Het verdwenen thuis

Het verdwenen thuis
Eerste druk, 2014
© 2014 Lidwien Stok
Coverontwerp en portretfoto: A.F.J. Kok
Corrector: O.P. Stok
isbn:
nur:
9789048432127
340
Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer
www.freemusketeers.nl
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en
onvolkomenheden, noch voor de directe of indirecte gevolgen hiervan.
Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van
de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, waaronder begrepen
het reproduceren door middel van druk, offset, fotokopie of microfilm of in enige
digitale, elektronische, optische of andere vorm of (en dit geldt zonodig in aanvulling op het auteursrecht) het reproduceren (I) ten behoeve van een onderneming,
organisatie of instelling of (II) voor eigen oefening, studie of gebruik welk(e) niet
strikt privé van aard is.
Het verdwenen thuis
Lidwien Stok
Dit boek draag ik op aan mijn moeder,
en haar vier kleindochters.
Opdat zij haar zo een beetje leren kennen.
Inhoudsopgave
Proloog: Susan 2009
1. Iris’ haar eerste jaren in Nederland
2. Moeder Iris en kleine Susanna 3. De gelukkige jaren zeventig
4. Afstand en nabijheid
5. Het jaar dat alles veranderde
6. Dochter zonder moeder
7. Susan en haar nieuwe thuis
Bronnen en informatie
9
13
26
43
84
124
149
179
194
And when we say goodbye to one of our own,
we may be lonely but we’re not alone.
Though the leaves will fall,
and the tears will flow.
May it always comfort us to know,
the family tree will always grow.
(Family Tree, Venice 1999)
Proloog: Susan 2009
‘Schiet op man, rijden, tempo, geen tempo doeloe!’ Eindelijk slaat
de auto voor mij af naar Gorinchem, en kan ik vol gas geven richting
Nijmegen.
‘Tempo doeloe is toch de tijd van vroeger,’ zegt Jane ietwat belerend.
‘Dat weet ik, maar het klinkt zo grappig.’ Terwijl ik bedenk, dat het
mij ook aan mijn moeder doet denken, vult Jane alweer pratend mijn
stilte op. Zoals gewoonlijk schiet ik in de luisterstand. Ik laat het maar
zo, ik heb alles toch al een keer aan haar verteld?
Ons eerste reisdoel is een make-up workshop. Een jong donkerblond meisje ontvangt ons vriendelijk en we mogen plaatsnemen voor
een spiegel. Ze geeft ons uitleg over de make-up producten en test allerlei kleuren op ons uit. Als ze met mij bezig is, zet ze ineens een stap
opzij en bekijkt met volle aandacht mijn gezicht.
‘Hebt u van oorsprong iets Aziatisch?’
‘Een beetje wel, in de verte,’ zeg ik, een beetje verbaasd. Zou het
beter zichtbaar zijn, nu ik al eind veertig ben? Ze glimlacht, gaat verder met de volgende vrouw. Zo in de verte nu ook weer niet, denk ik.
Mijn moeder is ten slotte in Azië geboren. Maar zíj voelt ver weg, al is
de plek waar ze stierf hier vlakbij.
Na de workshop stop ik bij een tuincentrum. Even later stappen Jane
en ik met twee heide plantjes en lavendel weer in de auto.
‘Susan, Ik vind het een hele eer dat ik met je mee mag,’ zegt Jane.
Geraakt door deze aardige opmerking vraag ik haar vrijmoedig:
‘Zou je misschien niet teveel willen praten als we er zijn, misschien
komen er dan nog emoties boven.’ Ze knikt.
De bomen van de begraafplaats kleuren frisgroen, er fluiten enkele
vogels en op de achtergrond klinkt een machine. De plek zelf is een
9
enclave van rust tussen alle bedrijvigheid. De rook van het industrieterrein waait gelukkig de goede kant op.
We lopen het lange grindpad op richting het grote houten kruis
achteraan, waar het katholieke gedeelte ligt. Onderweg passeren we
witte stenen graven, met namaak orchideeën. Jane wijst ernaar.
‘Mijn moeder hield niet van kunstbloemen op graven,’ zeg ik.
‘Ze heeft Italiaans natuursteen uitgekozen, voor de steen ligt een
tuintje.’
Aangekomen bij de grafsteen, begint Jane aandachtig de tekst te
lezen. Ondertussen knip ik met mijn snoeimes de dwergconifeer bij.
‘Je moeder heette Iris en je vader Johan?’
‘Ja.’
‘Geboren in Indonesië1 en je vader in Duitsland. Je ouders kwamen
echt van verschillende werelden!’ Ik knik. Eerlijk gezegd vielen hun
verschillende karakters mij meer op, dan het verschil in afkomst.
‘Kijk, een eend!’ zegt Jane ineens. Ik kijk omhoog, maar Jane wijst
naar de plek waar ik net bezig was. Onder de conifeer zit een eend op
een nest, doodstil, en haast onzichtbaar door haar schutkleuren.
‘Zou ze dood zijn?’ Met een stokje raak ik haar voorzichtig aan.
Heel lichtjes zie ik een ademhaling. Onder de eend ligt veel dons.
‘Dat trekken ze uit zichzelf om voor hun nest te gebruiken,’ zegt
Jane. Voorzichtig ga ik door met snoeien, en spreek de verontruste
eend toe:
‘Wees maar niet bang hoor, ik doe je niets.’ Het onkruid trek ik
rondom de eend weg, en daarna plant ik de lavendel en heide in het
graftuintje.
Als ik klaar ben sta ik nog even stil bij het graf. Wat kun je verder
nog doen bij een graf, bidden, huilen? Het gebeurde allemaal totaal
onverwacht. Ik was begin twintig. Sterk, volwassen en flink, wil je dan
zijn, en zeker niet gaan rouwen en huilen.
Bij de auto aangekomen wijst Jane naar mannen die in de sloot
staan, ze dragen baggerlaarzen en een leren broek tot aan hun borst.
1 Voor 1949, was het Nederlands-Indië.
10
Dat was het, de eend vond geen rustige plek in het riet om haar nestje
te bouwen. Het graftuintje van mijn ouders bood haar een beschutte
plek om haar kinderen uit te broeden.
Dat is de verstandelijke verklaring. De spirituele uitleg spreekt mij
meer aan. De eend voelde aan dat het een warme en veilige plek is, zo
vlak bij mijn moeder.
11