ABC van het FTK - Syntrus Achmea

Update
juni 2014
ABC van
het FTK
Agnes Joseph
Verder gaan.
Zomer update:
FTK in grote lijnen bekend
Het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen
(FTK) wordt aangepast. Op 25 juni 2014 stuurde
staatssecretaris Klijnsma het wetsvoorstel voor het
nieuwe FTK naar de Tweede Kamer. Nu zijn de
grote lijnen van het nieuwe FTK bekend. Al blijft
het een wetsvoorstel en is het nog niet definitief.
Ook wachten we nog op de lagere regelgeving.
Dit paper is een zomer-update van onze uitgave
‘ABC van het FTK’ van eind 2013. Bent u betrokken
bij pensioenfondsen, en wilt u meer inzicht krijgen
in zaken rond het nieuwe toezicht? Dan is dit paper
voor u.
Nu het wetsvoorstel FTK bekend is, is een grote
stap gezet. Er is meer duidelijkheid over de eisen
aan premies, herstelplannen, toekomstbestendige
indexatie en de haalbaarheidstoets. Pensioen­
fondsen hebben daarmee voldoende informatie
voor een oriëntatie op de invulling van de regeling
en het toekomstig beleid. Er ligt ook een voorstel
voor de invoering van het nieuwe FTK in 2015.
Nieuw ten opzichte van eind 2013 is de verkenning
die de staatssecretaris is gestart om het wettelijk
kader voor beschikbare premieregelingen aan te
passen.
Aan de hand van de volgende leeswijzer weet u wat voor u interessant is:
Deze tekst is belangrijk om de hoofdlijnen
te kunnen volgen.
Onzekerheid, details zijn nog niet bekend
Achtergrond informatie
Technische achtergrondinformatie
De indeling van de tekst is als volgt:
1.Marktwaardering
2. Risicogebaseerde financiële eisen
3. Invoering nieuwe FTK
4. Doorontwikkeling beschikbare
premieregelingen
5. Tot slot
Inleiding
Het financieel toetsingskader (FTK) is het
onderdeel van de Pensioenwet waarin de wettelijke
financiële eisen aan pensioenfondsen zijn vast­gelegd.
Het huidige FTK is ingevoerd in 2007. Het nieuwe
FTK wordt volgens de huidige voor­stellen van
kracht in 2015.
Het FTK is opgebouwd rond de principes van
•Marktwaardering: de manier waarop de
beleggingen en verplichtingen van een pensioenfonds moeten worden gewaardeerd is voor­
geschreven
•Risico-gebaseerde financiële eisen: een pensioenfonds neemt beleggingsrisico; meer risico brengt
strengere eisen met zich mee.
De Tweede Kamer nu als eerste aan zet
De Tweede Kamer behandelt het wetsvoorstel.
Maar de tijd voor het zomerreces, dat op 4 juli
begint, is kort. De Tweede Kamer rondt de
behandeling van het wetsvoorstel pas na het
zomerreces af. Als de Tweede Kamer eenmaal
akkoord is, moet het wetsvoorstel nog naar de
Eerste Kamer. Terwijl het parlement zich over
het wetsvoorstel buigt, wordt naar verwachting
de lagere regelgeving verder uitgewerkt.
Om definitieve besluiten te kunnen nemen
over uw pensioenregeling en over het beleid
van uw fonds heeft u ook duidelijkheid nodig
over de lagere regelgeving.
1. Marktwaardering
Een pensioenfonds moet in de toekomst uitkeringen
verzorgen (de verplichtingen) en beheert hiertoe
een vermogen. De vraag is hoeveel vermogen nu
nodig is om alle verplichtingen in de toekomst te
kunnen voldoen. Hiervoor wordt binnen het FTK
gekeken naar de waarde van het vermogen ten
opzichte van de waarde van de verplichtingen.
Dit levert de dekkingsgraad van het pensioenfonds.
De waardering van beleggingen én verplichtingen
vindt plaats op basis van gegevens uit de financiële
markt. Men spreekt daarom ook wel van ‘marktwaardering’. Voor beleggingen zijn de marktprijzen
veelal direct voorhanden. De waarde, of de prijs
van de toekomstige uitkeringen is echter niet
bekend op de financiële markt. Pensioenen worden
doorgaans immers niet als product verhandeld.
Daarom schrijft het FTK rekenregels voor om de
waarde van de verplichtingen te bepalen. Volgens
de rekenregels zijn de toekomstige uitkeringen
risicovrij. Daarom moeten uitkeringen contant
gemaakt worden met een risicovrije rente.
Dekkingsgraad
Premie
De actuele dekkingsgraad bereken je in het
nieuwe FTK door de waarde van het vermogen
te delen door de waarde van de verplichtingen
contant gemaakt met de actuele risicovrije rentetermijnstructuur.
De premie moet minimaal de kosten dekken van
het nieuw op te bouwen pensioen dat hier tegenover staat. Met andere woorden: de premie moet
kostendekkend zijn. Net als bij de berekening van
de actuele dekkingsgraad wordt het nieuw op te
bouwen pensioen gewaardeerd op basis van de
actuele risicovrije marktrente. Dit betreft de
zuivere kostendekkende premie.
De risicovrije rentetermijnstructuur wordt
gebaseerd op actuele marktrentes voor looptijden
tot 20 jaar en groeit daarna richting de Ultimate
Forward Rate (UFR). Het niveau van de UFR is
afhankelijk van gerealiseerde forward rentes in de
voorgaande 10 jaar, en is in juni 2014 circa 3,6%.
De actuele dekkingsgraad kan sterk fluctueren
met de dagkoersen op de financiële markten.
Daarom introduceert het FTK naast de actuele
dekkingsgraad ook een andere (meer stabiele)
dekkingsgraad, de beleidsdekkingsgraad.
De financiële positie van het pensioenfonds
wordt beoordeeld aan de hand van de
beleidsdekkingsgraad. De beleidsdekkingsgraad
is het 12-maands voortschrijdende gemiddelde
van de actuele dekkingsgraad.
Een nadeel van de zuivere kostendekkende premie
is dat deze afhankelijk is van dagkoersen op de
financiële markten. Daarmee is deze premie zeer
onstabiel. De premiesystematiek in het nieuwe FTK
zoekt naar de juiste balans tussen kostendekkend
en stabiliteit.
Een pensioenfonds mag de premie dempen
op basis van een voortschrijdend 10-jaars
gemiddelde rente of op basis van een verwacht
rendement. Aan het rekenen met verwacht
rendement is een aantal voorwaarden verbonden.
Zo moeten pensioenfondsen de indexatie in de
premie meefinancieren.
De huidige eis dat de premie moet bijdragen aan
herstel vervalt.
1. Marktwaardering
De randvoorwaarden verbonden aan het
hanteren van een verwacht rendement voor
premiedemping zijn de volgende. Ten eerste is er
sprake van een opslag voor financiering van
indexatie. Is deze opslag lager dan de solvabiliteits­
opslag, dan geldt de solvabiliteitsopslag1. Ten tweede
moet het effect van een stijging van de levens­
verwachting op bestaande opbouw, in het geval de
dekkingsgraad hoger is dan de vereiste dekkingsgraad, worden opgevangen door een beperking op
indexaties. Het verwacht rendement mag voor een
periode van maximaal 5 jaar worden vastgezet.
Premiekortingen kunnen plaatsvinden onder
de volgende voorwaarden. Het pensioenfonds
beschikt ten minste over het vereist eigen vermogen.
Het pensioenfonds heeft de voorwaardelijke toe
slagen over de afgelopen 10 jaar verleend en dat is
ook in de toekomst mogelijk. Een korting op de
pensioenen in de afgelopen 10 jaar is gecompenseerd.
1
et kan zijn dat een fonds slechts een deel van de
H
loon- of prijsontwikkeling als indexatie wordt nagestreefd.
Hoe om te gaan met deze gedeeltelijke indexatieambities
wordt nog nader uitgewerkt.
Ultimate Forward Rate (UFR)
Een pensioenfonds waardeert de
pensioen­verplichtingen op basis van een door
De Nederlandsche Bank (DNB) gepubliceerde
rente. Dit is de zogenaamde rentetermijn­
structuur. De rente voor de eerste 20 jaar wordt
afgeleid van de (swap)rente op AAA-staats­
leningen. Voor looptijden langer dan 20 jaar
(first smoothing point of ook wel last liquid
point genoemd) beweegt de rente geleidelijk
naar de Ultimate Forward Rate (UFR). De UFR
wordt bepaald door het gemiddelde van de
20-jaars forward rente in de voorliggende 120
maanden. De methodiek staat beschreven in het
Advies van de Commissie UFR van 11 oktober 2013.
Commissie Parameters
Verwachte portefeuillerendementen en
de verwachte inflatieontwikkeling spelen een
belangrijke rol in het FTK. Bijvoorbeeld bij het
vaststellen van de premie op basis van een
verwacht rendement. En bij het opstellen van
herstelplannen. Een pensioenfonds moet
daarbij binnen bepaalde grenzen blijven.
De grenzen worden geadviseerd door de
Commissie Parameters. De parameters worden
periodiek herijkt en in 2014 is er een nieuw
advies gekomen dat gelijktijdig met het nieuwe
FTK in werking treedt. Zie ook het Advies van
de Commissie Parameters van 21 maart 2014.
Nieuw is dat het wetsvoorstel FTK een uniforme
set met (stochastische) economische scenario’s
voorschrijft. Deze scenario’s worden gebruikt in
de haalbaarheidstoets.
Daarnaast wordt in de wet geregeld dat iedere
5 jaar een nieuw advies wordt gevraagd. In de
huidige wettelijke regeling is dat iedere 3 jaar.
Sinds 2014 bestaat de commissie die adviseert
over de parameters uitsluitend uit onafhankelijke
deskundigen. Daarvoor zaten ook de sociale
partners in de commissie.
2. Risico-gebaseerde financiële eisen
Vereiste dekkingsgraad
De beleidsdekkingsgraad moet ten minste
het niveau hebben van de vereiste dekkingsgraad.
De regels schrijven voor dat een pensioenfonds
een buffer moet vormen ter dekking van risico’s
die het fonds loopt. Het niveau van de vereiste
dekkingsgraad is risicogebaseerd. Dat wil zeggen
dat de vereiste dekkingsgraad toeneemt met de
mate waarin het fonds blootstaat aan risico’s.
De vereiste dekkingsgraad wordt aangepast.
De algemene vuistregel is dat de vereiste
dekkingsgraad met 5%-punt stijgt. Deze verhoging
staat los van de huidige besluiten rond het nieuwe
FTK en is al 2011 aangekondigd. Zie ook ‘Uitwerking
herziening berekeningssystematiek vereist eigen
vermogen’ van juni 2011.
De beleidsdekkingsgraad mag niet langer
dan 5 jaar achtereen onder de minimaal
vereiste dekkingsgraad (‘105%’) blijven. Een
pensioenfonds moet in het crisisplan beschrijven
hoe het omgaat met zo’n situatie van langdurige
onderdekking. Mogelijkheden zijn een directe
eenmalige bijstorting door de werkgever of een
nominale korting. Een nominale korting mag
daarbij gespreid worden over maximaal 10 jaar,
maar wordt wel onvoorwaardelijk in de boeken
verwerkt, zodat de actuele dekkingsgraad direct
herstelt tot de minimaal vereiste dekkingsgraad.
Deze eis vloeit voort uit de Europese pensioenrichtlijn, de IORP directive.
Herstelplan
Als de beleidsdekkingsgraad van het fonds
onder de vereiste dekkingsgraad ligt, is er
sprake van een tekortsituatie. In een tekortsituatie
maakt het fonds een herstelplan.
Binnen een maximale hersteltermijn van 10 jaar
moet een fonds uit het tekort zijn. Het fonds treft
maatregelen om uit de situatie te komen. In het
herstelplan staat een doorrekening van de gemaakte
afspraken. De berekening laat zien of het met deze
maatregelen naar verwachting lukt om binnen de
maximale hersteltermijn uit het tekort te komen.
Een fonds realiseert herstel door verwachte
overrendementen. Een fonds kan de verwachte
overrendementen eventueel aanvullen met extra
premies en een inperking van de verleende indexatie.
Als laatste redmiddel kan een fonds de nominale
aanspraken en uitkeringen korten.
Fondsen mogen de aangekondigde maatregelen,
zoals een indexatiebeperking of een pensioen­
korting, spreiden over maximaal 10 jaar. Maatregelen
worden gespreid maar direct genomen. Het uitstellen
van maatregelen is niet toegestaan. Een fonds mag
er wel voor kiezen om in het begin zwaardere
maatregelen in te zetten om zo herstel te versnellen.
Indien er een jaar later nog steeds sprake is van een
tekort, dan wordt opnieuw een herstelplan gemaakt
van 10 jaar.
2. Risico-gebaseerde financiële eisen
DNB gaat aan de slag met nieuwe VEV
systematiek
Er komt een nieuwe berekeningswijze voor het
Vereist Eigen Vermogen (VEV). DNB pakt de opzet
van de nieuwe berekeningssystematiek van het VEV
naar verwachting weer op nu het wetsvoorstel er is.
Tot er nieuws is van DNB, baseren we de berekeningen van het nieuwe VEV op de ‘Uitwerking
herziening berekeningssystematiek Vereist Eigen
Vermogen’ van juni 2011.
Fonds mag ook sneller maatregelen nemen
Als er een tekortsituatie is maakt het fonds
een herstelplan. Het fonds mag maatregelen
spreiden over een periode van 10 jaar. Dit is de
maximale spreidingsperiode. Een fonds mag er ook
voor kiezen maatregelen sneller te nemen. Zo kan
een vergrijzend fonds een kortere spreidingsperiode
kiezen met als doel evenwichtigere generatie-­
effecten. Wel moeten fondsen een bestendige lijn
volgen ten aanzien van de duur van de spreidingsperiode. Overigens kan DNB een pensioenfonds
ook dwingen tot een kortere spreidingperiode.
Nominale kortingen kunnen in het nieuwe
FTK plaatsvinden bij een beleidsdekkingsgraad die hoger is dan de minimaal vereiste
dekkingsgraad.
De huidige toeslagenmatrix komt te
vervallen
Het Levensverwachtings Aanpassings
Mechanisme (LAM) is verdwenen
In eerdere voorstellen stond een Aanpassingsmechanisme Financiële Schokken (AFS) en een
LAM. Dit waren mechanismen om de gevolgen
van financiële schokken en schokken in de
levensverwachting te spreiden over maximaal
10 jaar. Deze termen komen niet meer voor in het
wetsvoorstel FTK. Aanpassingen in de levens­
verwachting en financiële schokken lopen mee
in de herstelplansystematiek. Een uitzondering
wordt gemaakt voor het geval het pensioenfonds premiedemping op basis van een verwacht
rendement hanteert. Als de dekkingsgraad hoger
is dan de vereiste dekkingsgraad, dan moet het
effect van een stijging van de levensverwachting
geheel worden opgevangen door een beperking
op indexaties.
2. Risico-gebaseerde financiële eisen
Toekomstbestendig indexeren
Het wetsvoorstel FTK stelt nieuwe regels voor
indexatie.
Een pensioenfonds mag niet indexeren
bij een dekkingsgraad onder de 110%2.
Een pensioenfonds mag pas volledig indexeren als
het fonds naar verwachting ook in de toekomst
volledig kan indexeren.
Inhaalindexaties zijn toegestaan indien de dekkings­
graad hoger is dan de vereiste dekkingsgraad en
hoger is dan het dekkingsgraadniveau waarbij
volledige indexatie kan worden toegekend.
Het niveau van de dekkingsgraad waarbij het
fonds volledig kan indexeren wordt bepaald
door te berekenen bij welke buffer (boven de 110%)
het fonds in staat is om daaruit de geambieerde
indexaties nu en in de toekomst volledig toe te
kennen. De waarde van de toekomstige indexaties
wordt berekend aan de hand van het verwacht
2
nvoorwaardelijke indexatie en indexatie vanuit de premie
O
is wel toegestaan.
Voorrangsregel
rendement op beurs­genoteerde aandelen. Het idee
hierachter is dat de buffer bestemd is voor voorwaardelijke indexaties. Daarom kan de buffer risicovol
worden gewaardeerd. Als de buffer gelijk is aan de
waarde van toekomstige indexaties, dan kan het
fonds volledig indexeren.
Voor inhaalindexatie geldt dat deze mag
plaatsvinden als de dekkingsgraad hoger is
dan het niveau waarbij men volledig kan indexeren
en ook hoger is dan de vereiste dekkingsgraad.
Maximaal 1/10e van het verschil tussen de beleidsdekkingsgraad en de beschreven ondergrens voor
inhaalindexatie mag worden aangewend voor
inhaalindexatie.
Deze eisen zijn gestoeld op evenwichtige
belangen­afweging. Snel indexeren is gunstig voor
de koop­kracht van oudere generaties, maar kan
ongunstig uitpakken voor de pensioenen van
jongere generaties.
Als de beleidsdekkingsgraad lager is dan
de vereiste dekkingsgraad, dan moet het
pensioenfonds aan twee eisen voldoen. De eerste
eis is dat het fonds in maximaal 10 jaar moet
herstellen naar het vereist eigen vermogen.
Daarvoor maakt het fonds een herstelplan.
De tweede eis is dat een eventuele indexatie
voldoet aan de eis van toekomstbestendige
indexatie. De zwaarste van de twee eisen is
leidend.
Crisisplan
Een pensioenfonds moet een financieel crisisplan
opnemen in de actuariële en bedrijfstechnische
nota (abtn). In het crisisplan staat welke aanpak
gekozen wordt in het geval van tegenslagen.
Hiermee beschrijft het crisisplan eigenlijk een
vooraf bepaald herstelplan. Ook staan in het
crisisplan de maatregelen die ingezet worden
als het pensioenfonds 5 jaar achtereen te maken
krijgt met een beleidsdekkingsgraad die lager is
dan de minimaal vereiste dekkingsgraad.
2. Risico-gebaseerde financiële eisen
Haalbaarheidstoets
De haalbaarheidstoets is een stochastische
(ALM) analyse van de toekomstige verwachte
financiële ontwikkeling van het fonds. Het laat zien
of het fonds naar verwachting ook op lange termijn
de ambities kan waarmaken. In de haalbaarheids­
toets wordt het verwachte pensioenresultaat voor
de deelnemers berekend. Ook wordt er gekeken
naar het pensioenresultaat in slecht weer scenario’s.
De haalbaarheidstoets kent een vloerregel: het
pensioenresultaat mag (op fondsniveau) in een
slecht weer scenario niet te veel afwijken van het te
verwachten pensioenresultaat in het basisscenario.
Het pensioenfonds bepaalt de hoogte van de ‘vloer’.
Er is dus geen sprake van een wettelijke ondergrens.
Wel zijn er communicatieverplichtingen. Een fonds
moet aan de deelnemers en aan het verantwoordings­
orgaan uitleggen waarom het voor een bepaalde
ondergrens kiest. En ook de situatie moeten
uitleggen als de grenzen overschreden worden.
Het fonds moet de haalbaarheidstoets jaarlijks
uitvoeren.
De economische veronderstellingen bij de
haalbaarheidstoets, worden waarschijnlijk
gebaseerd op het advies van de Commissie
Parameters. Naar verwachting publiceert DNB deze
veronderstellingen dan op haar website.
De definitie van pensioenresultaat zal
uitgewerkt worden in de lagere regelgeving.
Het pensioenresultaat wordt waarschijnlijk een maat
die vergelijkbaar is met koopkracht. Dat wil zeggen
((1+cumulatieve gegeven toeslagen)/(1+cumulatieve
prijsinflatie)). Als er onderscheid wordt gemaakt
tussen actieven / niet actieven in het indexatiebeleid,
is er in dat geval zowel een pensioenresultaat voor
actieven als een pensioenresultaat voor niet- actieven.
2. Risico-gebaseerde financiële eisen
Prudent person principle
Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen
wordt gereguleerd via een prudent
person-norm. Pensioen­fondsen worden geacht
‘prudent’ te beleggen. Deze regel is ‘principle
based’. Dat betekent dat een aantal basisprincipes
wordt voorgeschreven.
De continuïteitsanalyse en consistentietoets komen in het nieuwe FTK te vervallen.
De haalbaarheidstoets is de basis voor
communicatie naar deelnemers.
De haalbaarheidstoets vindt plaats op fonds­
niveau. Op termijn worden de resultaten uit de
haalbaarheidstoets mogelijk ook gebruikt voor
communicatie op individuele basis naar deel­
nemers.
3.Invoering nieuwe FTK
De wetgeving van het nieuwe financieel toetsingskader voor pensioenfondsen treedt in werking per
1 januari 2015. Per die datum moeten fondsen deze
regels naleven. Staatssecretaris Klijnsma maakt een
uitzondering voor het premie- en indexatiebeleid
voor 2015. Daarnaast krijgen pensioenfondsen die
onder de nieuwe regels te maken hebben met een
reservetekort tot 1 juli 2015 de tijd om een herstelplan in te dienen. Nu lopende herstelplannen
komen daarmee te vervallen.
Premie- en indexatiebeleid 2015
Lopende herstelplannen vervallen
De meeste pensioenfondsen beslissen in het najaar
over de premie en de hoogte van de indexatie voor
het volgende jaar. Het wetsvoorstel wordt per
1 januari 2015 van kracht. De fondsen die in het
najaar hun premie en indexatie voor 2015 vaststellen,
mogen nog uitgaan van de huidige wetgeving.
Het fonds hoeft dan ook de nieuwe parameters,
de nieuwe Ultimate Forward Rate (UFR) en de
nieuwe systematiek voor het Vereist Eigen
Vermogen (VEV) niet mee te nemen.
Het eerste indieningsmoment van een herstelplan
is 1 juli 2015. De dekkingsgraad van 1 januari 2015
is bepalend of er een tekort is. Reeds lopende
herstelplannen komen te vervallen.
Stelt het fonds het premie- en indexatiebeleid
voor 2015 pas in het jaar 2015 vast, dan moet het
pensioenfonds wel rekening houden met de
nieuwe regels.
In verband van de aanscherping van de systematiek
voor het VEV krijgen pensioenfondsen bij het
opstellen van een herstelplan in 2015 twee jaar
extra de tijd voor herstel. Bij een herstelplan
ingediend in 2016 krijgt men 1 jaar extra de tijd om
terug te keren op het VEV. Vanaf 2017 geldt de
reguliere hersteltermijn van maximaal 10 jaar voor
herstelplannen.
Het bestuur moet het verantwoordingsorgaan in
de gelegenheid stellen advies uit te brengen over
de samenstelling van de feitelijke premie en de
hoogte van de premiecomponenten. In de adviesaanvraag geeft het een onderbouwing en een
overzicht van de gevolgen die het besluit naar
verwachting voor de verschillende generaties zal
hebben.
Vanaf 1 juli 2015 gelden voor pensioenfondsen
ook de eisen rondom de haalbaarheidstoets,
het crisisplan en het prudent person principle.
Langere hersteltermijn voor plannen
gemaakt in 2015 en 2016
De eis dat pensioenfondsen niet langer dan vijf jaar
achtereen onder het minimaal vereist eigen vermogen
mogen blijven gaat in per 1 januari 2015. De situatie
dat een fonds langer dan 5 jaar in een dekkings­
tekort verkeert kan pas 5 jaar na inwerkingtreding
van de nieuwe wetgeving voorkomen.
4.Doorontwikkeling beschikbare
premieregelingen
Gelijktijdig met het wetsvoorstel FTK, stuurde de
staatssecretaris ook een brief aan de Tweede Kamer
over een verkenning om binnen het wettelijk kader
voor beschikbare premieregelingen het collectief
delen van risico’s mogelijk te maken.
Of beide? Daarnaast zijn er keuzes te maken over
wie tot het collectief behoort. Gaat het bijvoorbeeld
om alleen de gepensioneerden? Of gaan zowel
gepensioneerden als ‘actieve’ deelnemers gezamen­
lijk risico’s delen?
heeft. En de marktwaarde van het eigendomsrecht
van een individu mag niet worden beïnvloed door
beslissingen van het fondsbestuur, een aanpassing
van het beleggingsbeleid of een aanpassing van
subjectieve parameters.
Huidige knelpunten
Bij collectieve risicodeling komen al snel subjectieve
parameters en herverdelingsvraagstukken kijken.
Als een collectief bijvoorbeeld het langlevenrisico
deelt, maak je veronderstellingen over sterfte.
De veronderstellingen kunnen specifiek zijn voor het
collectief, denk bijvoorbeeld aan ervaringssterfte.
Of landelijk geregeld worden zoals de overlevingstafels van het CBS of Actuarieel Genootschap.
Een aanpassing van deze veronderstellingen leidt
tot een aanpassing van het pensioenvermogen dan
wel de pensioenaanspraken van de verschillende
individuen binnen het collectief.
Oplossingsrichting flexibilisering
uitkeringsfase
De huidige individuele beschikbare premieregelingen
zien gedurende een lange periode af van rendementspotentieel dat ontstaat door het nemen van
beleggingsrisico. Gedurende de uitkeringsfase
wordt er geen beleggingsrisico meer genomen
door de inkoop van een ‘gegarandeerd’ nominaal
pensioen. En ook al geruime tijd voor de pensioendatum wordt het beleggingsrisico afgebouwd
door middel van lifecycles. Dat is een groot nadeel.
Een deelnemer levert hiermee als snel 15% in op
zijn verwachte pensioenuitkering.
Oplossingsrichtingen collectieve
risicodeling
Collectieve risicodeling is een mogelijke oplossings­
richting om de huidige individuele premieovereenkomsten te verbeteren. Dat is binnen de huidige
wetgeving niet mogelijk. Daarbij is het de vraag welke
risico’s men collectief wil delen. Gaat het bijvoorbeeld om beleggingsrisico’s? Om langlevenrisico’s?
Discussies over solidariteit en herverdeling liggen
dus op de loer. Daarom heeft de staatssecretaris
enkele randvoorwaarden gesteld. Zo moet er in een
premieovereenkomst met collectieve risicodeling
sprake zijn van heldere individuele eigendoms­
rechten. Er mag geen systematische herverdeling
tussen (groepen van) deelnemers optreden waarbij
vooraf duidelijk is wie er voordeel of nadeel van
Het doel van de verkenning om het wettelijk kader
voor beschikbare premieregelingen aan te passen,
is het vergroten van de kans op een adequate
inkomensvervanging tegen een acceptabel risico.
Deze doelstelling kan een individu mogelijk ook
bereiken zonder collectieve risicodeling. Door op
individueel niveau door te beleggen na de pensioen­
datum. Dat is nu niet mogelijk. Het ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft
naar aanleiding van de Motie Lodders (eind 2013),
opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren
naar de mogelijkheden voor flexibilisering van de
uitkeringsfase.
De uitwerkingen van de genoemde onderzoeken
volgen in september.
4.Doorontwikkeling beschikbare
premieregelingen
Fundamentele discussie
SZW startte afgelopen jaar ook een
brede maatschappelijke dialoog over de
toekomst van ons pensioenstelsel. Dit staat
los van het wetsvoorstel FTK. In april 2014
is er voor de nationale pensioendialoog
een adviesaanvraag bij de SER ingediend.
Onderwerpen zijn onder andere collectiviteit,
keuzevrijheid en maatwerk, herverdeling
en/of risicodeling, en de combinatie van
pensioen wonen en zorg. Het advies wordt
verwacht in december 2014.
5. Tot slot
Dit paper geeft een overzicht van de stand van
zaken over het wetsvoorstel FTK. Het wetsvoorstel
brengt enkele nieuwe elementen in, maar de
bescherming van nominale pensioenen blijft het
uitgangspunt. De contracten worden completer en
de dekkingsgraad stabieler, maar het is bijvoorbeeld
de vraag of met het nieuwe FTK de beleggings­
spagaat is opgelost.
Pensioenfondsen en hun adviseurs kunnen nu in
ieder geval aan de slag deze zomer. En ondertussen
wachten we op de definitieve besluiten en de
lagere regelgeving.