vermoeidheid, prikkelbaarheid en
www.slachtofferhulp.nl
concentratieproblemen.
Ten
gevolge
daarvan heeft hij zijn werkzaamheden en
zijn huishoudelijke taken niet althans
slechts gedeeltelijk kunnen uitvoeren en
is dat nog steeds het geval, aldus eiser.
Eiser vordert – kort gezegd - dat de
rechtbank voor recht verklaart dat gedaagde2 een onrechtmatige daad heeft
gepleegd jegens eiser en Allianz en gedaagde2 hoofdelijk veroordeelt om aan
eiser zijn schade te betalen.
Voordat het Kindertaxi-arrest was gewezen was het maar de vraag of in de door
de Hoge Raad genoemde gevallen wel
voldaan was aan het relativiteitsbeginsel,
dat inhoudt dat geen verplichting tot
schadevergoeding bestaat wanneer de
geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden (artikel 6:163
BW). De betreffende overweging van de
Hoge Raad creëert voor dat probleem als
het ware een oplossing, maar is in de literatuur – naar het oordeel van de rechtbank terecht – wel als “systeemvreemd”
aangemerkt. Dat zo zijnde ziet de rechtbank aanleiding om grote terughoudendheid te betrachten als het erom gaat, de
gevallen waarin de door de Hoge Raad
geboden mogelijkheid toepassing kan
vinden, extensief (ten gunste van derden/niet-direct benadeelden) te interpreteren.
Naar het oordeel van de rechtbank is in
het onderhavige geval niet voldaan aan
de voorwaarden die de Hoge Raad stelt
aan het recht op vergoeding van schade
door de confrontatie met een schokkende
of traumatische gebeurtenis (doorgaans
aangeduid als ‘shockschade’), meer in
het bijzonder als het gaat om de aard
van de relatie tussen eiser en persoon1
en de ernst van het ongeval dat persoon1 is overkomen. In dat verband
overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser heeft gesteld dat niet vereist is dat
de derde die schadevergoeding vordert
een nauwe affectieve relatie met het
slachtoffer (de direct benadeelde) heeft
of had. Inderdaad is het zo dat de Hoge
Raad heeft overwogen “hetgeen zich met
name (cursivering rechtbank) zal
17
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
kunnen voordoen indien iemand tot wie
de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond”. Deze formulering laat
op zichzelf de mogelijkheid open dat ook
anderen dan diegenen die met het
slachtoffer een nauwe affectieve relatie
hebben of hadden, aanspraak kunnen
maken op vergoeding van schade als genoemd. De rechtbank ziet echter, tegen
de achtergrond van de geboden terughoudendheid zoals hiervoor overwogen,
geen aanleiding om te oordelen dat de
kring van gerechtigden veel ruimer is dan
personen die een nauwe affectieve relatie
met het slachtoffer hebben of hadden.
Door eiser is gesteld dat persoon1 en zijn
vrouw één of twee keer per week bij zijn
ouders over de vloer komen en een vergelijkbaar aantal keren bij hem. Dit is
niet (gemotiveerd) door Allianz c.s. betwist, zodat de rechtbank ervan uit zal
gaan dat persoon1 naast een kennis van
de ouders van eiser ook een (goede)
kennis van eiser is. Daarmee behoort eiser echter nog niet tot de kring van gerechtigden tot het vorderen van vergoeding van schade door de confrontatie met
een schokkende of traumatische gebeurtenis zoals door de Hoge Raad bedoeld in
het Taxibus-arrest. Daarvoor is naar het
oordeel van de rechtbank, zeer bijzondere omstandigheden daargelaten, een
nauwere relatie vereist dan het zijn van
(goede) kennissen.
De rechtbank betwijfelt niet dat het ongeval dat persoon1 is overkomen voor
hem ernstige gevolgen heeft gehad en
dat eiser geschokt is door de confrontatie
met de aanrijding en de gevolgen daarvan voor persoon1. Dat zo zijnde moet
echter worden vastgesteld dat de feiten
van deze zaak objectief bezien (aanmerkelijk) minder schokkend van aard zijn
dan de feiten die ten grondslag liggen
aan Taxibus-arrest en ook de feiten die
ten grondslag liggen aan de andere – de
rechtbank bekende – na dat arrest gewezen rechterlijke uitspraken waarin vergoeding van schade door de confrontatie
met een schokkende of traumatische gebeurtenis is toegekend.
www.slachtofferhulp.nl
De vorderingen van eiser moeten daarom
worden afgewezen. Hetgeen partijen
overigens hebben gesteld (bijvoorbeeld
betreffende de vraag of eiser door het
ongeval ook geestelijk letsel heeft opgelopen dat in rechte kan worden vastgesteld) behoeft geen behandeling.
305.
Rechtbank Rotterdam 29 augustus
2014, nummer 1419335 CV EXPL 135974
Mr. K.L. van Zetten, kantonrechter
ECLI:NL:RBROT:2014:7209
(Onrechtmatig handelen in groepsverband; art. 6:166 BW. Ontvankelijkheid in verband met eerder toegewezen “voorschot” in de strafzaak.
Andere aantasting in de persoon; art.
6:106 lid 2 sub b BW.
Zie ook:
ECLI:NL:RBROT:2014:7220
en
ECLI:NL:RBROT:2014:7217.)
Op 22/23 augustus 2009 was op het
strand te Hoek van Holland het Dance
Festival Veronica Sunset Grooves (hierna: het Festival). Eiser is in zijn functie
van agent van politie ingezet voor handhaving van de openbare orde en voor het
verlenen van bijstand bij de verkeersregeling van het Festival.
Toen op het evenemententerrein van het
Festival (op het strand) rellen uitbraken,
heeft eiser na een spoedoproep met een
aantal collega’s dit terrein betreden.
Tijdens de rellen zijn op het evenemententerrein van het Festival politiefunctionarissen belaagd.
Gedaagden zijn door de rechtbank voor
hun betrokkenheid bij deze rellen in Hoek
van Holland allen strafrechtelijk veroordeeld - voor zover hier van belang - wegens openlijke geweldpleging in vereniging jegens personen en een aantal van
hen tevens wegens het medeplegen van
bedreiging met zware mishandeling.
Voor deze traumatische ervaring, die bij
eiser ernstige psychische klachten heeft
opgeroepen en die zijn persoonlijke stabiliteit heeft verzwakt,
18
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
heeft eiser zich onder behandeling van
een psycholoog gesteld. Eiser ervaart na
deze behandeling dat hij de gevoelens
van angst en onveiligheid nooit helemaal
kwijt zal raken.
Door hun onrechtmatig handelen in
groepsverband in de zin van artikel
6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn gedaagden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade toebrengende
handelingen van elke van de tot die
groep behorende personen.
Eiser heeft recht op een naar billijkheid
vast te stellen vergoeding van zijn immateriële schade door deze gebeurtenissen
in Hoek van Holland, omdat:
- de leden van de groep personen op het
evenemententerrein van het Festival het
oogmerk hadden zodanig nadeel aan eiser en zijn collega’s toe te brengen en
- eiser door het handelen van die groep
personen in zijn persoon is aangetast.
Gelet op de indringende gebeurtenissen
en de impact hiervan op eiser kan de
immateriële schade in redelijkheid en ook
op grond van het Smartengeldboek van
de ANWB worden vastgesteld op €
3.500,-. Nu de gedaagden in de strafzaken hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 200,-, resteert te vorderen € 3.300,- (eveneens
hoofdelijk). Hierop wordt in mindering
gebracht de hierna door schikking betaalde schadevergoeding van een aantal
gedaagden.
De beoordeling van het geschil
De kantonrechter verwerpt het beroep
van gedaagden sub 1, 2, 5, 8 en 9 op de
niet ontvankelijkheid van eiser in de vordering jegens hen, om reden dat in hoger
beroep in hun strafzaak op de vorderingen benadeelde partij niet een voorschot,
maar een definitief bedrag is toegewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Eiser heeft zich in de eerste aanleg
conform het toenmalige artikel 51a lid 3
Sv gevoegd voor een deel van de vordering.
Dat blijkt uit zijn gebruik van de woorden
“bij wijze van voorschot”, die de rechtbank overnam. Dat blijkt bijvoorbeeld
ook expliciet uit de vermelding in het
www.slachtofferhulp.nl
strafvonnis van gedaagde sub 1. De toewijzingen daarvan dienen dan ook te
worden gezien als strekkend tot vergoeding van een deel van de schade die de
benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het bewezenverklaarde feit en
die eenvoudig van aard is (zie HR 19
maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8963,
r.o.v. 4.3.). De vordering benadeelde
partij is in hoger beroep niet gewijzigd.
Dat het hof de toewijzingen in zijn arresten kwalificeert als “een bedrag” en niet,
zoals de rechtbank, als “een voorschot”,
maakt de aard van de beslissing niet anders. Eiser is dus in zoverre ontvankelijk
in zijn vordering.
De groepsaansprakelijkheid
Artikel 6:166 BW bepaalt dat, indien één
van tot een groep behorende personen
onrechtmatig schade toebrengt en de
kans op het aldus toebrengen van schade
deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn, indien deze gedragingen hun kunnen
worden toegerekend. Dit houdt in dat de
schade toebrengende onrechtmatige gedragingen uit de groep worden toegerekend aan een ieder in die groep die aan
deze gedragingen bijdroeg. Het loutere
erbij zijn is onvoldoende voor het vestigen van die aansprakelijkheid, maar een
eigen bijdrage aan de groepsgedragingen
vestigt wel de aansprakelijkheid voor alle
schade toebrengende onrechtmatige gedragingen uit de groep, ongeacht de omvang van de eigen bijdrage.
Voor zover de redelijkheid en billijkheid,
bijvoorbeeld door het gewicht van ieders
bijdrage, een andere verdeling van de
aansprakelijkheid meebrengen, is dat
een kwestie van onderling verhaal, die
eiser niet regardeert.
Dit uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de volledige schade
als gevolg van het onrechtmatig handelen vanuit de groep blijft ook intact, indien het, zoals hier, gaat om een beperkt
aantal personen die aansprakelijk worden
gesteld bij een groepshandelen van enkele honderden personen die elkaar ook
niet kenden.
19
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
De groep behoeft geen georganiseerd
verband te zijn en kan spontaan zijn ontstaan, de groepsleden behoeven elkaar
ook niet te kennen.
Dit alles raakt ook niet de ontvankelijkheid van eiser in de vordering, zelfs niet,
indien aan het wel of niet dagvaarden
een selectie ten grondslag zou liggen. Eiser heeft overigens toegelicht dat die
keuze uitsluitend is bepaald door het via
de strafvervolging hebben kunnen achterhalen van de identiteit.
Ook hier geldt dat een eventueel onderling verhaal eiser niet regardeert.
Naar het oordeel van de kantonrechter
gaat het uit een oogpunt van de civielrechtelijke groepsaansprakelijkheid bij
deze rellen in Hoek van Holland om twee
groepen: enerzijds de groep betrokken
bij het stadium “carrousel” en anderzijds
de groep betrokken bij de stadia “treintje” en ”linie”.
De incidenten in het stadium “carrousel”
vonden plaats op een ander deel van het
evenemententerrein en op een ander
tijdstip dan de latere stadia en vonden
plaats na eerdere ongeregeldheden in het
publiek op die plek. Bij “carrousel” ging
het om vier agenten in burger, die op eigen kracht het VIP-podium hadden bereikt voordat de “treintjes” daar waren
aangekomen.
Voor de chaotische en onoverzichtelijke
situatie ter plaatse kan slechts worden
geoordeeld dat tussen
de stadia van
enerzijds
“carrousel”
en
anderzijds
“treintje”/“linie” de vereiste samenhang
uit een oogpunt van groepsvorming ontbreekt. Van gedragingen in groepsverband was dus slechts sprake binnen de
afzonderlijke stadia van “carrousel” en
“treintje”/“linie”.
De immateriële schade
Het gaat in dit geval om het aspect aantasting in de persoon. Noodzakelijk, maar
ook voldoende is hierbij dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een
psychiatrisch ziektebeeld is daarbij niet
vereist, maar om van geestelijk letsel te
kunnen spreken is onvoldoende een meer
of minder sterk psychisch onbehagen of
een zich persoonlijk gekwetst voelen. De
www.slachtofferhulp.nl
partij die zich op aantasting van de persoon beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan
volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische
beschadiging is ontstaan waartoe nodig is
dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld (zie HR 9 mei 2003,
ECLI:NL:HR:2003:AF4606, r.o.v. 5.2.3 ).
Uit de gestelde en niet weersproken feiten en omstandigheden volgt dat eiser en
zijn collega’s bij deze strandrellen in
Hoek van Holland zijn blootgesteld aan
een voor Nederlandse begrippen ongekende agressie jegens politieagenten,
van grote groepen mensen. Naar algemene ervaringsregels als bedoeld in artikel 149 Rv is duidelijk dat de tussen partijen vaststaande gewelddadigheden en
dreiging die eiser onderging, gericht tegen een kleine en op dat moment kwetsbare groep agenten, op eiser (en zijn collega’s) een diepe onuitwisbare indruk
hebben gemaakt die bij eiser hebben geleid tot de bedoelde aantasting in de persoon. Deze gebeurtenissen overstijgen
verre het stootje waar een politiefunctionaris bij de uitoefening van diens ambt
tegen moet kunnen.
Eiser heeft voldoende concrete gegevens
gesteld waaruit blijkt dat hij in zijn persoon is aangetast als bedoeld in artikel
sub b van artikel 6:106 lid 1 BW. Ter onderbouwing is bij de dagvaarding overgelegd een brief van de behandelend GZ
psycholoog drs. A.H.M. Bakker d.d. 2 februari 2012, waaruit onder meer blijkt
dat eiser vanwege zijn traumatische ervaringen bij deze strandrellen in Hoek
van Holland een intensief psychopol begeleidingstraject van 20 sessies is geboden in de periode juni 2010 tot februari
2011.
Ten aanzien van de gedragingen van elk
der gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10
heeft eiser zich volledig gebaseerd op de
uitkomsten van de strafzaken. Geen van
deze gedaagden heeft ten aanzien van
zichzelf andere of minder gedragingen
gesteld dan zijn vastgesteld in de eigen
strafzaak. Daarmee staan de in de straf-
20
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
zaken vastgestelde gedragingen van deze
gedaagden ook in de onderhavige procedure vast. Dit houdt in dat gedaagden
sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 zich daar toen
bevonden en met eigen onrechtmatige
gedragingen jegens eiser meededen in de
groep in het stadium “linie”.
Hieruit volgt dat eiser in beginsel recht
heeft op vergoeding door gedaagden sub
2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 van zijn immateriele schade door onrechtmatig handelen
vanuit de groep betrokken bij het stadium “linie” bij deze rellen in Hoek van
Holland. De kans op die schade had deze
gedaagden ervan behoren te weerhouden
mee te doen.
De in de strafzaken jegens eiser vastgestelde gedragingen van deze gedaagden
zijn voor ieder verschillend en de een
deed meer en actiever mee dan de ander, maar dit maakt, zoals in het voorgaande is toegelicht, uit een oogpunt van
groepsaansprakelijkheid geen verschil.
Ieder van deze gedaagden is, zoals toegelicht, civielrechtelijk aansprakelijk voor
zowel de eigen gedragingen in de groep
als de onrechtmatige gedragingen van de
andere groepsleden.
De gevorderde schade is voor zover veroorzaakt in het stadium “linie” aan deze
gedaagden toerekenbaar op de voet van
artikel 6:98 BW. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn
gesteld noch gebleken.
Zijdens enkele gedaagden is nog betoogd
dat een schade van de gevorderde grote
omvang niet voorzienbaar was. Dit betreft blijkens de daarop gegeven toelichting de optelsom van de ingestelde schadevorderingen als gevolg van deze rellen
in Hoek van Holland, door zowel politiefunctionarissen als het politiekorps. Dit
neemt, indien al juist, de aansprakelijkheid van het deelnemende groepslid niet
weg. Ook gaat het niet om een zo ver
verwijderd verband dat de schade niet
aan het deelnemend groepslid kan worden toegerekend: het wekt op zich geen
verbazing dat als gevolg van deze rellen
in Hoek van Holland, met zo grote groepen agressieve relschoppers die zich
langdurig en zonder aanleiding kantten
www.slachtofferhulp.nl
tegen een veel kleinere hoeveelheid politieagenten, zoals hierna verder wordt
uitgewerkt, een dergelijke schade is ontstaan.
Op de voet van artikel 6:106 BW dient de
vergoeding van de immateriële schade
naar billijkheid te worden vastgesteld,
gelet op alle omstandigheden van het
geval. Daarbij dient ook te worden gelet
op bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd. In die context acht de kantonrechter de door eiser gevorderde vergoeding
voor immateriële schade zonder meer billijk voor de gebeurtenissen in het stadium “linie” en voor de gevolgen die deze
voor eiser gehad hebben.
Eiser was niet gehouden (eerst) een beroep op de smartengeldregeling dienstongevallen politie te doen, nu het letsel
waarop die regeling ziet (namelijk met
blijvende invaliditeit), zich hier niet voordoet.
Voor de door een der gemachtigden overigens zonder enige toelichting - verzochte matiging op de voet van artikel
6:109 BW ziet de kantonrechter geen
aanleiding, reeds nu toewijzing van de
volledige schadevergoeding van eiser,
gelet op de hoogte van het bedrag, niet
tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen
zou leiden.
Op grond van het vorenstaande is het na
de eisverminderingen gevorderde bedrag
aan hoofdsom van € 1.858,84 jegens gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 toewijsbaar.
Gedaagden sub 6 en 7 hebben geen gebruik gemaakt van het recht van zuivering van het tegen hen verleende verstek. Op grond van artikel 140 lid 2 Rv
wordt tussen partijen één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis
op tegenspraak wordt beschouwd. De
vordering jegens deze gedaagden komt
de kantonrechter niet onrechtmatig of
ongegrond voor. Ook jegens hen is de
vordering ten aanzien van de hoofdsom
toewijsbaar. Nu de eisverminderingen
telkens ook betrekking hebben op hun
1/17e deel, zal de kantonrechter jegens
21
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
beiden dezelfde hoofdsom toewijzen als
jegens de anderen.
Gedaagde sub 1 heeft met eigen onrechtmatige gedragingen meedeed louter
in de groep in het stadium “carrousel”.
Nu eiser niet bij dat stadium was betrokken, ligt de vordering ten aanzien van de
hoofdsom jegens gedaagde sub 1 voor
afwijzing gereed. De nevenvordering ten
aanzien van de wettelijke rente deelt in
het lot van afwijzing.
Nationale ombudsman
306.
Nationale ombudsman 6 augustus
2014
rapport: 2014/090.
(Klacht over de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket
Midden-Nederland. Brief advocaat
over aangifte niet beantwoord. Vereiste voortvarendheid. Klacht gegrond.)
Verzoekers advocaat heeft namens hem
op 2 april 2009 schriftelijk bij de hoofdofficier van justitie te Lelystad aangifte gedaan van mishandeling door vier politieagenten. Op 15 april ontvangt de
advocaat hierover een ontvangstbevestiging. Omdat de advocaat aanneemt dat
een onderzoek na een dergelijke aangifte
lang kan duren, informeert hij pas op 20
februari 2013 bij de hoofdofficier wat de
stand van zaken is. Omdat hij hier ook
niets op hoort, wendt hij zich op 19 december 2013 tot de Nationale ombudsman. Verzoeker wil graag antwoord op
de brief van zijn advocaat. Ook een interventie van de Nationale ombudsman
bij het College van procureurs-generaal
heeft niet tot resultaat dat er een reactie
komt.
Verzoeker klaagt erover dat de hoofdofficier van justitie van het parket MiddenNederland, geen antwoord geeft op een
brief van zijn advocaat van 20 februari
2013.
www.slachtofferhulp.nl
De Nationale ombudsman is van oordeel
dat het vereiste van voortvarendheid is
geschaad.
Het is de Nationale ombudsman ambtshalve bekend dat de samenvoeging van
drie voormalige parketten tot het de parket Midden-Nederland begin 2013 tot
problemen heeft geleid. Dat poststukken,
in dit geval een brief van de advocaat
van verzoeker, zijn zoekgeraakt is daar
een voorbeeld van. Van de zijde van de
hoofdofficier van justitie mag wel worden
verwacht dat er antwoord gegeven wordt
op de brief, ook nadat er geconstateerd
is door het parket dat de brief in het ongerede is geraakt en deze nogmaals – via
de Nationale ombudsman – wordt toegestuurd. Ook mag een burger verwachten
dat er binnen een redelijke termijn antwoord wordt gegeven op zijn brief. Dat
de hoofdofficier kennelijk niet bij machte
is om dit - zelfs na tussenkomst van de
Nationale ombudsman en het College voor elkaar te krijgen baart de Nationale
ombudsman zorgen.
Verzoeker heeft uiteindelijk door het instellen van het onderzoek van de Nationale ombudsman eind juni 2014 wel een
reactie van de hoofdofficier van justitie
gehad. Vereiste van voortvarendheid,
niet behoorlijk.
307.
Nationale ombudsman 26 augustus
2014, rapport: 2014/097
(Klacht over de politie van de regionale eenheid Midden-Nederland. Illegaal wapenbezit. Politie adequaat
opgetreden naar aanleiding van informatie over illegaal vuurwapenbezit. Klacht ongegrond. Art. 49 Wet
wapens en munitie.)
Meisje A werd door Jongen B met een
auto klemgereden. A werd op dat moment vergezeld door twee van haar
vriendinnen, te weten V1 en V2. Tijdens
deze gebeurtenis werd meisje A bedreigd
door een vrouwelijke inzittende (X) van
B's auto omdat A contact zou hebben gehad met B.
22
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 11, nummers: 287 - 307
Twee dagen later deed meisje A bij de
politie eenheid Midden-Nederland aangifte van deze bedreiging. Tijdens het aangiftegesprek vertelde zij aan de politie
dat zij later van V2 had gehoord dat Jongen B tijdens het incident een klein zwart
pistool in zijn handen zou hebben gehad
en daaruit kogels zou hebben gehaald en
die aan haar zou hebben getoond. Tien
dagen later werd V1 als getuige gehoord.
Zij verklaarde dat ze van V2 had gehoord
dat B een vuurwapen in zijn handen had
gehad. Wegens ziekte werd V2 pas vijftien dagen na het incident door de politie
als getuige gehoord. Zij verklaarde dat ze
daadwerkelijk een pistool in de handen
van Jongen B had gezien. Zestien dagen
na het incident werd het 'Beretta-team'
van de politie, dat zich bezig houdt met
de bestrijding van illegaal vuurwapenbezit, in kennis gesteld van deze informatie. Dit team ging vervolgens in de beschikbare informatie systemen na of B
daarin voorkwam. Dat bleek niet het geval te zijn. Vier dagen later werd de zoon
van verzoekers door B doodgeschoten
met een vuurwapen.
Verzoekers klaagden erover dat politieambtenaren van de regionale politie eenheid Midden-Nederland niet adequaat
hadden opgetreden naar aanleiding van
informatie dat B illegaal een vuurwapen
zou bezitten.
De Nationale ombudsman stelde vast dat
de politie had gedaan wat redelijkerwijs
op dat moment binnen haar mogelijkheden lag. Bij het inzetten van opsporingsbevoegdheden die inbreuk maken op
grondwettelijk vastgelegde vrijheden van
burgers, dient aan de hand van de beschikbare informatie, indien nodig aangevuld met een of meerdere 'plusjes',
zorgvuldig te worden afgewogen of een
dergelijke inbreuk gerechtvaardigd is. De
door verzoekers aangevoerde argumenten die naar hun mening als een 'plusje'
hadden kunnen dienen, achtte de Nationale ombudsman niet voldoende relevant
om als 'plusje' te kunnen worden aangemerkt. Derhalve was de Nationale ombudsman van oordeel dat er destijds onvoldoende informatie aanwezig was om
www.slachtofferhulp.nl
met de officier van justitie te bespreken
of er voldoende grond was voor het doorzoeken van de woning van B. Zelfs al had
de politie met de officier van justitie
overleg gehad dan acht de Nationale ombudsman het zeer aannemelijk dat de officier van justitie de politie zou hebben
afgeraden om op grond van artikel 49
WWM het huis van B te doorzoeken omdat daarvoor op dat moment onvoldoende basis aanwezig was.
De Nationale ombudsman was van oordeel dat de politie Midden-Nederland niet
had gehandeld in strijd met het vereiste
van professionaliteit.
23