Jaarverslag 2013 | bpfBOUW

JAARVERSLAG
2013
MEE IN
VERANDERING
1
Inhoudsopgave
Jaarverslag 2013
1. Algemeen
2. Voorwoord van het bestuur
3. Organisatie
4. Kerncijfers 2009-2013
5. Fondsactiviteiten in 2013
6. Wijziging van statuten, reglementen en de verplichtstellingen 7. Uitvoering van de regeling
8. Communicatie
9. Inspraak en klachten
10. Financiële opzet
11. Beheersing van de risico’s
12. Beleggingsbeleid
13. Beleggingsresultaten
14. Rapport van de Raad van Toezicht
15. Oordeel van het verantwoordingsorgaan
5
7
9
12
15
20
23
27
29
33
43
45
49
55
58
Jaarrekening 2013
Geconsolideerde balans per 31 december 2013
Geconsolideerde staat van baten en lasten over 2013
Geconsolideerd kasstroomoverzicht 2013
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling
Toelichting op de geconsolideerde balans per 31 december 2013
Toelichting op de geconsolideerde staat van baten en lasten over 2013
Beheersing van de risico’s
Enkelvoudige balans per 31 december 2013
Enkelvoudige staat van baten en lasten over 2013
Toelichting op de enkelvoudige balans per 31 december 2013
Toelichting op de enkelvoudige staat van baten en lasten over 2013
62
63
64
65
72
96
103
111
112
113
116
Overige gegevens
Statutaire bestemming van het saldo van baten en lasten
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Actuariële verklaring
120
121
122
Bijlage 1. Bestuursleden Bijlage 2. Bestuurlijke commissies Bijlage 3. Begrippen en afkortingen
126
129
130
Colofon134
3
VERANDERING
DOOR FOCUS
4
1. ALGEMEEN
Het fonds
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid
(bpfBOUW) is opgericht door de organisaties van werkgevers
en werknemers in de Bouwnijverheid. Vertegenwoordigers
van deze organisaties vormen samen het bestuur van het
fonds.
Het fonds heeft een
sterke ambitie. Het
stelt alles in het werk
om werknemers en
gepensioneerden in
de Bouwnijverheid
een solide pensioen te
bieden.
Sinds 2006 is de hoogte
van het pensioen
afhankelijk van het
gemiddeld verdiende
loon. Daarnaast bepaalt
het fonds elk jaar of er
toeslag wordt verleend.
Bouwnijverheid
De Bouwnijverheid bestaat
voor bpfBOUW uit de volgende sectoren:
• Bouwbedrijf
• Timmerindustrie
• Afbouw
• Natuursteenbedrijf
• Betonmortelindustrie
• Bitumineuze en kunststof
dakbedekkingsbedrijven
Solidariteit
De pensioenregeling van bpfBOUW is gebaseerd op een
aantal solidariteitsbeginselen. Het premiepercentage voor
de middelloonregeling is daar een goed voorbeeld van. Dit
is namelijk voor iedere deelnemer even hoog. Het fonds
maakt geen onderscheid tussen de omvang van een onderneming of het geslacht, de leeftijd of de gezondheid van de
werknemer.
Keuzevrijheid
Alle deelnemers van het fonds bouwen op gelijke wijze hun
pensioenaanspraken op. Zij hebben echter zelf in enige mate
invloed op hoe ze deze aanspraken laten uitbetalen. En wanneer ze dat laten doen. Deelnemers kunnen bijvoorbeeld het
ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen uitruilen.
Ook kunnen zij het pensioen eerder of later dan hun 65e
laten ingaan, wat op dit moment nog de reglementaire pensioenleeftijd is. En ze kunnen het pensioen in hoogte laten
variëren.
5
MEE IN
VERANDERING
6
2. VOORWOORD VAN HET BESTUUR
MEE IN VERANDERING
Een stabiele koers blijven varen in roerig vaarwater. Dat is
wat het bestuur voor ogen staat. Want er verandert veel in
de pensioensector, ook in 2014. BpfBOUW bereidt zich daar
zorgvuldig op voor. ‘Mee in verandering’ is daarom de titel
van dit jaarverslag.
BpfBOUW heeft zich in het jaar 2013 verder kunnen versterken. De versterkte financiële positie geeft een solide
uitgangspunt om de pensioenvoorziening in de sectoren van
de Bouwnijverheid voor jong en oud op peil te houden. Dat
is een goed bericht voor deze sectoren, waar de zorgen het
afgelopen jaar niet gering waren.
Cao-partijen konden de pensioenopbouw verhogen tot
zover het volgens de belastingregels is toegestaan, maar hebben enkele aanvullende regelingen moeten versoberen. Het
bestuur kon de premie voor 2014 iets verlagen.
Nieuwe wettelijke kaders
De wetgeving rond een nieuw financieel toetsingskader kon
helaas in 2013 niet worden afgerond. Het bestuur houdt
rekening met zwaardere financiële eisen waar het pensioenfonds aan moet voldoen. BpfBOUW heeft steeds het belang
van een uitvoerbaar en uitlegbaar wettelijk kader benadrukt.
Liever een toetsingskader waar alle pensioenambities aan
getoetst kunnen worden, dan meerdere varianten die slecht
uitlegbaar en moeilijk onderling vergelijkbaar zijn.
Pas als de wettelijke kaders duidelijk zijn, kan verder worden
gesproken over een nieuw pensioencontract. En daar hoort
een passende termijn bij voor invoering van dit contract. Een
beheerste en integere bedrijfsvoering moet gewaarborgd blijven. Het bestuur is tevreden dat de overgang naar een nieuw
administratiesysteem voor de pensioenen eind 2013 goed is
verlopen. Daardoor zijn we beter voorbereid op toekomstige
veranderingen.
Versterking bestuur
BpfBOUW heeft begin 2013 een weloverwogen keuze
gemaakt voor een paritair besturingsmodel aangevuld met
enkele expert-bestuurders. De werkwijze met bestuurlijke commissies is geëvalueerd en er zijn verbeteringen in
de governancestructuur doorgevoerd. De Wet versterking
bestuur pensioenfondsen heeft gevolgen voor de bestuurssamenstelling van bpfBOUW. Een belangrijke uitdaging voor
2014 wordt het vinden van nieuwe bestuurders, onder meer
voor de nieuwe geleding van pensioengerechtigden in het
bestuur. De verkiezingsprocedure voor de nieuwe samenstelling van het verantwoordingsorgaan is in volle gang.
Beleggen in Nederland
BpfBOUW draagt bij aan het noodzakelijke economische
herstel in Nederland. Het fonds heeft maatschappelijke
betrokkenheid getoond door in de afgelopen jaren, onder
meer, ruim een half miljard in woningen en onderhoud te
investeren. Dat zullen we ook in 2014 doen. In dit jaarverslag
leest u hoe het fonds in het afgelopen jaar heeft gepresteerd,
welke bestuurlijke afwegingen zijn gemaakt en welke besluiten zijn genomen.
De pensioensector blijft in verandering. Vanuit een solide
fundament, zowel financieel als organisatorisch, gaat het
bestuur de uitdagingen aan die daarbij op ons afkomen. We
gaan mee in verandering.
Het bestuur van bpfBOUW
Amsterdam, 22 mei 2014
7
VERANDERING
EN STABILITEIT
3. ORGANISATIE
BpfBOUW heeft een aantal organen:
• het bestuur;
• de deelnemersraad;
• de raad van toezicht;
• het verantwoordingsorgaan;
• de beleggingsadviescommissie;
• het bestuursbureau.
Werknemersbestuursleden
Drs. M.B. van Veldhuizen, fungerend voorzitter (FNV Bouw)
C. van der Veer, secretaris (FNV Bouw)
A. van den Brink (CNV Vakmensen) 4
W.J. van Houwelingen CPE (FNV Bouw)
A.A. van Wijngaarden 5 (CNV Vakmensen)
A.A.J. Heijnen (FNV Bouw) 6
Vacature 7
Het fonds heeft de volgende taken uitbesteed:
• de administratie;
• het vermogensbeheer.
Bestuur
Het bestuur van bpfBOUW bestaat uit veertien leden: zeven
van werkgeverszijde en zeven van werknemerszijde. De organisaties die het bedrijfstakpensioenfonds hebben opgericht,
hebben de leden voorgedragen. De leden zijn benoemd door
het bestuur.
Samenstellingvanhetbestuurultimo2013
Werkgeversbestuursleden
Ing. H. de Pagter, voorzitter (Bouwend Nederland,
de vereniging van bouw- en infrabedrijven)
Drs. L.C.A. Scheepens CPE, fungerend secretaris
(Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en
infrabedrijven)
Ing. G.J.P. Bot1 (Bouwend Nederland, de vereniging
van bouw- en infrabedrijven)
Ing. H. Klein Poelhuis (Bouwend Nederland,
de vereniging van bouw- en infrabedrijven)
G.F.M.B. Raessens MBA (Bouwend Nederland,
de vereniging van bouw- en infrabedrijven)
Mr. drs. F.Th.M. Rohof CPL (NOA)
J. Ruis 2 (Bouwend Nederland, de vereniging van
bouw- en infrabedrijven)
Vacature 3
1
2
3
4
5
6
7
Deelnemersraad
De deelnemersraad heeft twaalf leden. De leden van de deelnemersraad vertegenwoordigen op evenredige wijze de actieve
deelnemers en de gepensioneerden in de Bouwnijverheid.
De deelnemersraad adviseert het bestuur desgevraagd of
uit eigen beweging over aangelegenheden die het fonds
aangaan. De deelnemersraad moet in ieder geval in de
gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen over de
volgende voorgenomen besluiten:
• het nemen van maatregelen van algemene strekking;
• de wijziging van statuten en reglementen;
• de vaststelling van het jaarverslag en de jaarrekening,
de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) en het
langetermijnherstelplan;
• de vermindering van verworven pensioenaanspraken en
rechten bij art 134 PW;
• de vaststelling en wijziging van het toeslagbeleid;
• de gehele of gedeeltelijke overdracht of overname van
verplichtingen van het fonds;
• de liquidatie van het fonds;
• het sluiten en beëindigen van uitvoeringsovereenkomsten;
• het terugstorten van premie of het geven van
premiekorting.
Het bestuur moet het advies aan de deelnemersraad op een
zodanig tijdstip vragen dat het nog van wezenlijke invloed
kan zijn op de besluitvorming door het bestuur.
De heer Bot is afgetreden per 1 januari 2014 en opgevolgd door de heer Ruis
De heer Ruis is per 11 november 2013 toegetreden
In afwachting van de Wet versterking bestuur is de vacature nog niet ingevuld
De heer Van den Brink is per 23 mei 2013 toegetreden
De heer Van Wijngaarden is afgetreden per 1 januari 2014
De heer Heijnen is per 23 mei 2013 toegetreden
In afwachting van de Wet versterking bestuur is de vacature nog niet ingevuld
9
Samenstelling van de deelnemersraad ultimo 2013
Verantwoordingsorgaan
Leden deelnemersraad namens gepensioneerden
Th.A. Andriessen (FNV Bouw)
C. de Jong (CNV Vakmensen)
W. Oorburg (FNV Bouw)
L.J. Oomen (FNV Bouw)
J.A. van Wijk (FNV Bouw, ANBO)
Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een
oordeel te geven over het handelen van het bestuur. Het
verantwoordingsorgaan doet dit aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie. Het oordeel
wordt elk jaar in het jaarverslag opgenomen, samen met de
reactie van het bestuur hierop.
Leden deelnemersraad namens actieve deelnemers
H.L.Th.A.C. van Ekert, voorzitter (FNV Bouw)
T.J.M. Meulemans, secretaris (CNV Vakmensen)
D.H. Jansen, plaatsvervangend voorzitter (FNV Bouw)
L. Faro (FNV Bouw)
J. van der Niet (CNV Vakmensen)
T. Oude Hesselink (FNV Bouw)
F.A.M. Sterks (FNV Bouw)
Het verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur verder
desgevraagd of uit eigen beweging over:
• de vaststelling en wijziging van de vergoedingsregeling
voor bestuursleden;
• de vorm, inrichting en samenstelling van het interne
toe­zicht;
• de wijziging van zijn eigen beleid;
• de wijziging van het reglement van de
klachtencommissie;
• de vaststelling en wijziging van het communicatie- en
voorlichtingsbeleid van bpfBOUW.
Raad van toezicht
De raad van toezicht heeft de verantwoordelijkheid toezicht
te houden op het bestuur. De raad ziet toe op de besluitvormingsprocessen van het bestuur en de wijze waarop goed
bestuur wordt gewaarborgd.
De raad van toezicht adviseert het bestuur daarom des­
gevraagd of uit eigen beweging over de beoordeling van:
• de beleids- en bestuursprocessen;
•de checks & balances binnen het fonds;
• de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd;
•de wijze waarop het bestuur omgaat met risico’s, in het
bijzonder die op de langere termijn.
Samenstelling van de raad van toezicht ultimo 2013
E.R. Capitain, waarnemend voorzitter
P.A. Groenendijk
A.A. Nagtegaal
De leden van het verantwoordingsorgaan vertegenwoordigen de werkgevers, werknemers en gepensioneerden in de
Bouwnijverheid.
Samenstelling van het verantwoordingsorgaan ultimo 2013
Werkgeversleden
C.A.J. Bastiaansen, voorzitter (Bouwend Nederland, de
vereniging van bouw- en infrabedrijven)
J. Ariës (FOSAG-NOA)
A.A. Boot (Bouwend Nederland, de vereniging van bouwen infrabedrijven)
A.F.J. de Vries (Bouwend Nederland, de vereniging van
bouw- en infrabedrijven)
Werknemersleden
H.L.Th.A.C. van Ekert, plaatsvervangend voorzitter
(FNV Bouw)
T.J.M. Meulemans (CNV Vakmensen)
L. Faro (FNV Bouw)
D.H. Jansen (FNV Bouw)
F.A.M. Sterks (FNV Bouw)
Leden namens gepensioneerden
Th.A. Andriessen (FNV Bouw)
J.M. Camue (CNV Vakmensen)
J.A. van Wijk (FNV Bouw)
10
Beleggingsadviescommissie
Externe partijen
De beleggingsadviescommissie adviseert het bestuur over
de jaarlijkse beleggingsplannen van de vermogensbeheerders van het fonds. Ook adviseert de commissie het bestuur
over het in de toekomst gewenste beleggingsbeleid.
Het bestuur laat zich bijstaan door externe partijen op actuarieel, juridisch en fiscaal gebied.
Samenstelling beleggingsadviescommissie ultimo 2013
Prof. dr. R.G.C. van den Brink, voorzitter
Dr. F.J. Ballendux 8
Drs. R. Buck
Drs. L.K. Dijkstra
Bestuursbureau
Het bestuursbureau bestaat uit onafhankelijke deskundige
functionarissen die het bestuur en de bestuurlijke commissies ondersteunen. De directeur van het bestuursbureau is
drs. D. van As RA.
Certificerend actuaris
Mercer (Nederland) bv
Ir. M.W. Heemskerk AAG
Accountant
Ernst & Young Accountants LLP
S.B. Spiessens RA
Compliance officer
Holland Van Gijzen, Advocaten en Notarissen LLP
Mr. N.M. Opdam
Adviserend actuaris
APG
R.M. Schoutsen AAG
Administratie
De administratie van het fonds is opgedragen aan APG
Pensioen­beheer bv.
Vermogensbeheer
Het vermogensbeheer van het fonds is, met uitzondering van
het vermogen in vastgoed, opgedragen aan APG Investment
Services nv.
Vastgoed
Het beheer van het vermogen in vastgoed is opgedragen aan
Bouwinvest Real Estate Investment Management bv (hierna:
Bouwinvest). Bouwinvest is voor honderd procent een dochteronderneming van bpfBOUW.
8
De heer Ballendux is afgetreden per 1 januari 2014 en opgevolgd door drs. M.J.M. Jochems
11
4. KERNCIJFERS 2009-2013
(Bedragen in miljoenen euro’s)
2013
2012
2011
2010
2009
198.281
Deelnemers(inaantallen)
139.618
159.613
175.782
185.550
- Arbeidsongeschikten
16.897
18.634
20.943
23.334
25.446
Gewezen deelnemers
404.770
387.790
384.835
389.312
389.713
Pensioengerechtigden
244.633
235.610
224.898
217.433
213.293
805.918
801.647
806.458
815.629
826.733
11.622
12.614
13.527
13.840
14.508
22,6
21,9
21,9
20,9
18,9
- Deelnemers
Totaal
Werkgevers(in aantallen)
Premiepercentages 9
Ouderdomspensioen
Arbeidsongeschiktheidspensioen
- Bouwnijverheid
0,15
0,00
0,00
0,00
0,15
- Timmerindustrie
0,10
0,00
0,00
0,00
0,05
nvt
nvt
nvt
nvt
nvt
- Natuursteenbedrijf
0,10
0,00
0,00
0,00
0,05
- Betonmortelindustrie 10
0,15
nvt
nvt
nvt
nvt
10,8
- Afbouw
Aanvullingsregeling55- Bouwbedrijf
10,6
10,5
10,3
9,8
- UTA-Bouw
2,8
3,0
3,0
3,0
3,9
- Timmerindustrie
2,6
2,7
2,7
2,2
2,6
- Afbouw
5,7
8,7
9,2
8,9
9,2
- Natuursteenbedrijf
6,9
7,8
7,8
7,7
8,5
- Betonmortelindustrie
2,1
nvt
nvt
nvt
nvt
- Bouwbedrijf
2,5
2,0
2,0
2,0
2,1
- UTA-Bouw
1,2
1,2
1,2
1,3
1,6
Aanvullingsregeling55+ 11
Toeslagverleningper1januari 12(in procenten)
Ouderdomspensioen
- Deelnemers
0,28
0,00
0,00
0,00
1,45
- Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers
0,00
0,00
0,00
0,00
1,45
Achterstandintoeslagverleningper1januari12(in procenten)
- Actieven
7,07
8,13
5,87
4,79
3,39
- Inactieven
7,37
8,89
6,62
5,53
4,12
107
101
101
87
87
58
50
46
nb
nb
Uitvoeringskosten
Pensioenuitvoeringskosten in euro’s per deelnemer
Kosten vermogensbeheer 13
12
9
De grondslag van deze percentages is de pensioengrondslag, tenzij anders vermeld
10
De sector Betonmortelindustrie is toegetreden per 1 januari 2013
11
De grondslag van deze percentages is het pensioenloon
12
Volgend op het boekjaar
13
In basispunten van het gemiddeld belegd vermogen. Voor de jaren 2009 en 2010 is de informatie volgens de gevolgde methodiek niet beschikbaar
2013
2012
2011
2010
2009
Belegdvermogen
Vastgoed
5.880
5.636
5.552
5.211
5.101
Aandelen
14.008
13.025
9.710
10.049
8.372
Vastrentende waarden
15.633
16.629
12.387
11.445
11.251
Derivaten
2.621
5.389
3.714
1.521
887
Overige beleggingen
3.047
2.311
1.585
1.137
816
41.189
42.990
32.948
29.363
26.427
2.369
5.428
-
-
-
38.820
37.562
32.948
29.363
26.427
33.073
33.706
30.436
23.279
20.324
295
328
349
358
377
1.255
1.435
1.514
3.259
3.361
34.623
35.469
32.299
26.896
24.062
Algemenereserve
3.985
2.069
146
1.677
2.033
Dekkingsgraad (in procenten)
111,5
105,8
100,4
106,2
108,4
937
4.992
2.837
2.548
2.057
Totaalbelegdvermogen
Verplichting ontvangen zekerheden
Belegd vermogen ./. zekerheden
Pensioenverplichtingen
Ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Vroegpensioen en aanvullingsregelingen
Totaalpensioenverplichtingen
Beleggingsopbrengsten
Rendementen (in procenten)
Vastgoed
1,6
1,8
Aandelen
15,1
16,4
1,0
1,4
Vastrentende waarden
Overige beleggingen
./.
4,9
3,3
6,0
18,9
9,8
4,8
7,2
11,2
6,1
4,5
12,6
10,6
./.
./.
10,5
31,4
Totaalrendementincl.derivaten
2,4
15,3
9,7
10,0
8,3
Totaalrendementexcl.derivaten
4,8
10,3
1,6
10,6
11,0
745,4
793,0
840,4
817,0
767,5
4,4
0,0
0,0
0,0
5,5
300,4
337,0
366,7
381,3
447,7
1.050,2
1.130,0
1.207,1
1.198,3
1.220,7
896,8
804,3
753,8
659,4
636,6
28,5
29,5
32,2
32,8
32,6
308,5
359,0
396,1
417,5
412,3
1.233,8
1.192,8
1.182,1
1.109,7
1.081,5
Premies
Ouderdomspensioen/vroegpensioen
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Aanvullingsregelingen
Totaalpremies
Pensioenuitkeringen
Ouderdomspensioen
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Vroegpensioen
Totaalpensioenuitkeringen
13
VERANDERING
DOOR STRUCTUUR
5. FONDSACTIVITEITEN IN 2013
Collectieve waardeoverdrachten
Bpf-Bikudak
Per 1 januari 2014 is de sector Bitumineuze en Kunststof
Dakbedekkingsbedrijven (Bikudak) aangesloten bij de pensioenregeling van bpfBOUW. Met cao-partijen in de sector
Bikudak is afgesproken dat bpfBOUW voor een beperkt aantal
jaren (tot uiterlijk 1 januari 2017) een afwijkende middelloonregeling voor UTA-werknemers in de sector Bikudak uitvoert.
Binnen de genoemde termijn zal deze regeling ingroeien in
de pensioenregeling van bpfBOUW. De verschillen betreffen
het bodemloon en een afwijkende regeling voor het nabestaandenpensioen (nabestaandenpensioen op risicobasis).
zijn over welk pensioengevend inkomen pensioen kan worden opgebouwd.
In het pensioenreglement en in overige communicatieuitingen van bpfBOUW moet hiervoor dan ook een duidelijke
definitie worden opgenomen. De Belastingdienst wil kunnen
toetsen of in enig jaar sprake is van bovenmatige opbouw.
BpfBOUW moet de Belastingdienst verplicht gegevens aanleveren over de opgave door de zelfstandige (pensioengevend
loon en parttime-factor) en de hoogte van de betaalde
pensioenpremie.
Wet Bpf 2000
BpfBOUW en Bpf-Bikudak hebben afgesproken om alle pensioenverplichtingen van Bpf-Bikudak per 31 december 2013
over te dragen aan bpfBOUW. DNB heeft ingestemd met de
collectieve waardeoverdracht, die betrekking heeft op circa
21 duizend (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. De
overdrachtswaarde is circa 350 miljoen euro.
PensioenkapitaalexcedentregelingBAM
BpfBOUW heeft per 1 januari 2013 een uitvoeringsovereenkomst gesloten met Koninklijke BAM Groep nv voor de
toepassing van de regeling BeterExcedent. Een gedeelte
van het pensioenkapitaal dat bij de voormalige excedentregeling is opgebouwd is overgedragen naar BeterExcedent.
Door de collectieve waardeoverdracht hebben de betrokken
werknemers voor hun excedentpensioen met één pensioenuitvoerder te maken. De overdrachtswaarde is circa 3,7
miljoen euro.
PensioenfondsAmstelland
In het eerste kwartaal van 2013 vond de eindafrekening plaats
van de collectieve waardeoverdracht van Pensioenfonds
Amstelland (PFA) naar bpfBOUW. De in 2012 gerealiseerde
waardeoverdracht betrof een bedrag van circa 50 miljoen
euro. PFA heeft in 2013 nog een batig saldo van circa 0,9
miljoen euro overgedragen naar bpfBOUW. Hiermee zijn de
pensioenaanspraken voor de deelnemers binnen de collectieve waardeoverdracht verhoogd.
Zelfstandigen
Beroepspensioenfondsen zijn al enkele jaren met de
Belastingdienst in gesprek over een nieuw fiscaal kader
voor pensioenopbouw. Ook de bedrijfstakpensioenfondsen waarin zelfstandigen verplicht deelnemen zijn inmiddels
bij dat overleg betrokken. In bpfBOUW nemen zelfstandigen in de sectoren Afbouw en Natuursteenbedrijf verplicht
deel. De geplande invoeringsdatum van dit nieuwe fiscale kader is 1 januari 2015. Een belangrijk uitgangspunt van
het nieuwe fiscale kader is het voorkomen van bovenmatige pensioenopbouw door zelfstandigen. Het moet duidelijk
Met ingang van 1 juli 2013 zijn de artikelen 5, 6 en 7 van de
Wet Bpf 2000 gewijzigd. Deze drie artikelen worden ook wel
de ‘Markt en Overheid’-bepalingen genoemd. De artikelen
moeten ervoor zorgen dat de vanuit de overheid opgelegde verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds (bpf)
er niet toe leidt dat bedrijven die gelieerd zijn aan dit bpf
een concurrentievoordeel krijgen op de vrije markt van
verzekeringsproducten.
De wijzigingen van de Wet Bpf 2000 hadden impact op
de uitvoering van zowel de pensioenadministratie als
de administratie van de bedrijfstakeigen regelingen. De
geïntegreerde communicatie-uiting uit naam van de pensioenuitvoerder voor verschillende fondsen moest worden
aangepast. Zo wijzigde de communicatie richting werkgevers
in de Bouwnijverheid. Daarnaast zijn ook aanpassingen in
de communicatie richting deelnemers doorgevoerd. In alle
communicatie-uitingen wordt voortaan de huisstijl van bpfBOUW gebruikt.
Transitie naar een nieuw
administratiesysteem
Het bestuur heeft eind 2013 goedkeuring gegeven aan de
transitie naar een nieuw administratiesysteem. Uit oogpunt van kostenreductie en toekomstbestendigheid van het
administratieve systeem heeft het bestuur reeds eerder haar
akkoord gegeven om de voorbereiding van deze transitie te
starten.
De goedkeuring werd gegeven op basis van een aantal
acceptatiecriteria. De uitvoerder diende o.a. te laten zien dat
de aanspraken en uitkeringen ongewijzigd overgenomen
waren en de pensioenregeling van het fonds in de processen juist waren ingebouwd. Het fonds heeft nog een extra
controle laten uitvoeren over de juistheid van het door de
uitvoerder getoonde verslagen van deze criteria.
15
SEPA
Met ingang van 1 februari 2014 zijn de Europese richtlijnen
voor het betalingsverkeer gewijzigd om alle eurobetalingen te standaardiseren. De Europese Unie en gezamenlijke
Europese banken willen daarmee een Single Euro Payments
Area (SEPA) vormen. Dit betekent onder andere dat het IBANnummer ook voor binnenlands betalingsverkeer verplicht
wordt.
SEPA bevat samengevat twee onderdelen:
- SEPA Credit Transfer (SCT): wijzigingen in het verrichten
van betalingen;
- SEPA Direct Debit (SDD): verzwaring van het automatisch
incasso proces.
SEPA raakt de uitvoering van het pensioenfonds en van de
bedrijfstakeigen regelingen, bijvoorbeeld bij het verrichten
van pensioenbetalingen aan deelnemers en bij het incasseren
van pensioenpremies van de werkgevers. De pensioenbetalingen worden vanaf 1 juli 2013 volgens de nieuwe afspraken
gedaan. Het incasseren van de pensioenpremies vindt sinds
december 2013 plaats volgens de nieuwe richtlijnen.
SEPA raakt ook de uitvoering van het vermogensbeheer,
bij­
voorbeeld bij het beheren van rekeningnummers en
het verrichten van betalingen aan externe managers en
datal­everanciers.
Sinds eind 2013 is de pensioen- en vermogensbeheeruitvoering ‘SEPA-compliant’.
Toeslagenlabel
BpfBOUW maakt vanaf 1 januari 2014 geen gebruik meer van
het toeslagenlabel. Dat heeft het bestuur in 2013 besloten.
Het toeslagenlabel laat met muntjes zien hoeveel het pensioen de eerstvolgende 15 jaar waarschijnlijk meegroeit met
de prijsstijgingen. Vanuit de pensioensector is er veel kritiek
geuit op het toeslagenlabel, omdat het deelnemers op het
verkeerde been zou zetten. Het toeslagenlabel zegt namelijk
niet direct iets over de hoogte van het te bereiken pensioen.
Sinds december 2010 biedt de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid pensioenuitvoerders de mogelijkheid om
het toeslagenlabel ‘naar eigen inzicht’ te gebruiken. In het
conceptwetsvoorstel Pensioencommunicatie is het toeslagenlabel geschrapt.
Convenant inloop- en/of uitlooprisico
Het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie hebben op 23 januari 2013 een convenant gesloten over de
dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premie­
vrijstelling in pensioenregelingen. De Stichting van de
Arbeid ondersteunt het convenant en heeft sociale partners
16
gevraagd het convenant per 1 januari 2014 na te leven.
Staatssecretaris Klijnsma geeft aan dat het convenant aan al
haar verwachtingen voldoet. Nu de problemen binnen de
pensioensector door zelfregulatie zijn opgelost, vindt zij het
niet nodig om tot wetgeving over te gaan. Het convenant
moet de arbeidsmobiliteit van mensen met een gezondheidsbeperking bevorderen. Het wil belemmeringen voor
(gedeeltelijk) arbeidsgehandicapten om van baan te wisselen wegnemen. De belangrijkste wijziging is echter dat men
recht heeft op premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
en arbeidsongeschiktheidspensioen bij deelnemerschap op
de 1ste ziektedag. BpfBOUW wil het convenant naleven, en
heeft dit ook kenbaar gemaakt aan de diverse cao-partijen
binnen bpfBOUW.
Toezicht De Nederlandsche Bank
Onderzoek beheersing renterisico
DNB heeft in 2013 bij een groot aantal pensioenfondsen,
waaronder bpfBOUW, onderzoek gedaan naar de beheersing
van het renterisico. Het onderzoek richtte zich niet zozeer
op de mate van renteafdekking, maar op de invulling van de
risicobeheersing door pensioenfondsen. Eind 2013 heeft bpfBOUW de rapportage met bevindingen van het onderzoek
ontvangen. Het rapport bevat op onderdelen enkele verbeterpunten voor de vaststelling en vastlegging van het beleid.
Plan van aanpak
BpfBOUW heeft een plan van aanpak gemaakt waarin de verbeterpunten van DNB worden geadresseerd. Dit plan van
aanpak met de bijbehorende tijdslijnen is afgestemd met DNB.
BpfBOUW wil het beleid op het gebied van de beheersing van
het renterisico op punten concretiseren, aanscherpen en
expliciet vastleggen. Er komt een overkoepelend document
waarin alle relevante onderwerpen met betrekking tot de
afdekking en beheersing van het renterisico zijn opgenomen.
In overleg met de uitvoeringsorganisatie worden de rappor­
tages uitgebreid, zodat ze beter aansluiten op het beleid en
voldoende diepgang bieden om de effectiviteit van de beheersing van het renterisico goed te kunnen volgen.
Onderzoek beheersing corruptierisico
DNB heeft medio 2013 een vervolgstap gezet in het crosssectorale thema-onderzoek corruptie bij een aantal banken,
verzekeraars en pensioenfondsen. DNB onderzocht in
welke mate deze instellingen het risico op corruptie hebben
geïdentificeerd en adequate maatregelen hebben getroffen om deze te beheersen. Ook bpfBOUW was onderwerp
van het onderzoek. DNB heeft documenten opgevraagd
en gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van bpfBOUW en opdrachtnemers. Eind 2013 ontving bpfBOUW de
rapportage over dit onderzoek. Het rapport bevat verbeterpunten voor het waarborgen van een integere en beheerste
bedrijfsvoering.
Plan van aanpak
BpfBOUW heeft een plan van aanpak opgesteld, waarin de
verbeterpunten worden geadresseerd. Dit plan van aanpak is
afgestemd met de toezichthouder.
IT-scan
In 2012 heeft DNB onderzoek gedaan naar de IT-risico’s van
het fonds en de maatregelen om deze risico’s te beheersen. Het fonds heeft haar IT-werkzaamheden vrijwel geheel
uitbesteed aan de uitvoeringsorganisaties, maar blijft zelf
verantwoordelijk. Het fonds wil steeds kunnen aantonen in
control te zijn wat betreft de IT-omgeving en –organisatie.
Daarom heeft het in 2012 een plan van aanpak opgesteld
waarin de bevindingen van DNB zijn opgenomen.
In 2013 is door het bestuur het IT-beleid van het fonds geformuleerd en vastgesteld. Het fonds wil beschikken over
adequate IT-ondersteuning op het gebied van de bedrijfsprocessen, de beveiliging van (pensioen)gegevens en de
beschikbaar gestelde programmatuur.
Om de IT-risico’s beter te beheersen zijn nieuwe beheers­
maatregelen ontwikkeld en geïmplementeerd om de rol van
het fonds te versterken bij de uitvoering van IT-projecten die
de dienstverlening sterk zouden kunnen raken. Eind 2013 zijn
de beheersmaatregelen geïmplementeerd. Deze beheersmaatregels betroffen voornamelijk het moni­
toren van de
uitbestede activiteiten op IT-terrein. Jaarlijks wordt het fonds
geïnformeerd op het gebied van IT-beleid, IT-Governance,
Informatiebeveiliging, Business Continuity Management,
voor­genomen IT-projecten en systeemwijzigingen.
Self-assessment informatiebeveiliging
BpfBOUW heeft in 2012 op verzoek van DNB een ‘nulmeting informatiebeveiliging’ uitgevoerd. Dit om een beeld te
krijgen van de beheersing van informatiebeveiliging in het
algemeen en van security management en monitoring specifiek. DNB concludeerde dat het fonds het belang van een
robuuste informatiebeveiliging onderkent en hieraan werkt.
Dit op basis van de reeds uitgevoerde en de nog lopende en
geplande initiatieven van het fonds. In de tweede helft van
2013 zijn deze lopende en geplande activiteiten afgerond.
Een aantal beheersmaatregelen dat in het kader van de IT-Scan
is ontwikkeld, is dan ook breder ingevoerd. Zo is in 2013 onder
meer een ISAE3402-procedure ontwikkeld en ingevoerd die
niet alleen betrekking heeft op de IT-werkzaamheden van
de uitvoeringsorganisaties. Door deze procedure wordt het
fonds nu niet alleen betrokken bij de eindrapportage maar
ook vooraf bij voorgenomen wijzigingen in de scope en tussentijds bij zogenaamde ‘early warnings’.
Evaluatie uitvoeringsorganisaties vermogensbeheer
BpfBOUW heeft in 2013 de uitbestedingsrelaties op het
gebied van vermogensbeheer uitgebreid geëvalueerd. Voor
de uitgebreide evaluatie is een toetsingskader opgesteld,
bestaande uit negen domeinen. Basis voor dit toetsingskader
vormde het raamwerk voor uitbesteed vermogensbeheer,
waarin de rolverdeling tussen en binnen de betrokken partijen
is vastgelegd. Beide uitvoeringsorganisaties werden geëvalueerd door analyses van (beleids)documentatie en interviews
met bestuursleden van bpfBOUW, functionarissen van het
bestuursbureau en externe leden van de beleggingsadviescommissie. Ook de ‘countervailing power’ van bpfBOUW
zelf jegens haar vermogensbeheerders werd meegenomen.
Het algemene beeld uit de evaluatie was positief. In overleg
met de uitvoeringsorganisaties worden concrete actiepunten
geformuleerd.
Deze acties betroffen o.a.
• In de beleidsvoorstellen zullen in het kader van de
risico-afweging door het bestuur de consequenties
worden opgenomen voor het Vereist eigen vermogen,
Jaarrekening/Jaarverslag, rapportages, kosten
vermogensbeheer en governance.
• De kosten voor vermogensbeheer worden getoetst op
marktconformiteit.
• De afstemming tussen de opdrachtnemer en het
bestuur(sbureau) zal worden verbeterd terzake van de
invulling van de rapportages, actualiteit en economische
ontwikkelingen.
Ontwikkeling Governance
Uitbestedingsrelatie pensioenadministratie
Eind 2012 heeft DNB onderzoek gedaan naar de uitbesteding
van de pensioenadministratie bij bpfBOUW. Dit om een oordeel te kunnen vormen over de manier waarop het bestuur
invulling geeft aan een beheerste en integere bedrijfsvoering
op het gebied van de uitbesteding.
DNB heeft aangegeven dat de uitbestedingsrelatie van
de pensioenadministratie in de afgelopen jaren op onderdelen onvoldoende aandacht heeft gekregen. Omdat de
aandachts- en verbeterpunten uit dit onderzoek deels overeenkomen met de bevindingen uit de IT-Scan, heeft het
fonds besloten om hier na afronding van het plan van aanpak IT-Scan mee aan de slag te gaan.
Draaiboek versterkte governance
Op verzoek van het bestuur van bpfBOUW heeft het bestuursbureau een draaiboek ontwikkeld voor de implementatie van
een versterkte governance voor bpfBOUW. In het document
Ontwikkeling governance bpfBOUW en het bijbehorende
Draaiboek governance 2013 is het volgende opgenomen:
• een overzicht van de context waarin het fonds opereert,
de taken en verantwoordelijkheden en het wettelijk kader;
• het bestuursmodel, de commissies en de expert
be­stuur­s­leden;
• de uitbesteding, de inrichting van het bestuursbureau en
het beloningsbeleid en het komende wettelijke kader.
17
Het draaiboek gaat in op de concreet te nemen stappen die
nodig zijn om het bestuursmodel Paritair Plus voor 1 juli 2014
te implementeren en alle in 2014 noodzakelijke acties om de
governance te versterken af te ronden.
Tijdens de studiedag van 5 april 2013 heeft het bestuur van
bpfBOUW de reglementen van de commissies en de profielschetsen voor de externe bestuursleden vastgesteld.
In 2013 is de zelfevaluatie van het bestuur en de commissies
aan bod gekomen. De gesprekken van bestuursleden met
de voorzitters ten behoeve van het functioneren van de
commissies zullen in januari 2014 plaatsvinden. Het bestuur
heeft de Nalevingsverklaring 2013 Gedragscode bpfBOUW
ondertekend. Ook de verklaring ten behoeve van nevenfuncties in 2014 is door de individuele bestuursleden ingevuld.
Profielen geschiktheidstoetsing bestuur
In 2013 is de modernisering van de profielen voor de ge­­
schiktheidstoetsing voor de benoeming tot bestuurder
afgerond. Deze bestuursprofielen worden gebruikt bij het
selectie- en benoemingstraject van nieuwe bestuursleden.
Ze zijn bedoeld voor de paritair benoemde bestuursleden en
de expert-bestuursleden. Laatstgenoemde bestuursfuncties
zijn ontstaan op grond van de keuze voor het bestuurs­model
Paritair Plus.
In dit model wordt het paritaire bestuur versterkt met twee
expert-bestuurders met het taakgebied Vermogensbeheer
en het taakgebied Risicomanagement en Uitbesteding.
BpfBOUW vraagt benoemende organisaties duidelijk aan
te geven hoe de voorgedragen kandidaten aan het gestelde profiel voldoen. Vervolgens maakt het bestuur een eigen
afweging en neemt op basis daarvan het besluit een kandidaat ter toetsing voor te dragen aan de toezichthouder.
• de inrichting van een Verantwoordingsorgaan nieuwe
stijl (Deelnemersraad en Verantwoordingsorgaan oude
stijl verdwijnen), die is samengesteld uit werkgeversleden,
werknemersleden en pensioengerechtigde leden;
• het inrichten van een Raad van Toezicht nieuwe stijl.
Door de keuze van een paritair (plus) model, blijft de pariteit
gehandhaafd en zullen de bestuurders namens werkgevers­
partijen, werknemerspartijen en pen­sioen­gerech­tigden het
fonds besturen. Het bestuur heeft vastgesteld dat om aan
alle deskundigheidseisen te voldoen, er specifieke expertise aan het bestuur moet worden toegevoegd (het paritair
plus model). Het paritair (plus) model houdt in dat twee
onafhankelijke expert-bestuursleden worden benoemd op
niet-paritaire zetels.
Het fonds zal zich in de eerste zes maanden van 2014 onder
meer bezighouden met:
• de samenstelling van het bestuur, waarbij
vertegenwoordigers van pensioengerechtigden en
onafhankelijke experts worden benoemd in het bestuur;
• de samenstelling van de nieuwe fondsorganen: het
Verantwoordingsorgaan en Raad van Toezicht;
• het organiseren van de verkiezing van
de pensioengerechtigde leden van het
Verantwoordingsorgaan;
• de benoeming van de werknemers- en werkgevers leden
van het Verantwoordingsorgaan;
• het wijzigen van de Statuten;
• het vaststellen van het reglement Verantwoordingsorgaan,
reglement Raad van Toezicht en het
Verkiezingsreglement;
• de implementatie van de Code Pensioenfondsen met
onder andere het vaststellen van een diversiteitsbeleid.
Premie- en incassobeleid
Wet Versterking bestuur Pensioenfondsen
De Wet versterking bestuur pensioenfondsen is op 7 augustus 2013 in werking getreden. Deze wet herziet de wettelijke
regels rondom de governance en medezeggenschap bij pensioenfondsen. Aanleiding voor de herziening is de versterking
van de deskundigheid en het interne toezicht, de adequate
vertegenwoordiging van alle belanghebbenden en de herstructurering van de taken en organen binnen het fonds.
Pensioenfondsen hebben tot 1 juli 2014 de tijd om aan het
nieuwe wettelijke kader te voldoen.
Het bestuur van bpfBOUW heeft in haar vergadering van
14 november 2013 gekozen voor het paritair (plus) model.
De wettelijke verplichtingen die uit de keuze van dit model
voortvloeien zijn:
• het opnemen van zetels voor pensioengerechtigden in
het bestuur;
18
Geen premie, wel recht
In 2010 voerde DNB een themaonderzoek uit onder de
noemer ‘geen premie, wel recht’. Naar aanleiding van de
uitkomsten daarvan stelt bpfBOUW pensioenopbouw niet
langer afhankelijk van premiebetaling. Het uitgangspunt is dat
bpfBOUW zekerheid heeft over (de omvang van) het dienstverband. Het komt voor dat het fonds deze zekerheid niet
kan verkrijgen. In deze gevallen wordt werknemers gevraagd
bewijsmiddelen aan te leveren waaruit (de omvang van) hun
dienstverband blijkt. Vakbondsconsulenten kunnen werknemers helpen bij het in kaart brengen van (de omvang
van) hun dienstverband aan de hand van de aangeleverde
bewijsmiddelen.
Terugvorderingsbeleid
BpfBOUW heeft als beleid dat incorrecte uitkeringen zowel
naar de toekomst toe als over het verleden hersteld worden.
Als bpfBOUW te weinig heeft uitgekeerd, wordt de uitkering
naar de toekomst toe hersteld (verhoogd) en volgt er een
nabetaling over het verleden. Maar als bpfBOUW te veel heeft
uitgekeerd, wordt de uitkering naar de toekomst toe hersteld
(verlaagd) en wordt er een vordering ingesteld.
Bij herstel naar het verleden waarbij een vordering ontstaat,
kan het bestuur besluiten in bijzondere gevallen af te zien van
terugvorderen. BpfBOUW heeft bij deze besluiten rekening
gehouden met overwegingen van redelijkheid en billijkheid.
Nieuw Pensioencontract
Begin 2013 heeft bpfBOUW een spoorboekje opgesteld met
onder andere een tijdsplanning en een taakverdeling tussen
het pensioenfonds en cao-partijen. Cao-partijen zijn verantwoordelijk voor de ambitie. Het bestuur geeft invulling aan
de uitvoering, de financiering en de communicatie. Beiden
zorgen samen voor een compleet nieuw pensioencontract
met transparantie over de risico’s. Het bestuur zorgt hierbij
dat risicobereidheid, financiële haalbaarheid (belofte versus
waarmaken), evenwichtige belangenafweging, communicatie, uitvoerbaarheid en juridische haalbaarheid voortdurend
wordt getoetst.
Eerste stap in het spoorboekje is de analyse van de risico­
bereidheid van de deelnemers en het bestuur en het
formu­
leren van doelstellingen en scenario’s waaraan het
pensioencontract kan worden getoetst. Denk aan maatstaven voor de hoogte en stabiliteit van premie, uitkering en
toeslagverlening en overdrachten tussen generaties.
De tweede stap is de beoordeling van de uitkomsten van de
scenario’s door cao-partijen. Hierop volgen besluitvorming
door cao-partijen en de implementatie.
Cao-partijen hebben in 2013 meerdere keren overlegd. Er zijn
al enkele afspraken gemaakt over de invulling van de pensioenregeling in 2015. Zo is besloten de pensioenleeftijd te
verhogen naar 67 jaar. De opgebouwde aanspraken met pensioenleeftijd 65 jaar worden mogelijk omgezet naar hogere
opgebouwde aanspraken met pensioenleeftijd 67 jaar. Mits
wetgeving wordt gerealiseerd als gevolg waarvan (gewezen)
deelnemers hiertegen geen bezwaar kunnen maken.
19
6. Wijziging van statuten, reglementen en
de verplichtstelling
Wijziging pensioenregeling per 1 januari 2014
Vergoeding pensioenpremie bij werkloosheid
In de bestuursvergadering van 12 december 2013 heeft het
bestuur ingestemd met de aanpassing van de pensioen­
regeling. De gewijzigde pensioenregeling is per 1 januari 2014
in werking getreden. De volgende onderdelen zijn gewijzigd:
Cao-partijen in de sector Bouwbedrijf hebben in december
2013 besloten de vergoedingsregeling voor de sector Bouw­
bedrijf (voluit: regeling tijdelijke vergoeding pensioenpre­mie
bij ontslag op economische gronden) te verlengen tot uiterlijk
1 januari 2015. Dit vanwege de aanhoudende economische
crisis. De regeling stopt eerder dan 1 januari 2015 als de gereserveerde gelden eerder zijn opgebruikt. De regeling is er voor
werknemers in de sector Bouwbedrijf die in de periode tot
1 januari 2015 worden ontslagen. Als zij aan de voorwaarden
voldoen, kunnen zij op grond van deze regeling in aanmerking komen voor vergoeding van de pensioenpremie voor de
aanvullingsregelingen van bpfBOUW. De vergoeding wordt
maximaal drie jaar verstrekt. De Stichting Aanvullingsfonds
voor de Bouwnijverheid voert de regeling uit.
Verhogen opbouwpercentage
Cao-partijen hebben besloten om het opbouwpercentage te
verhogen tot het fiscale maximum. In artikel 6 wordt daarom opgenomen dat in het jaar 2014 het opbouwpercentage
1,84% (bij een pensioenleeftijd van 65 jaar) zal bedragen.
Verlagen aanvullingsregeling 55Cao-partijen in de sectoren Bouwbedrijf en Beton­
mortel­
industrie hebben besloten de aanvullingsregeling 55- op­nieuw
te verlagen voor deelnemers die op of na 1 januari 2015 de
standaardleeftijd bereiken. In de sector Bouwbedrijf wordt
de aanvullingsregeling 55- verlaagd met 16% en in de sector
Betonmortelindustrie met 8%. In artikel 30 Pensioen­reglement
is deze aanvullende verlaging van de aanvullingsregeling verwerkt. Cao-partijen in de sectoren Afbouw, Timmerindustrie,
Natuursteenbedrijf en Bikudak gaan de aanvullingsregeling
55- niet opnieuw verlagen.
Premievrije pensioenopbouw
De hoogte van de premievrije pensioenopbouw werd
bepaald door het opgebouwde ouderdoms- en partnerpensioen te verminderen tot 48%. Cao-partijen hebben besloten
in het jaar 2014 de hoogte van de premievrije pensioenopbouw aan te passen. In het jaar 2014 wordt de premievrije
pensioen­
opbouw bepaald door het opgebouwde ouderdoms- en partnerpensioen te verminderen tot 59%. Het
besluit van cao-partijen leidt tot een aanpassing in artikel 26
lid 3 van het Pensioenreglement Bouwnijverheid.
Toeslagenbeleid
Cao-partijen hebben ook voor het jaar 2014 besloten om
de opslag voor toeslagverlening in de premie van 0,4 procent niet te heffen. Daarnaast is opnieuw besloten dat ook
voor het verlenen van een inhaaltoeslag met betrekking tot
2014 uitgegaan moet worden van de prijsindex in plaats van
de loontrend. Het jaartal 2014 is daarom toegevoegd aan
het toeslagenbeleid zoals opgenomen in de bijlage bij het
Pensioen- en Uitvoeringsreglement.
Gewijzigde factoren
Naast de voorgestelde reglementswijzigingen, wijzigen ook
de factoren per 1 januari 2014. De factoren zijn opgenomen
in bijlage 1, 2 en 4 van het pensioenreglement. Deze bijlagen
zijn geactualiseerd.
20
Toetreden sector Bitumineuze en
Kunststofdakbedekkingsbedrijven (Bikudak)
Cao-partijen in de sector Bikudak hebben besloten om per
1 januari 2014 voor de pensioenopbouw aan te sluiten bij de
pensioenregeling van bpfBOUW. Met cao-partijen in de sector Bikudak is daarnaast afgesproken dat bpfBOUW voor een
beperkt aantal jaren (tot uiterlijk 1 januari 2017) een afwijkende middelloonregeling voor UTA-werknemers in de sector
Bikudak uitvoert.
De verschillen betreffen het bodemloon en een afwijkende regeling voor het partnerpensioen (partnerpensioen op
risicobasis). De pensioenverplichtingen van Bpf-Bikudak
zijn vervolgens per 31 december 2013 overgedragen naar
bpfBOUW. Pensioenoverdracht is toegestaan als beide
pensioen­­fondsen bereid zijn daaraan mee te werken en DNB
er geen bezwaar tegen heeft. DNB beoordeelt de belangen van
de deelnemers waarop de pensioenoverdracht van toepassing is en gaat na of de overige deelnemers zich er niet tegen
verzetten. DNB heeft ingestemd met de collectieve waardeoverdracht. De overdracht heeft betrekking op circa 21.000
(gewezen) deelnemers en gepensioneerden. De overdrachtswaarde is circa 350 miljoen euro. Door de toetreding van de
sector Bikudak per 1 januari 2014 zijn de Verplichtstelling, de
statuten, het Pensioen- en Uitvoeringsreglement en de actuariële en bedrijfstechnische nota van het fonds ge­wijzigd. Het
bestuur van bpfBOUW heeft op 23 mei 2013 ingestemd met
de gewijzigde fondsdocumenten.
De belangrijkste wijzigingen zijn:
• de werkingssfeer van het fonds is verruimd met de sector
Bikudak;
• er is een afwijkend bodemloon en een afwijkende regeling
voor het partnerpensioen (partnerpensioen op risicobasis)
voor UTA-werknemers in de sector Bikudak voor de duur
van maximaal 4 jaar opgenomen;
• de CAO Bikudak is toegevoegd aan de definitie loon­
trend in het Pensioen- en Uitvoeringsreglement en de
verschillende Vroegpensioenreglementen. Dit betekent
dat vanaf 1 januari 2014 bij het vaststellen van de loon­
trend ook rekening wordt gehouden met de CAO Bikudak.
Diverse beheersmaatregelen premieincassobeleid uitgewerkt
In de bestuursvergadering van 14 februari 2013 heeft het
bestuur besloten om een aantal beheersmaatregelen inzake
het premie-incassobeleid nader uit te werken. Dit heeft geleid
tot verduidelijking op de volgende onderdelen:
• een expliciete grondslag voor het mogen opleggen van
ambtshalve nota’s;
• de gevolgen van het niet of te laat aanleveren van loonen premiegegevens (waaronder de mogelijkheid tot het
op­leggen van boetes);
• de mogelijkheid voor doorbelasting van financiële
gevolgen aan werkgevers voor het niet of te laat
aanleveren van loon- en premiegegevens.
In de bestuursvergadering van 14 november 2013 zijn ver­
volgens de noodzakelijke aanpassing van artikel 6 en artikel
14 van het Uitvoeringsreglement Bouwnijverheid vastgesteld.
Acties naar aanleiding van onderzoek
VPL-regelingen
DNB heeft in 2012 een onderzoek gedaan bij pensioenfondsen naar de manier waarop zij de VPL-regelingen hebben
geïmplementeerd. VPL-regelingen zijn de regelingen die in
2006 zijn ingevoerd ter vervanging van de VUT- en vroeg­
pensioenregelingen. Eind 2012 ontving bpfBOUW hierover
een brief van DNB. De toezichthouder constateerde dat
de VPL-toezeggingen van de diverse cao-partijen binnen bpfBOUW en de uitvoering door bpfBOUW niet in een
aparte overeenkomst waren vastgelegd. In 2013 zijn deze
toezeggingen daarom alsnog contractueel vastgelegd in een
overeenkomst.
De brief van DNB gaf tevens aanleiding om enkele reglementaire wijzigingen door te voeren. Zo is in artikel 30
Pensioen­
reglement de rol van cao-partijen verduidelijkt
door specifiek te beschrijven dat de toekenning van de jaarlaag niet afhankelijk is van de algemene middelen van het
fonds, maar van de voor de sectorspecifieke 55-minregeling
benodigde middelen die door betreffende cao-partijen ter
beschikking gesteld zijn.
Overige wijzigingen fondsdocumenten
Taken bestuursbureau verankerd in statuten
BpfBOUW heeft een bestuursbureau. Het bestuur heeft 23 mei
2013 besloten om de taken en verantwoordelijkheden vast te
leggen in de statuten van het fonds.
DGA definitie in Verplichtstelling aangepast
Door de invoering van de Wet Flex BV wijzigt de definitie van
DGA in de Pensioenwet. DGA’s zonder stemrecht komen
hierdoor in een vergelijkbare positie terecht als reguliere
werknemers. Omdat de verplichtstelling van bpfBOUW direct
doorverwijst naar de Pensioenwet, voor wat betreft de definitie
van DGA’s, leidt aanpassing van de Pensioenwet op dit punt tot
een verruiming van de werkingssfeer van de Verplichtstelling.
Het uitgangspunt van cao-partijen is tot nu toe echter altijd
geweest om DGA’s van verplichte deelname aan bpfBOUW
uit te sluiten. Cao-partijen hebben daarom besloten de
Verplichtstelling te wijzigen en in de Verplichtstelling op te
nemen dat de Verplichtstelling niet geldt voor de DGA die
direct of indirect houder is van 10% of meer aandelen met of
zonder stemrecht. Alle DGA’s blijven hierdoor uitgesloten van
verplichte deelname.
Wijziging pensioenregeling BeterExcedent
Het bestuur heeft op 14 februari 2013 besloten om de
Pensioen­
regeling BeterExcedent met ingang van 1 januari
2013 te wijzigen. Per 1 januari 2013 kent de Pensioenregeling
Beter­
Excedent naast Lifecyclebeleggen ook een Pensioen­
inkoop­
variant. Bij de Pensioeninkoopvariant wordt, voor de
deelnemer die daarvoor kiest, met de ingelegde premie jaarlijks
pensioen ingekocht in de middelloonregeling van bpfBOUW.
Daarnaast is per 1 januari 2013 de bestaande beleggingscategorieën (aandelen, vastrentende waarden, vastgoed) uitgebreid met
een nieuwe beleggingscate­gorie, namelijk alternatieve beleggingen. In verband met de in­voe­­ring van de Pensioeninkoopvariant
is de inleggarantie vervallen. Tot slot is de risicopremie voor het
risico van arbeidsongeschiktheid verlaagd naar 3%.
Melding als bedoeld in artikel 96 van de
Pensioenwet
Op basis van artikel 96 van de Pensioenwet is het fonds verplicht de volgende melding te doen. In het verslagjaar is bij het
fonds geen sprake geweest van:
• het opleggen van dwangsommen en boetes door de
toezichthouder;
• een aanwijzing als bedoeld in artikel 171 van de Pensioenwet;
• de instelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel
173 van de Pensioenwet door de toezichthouder;
• de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 172 van de
Pensioenwet, waarin de bevoegdheidsuitoefening van alle
of bepaalde organen van een pensioenfonds is gebonden
aan toestemming van de toezichthouder.
21
VERANDERING
EN TRANSPARANTIE
7. UITVOERING VAN DE REGELING
Samenstelling en aantallen (gewezen)
deelnemers en pensioengerechtigden
Aantal werkgevers
Het aantal (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden
aan het fonds is ultimo 2013 805.918. Dit is een stijging ten
opzichte van 2012 met 4.271. De gevolgen van de financiële crisis zijn, net als vorig jaar, zichtbaar in de daling van het
aantal actieve deelnemers. Door toetreding van deelnemers
vanuit Bpf-Bikudak is de daling beperkter gebleven.
Samenstellingnaarleeftijdenaardvanaanspraken
Figuur 1 geeft een overzicht van de samenstelling van de
totale groep. De (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden zijn gespecificeerd naar leeftijd en de aard van hun
aanspraken bij bpfBOUW.
Ultimo 2013 zijn 11.622 werkgevers aangesloten bij bpfBOUW. Ten opzichte van het jaar ervoor is het aantal
werkgevers afgenomen met ongeveer 8 procent. Eind 2012
waren 12.614 werkgevers aangesloten bij bpfBOUW. De
werkgevers spelen een belangrijke rol bij de opbouw van
pensioen. In beginsel zijn alle werkgevers in de bouwnijverheid verplicht zich aan te sluiten bij het fonds. Hier zijn wel
uitzonderingen op.
Vrijgesteldewerkgevers
Een aantal werkgevers in de bouwnijverheid is in het verleden
vrijgesteld van verplichte deelname aan de pensioenregeling van bpfBOUW. Vrijstelling is alleen mogelijk onder strikte
voorwaarden. In 2013 waren 176 werkgevers vrijgesteld van
deelname aan de pensioenregeling van bpfBOUW. In 2012
waren dat er nog 259.
Figuur 1 Aantal (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden gespecificeerd naar leeftijd en aard van aanspraken
25000
Wezenpensioen
Partnerpensioen
Ouderdomspensioen
20000
Gewezen deelnemers
Arbeidsongeschikten
Deelnemers
15000
Aantal
10000
5000
0
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100 105
110
Leeftijd
Toelichting op samenstelling
De grote afname in de aantallen vanaf 65-jarige leeftijd wordt veroorzaakt door de afkoop van kleine pensioenen.
De grafiek laat bij de leeftijden 60 tot en met 63 een groep gepensioneerden zien die gebruikmaakt van het
ouderdomspensioen. Dit betreft de lichting gepensioneerden die op of na 1 januari 1950 geboren is en
gebruikmaakt van de aanvullingsregeling 55-.
23
Vrijwilligeaansluiting
Ondernemingen kunnen zich op vrijwillige basis aansluiten
bij bpfBOUW. De voorwaarden voor vrijwillige aansluiting
zijn vastgelegd in een beleidsplan. In het beleidsplan staat
in welke gevallen het bestuur vrijwillige aansluiting mag toestaan. Het bestuur gaat hierbij uit van de wettelijke kaders die
zijn opgenomen in de Pensioenwet.
In 2013 waren 73 ondernemingen vrijwillig aangesloten bij
het fonds. Zij hebben voldaan aan de voorwaarden die het
bestuur heeft vastgesteld in zijn beleidsplan. In 2012 waren
81 ondernemingen vrijwillig aangesloten bij bpfBOUW.
Werkingssfeeronderzoeken
Deelname aan de pensioenregeling van bpfBOUW is verplicht
voor werknemers in de Bouwnijverheid. Ondernemingen die
vallen onder de werkingssfeer van de CAO’s in de bedrijfstak
moeten zich daarom aansluiten bij het fonds. Door middel
van werkingssfeeronderzoeken waarborgt bpfBOUW dat
ondernemingen dat ook doen.
Besluitdoorcommissienaonderzoek
In opdracht van bpfBOUW worden werkingssfeeronderzoeken uitgevoerd. Een werkingssfeeronderzoek bestaat uit een
bureauonderzoek en, als er dan nog onvoldoende gegevens
zijn, uit een veldonderzoek. De resultaten van het werkingssfeeronderzoek worden ter besluitvorming voorgelegd aan
een daarvoor aangewezen commissie. Vertegenwoordigers
van bpfBOUW in deze commissie zien toe op de handhaving
van de verplichtstelling van het fonds.
Gemiddeldekostenperdeelnemer
De gemiddelde kosten per deelnemer in 2013 zijn volgens
de CEM-methodiek op voorlopige basis 107 euro. De totale
kosten zijn gestegen en het aantal deelnemers is gedaald. Dit
resulteert in de stijging van de gemiddelde kosten per deelnemer ten opzichte van 2012.
Bij het vaststellen van het jaarverslag 2013 waren de gegevens van het CEM-benchmark nog niet beschikbaar. Daarom
worden de uitkomsten van het definitieve CEM-benchmark
2012 weergegeven. De gemiddelde kosten per deelnemer
over 2012 komen in het CEM-benchmark uit op 101 euro. Dit
is gelijk aan de gemiddelde kosten per deelnemer in 2011.
Ten opzichte van 2011 zijn de kosten voor pensioenbeheer
sterk gedaald. Dit komt mede doordat in 2011 een aantal
incidentele posten (o.a. het wegwerken van de achterstanden op het proces arbeidsongeschiktheidsregistratie en
eenmalige acties zoals de omzetting van de vroegpensioenrechten naar rechten ouderdomspensioen ) de kosten hoger
deden uitvallen.
Een daling van het aantal deelnemers (incl. gerechtigden)
compenseert de daling in de kosten volledig waardoor de
kosten per deelnemer voor 2012 gelijk zijn aan de kosten per
deelnemer in 2011.
De gemiddelde kosten per deelnemer van bpfBOUW liggen onder het gemiddelde van de normgroep (152 euro). De
normgroep is een groep van gelijksoortige pensioenfondsen
in Nederland waarmee de prestaties van bpfBOUW worden
vergeleken.
Tabel1Gemiddelde kosten per deelnemer
Aantalwerkingssfeeronderzoeken
In 2013 zijn 276 bureau- en veldonderzoeken ingesteld.
Deze onderzoeken hebben geleid tot 54 inschrijvingen. De
uitslag van 131 onderzoeken wordt nog verwacht.
Uitkomsten CEM-benchmark voor
pensioenadministraties
In 2013 presenteerde bpfBOUW de resultaten van het
benchmark voor pensioenadministraties over het boekjaar
2012. Het benchmark is uitgevoerd door het bedrijf Cost
Effectiveness Measurement Inc. (CEM). Benchmarking is
een onderzoekstechniek om de prestaties van verschillende
organisaties in dezelfde sector te kunnen vergelijken. In het
benchmark voor pensioenadministraties heeft CEM de uitvoering van de pensioenadministraties van een groot aantal
Nederlandse en buitenlandse pensioenfondsen met elkaar
vergeleken. Het benchmark vormt hierdoor een instrument
dat bijdraagt aan het lokaliseren van ontwikkel- en verbeterpunten voor een pensioenfonds.
24
Jaar
Gemiddelde kosten per deelnemer
2013
107
2012
101
2011
101
2010
87
2009
87
Servicescore
De kwaliteit van de dienstverlening komt tot uitdrukking in
een servicescore. De servicescore van bpfBOUW bedraagt
75, een toename met 1 punt ten opzichte van 2011. De
gemiddelde servicescore van de normgroep bedraagt 78.
De belangrijkste servicemaatstaven zijn:
• De prestaties op het afhandelen van (telefonische)
deelnemerscontacten.
• De website van het fonds en dan vooral de mogelijkheden
van de pensioencalculator.
• De kwaliteit van de pensioenoverzichten.
• De tijdigheid van pensioentoekenningen en -betalingen.
BpfBOUW scoorde op verschillende gebieden hoger dan
de normgroep, namelijk op tijdigheid van de pensioentoekenningen en -betalingen, op de telefonische dienstverlening
en op de beschikbaarheid van- en de wachttijden voor
1 op 1 voorlichting. Het fonds scoorde in 2012 slechter
dan de normgroep op de website en het aantal presentaties dat is gegeven in 2012. Daarnaast is de frequentie van
het verzenden van de nieuwsbrieven lager dan bij de normgroep gebruikelijk is en wordt door bpfBOUW geen gebruik
gemaakt van verschillende nieuwsbrieven voor verschillende doelgroepen. Door deze punten haalde bpfBOUW de
gemiddelde servicescore van de normgroep net niet.
25
VERANDERING
EN FLEXIBILITEIT
26
8. COMMUNICATIE
In 2013 is het Beleidskader communicatie 2013-2015 vastgesteld. Het communicatiebeleid heeft drie hoofddoelstellingen:
1. Bevorderen van pensioenvertrouwen
2. Vergroten van pensioenkennis
3. Verhogen van pensioenbewustzijn
Deze hoofddoelstellingen zijn vertaald naar operationele
doelstellingen op het gebied van naamsbekendheid, imago,
tevredenheid over middelen, pensioenkennis en pensioenbewustzijn. Om deze doelstellingen te bereiken is het van
belang om een kernachtige centrale boodschap te formuleren. Het fonds heeft gekozen voor: ‘Samen investeren in
jouw pensioen’. Ook zijn er vier merkwaarden vastgesteld:
solide, betrouwbaar, toegankelijk en persoonlijk.
In 2013 is gestart met de praktische uitwerking van het beleidskader. De belangrijkste activiteiten zijn hieronder beschreven.
Bevorderen van pensioenvertrouwen
Persbeleid
In 2013 is het persbeleid van het fonds vastgesteld.
Hoofddoelstelling van het persbeleid is om stakeholders te
informeren over bpfBOUW en het pensioenvertrouwen van
deelnemers en pensioengerechtigden te vergroten.
Verslagverantwoordbeleggen
Het fonds heeft in 2013 het Verslag verantwoord beleggen over 2012 uitgegeven. Met dit verslag geeft bpfBOUW
zoveel mogelijk inzicht in de aard en inhoud van zijn beleggingen. De Vereniging van Beleggers voor Duurzame
Ontwikkeling (VBDO) onderzoekt jaarlijks hoe pensioenfondsen hun deelnemers informeren over de duurzaamheid van
hun beleggingen. Ook kijkt VBDO hoe pensioenfondsen in
hun beleggingen rekening houden met sociale- en milieucriteria en criteria voor goed ondernemingsbestuur. Het
ESG-beleid van bpfBOUW is tenminste van hetzelfde niveau
als voorgaand jaar. Dat geldt ook voor de uitvoering ervan.
Aanpassingen in de (wegingen in de) waarderingsmaatstaf
van VBDO hebben er echter toe geleid dat bpfBOUW in het
verslagjaar lager heeft gescoord.
Verhogen van pensioenbewustzijn
Onderzoekpensioenbewustzijn
In 2013 is een onderzoek uitgevoerd naar het pensioenbewustzijn van de actieve deelnemers van bpfBOUW. Het
onderzoek is in de maand december 2013 uitgevoerd onder
250 respondenten. De scores zijn gewogen naar doelgroep
en leeftijd waardoor deze als representatief voor het totale deelnemersbestand van bpfBOUW aangemerkt kunnen
worden.
De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat het pensioenbewustzijn met circa 35% laag is onder de deelnemers
van bpfBOUW, maar dat dit weinig verschilt van de landelijke trend van 31%. Wat opvalt uit de onderverdeling naar
doelgroep is dat UTA-personeel procentueel gezien pensioenbewuster is dan bouwplaatspersoneel en dat het
UTA-personeel eveneens beter op de hoogte is van de
aanvullingsmogelijkheden.
BpfBOUWonline
In het communicatiejaarplan 2013 is als activiteit benoemd:
het integreren en verder personaliseren van de online middelen van bpfBOUW. Met name ‘het individu beter bereiken’
met relevante informatie om de pensioenkennis en het pensioenbewustzijn te stimuleren evenals ‘het sterker profileren
en verbeteren van het imago van bpfBOUW’, zijn aanleiding
geweest om deze activiteit te benoemen.
In 2014 worden de verschillende websites geïntegreerd in een
nieuwe website. Daarbij gelden de volgende speerpunten:
• eenduidige vormgeving en gebruikerservaring voor alle
doelgroepen;
• vindbaarheid van de inhoud verbeteren;
• relevantie en aansprekendheid van de inhoud verbeteren.
Beurzen
Vanuit de gedachte ‘onbekend maakt onbemind’ wil bpfBOUW de zichtbaarheid van het fonds vergroten. Daarom
nam bpfBOUW (ook) in 2013 deel aan een aantal bouwgerelateerde vakbeurzen. BpfBOUW bezint zich op de
voortzetting van de deelname aan grotere beurzen. Het
fonds overweegt om in 2014 aan te sluiten bij kleinschaliger
initiatieven van werknemers- en werkgeversorganisaties, om
daarmee het bereik te vergroten.
Vergroten van pensioenkennis
Bouwpensioenmagazine2.0
Het huidige Bouwpensioen magazine heeft een sterke fundering. Dat blijkt uit de uitkomsten van het Benchmark
Onderzoek Platform 2012 (BOP). Het blad heeft een hoog
bereik en wordt positief beoordeeld. Het is daarmee een
belangrijk communicatiekanaal waarlangs bpfBOUW het
pensioenvertrouwen onder haar deelnemers kan stimuleren
en pensioenkennis en -bewustzijn kan verhogen.
Om het gebruik van Bouwpensioen magazine te stimuleren,
is in het verslagjaar een lezersonderzoek gedaan naar mogelijke verbeteringen. BpfBOUW wil vooral de ‘bladerende lezer’
meer tegemoet komen. Daarvoor wordt een gelaagdheid in
het magazine aangebracht. Lezers die ‘bladerend lezen’ kunnen de relevante informatie tot zich nemen door het lezen
van koppen en korte intro-teksten. Voor lezers die zich meer
willen verdiepen, wordt uitgebreidere tekst aangeboden.
27
Digitale nieuwsbrieven
Onderdeel van het communicatiebeleid is het ontwikkelen van internet en e-mail tot belangrijke informatiekanalen.
BpfBOUW verstuurt drie verschillende digitale nieuwsbrieven: voor deelnemers, werkgevers en voor consulenten van
vakorganisaties en werkgeversverenigingen.
Communicatie rond premie- en toeslagenbesluit
Eind december 2013 hebben alle werkgevers, deelnemers en
pensioengerechtigden van bpfBOUW een brief ontvangen.
Op deze manier zijn zij op de hoogte gesteld van de maatregelen die cao-partijen en het bestuur hebben genomen
om de pensioenregeling van bpfBOUW financieel gezond te
houden. Er is in de brief aandacht besteed aan de oorzaken
van de maatregelen.
BOUWpensioen & BTERpost
In het kader van de Wet Bpf 2000 moest er een nieuwe naam
komen voor het informatieblad Cordares Post. Gekozen is
voor BOUWpensioen & BTERpost. Van het informatieblad
over pensioenen en bedrijfstakeigen regelingen in de bouwnijverheid verscheen in 2013 de veertigste jaargang.
Deelname aan het Benchmark Onderzoeksplatform voor
Pensioenfondsen (BOP)
BpfBOUW heeft in 2013 voor de tweede keer deelgenomen aan het Benchmark Onderzoeksplatform voor
Pensioenfondsen. Dit onderzoek geeft inzicht in de tevredenheid en het vertrouwen van de deelnemers en het bereik
en gebruik van de communicatiemiddelen van het fonds. De
resultaten worden afgezet tegen de landelijke benchmarks
zodat een vergelijking met andere pensioenfondsen kan
worden gemaakt. Het onderzoek vond plaats via een online
vragenlijst.
Klanttevredenheidsonderzoek (KTO)
In juni en juli 2013 heeft bpfBOUW een klanttevredenheidsonderzoek laten uitvoeren onder 444 actieve deelnemers en
onder circa 300 werkgevers. Deelnemers geven bpfBOUW
een algemeen tevredenheidcijfer van 7.0. De werkgevers
geven bpfBOUW een algemeen tevredenheidcijfer van 6.8.
De resultaten van het BOP en het KTO fungeren als nul­meting
voor concrete, meetbare communicatiedoelstellingen per
2015. Deze KPI’s worden begin 2014 vastgesteld.
28
9. Inspraak en klachten
Deelnemersraad
De deelnemersraad is actief betrokken bij de besluitvorming
van bpfBOUW en adviseert het bestuur. De twaalf leden van
de deelnemersraad vertegenwoordigen de deelnemers en
gepensioneerden van het fonds. In 2013 is de deelnemersraad viermaal bij elkaar gekomen. De adviezen gaan over
uiteenlopende zaken. De deelnemersraad gaf in 2013 advies
aan het bestuur over onder andere:
• Wet versterking bestuur pensioenfondsen;
• aansluiting Bpf-Bikudak bij bpfBOUW en wijziging
verplichtstelling;
• de reglementen en statuten van het fonds;
• het jaarverslag en de jaarrekening;
• de premie- en toeslagnota.
Klachtenafhandeling
BpfBOUW laat alle binnenkomende klachten registreren
en onderzoekt de aard daarvan. Daarbij wordt onderscheid
gemaakt in de aanleiding van de klachten. Zoals de termijn
waarbinnen informatie is verstrekt en de duidelijkheid of volledigheid van de verstrekte informatie. Veelal hebben klachten
betrekking op een beslissing waar de klager bezwaar tegen
maakt. De klachten worden in de meeste gevallen afdoende afgehandeld. Als een deelnemer of gepensioneerde niet
tevreden is over deze afhandeling kan hij of zij de klacht voorleggen aan de Klachtencommissie van bpfBOUW (zie hierna
onder Klachtencommissie).
De administratie ontving 268 klachten van deelnemers en
gepensioneerden. 67% van deze groep was het oneens met
de genomen beslissing. In 16% van de gevallen was er sprake
van niet tijdige afhandeling, 14,5% begreep de informatie niet
of niet geheel, 2% had betrekking op onvolledige informatie
en 1% vond de bejegening onjuist.
Klachtencommissie
Via de klachtencommissie van bpfBOUW kunnen belang­­­
hebbenden op een laagdrempelige manier hun ontevredenheid
te uiten. Daarnaast draagt de klachtencommissie bij aan het
voortdurende proces van kwaliteitsverbetering van de administratieve dienstverlening van het fonds.
Aantal klachten
In 2013 ontving de klachtencommissie 15 klachten (2012:
31) en er zijn 15 klachten behandeld. Over de 15 behandelde
klachten heeft de klachtencommissie de volgende formele
besluiten genomen:
• 1 klacht is toegewezen;
• 2 klachten zijn gedeeltelijk toegewezen;
• 12 klachten zijn afgewezen.
Onderwerpen van de klachten
De behandelde klachten in 2013 gingen vooral over de volgende onderwerpen:
• het recht op en de hoogte van premievrije bijboeking bij
arbeidsongeschiktheid;
• het recht op verkregen aanspraken vanuit
waardeoverdracht;
• de juistheid van berekeningen van pensioenopbouw.
Commissie Pensioenzaken, Reglementen
en Communicatie
De commissie Pensioenenzaken, Reglementen en Communi­
catie (PRC) is een bestuurscommissie. Dit in tegenstelling
tot de klachtencommissie. De commissie bestaat uit vier
bestuursleden: twee van werkgeverszijde en twee van werknemerszijde. In 2013 kwam de commissie acht keer bij elkaar.
Taken en bevoegdheden van de commissie
De commissie PRC neemt onder andere besluiten over:
• verzoeken van deelnemers tot afstand doen van bijzonder
partnerpensioen;
• beroepschriften van deelnemers tegen besluiten van de
klachtencommissie;
• verzoeken van deelnemers om toepassing van de
hardheidsclausule;
• verzoeken om vrijwillige voorzetting die op basis van het
beleid niet toegekend kunnen worden;
• hoger beroepen en (sprong)cassaties die betrekking
hebben op rechtszaken van deelnemers.
Sinds februari 2013 heeft de commissie PRC mandaat tot
het nemen van besluiten over bezwaarschriften van werkgevers die bezwaar hebben gemaakt tegen intrekking van
de vrijstelling.
De commissie PRC heeft ook een adviserende rol. Ze geeft
advies over:
• de toetsing van de uitvoerbaarheid van het nieuwe
pensioencontract;
• de opdrachtformulering met betrekking tot het
pensioenbeheer;
• de behandeling van SLM-rapportages;
• het bijhouden van het risicoregister pensioenbeheer;
• de opvolging van acties voortvloeiend uit
thema-onderzoeken;
• de (aanpassing van de) reglementen, werkingssfeer en
communicatie;
• de uitvoering van de communicatie door derden;
• communicatieaangelegenheden inzake het jaarverslag;
• verzoeken van deelnemers met beleidsmatige gevolgen;
• het jaarverslag en het reglement van de
klachtencommissie.
29
Onderwerpen van de verzoeken en beroepschriften
In het verslagjaar boog de commissie zich vooral over gevallen met de volgende onderwerpen:
• premievrije bijboeking bij arbeidsongeschiktheid;
• gevallen op het gebied van ‘geen premie, wel
pensioen­verwerving’;
• afzien terugvorderingen;
• de toepassing van de voorwaarden van de
aanvullingsregelingen.
In 2013 heeft de commissie PRC 173 verzoeken behandeld,
inclusief beroepschriften (2012: 179). Hierover nam de commissie de volgende formele besluiten:
• 23 verzoeken zijn toegewezen;
• 103 verzoeken met betrekking tot het afstand doen van
bijzonder partnerpensioen zijn toegewezen;
• 34 verzoeken zijn afgewezen;
• 13 verzoeken zijn gedeeltelijk toegewezen.
Zoals vermeld hadden 103 verzoeken betrekking op het
afstand doen van bijzonder partnerpensioen. Dit houdt in dat
op grond van het pensioenreglement de ex-partner het recht
heeft om af te zien van het bijzonder partnerpensioen. Het
fonds moet hiermee instemmen. Daarom worden deze verzoeken voorgelegd aan de commissie Pensioenzaken. Van
de 173 verzoeken hadden er 75 betrekking op een beroep
op de hardheidsclausule. De hardheidsclausule maakt het
mogelijk om in bijzondere gevallen af te wijken van vastgestelde regels.
In de vergadering van de commissie PRC van 11 oktober 2013
heeft de commissie de administratie mandaat verleend om
de beoordeling van de verzoeken tot het afzien van bijzonder
partnerpensioen op de administratie uit te voeren. De commissie wordt via de kwartaalrapportages geïnformeerd over
het aantal afgehandelde verzoeken.
Adviescommissie Awb
Het komt voor dat werkgevers niet willen deelnemen aan de
pensioenregeling van bpfBOUW. In dat geval kunnen ze een
verzoek indienen om vrijstelling. Als dit verzoek wordt afgewezen, kan de werkgever hiertegen bezwaar maken. Het kan
ook voorkomen dat een werkgever vrijstelling heeft, maar
dat bpfBOUW besluit om de vrijstelling in te trekken. Ook
tegen deze besluiten kan een werkgever bezwaar maken.
De adviescommissie Algemene wet bestuursrecht (Awb) is
ingesteld door het bestuur en adviseert het bestuur over de
ingediende bezwaarschriften. Het bestuur van bpfBOUW
neemt uiteindelijk een besluit.
De adviescommissie Awb bestaat uit drie leden:
mr. R.A.A. Duk (voorzitter)
mr. B.W. Koopmans 14 (secretaris)
drs. H. Bruins (algemeen lid)
BpfBOUW controleert een keer in de vijf jaar of de pensioenregeling van een vrijgestelde werkgever ten minste actuarieel
en financieel gelijkwaardig is aan de regeling van bpfBOUW.
Bovendien controleert bpfBOUW elk jaar of de werkgever al
zijn werknemers heeft aangemeld bij de pensioenverzekeraar. In 2011 vond de meest recente gelijkwaardigheidstoets
plaats. Werkgevers kunnen bezwaar maken tegen intrekking.
Het bezwaarschrift wordt dan beoordeeld door de adviescommissie Awb. Werkgevers kunnen ook een bezwaar
indienen als de vrijstelling niet verleend wordt. Naar aanleiding van intrekking c.q. weigering van vrijstelling heeft de
adviescommissie Awb de volgende dossiers behandeld:
• In 1 geval (een bezwaar dat al in 2012 was ingediend)
heeft de adviescommissie het bestuur geadviseerd de
bezwaarschriften gegrond te verklaren. Deze werkgevers
werden, voor zover dat nog nodig was, in de gelegenheid
gesteld om alle benodigde bewijsstukken aan te leveren
om de vrijstelling te continueren.
• In 1 geval heeft de werkgever het bezwaarschrift
ingetrokken.
• 1 dossier heeft de adviescommissie nog in behandeling.
Hierover brengt de commissie in 2014 advies uit.
Mandaatverlening aan commissie PRC inzake
vrijstellingskwesties
Het bestuur van bpfBOUW heeft op 14 februari 2013 ingestemd met het voorstel van de adviescommissie AWB om
de commissie PRC mandaat te verlenen tot het nemen van
besluiten op bezwaarschriften van werkgevers die bezwaar
hebben gemaakt tegen intrekking van de vrijstelling. In de
bestuursvergadering volgend op de commissievergadering
wordt het bestuur geïnformeerd over de genomen besluiten
van de commissie PRC. Het mandaatbesluit is op 14 februari
2013 ondertekend door de voorzitters van bpfBOUW.
14
30
De heer Koopmans is per 1 maart 2013 benoemd als secretaris als opvolger van de heer mr. W.W.G. Gaemers.
Ombudsman Pensioenen
De Ombudsman Pensioenen behandelt klachten en geschillen over de uitvoering van de pensioenregelingen van een
bedrijfstak of ondernemingspensioenfonds van (gewezen)
deelnemers en gepensioneerden. De Ombudsman Pen­sioe­
nen neemt pas een klacht in behandeling nadat de interne
klachten- en/of geschillenregeling bij bpfBOUW is doorlopen.
Verzoeken in 2013
In het verslagjaar 2013 heeft bpfBOUW 12 verzoeken van de
Ombudsman Pensioenen ontvangen. Hiervan zijn 11 verzoeken behandeld in 2013. Eén zaak wordt behandeld in 2014.
Aanvullend zijn nog 2 verzoeken uit 2012 behandeld. Van de
13 afgehandelde verzoeken zijn er 11 afgewezen door bpfBOUW, een zaak is gedeeltelijk toegekend en een zaak is
toegewezen.
31
VERANDERING
OP STAPEL
10. FINANCIËLE OPZET
Overigereserves
De overige reserves dienen een specifiek doel. Het zijn
bestemmingsreserves. Zij worden daarom niet meegenomen bij het vaststellen van de dekkingsgraad. De overige
reserves bestaan uit:
• de Reserve aanvullingsregelingen;
• de Reserve toeslagverlening actieven.
Dit hoofdstuk beschrijft de financiële opzet zoals deze
in 2013 en 2014 geldt. De eerste paragraaf van dit hoofdstuk gaat over de fondsreserves en de dekkingsgraad. In
de tweede paragraaf wordt de premie- en toeslagverlening
behandeld. Tot slot volgt een paragraaf over de toereikendheid van de financiële positie en de ontwikkeling van het
herstelplan.
Reserveaanvullingsregelingen
De Reserve aanvullingsregelingen is bestemd voor de
financiering van aanspraken uit de voorwaardelijke aanvullingsregelingen die in de toekomst uitgekeerd worden.
De Reserve aanvullingsregelingen is per sector in de
Bouwnijverheid onderverdeeld.
Fondsreserves en dekkingsgraad
De hoogte van de reserves van het fonds bepaalt voor een
groot deel de jaarlijkse vaststelling van de premies en de
mate van toeslagverlening. De reserves zijn bovendien nodig
om de dekkingsgraad vast te stellen. De dekkingsgraad drukt
de verhouding uit tussen het beschikbaar vermogen van het
fonds en zijn pensioenverplichtingen.
Reservetoeslagverleningactieven
De Reserve toeslagverlening actieven is bedoeld voor toekomstige aanvullingen op toeslagverlening aan de actieve
deelnemers van het fonds als er geen volledige toeslag
wordt verleend.
Reserves
Het fonds kent een drietal reserves: de Algemene reserve en
twee overige reserves.
Dekkingsgraad
De dekkingsgraad van bpfBOUW was ultimo 2013 111,5 procent. Dit is een stijging van 5,7 procentpunt ten opzichte van
de dekkingsgraad ultimo 2012.
Algemenereserve
De Algemene reserve is bedoeld om algemene risico’s te
financieren. Dit zijn de risico’s zoals die zijn beschreven
in het standaardmodel voor het vaststellen van het vereist
eigen vermogen. Deze reserve vormt het beschikbaar eigen
vermogen dat wordt meegenomen bij het vaststellen van de
dekkingsgraad.
In de onderstaande figuur wordt het verloop van de dekkingsgraad in 2013 aangegeven met de blauwe lijn. De rode lijn
geeft de minimaal vereiste dekkingsgraad weer.
Figuur 2 Verloop van de dekkingsgraad bpfBOUW in 2013
114%
112%
110%
108%
106%
104%
102%
100%
Dekkingsgraad
-1
220
13
31
13
-2
0
11
30
-
020
13
-1
31
30
-9
-2
01
3
-2
01
3
31
-8
-2
01
3
31
-7
13
30
-6
-2
0
13
13
520
-0
31
-2
0
-4
30
31
-3
-2
01
3
-2
-2
01
3
28
120
13
31
-
1-
120
13
98%
Minimaal vereiste dekkingsgraad
33
Berekeningvandedekkingsgraad
Het fonds bepaalt zijn dekkingsgraad door te berekenen in
welke mate de voorziening pensioenverplichtingen wordt
gedekt door het beschikbaar vermogen. Dat is het totaal van
de technische voorzieningen voor risico van het pensioenfonds en de Algemene reserve.
De dekkingsgraad wordt bepaald door het vrije vermogen af
te zetten tegen de verplichtingen. Het vrije vermogen is de
Algemene Reserve. Eind 2013 bedroeg de Algemene reserve 3.985 miljoen euro. De voorzieningen voor risico van het
pensioenfonds bedroegen toen samen 34.610 miljoen euro.
De dekkingsgraad eind 2013 kwam daarmee op:
3.985 + 34.610 x 100 procent = 111,5 procent
34.610
De voorziening (voor risico van de deelnemer) die hoort bij
de regeling BeterExcedent wordt niet meegenomen bij de
berekening van de dekkingsgraad.
Ontwikkelingvandedekkingsgraad
In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van de dekkingsgraad over de afgelopen vijf jaren weergegeven.
Tabel2Verloop van de dekkingsgraad over de afgelopen vijf jaar
(in procenten)
Jaar
Dekkingsgraad ultimo jaar
2013
111,5
2012
105,8
2011
100,4
2010
106,2
2009
108,4
Premie en toeslagverlening
Premie-entoeslagbeleid
BpfBOUW voert een premiebeleid dat is gebaseerd op een
aantal solidariteitsbeginselen. Het premiepercentage voor
de middelloonregeling is bijvoorbeeld voor iedere deelnemer even hoog. Het fonds heeft de ambitie om (gewezen)
deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden van bpfBOUW een solide pensioen te bieden. Het
toeslagbeleid van het fonds is hierop gericht. Er kan alleen
een toeslag worden verleend als er genoeg financiële ruimte
voor is. Aan het einde van elk jaar stelt het bestuur de premies
en toeslagen voor het daaropvolgende jaar vast.
In deze paragraaf worden eerst kort het premiebeleid en de
vastgestelde premies voor 2014 voor de middelloonregeling
34
en de aanvullingsregelingen toegelicht. Vervolgens informeren we over het toeslagbeleid en vaststelling van de
toeslagverlening. Daarna volgt het beleid en de vaststelling ten aanzien van de premie en toeslagverlening van de
arbeidsongeschiktheidspensioenen. Tot slot wordt ingegaan
op de gedempte en kostendekkende premie over het afgelopen jaar.
Premiemiddelloonregeling
Het uitgangspunt van het fonds is dat de premie op de lange
termijn hoog genoeg is om nieuwe pensioenaanspraken te
financieren en tegelijkertijd voldoet aan alle wettelijke eisen.
De premie moet echter ook betaalbaar blijven voor werkgevers en werknemers. Ieder jaar stelt het fonds de gedempte
premie en de kostendekkende premie vast. De jaarlijkse, totale kostendekkende premie is gelijk aan de kosten die gemaakt
moeten worden om de pensioenaanspraken die in dat jaar
zijn opgebouwd te financieren.
Premiemiddelloonregeling2014
• Bijdrage premie aan herstel financiële positie
Bij een dekkingstekort moet de premie bijdragen aan het
herstel van de financiële positie. Dat betekent dat de premie ten minste gelijk moet zijn aan de benodigde premie,
die berekend is op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. Bij de benodigde premie moet
bovendien rekening worden gehouden met een solvabiliteitsopslag op het niveau van het minimaal vereist eigen
vermogen. De benodigde premie die bijdraagt aan herstel
voor 2014 is 21,8 procent.
• Gedempte kostendekkende premie
BpfBOUW hanteert in beginsel premiedemping. Dit is
toegestaan als er geen sprake is van een dekkingstekort.
BpfBOUW hanteert bij de vaststelling van de gedempte
kostendekkende premie een vaste rentevoet van 3,5 procent. De gedempte kostendekkende premie voor 2014 is
21,8 procent.
In december 2013 heeft het bestuur de premie vastgesteld op
21,8 procent. Het fonds verkeerde weliswaar niet meer in een
situatie van dekkingstekort, maar heeft bij de besluitvorming
wel rekening gehouden met de benodigde premie die bijdraagt aan herstel. Deze premie komt voor 2014 overeen met
het niveau van de gedempte kostendekkende premie.
In tabel 3 is de opbouw van de middelloonpremie voor 2014
schematisch weergegeven.
Premiesaanvullingsregelingen
Wet- en regelgeving schrijven voor dat de aanvullingsregelingen uiterlijk in het jaar 2020 gefinancierd moeten zijn.
Dat geldt voor alle aanvullingsregelingen binnen de Bouwnijverheid. Omdat elke sector binnen de Bouwnijverheid zijn
eigen aanvullingsregeling heeft gelden per sector verschillende premies voor de aanvullingsregelingen.
Tabel3Opbouw middelloonpremie voor 2014
Premie middelloonregeling 2014
Onderdelen
Gedempte kostendekkende premie
op basis van 3,5%
Bijdragend aan herstel
op basis van RTS
14,3
16,4
Opbouw ouderdomspensioen
Opbouw nabestaandenpensioen
2,9
3,2
Risico nabestaandenpensioen
0,3
0,3
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
0,5
0,5
Kostenopslag
0,5
0,5
Debiteurenrisico-opslag
0,1
0,1
Solvabiliteitsopslag*
3,2
0,8
21,8
21,8
Vastgesteldepremie2014
* De berekening van de solvabiliteitsopslag is bij de gedempte kostendekkende premie gebaseerd op het vereist eigen vermogen. De berekening van
de solvabiliteitsopslag is bij de premie die bijdraagt aan herstel gebaseerd op het minimaal vereist eigen vermogen.
Premiesaanvullingsregelingen2013
Bij het vaststellen van de premies voor de aanvullingsregelingen kijkt het bestuur naar de verwachte lasten en de al
aanwezige reserves. De financiering van de aanvullingsregelingen vindt gelijkmatig plaats tot 2021. Door een afname
van het draagvlak (minder premiebetalers) nam de premiedruk voor de aanvullingsregelingen toe. De omstandigheden
zijn niet voor elke sector gelijk. Onder de huidige economische omstandigheden vindt een aantal cao-partijen het niet
verantwoord om de aanvullingsregelingen van hun sector op
hetzelfde peil te houden door de premie te verhogen. Caopartijen in de sector Bouwbedrijf en cao-partijen in de sector
Betonmortelindustrie hebben daarom moeten besluiten
om de voorwaardelijke aanvullingsrechten te verlagen: met
16 procent in de sector Bouwbedrijf en met 8 procent in
de sector Betonmortelindustrie. De verlagingen in de sector Bouwbedrijf gelden voor het bouwplaatspersoneel vanaf
geboortejaar 1955, voor UTA-personeel vanaf geboortejaar
1953. De verlagingen in de sector Betonmortelindustrie gelden vanaf geboortejaar 1953.
De premies voor 2014 zijn vastgesteld op basis van de versoberde regelingen en zijn conform onderstaande tabel 4.
Voor de sector Bikudak is de premie in 2013 niet geïnd door
bpfBOUW, maar door Bpf-Bikudak.
Tabel4Premiepercentages aanvullingsregeling per sector
Premie per sector
als % pensioengrondslag
als % pensioenloon
2013
2014
2013
2014
10,6
10,6
2,5
2,5
Bouwbedrijf (UTA)
2,8
2,8
1,2
1,2
Timmerindustrie
2,6
2,4
n.v.t.
n.v.t.
Afbouw
5,7
2,8
n.v.t.
n.v.t.
Natuursteenbedrijf
6,9
6,9
n.v.t.
n.v.t.
Betonmortelindustrie
2,1
2,1
n.v.t.
n.v.t.
Bikudak niet-UTA
8,7
10,9
n.v.t.
n.v.t.
Bouwbedrijf (niet-UTA)
35
Toeslagverlening
Er wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen toeslagverlening voor actieve deelnemers enerzijds en voor
pensioengerechtigden en gewezen deelnemers anderzijds.
Alleen als er in een jaar geen volledige toeslag kan worden
verleend, kan er onderscheid worden gemaakt tussen deze
groepen. Actieve deelnemers krijgen dan mogelijk toeslagverlening vanuit de Reserve toeslagverlening actieven.
op de balans blijven staan en aangegroeid met het fondsrendement. Cao-partijen hebben besloten dat de opslag ook
voor 2014 niet geheven wordt.
Toeslagverlening2014
Het bestuur heeft in december 2013 besloten om per
1 januari 2014 geen toeslag te verlenen vanwege het achterblijven van het herstel van de dekkingsgraad ten opzichte
van het herstelplan. Dit geldt voor gewezen deelnemers
en pensioengerechtigden. Actieve deelnemers zullen per
1 januari 2014 een toeslag van 0,28 procent ontvangen uit de
Reserve Toeslagverlening Actieven.
Over de periode 1987 tot en met 2013 is de gemiste indexatie voor inactieven ten opzichte van de looninflatie gelijk aan
10,3%. Als de gegeven indexatie wordt vergeleken met de
prijsinflatie over dezelfde periode, is er 1,7% meer indexatie
gegeven dan de prijsinflatie.
Inhaaltoeslagverlening
Een achterstand in toeslagverlening ontstaat als in één of
meerdere jaren geen of slechts gedeeltelijk toeslag wordt
verleend. Als er ná 1 januari 2006 geen of slechts gedeeltelijk
toeslag is verleend, kan dat nadien worden ingehaald.
Reservetoeslagverleningactieven
Eind 2012 is besloten om de 0,4 procentpunt opslag in de
premie ten behoeve van de toeslagverlening actieven in 2013
niet te heffen. De al gevormde reserve vanuit deze opslag is
De Reserve Toeslagverlening Actieven is eind 2013 gebruikt
om voor de actieve deelnemers een toeslag van 0,28 procent te financieren. Na deze financiering bedraagt de Reserve
Toeslagverlening Actieven per 31 december 2013 7,7 miljoen.
Inhaaltoeslagverlening kan plaatsvinden als het beschikbaar
eigen vermogen van het fonds boven de premiekortingsgrens uitkomt en het bestuur hiertoe besluit. Het bestuur
heeft de intentie achterstanden in te halen, voor zover dit in
de toekomst mogelijk is en de achterstanden niet te ver in
het verleden liggen. De premiekortingsgrens is gelijk aan de
som van het vereist eigen vermogen en het geschatte vermogen dat nodig is om de toeslagambitie van het fonds waar
te maken.
In tabel 5 zijn de toeslagpercentages over 2013 en 2014 schematisch weergegeven. Ook staat de cumulatieve achterstand
in toeslagverlening vermeld.
Tabel5Toeslagverlening en cumulatieve achterstand in toeslagverlening, ontstaan vanaf 1 januari 2009 (in procenten)
2013
36
2014
Toeslag per 1 januari, actieve deelnemers
0,00
0,28
Toeslag per 1 januari, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
0,00
0,00
Volledige toeslag in boekjaar
2,14
1,08
Achterstand in toeslag, ontstaan in boekjaar, actieve deelnemers
2,14
0,80
Achterstand in toeslag, ontstaan in boekjaar, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
2,14
1,08
Cumulatieve achterstand in toeslagen tot en met boekjaar, actieve deelnemers
8,13
7,07
Cumulatieve achterstand in toeslagen tot en met boekjaar, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
8,89
7,37
Tabel6Kostendekkende premies 2013 voor de middelloonregeling en premie bijdragend aan herstel (in procenten van de premiegrondslag)
Onderdelen
Kostendekkende premie
RTS primo 2013
Coming service
Bijdragend aan herstel premie
Kostendekkende premie
gedempte disconteringsvoet
RTS primo 2013
21,5
21,5
17,9
Toeslagverleningsopslag
0,0
0,0
0,0
Solvabiliteitsopslag
3,7
0,9
3,1
Kostenopslag
0,5
0,5
0,5
25,7
22,9
21,5
Totaal
Conform het beleid worden toeslagachterstanden ouder dan
vijf jaar niet ingehaald. Als gevolg daarvan is de toeslagachterstand in 2014 lager dan in 2013, omdat de nieuwe opgelopen
achterstand over 2014 lager is dan de vervallen achterstand
over 2009. Een deel van de toeslagachterstand vervalt echter niet standaard na vijf jaar, maar op een nader te bepalen
tijdstip. Dit deel bedraagt eind 2013 1,21 procent (cumulatief).
Premie-entoeslagbeleidarbeidsongeschiktheidspensioen
De premies en de toeslagverlening voor het arbeidsongeschiktheidspensioen worden per sector van de Bouwnijverheid
vastgesteld. Het premie- en toeslagbeleid voor het arbeidsongeschiktheidspensioen is in overeenstemming met het
reguliere premie- en toeslagbeleid van het fonds.
Arbeidsongeschiktheidspensioen2014
De vaststelling van de gevraagde premies gebeurt per sector. De door bpfBOUW gevraagde premie is gelijk aan de
gedempte kostendekkende premie als er geen sprake is van
een dekkingstekort. Bij een dekkingstekort moet de premie
bijdragen aan het herstel van de financiële positie. De premie
voor het arbeidsongeschiktheidspensioen is een percentage
van de pensioengrondslag.
Per 1 januari 2014 zijn ten aanzien van het arbeidsongeschiktheidspensioen geen toeslagen verleend conform de
toeslagverlening voor ingegane pensioenen bij bpfBOUW.
ToetsingKostendekkendepremieover2013
De premie voor 2013 is eind 2012 door bpfBOUW vastgesteld. Jaarlijks vindt na afloop van het jaar een toets plaats
over de kostendekkendheid van de feitelijke premie die is
ontvangen in het afgelopen jaar. De kostendekkende premie
wordt na het boekjaar achteraf vastgesteld. Zie tabel 6. De
kostendekkende premie is nodig voor de financiering van:
• de jaarlijkse pensioeninkoop (de coming service);
• de opslag voor toeslagverlening;
• de opslag voor solvabiliteit (om het vereist eigen
vermogen in stand te houden);
• de opslag voor de kosten van de uitvoering van de
pensioenregeling.
Middelloonregeling
Voor de berekening van de gedempte kostendekkende premie voor de middelloonregeling over 2013 hanteert het
fonds een rentevoet van 3,5 procent. Ook berekent het
fonds de kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur en een premie bijdragend aan herstel van de
financiële positie. In tabel 6 staan de kostendekkende premies voor 2013 voor de middelloonregeling op basis van
beide rentestructuren en de premie bijdragend aan herstel
van de financiële positie. Omdat eind 2012 bpfBOUW niet in
dekkingstekort was hoeft de premie niet bij te dragen aan
het herstel van de financiële positie. Voor de toetsing wordt
daarom de feitelijke premie vergeleken met de gedempte
kostendekkende premie.
De kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur van 25,7 is hoger dan de premie tegen de gedempte
rentevoet van 21,5. Dat komt omdat het renteniveau van de
rentetermijnstructuur begin 2013 lager lag dan de gedempte disconteringsvoet van 3,5 procent. Hierdoor geldt voor de
inkoop van pensioen (de coming service) een hoger tarief.
De premie bijdragend aan herstel was gelijk aan 22,9 procent. Het totale bedrag aan feitelijk ontvangen premie in 2013
is 729,6 miljoen euro. De totale gedempte kostendekkende
premie is 693,4 miljoen euro. De totale premie op basis van
de rentetermijnstructuur is 830,4 miljoen euro.
Aanvullingsregelingen
De premies voor de aanvullingsregelingen worden berekend
door de contante waarde van de verwachte lasten te verminderen met de reserve en te delen door de contante waarde
van de premiegrondslag tot 2021. Dit houdt in dat de financiering van de aanvullingsregelingen gelijkmatig plaatsvindt tot
2021, terwijl de jaarlijkse lasten kunnen schommelen. Over
de gehele looptijd wordt dus een kostendekkende premie
37
gevraagd. In sommige jaren is de premie echter hoger dan
voor dat jaar nodig is. In andere jaren is de premie juist lager.
De verschillen komen ten goede of ten laste van de Reserve
aanvullingsregelingen.
Arbeidsongeschiktheidspensioen
De feitelijk ontvangen premie in 2013 is 4,4 miljoen euro.
De premie op basis van de rentetermijnstructuur is 1,7 miljoen euro. De totale kostendekkende premie op basis van de
gedempte rentevoet van 3,5 procent is 1,6 miljoen euro.
Toereikendheid
De Pensioenwet stelt financiële eisen aan pensioenfondsen.
Het uitgangspunt hierbij is dat een pensioenfonds al zijn huidige én toekomstige financiële verplichtingen kan nakomen.
De financiële positie van het pensioenfonds moet daarom
toereikend zijn. Dat is het geval als de waarde van de bezittingen van het pensioenfonds de waarde van de aangegane
pensioenverplichtingen op de langere termijn overtreft. Ook
in tijden van tegenspoed.
Voorziening pensioenverplichtingen
De voorziening pensioenverplichtingen geeft de contante waarde weer van alle uitstaande pensioenverplichtingen
van het fonds aan zijn (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Het is, met andere woorden, het volledige bedrag
aan pensioenen dat het fonds nu en in de toekomst moet
uitbetalen. De voorziening pensioenverplichtingen van bpfBOUW valt uiteen in de volgende voorzieningen voor:
• het ouderdomspensioen, dat voorziet in pensioen aan
(gewezen) deelnemers op grond van ouderdom en
het partner- en wezenpensioen, dat bij overlijden van
deelnemers voorziet in pensioen aan hun nabestaanden;
• het vroegpensioen, dat voorziet in vroegpensioen aan
(gewezen) deelnemers op grond van ouderdom;
• de jaarlagen, die voorzien in aanvullend pensioen aan
deelnemers op grond van ouderdom;
• het arbeidsongeschiktheidspensioen, dat voorziet
in pensioen aan deelnemers op grond van
arbeidsongeschiktheid;
• de regeling BeterExcedent, waarbij aanvullend
pensioenkapitaal vrijwillig wordt opgebouwd om op de
pensioendatum een aanvullend pensioen in te kopen.
Dit spaarsaldo is voor risico van de deelnemers en van
belang bij de vaststelling van het minimaal vereist eigen
vermogen.
Hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen
De voorziening pensioenverplichtingen is ultimo 2013 34,6
miljard euro. Dit is de contante waarde van alle pensioenaanspraken en spaarsaldi van de (gewezen) deelnemers en
pensioengerechtigden. Bij de berekening van de contante
waarde baseert het fonds zich op de rentetermijnstructuur
38
van ultimo 2013 en de overige actuariële grondslagen en veronderstellingen. Het fonds toetst deze veronderstellingen
periodiek.
Grondslagenonderzoek 2013
In 2013 heeft bpfBOUW een onderzoek laten uitvoeren naar de
actuariële grondslagen. Sommige grondslagen worden elk jaar
onderzocht, zoals de sterftegrondslagen. Verder zijn de grondslagen geëvalueerd voor zover er een aanleiding toe was.
BpfBOUW heeft ervoor gekozen om de sterftegrondslagen te
hanteren uitgaande van de Prognosetafels van het Actuarieel
Genootschap (AG). Op 10 september 2012 heeft het AG
de Prognosetafels 2012-2062 gepubliceerd. In 2014 worden van het AG nieuwe landelijke prognosetafels verwacht.
Bij het bepalen van sterftegrondslagen van bpfBOUW houdt
het fonds rekening met de waarnemingen van overlijden in
het eigen deelnemersbestand. Het fonds hanteert daarvoor
correctiefactoren. De correctiefactoren zijn in 2013 geactualiseerd op basis van recente fondsgegevens. Deze gegevens
laten een lichte stijging van de levensverwachting zien. De
actualisatie van de correctiefactoren heeft in 2013 geleid tot
een verhoging van de voorziening pensioenverplichtingen
van circa 0,06 procentpunt.
Verder zijn in 2013 de waarderingsgrondslagen voor diverse pensioensoorten aangepast. Voor ouderdomspensioen
en ingegaan nabestaandenpensioen is aangesloten bij een
meer gangbare wijze van waardering. Voor het nabestaandenpensioen zijn de partnerfrequenties aangepast en voor
de waardering van het ingegaan invaliditeits- en arbeidsongeschiktheidspensioen wordt met ingang van 2013 geen
rekening gehouden met revalidatiekansen. Per saldo hebben
deze overige waarderingsgrondslagen in 2013 geleid tot een
verhoging van de voorziening pensioenverplichtingen van
circa 0,1 procentpunt.
In totaal hebben de aanpassingen van de sterfte- en overige actuariële grondslagen in 2013 geleid tot een verhoging
van de voorziening pensioenverplichtingen van circa van 0,16
procentpunt.
(Minimaal) vereist eigen vermogen
Pensioenfondsen moeten bovenop de voorziening pensioenverplichtingen ook vermogen hebben om (vooral) stijgingen
van de voorziening pensioenverplichtingen als gevolg van
rentedalingen en waardedalingen van beleggingen op te kunnen vangen. De financiële eisen die aan pensioenfondsen
worden gesteld, zijn uitgedrukt in een vereist eigen vermogen en een minimaal vereist eigen vermogen.
Standaardmodel voor vaststellen van het vereist eigen
vermogen
Voor het vaststellen van het vereist eigen vermogen hanteert
bpfBOUW vanaf 2007 het standaardmodel, zoals beschreven
Tabel7Vereist eigen vermogen ultimo 2013 (in miljoenen euro’s)
Categorie
Buffer in euro’s
Buffer als percentage van
de voorziening pensioenverplichtingen 2013
Buffer als percentage van
de voorziening pensioenverplichtingen 2012
S1 Renterisico
1.210
3,5
3,5
S2 Zakelijkewaardenrisico
5.379
15,5
14,7
S3 Valutarisico
1.412
4,1
3,7
491
1,4
1,3
202
0,6
1,1
1.002
2,9
2,9
S4 Commodityrisico
S5 Kredietrisico
S6 Verzekeringstechnisch risico
Subtotaal voor diversificatie
Diversificatie-effect
9.696
./.
Vereisteigenvermogen
3.357
28,0
./.
6.339
9,7
18,3
27,2
./.
9,8
17,4
in het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen
(Besluit FTK). Het standaardmodel gaat uit van een aantal
risicocategorieën. Hiervan zijn de beleggingsrisico’s de voornaamste. In het standaardmodel worden negatieve, fictieve
scenario’s toegepast, zoals een daling van de aandelenkoersen of een daling van de rente. Het standaardmodel toont
hoe gevoelig het fonds is voor dergelijke scenario’s. Ten aanzien van de beleggingscategorie indirect niet-beursgenoteerd
vastgoed hanteert bpfBOUW een afwijking van het standaardmodel. Er wordt uitgegaan van een daling van de waarde met
35 procent in plaats van de (standaard) 25 procent. Dit in verband met de relatief hoge mate van financiering met vreemd
vermogen in de betreffende, indirecte vastgoedbeleggingen.
Voor direct vastgoed wordt uitgegaan van een daling van de
waarde met 15 procent en voor indirect beursgenoteerd vastgoed wordt uitgegaan van de standaard 25 procent.
Het fonds berekent het vereist eigen vermogen zowel op
basis van de feitelijke beleggingsmix als op basis van het strategische beleggingsbeleid. Het vereist eigen vermogen is
vastgesteld op basis van het maximum van die twee. Ultimo
2013 is dit het vereist eigen vermogen op basis van de feitelijke beleggingsmix, 6,3 miljard. In tabel 7 is de uitkomst van
het vereist eigen vermogen op basis van de feitelijke beleggingsmix per 31 december 2013 schematisch weergegeven.
De negatieve scenario’s in het standaardmodel corresponderen met een eenjaarsbetrouwbaarheid van 97,5 procent. De
uitkomst van het standaardmodel is dus het vermogen dat
het fonds moet hebben om het komend jaar met een kans
van 97,5 procent de benoemde risico’s te kunnen opvangen.
Het vereist eigen vermogen is ultimo 2013 18,3 procent van
de voorziening pensioenverplichtingen. Het vereist eigen
vermogen is hoger dan het vereist eigen vermogen van 17,2
procent dat in het herstelplan is gehanteerd.
De som van de solvabiliteitsbuffers vormt, na toepassing
van het diversificatie-effect tussen de risicotypen, het vereist
eigen vermogen. Het vereist eigen vermogen is dan de maatstaf waartegen het feitelijke beschikbaar eigen vermogen van
het fonds (de algemene reserve) wordt afgezet. BpfBOUW
heeft voldoende vermogen als het beschikbaar eigen vermogen van het fonds groter is dan het vereist eigen vermogen.
De financiële positie is in dat geval toereikend.
15
Toelichtingophetvereisteigenvermogen
Het vereist eigen vermogen in tabel 7 is bepaald op basis van
de benodigde waarde van de beleggingen ultimo 2013 en
niet op basis van de feitelijke waarde van de beleggingen. De
benodigde waarde van de beleggingen is de waarde van de
beleggingen waarbij het beschikbaar eigen vermogen van het
fonds gelijk is aan het vereist eigen vermogen.
Dat komt omdat in het herstelplan wordt uitgegaan van de
langetermijnbeleggingsmix van het fonds, inclusief 75 procent (netto) afdekking van het renterisico. Eind 2013 was
het renterisico voor circa 61 procent afgedekt (bruto: 66
procent)15. Vanwege dit hogere risico is het vereist eigen vermogen aan het einde van het verslagjaar hoger dan op lange
termijn verondersteld wordt.
Ten opzichte van de verplichtingen op basis van de ongemiddelde rentetermijnstructuur zonder UFR.
39
Het vereist eigen vermogen is ultimo 2013 18,3 procent van
de voorziening pensioenverplichtingen (voor risico fonds).
Het vereist eigen vermogen is met 0,9 procentpunt toegenomen ten opzichte van ultimo 2012. De belangrijkste oorzaken
hiervoor waren:
• Een toename van de vereiste solvabiliteitsbuffer voor het
zakelijke waarden risico (S2).
Dit wordt voornamelijk verklaard door een hoger
portefeuillegewicht van zakelijke waarden ten opzichte
van vorig jaar.
• Een toename van de vereiste solvabiliteitsbuffer voor het
valutarisico (S3).
Dit wordt verklaard door een hogere valuta exposure
als gevolg van een toename van de zakelijke waarden
portefeuille.
• Een afname van de vereiste solvabiliteitsbuffer voor het
kredietrisico (S5).
Dit wordt verklaard doordat de (gewogen) credit spread
is afgenomen (bijna gehalveerd). Daarnaast is de
allocatie van bedrijfsobligaties vanuit het oogpunt van
concentratierisico verder teruggebracht.
Minimaalvereisteigenvermogen
Naast het vereist eigen vermogen bestaat er een tweede
ondergrens: het minimaal vereist eigen vermogen. Het minimaal vereist eigen vermogen is ultimo 2013 4,1 procent van
de voorziening pensioenverplichtingen. Dit is gelijk aan vorig
jaar.
Dekkings-ofreservetekort
Als het fonds minder beschikbaar eigen vermogen heeft dan
het vereist eigen vermogen, is er sprake van een reservetekort. Als het beschikbaar eigen vermogen ook lager is dan het
minimaal vereist eigen vermogen, is er ook sprake van een
dekkingstekort.
• De feitelijke dekkingsgraad van bpfBOUW op basis van
de rentetermijnstructuur ultimo 2013 is 111,5 procent.
De minimaal vereiste dekkingsgraad van het fonds is
104,1 procent. Het fonds had eind 2013 daarom geen
dekkingstekort.
• De vereiste dekkingsgraad van het fonds is eind 2013
118,3 procent. Het fonds had eind 2013 daarom wel een
reservetekort.
Herstelplan
BpfBOUW had ultimo 2008 een dekkingstekort. Het bestuur
heeft daarom begin 2009 een herstelplan moeten opstellen.
Dat is in juli 2009 goedgekeurd door DNB. In het herstelplan
spreekt het bestuur de verwachting uit dat het fonds in staat
is om binnen de gestelde termijnen het beschikbaar eigen
vermogen weer naar de wettelijk vereiste niveaus te tillen.
Binnen vijf jaar (ultimo 2013) zou de dekkingsgraad van het
fonds op het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen
van 104,1 procent moeten komen. Binnen vijftien jaar (ultimo
2023) moet de dekkingsgraad dan minimaal 117,2 procent
zijn. Dat is het vereist eigen vermogen op basis van de strategische beleggingsmix op lange termijn.
Ontwikkelingvandedekkingsgraad
De dekkingsgraad van bpfBOUW is in 2013 gestegen ten
opzichte van vorig jaar. Dat kwam vooral door het positieve beleggingsrendement en de gestegen rente. De hogere
rente leidde tot een verlaging van de waarde van de pensioenverplichtingen en daarmee tot een stijging van de
dekkingsgraad. Het positieve rendement in 2013 leidde tot
een stijging van het belegd vermogen van het fonds en
daarmee ook tot een stijging van de dekkingsgraad. Het rendement exclusief derivaten in 2013 is 4,8%. Door een negatief
rendement op rentederivaten van 3,8% en een positief rendement op valutaderivaten van 1,3% is het rendement inclusief
derivaten uitgekomen op 2,4%.
De hoogte van de dekkingsgraad wordt uiteindelijk beïnvloed
door diverse factoren. In tabel 8 is schematisch weergegeven
welke factoren dat zijn en welke invloed ze hebben gehad in
2013.
Tabel8 Invloed van factoren op de mutatie van de dekkingsgraad
over 2013 (in procenten)
Factoren
Dekkingsgraad primo 2013
Procent
105,8
Premiebijdrage
-0,1
Pensioenuitkeringen
0,2
Toeslagverlening
0,0
Verandering rentetermijnstructuur
3,5
Overrendement
2,2
Wijziging sterftegrondslagen
Overig
Dekkingsgraadultimo2013
-0,2
0,1
111,5
In totaal leidden deze factoren tot een toename van de dekkingsgraad van 105,8 procent aan het begin van 2013, tot
111,5 procent ultimo 2013.
40
Dekkingsgraad in 2013 voldoende om
kortetermijnherstelplan op te heffen
Om een kortetermijnherstelplan op te kunnen heffen, moet
een fonds drie kwartaaleinden achter elkaar uit dekkings­
tekort zijn. BpfBOUW had om uit dekkingstekort te komen
een dekkingsgraad nodig die hoger of gelijk is aan de minimale vereiste dekkingsgraad van 104,1 procent.
Op 31 maart 2013 waren de laatste drie gerapporteerde dekkingsgraden op kwartaaleinden:
Per 30 september 2012 : 104,8%
Per 31 december 2012 : 105,8%
Per 31 maart 2013
: 109,4%
Op 31 maart voldeed bpfBOUW dus aan de eisen om het
kortetermijnherstelplan op te heffen.
Verloop dekkingsgraad loopt achter op
langetermijnherstelplan
Als gevolg van de lage dekkingsgraad werkt bpfBOUW vanaf
begin 2009 verplicht met een langetermijnherstelplan. In dit
herstelplan spreekt bpfBOUW de verwachting uit om zijn
beschikbaar eigen vermogen binnen de gestelde termijnen
weer naar de wettelijk vereiste niveaus te tillen.
Eind 2013 ligt het verloop van de dekkingsgraad van bpfBOUW
achter op het verwachte herstel zoals dat is beschreven in
het langetermijnherstelplan. Het plan schrijft voor dat de
verwachte dekkingsgraad eind 2013 113,1 procent zou bedragen. De werkelijke dekkingsgraad was op dat moment 1,6
procentpunt lager. Binnen vijftien jaar vanaf het moment dat
het langetermijnherstelplan van kracht werd moet de dekkingsgraad minimaal 117,2 procent zijn.
Wijziging financieel crisisplan
In 2012 is het financieel crisisplan van bpfBOUW opgesteld
en opgenomen in de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota.
Jaarlijks wordt de actualiteit van het financieel crisisplan
beoordeeld. Deze beoordeling leidde in 2013 tot diverse aanpassingen, voornamelijk op het gebied van een concretere
invulling en verduidelijking van bestaand beleid en een actualisering van cijfers. Ook is in het crisisplan opgenomen hoe
wordt omgegaan met de reserve toeslagverlening van actieve deelnemers als een korting van aanspraken onafwendbaar
is (na langdurige onderdekking). Het bestuur heeft besloten
de reserve dan aan te wenden om de korting van actieve
deelnemers te beperken of teniet te doen.
41
CONSTRUCTIEF
VERANDEREN
11. BEHEERSING VAN DE RISICO’S
BpfBOUW moet snel inspelen op externe ontwikkelingen. En
deelnemers moeten altijd een duidelijk beeld kunnen krijgen
van deze ontwikkelingen. Daarom heeft bpfBOUW een risicomanagementsysteem ontwikkeld. Het systeem bestaat uit
een risicoregister, een risico-implicatieprocedure die gebruikt
wordt bij beleidsvoorstellen, een procedure voor het meten
en waarderen van risico’s en een rapportagekader.
In het risicoregister worden gegevens vastgelegd van de
relevante risico’s die zich voordoen bij bpfBOUW, zoals
de beschrijving van het risico, de beheersmaatregelen, de
kwantificering, het acceptatieniveau en de strategie per risico. In het register worden de volgende risicocategorieën
onderscheiden:
•
•
•
•
•
Compliance
Governance
Financieel
Operationeel
Strategisch en omgeving
In de onderstaande paragrafen komen de beheersingsmaatregelen aan bod die in het jaar 2013 bijzondere aandacht
hebben gekregen. De financiële risico’s worden behandeld
in de jaarrekening.
Compliance
Risicogebied:Pensioentoezeggingsrisico
Om het risico van ‘geen premie, wel recht’ te beheersen, krijgen ondernemingen die nog niet bekend zijn bij bpfBOUW
een werkingssfeeronderzoek. In 2013 zijn 276 bedrijven
onderzocht, in 54 gevallen heeft dat geresulteerd in toepassing van de verplichtstellingsbeschikking van bpfBOUW.
De uitslag van 131 onderzoeken wordt nog verwacht. De te
onderzoeken bedrijven komen enerzijds voort uit bestandsvergelijking met UWV en anderzijds uit meldingen vanuit het
veld.
Om na te gaan of de pensioentoezegging door de uitvoeringsorganisatie klopt, voert deze jaarlijks een Quinto P
steekproef uit. Deze steekproef heeft betrekking op het vaststellen van uitkeringen, uitgaande waardeoverdrachten en
UPO. In alle steekproeven worden opgebouwde rechten
geverifieerd aan de hand van de brongegevens. De uitvoeringsorganisatie heeft de Quinto P steekproef opgenomen in
de scope van haar ISAE 3402. Vanaf 2014 wordt het bestuur
ook separaat geïnformeerd over de voortgang en uitkomsten
van deze risicobeheersingsmaatregel.
In de Pensioenwet is pensioenopbouw niet (langer) afhankelijk gesteld van premiebetaling. In dat kader heeft bpfBOUW
in 2013 het premie- en incassobeleid, de risico’s en mogelijke verbeterpunten geïnventariseerd. Dit heeft geleid tot een
aantal beheersmaatregelen met betrekking tot:
•
•
•
•
•
de inschrijving en uitschrijving van werkgevers;
het beperken van correctiemogelijkheden voor werkgevers;
de invoering van looncontroles;
het vroegtijdig afboeken van oninbare premies;
het overeenkomen van betalingsregelingen.
Risicogebied:Voorwetenschaprisicoenrisicoop
onoorbaarhandelen
Medio 2013 heeft DNB bij bpfBOUW onderzoek gedaan naar
de beheersing van het corruptierisico. Dit leidde tot een aantal suggesties om de bestaande beheersing door het fonds
aan te scherpen. In 2014 gaat bpfBOUW hiermee aan de slag.
Integriteit,transparantieentoezichttenaanzienvan
vastgoed
Integriteit en transparantie vormen een belangrijke basis voor
vertrouwen in de Bouwnijverheid. Het bestuur van bpfBOUW
besteedt daarom blijvende aandacht aan integriteit, toezicht
en transparantie bij vastgoed.
De beheerder van de vastgoedbeleggingen van het fonds,
Bouwinvest, is begin 2014 voor het tweede opeenvolgende jaar gecertificeerd met een ISAE 3402 Type II Standard
Serviceorganisatie Control Rapport zonder kwalificaties.
In juli 2013 heeft Bouwinvest op basis van de Alternative
Investment Fund Managers Directive (AIFMD) een vergunning
aangevraagd bij de AFM. In februari 2014 is deze vergunning
verkregen. Bouwinvest is hiermee een van de twee eerste
Nederlandse vastgoedmanagers met zo’n vergunning.
In september 2012 startte de Belastingdienst het onderzoek ‘Fundament vastgoed’. In februari 2014 is dit met goed
gevolg afgerond. Ook het monitoring- en testingprogramma met betrekking tot compliance is in 2013 conform plan
uitgevoerd. In totaal zijn er ruim 177 zakenpartners op vastgoedgebied getoetst.
Governance
Risicogebied:Deskundigheidsrisico
In 2013 is de modernisering van de bestuursprofielen afgerond. Deze bestuursprofielen worden gebruikt bij het
selectie- en benoemingstraject van nieuwe bestuursleden. De
profielen zijn bedoeld voor de paritair benoemde bestuursleden en voor de expert-bestuursleden. Laatstgenoemde
bestuursfuncties zijn ontstaan op grond van de keuze voor
het bestuursmodel Paritair plus. In dit model wordt het paritaire bestuur versterkt met twee expert-bestuurders op het
43
gebied van Vermogensbeheer en Risicomanagement &
Uit­­besteding.
Operationeel
Risicogebied: administratierisico en uitbestedingsrisico
In 2013 heeft het fonds haar rol bij de uitvoering van projecten door uitvoeringsorganisaties versterkt. Bij projecten
die een hoge impact kunnen hebben op de dienstverlening
wordt voortaan een stuurgroep ingericht. Deze stuurgroep
adviseert het bestuur over te nemen besluiten en rapporteert
over de voortgang van de uitvoering. In 2013 is deze werkwijze toegepast bij de transitie van PRISMA naar GPS en bij het
SEPA-proof maken van de systemen. Bij deze twee projecten
heeft de stuurgroep op onderdelen ook gebruikgemaakt van
de afdeling GIA (Group Internal Audit) van APG.
In 2013 heeft het fonds een ISAE 3402-procedure ontwikkeld
en geïmplementeerd. Door deze procedure wordt het fonds
nu niet alleen betrokken bij de eindrapportage, maar ook
vooraf bij voorgenomen wijzigingen in de scope en tussentijds bij zogenaamde ‘early warnings’ (beheersdoelstellingen
die mogelijk in het jaar niet worden behaald). Deze beheersingsmaatregel is voor het eerst opgenomen in de SLA 2014
met APG en Bouwinvest die eind 2013 zijn overeengekomen.
Risicogebied: IT-risico
In 2013 is de informatiebeveiliging van het fonds door een
aantal aanpassingen verbeterd. Het fonds moet nu op alle
onderdelen van COBIT tenminste volwassenheidsniveau 3
scoren (op een schaal van 4). DNB zal medio 2014 aan het
fonds vragen aan te tonen of dit gewenste niveau is bereikt.
De uitvoeringsorganisaties geven voortaan jaarlijks een presentatie over de voorziene ontwikkelingen op IT-gebied. Het
fonds wordt dan geïnformeerd over de ontwikkelingen op het
gebied van IT-beleid, IT-Governance, Informatiebeveiliging,
Business Continuity Management, voorgenomen IT-projecten
en systeemwijzigingen. Halverwege het jaar geeft de uitvoeringsorganisaties een update van de voortgang in de
uitvoering. Deze beheersmaatregel is voor het eerst opgenomen in de SLA 2014 met APG en Bouwinvest die eind 2013
zijn overeengekomen.
44
12. BELEGGINGSBELEID
BpfBOUW wil de pensioenvoorziening in de sectoren van
de Bouwnijverheid voor jong en oud op peil houden en zijn
deelnemers solide pensioenen bieden. Het beleggingsbeleid
is een middel om die ambitie te kunnen realiseren. BpfBOUW
voert een solide beleggingsbeleid, waarin de belangen van
de deelnemers centraal staan. Op korte én lange termijn.
Het is belangrijk dat de beleggingen van het fonds een goed
rendement opleveren. Maar het is ook belangrijk dat er niet
teveel risico genomen wordt. Het bestuur van bpfBOUW
geeft daarom de grenzen van het beleggingsbeleid aan.
ALM-studie. ALM staat voor Asset Liability Management. Een
ALM-studie stemt de beleggingen en de pensioenverplichtingen op elkaar af. In 2012 is een ALM-studie uitgevoerd. In
2013 is geen nieuwe ALM-studie uitgevoerd.
Het beleggingsplan bevat de strategische norm (inclusief de te
hanteren benchmarks) voor het komende jaar. Het beleggingsplan is onder meer gebaseerd op de verwachtingen ten aanzien
van economische en financiële ontwikkelingen. Ook wordt
rekening gehouden met de eis die toezichthouders stellen aan
een fonds in herstel: binnen het fonds mag het risicoprofiel niet
toenemen zolang het fonds in reservetekort zit.
Strategisch beleggingsbeleid
Het strategisch beleggingsbeleid van bpfBOUW wordt elke
twee of drie jaar opnieuw vastgelegd. De uitgangspunten
van het beleid zijn gebaseerd op de uitgangspunten van een
Marktbewegingen of tactische overwegingen kunnen leiden
tot een afwijking van de (strategische) norm. Het fonds blijft
echter tussen de vastgestelde bandbreedtes voor de verschillende beleggingscategorieën.
Tabel9Strategische beleggingsmix van het fonds
Langetermijnnorm
(in procenten)
Beleggingscategorie
Norm in 2014
(in procenten)
Norm in 2013
(in procenten)
Vastgoed
20
17
20
Aandelen
26
27
25
Vastrentende waarden
42
45
43
Overige beleggingen
12
11
12
100
100
100
Totaal
Figuur 3 Samenstelling van de beleggingsportefeuille in de periode 1970 tot en met 2013
AssetallocatiebpfBOUW1970-2013
100 %
Vastrentend
80%
Aandelen
Vastgoed
Alternatieve
beleggingen
60%
40%
20%
0%
1970
1975
1980
1985
1990
1995
2000
2005
2010
2013
45
Beleggingsbeleid in 2013
Het herstel van de kredietcrisis gaat gestaag. Ook in 2013
is grotendeels vastgehouden aan de portefeuilleverdeling
van voorgaand jaar. De normgewichten van de alternatieve
beleggingscategorieën, grondstoffen, hedgefondsen en private equity zijn op het strategisch gewicht van elk 4 procent
gebracht. Dat betekent niet dat private equity en hedgefondsen ook direct op het gewenste gewicht kunnen worden
gebracht. Binnen de categorie aandelen is 1 procent meer
naar opkomende landen gebracht. Om het risico van de
categorie aandelen te verlagen is besloten de lage volatiliteit aandelen portefeuille (‘minimum vol’) te verhogen van 10
procent naar 25 procent van de categorie aandelen ontwikkelde markten.
De beschikbare liquiditeit in de portefeuille is gedurende het
jaar voldoende aanwezig geweest.
Vastgoed
Het Beleggingsplan Vastgoed 2014 geeft verdere invulling
aan de groei en de optimale diversificatie van de vastgoedportefeuille. Dit gebeurt op basis van vier randvoorwaarden:
• voorspelbaar rendement;
• laag risicoprofiel;
•kostenbeheersing;
• maatschappelijk verantwoord ondernemen.
De regioallocatie van 67 procent Nederland en 33 procent
buitenland is gehandhaafd in het beleggingsplan.
Beleid valuta-afdekking
Het valutabeleid van 2012 is in 2013 gecontinueerd. Het
valutarisico van beleggingen in Amerikaanse dollars, Britse
ponden, Japanse yen en Zwitserse frank wordt voor 80 procent afgedekt.
Beleggen in Nederland
BpfBOUW belegt wereldwijd in verschillende beleggingscategorieën. Desondanks heeft de portefeuille een relatief
groot gewicht aan Nederlandse beleggingen met name in
directe vastgoedbeleggingen. Het totaalpercentage aan
Nederlandse beleggingen komt uit op 19,9% (7,7 miljard
euro) van de portefeuille, waarvan vastgoed 10,5% (4,1 miljard euro) inneemt. Ook voor 2014 zal verder belegd worden
in Nederlandse projecten.
BpfBOUW wil als investeerder in 2014 actief blijven bijdragen aan het economisch herstel van ons land. Dat past bij
het fonds, omdat het een maatschappelijk betrokken fonds
is. In 2012 en 2013 investeerde bpfBOUW achtereenvolgens
230 en 350 miljoen in nieuwe Nederlandse bouwprojecten.
In 2014 maakt bpfBOUW daar circa 500 miljoen voor vrij.
Hiervan gaat het fonds circa 30 miljoen in onderhoudsprojecten investeren.
46
ESG
Goed ondernemingsbestuur
Het bestuur buigt zich continu over de vraag in hoeverre het
beleid al dan niet moet worden bijgesteld naar aanleiding
van maatschappelijke onderwerpen die bpfBOUW-deelnemers belangrijk vinden. BpfBOUW vindt het belangrijk dat de
ondernemingen waarin het fonds investeert goed bestuurd
worden. Dit kan door middel van een directe dialoog, maar
ook door te stemmen tijdens aandeelhoudersvergaderingen.
Uitsluitingen
De uitvoerder van bpfBOUW is voortdurend in gesprek met
het management van bedrijven en blijft door de goede relatie op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Bedrijven
worden aangesproken als er zorgen zijn over de duurzaamheid van de bedrijfsvoering of de bestuurspraktijk. Dan wordt
een intensief proces opgezet dat als doel heeft om het
gedrag van bedrijven te veranderen. Dat wordt ‘engagement’
genoemd. Indien de communicatie met deze bedrijven niet
tot het gewenste effect leidt, kan het bedrijf op de uitsluitingslijst worden geplaatst. Dat betekent dat onze uitvoerder
niet meer in deze bedrijven mag investeren. Uitsluiting is
een laatste stap die het bestuur zo lang mogelijk probeert
te voorkomen. Op een verkochte onderneming kan het
immers geen invloed meer uitoefenen. Tokyo Electric Power
Company (Tepco) is eind 2013 aan de lijst van uitsluitingen
toegevoegd. Bedrijven die betrokken zijn bij clusterwapens
worden ook uitgesloten. Kaman Corporation en Lockheed
Martin waren om die reden eerder toegevoegd aan de uitsluitingenlijst, maar zijn in 2013 weer van de lijst gehaald,
nadat bekend werd gemaakt dat ze niet langer betrokken zijn
bij de productie van clusterwapens.
In totaal zijn 15 bedrijven door bpfBOUW uitgesloten, omdat
ze in strijd handelen met de VN-uitgangspunten of betrokken
zijn bij de productie van chemische of biologische wapens,
landmijnen, clustermunitie of kernwapens in strijd met het
Non Proliferatieverdrag uit 1968. Staatsobligaties van landen
waarvoor de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties een
wapenembargo heeft afgekondigd worden ook uitgesloten.
Stembeleid
BpfBOUW beschouwt stemmen op aandeelhoudersvergaderingen als een belangrijk onderdeel van zijn taak als
verantwoord vermogensbeheerder. Het stemrecht is een
uitstekend middel om op financieel en ethisch gebied verantwoordelijkheid te nemen. BpfBOUW oefent zijn stemrecht
uit op de jaarlijkse en bijzondere aandeelhoudersvergaderingen van de ondernemingen waarin het fonds belegt.
BpfBOUW oefent zo invloed uit op het ondernemingsbeleid
van die ondernemingen. Hierbij kan gedacht worden aan
benoemingen van bestuurders, het beloningsbeleid en de
uitgifte van nieuwe aandelen. Als bpfBOUW het met bepaalde voorstellen van een onderneming oneens is, wordt zo
veel mogelijk het gesprek aangegaan om de standpunten
van het fonds toe te lichten.
Op de website van het fonds staat hoe bpfBOUW heeft
gestemd. Per bedrijf wordt transparant gemaakt over welke
onderwerpen bpfBOUW heeft gestemd en of het fonds voor
of tegen heeft gestemd.
stabiel direct dividendrendement van 3,5 procent. De strategische focus blijft diversificatie en het verlagen van het
risicoprofiel. Investeringen in de sector Zorgvastgoed worden daarbij overwogen en ter goedkeuring voorgelegd
aan de Beleggingsadviescommissie en het bestuur van
bpfBOUW.
Beleggingen met een hoge duurzaamheidswaarde
In 2013 is gestart met het beleggen in ‘green bonds’. Dat
zijn beleggingen die ervoor zorgen dat er meer kapitaal
beschikbaar komt voor duurzame activiteiten als wind- en
zonne-energie, energiebesparing en verantwoorde land- en
bosbouw. Het groene karakter van de green bonds is belangrijk maar net als bij de andere beleggingsproducten staat het
verwachte rendement voorop.
Het uitgebreide ESG-verslag is ook gepubliceerd op de website van bpfBOUW (www.bpfBOUW.nl).
Onderzoek VBDO
Net als voorgaande jaren behoort bpfBOUW tot een van
de meest duurzame pensioenfondsen in Nederland als het
om beleggen gaat. Dat blijkt uit het jaarlijkse onderzoek van
de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling
(VBDO). Van de vijftig onderzochte pensioenfondsen staat
bpfBOUW op de zevende plaats. Het fonds is wel iets gedaald
op de lijst; in 2012 stond het nog op de derde plaats.
In het onderzoek kijkt VBDO hoe pensioenfondsen in hun
beleggingen rekening houden met sociale- en milieucriteria
en criteria voor goed ondernemingsbestuur. Ook de wijze
waarop pensioenfondsen hun deelnemers informeren over
de duurzaamheid van hun beleggingen wordt bekeken. Het
ESG-beleid van bpfBOUW is tenminste van hetzelfde niveau
als voorgaand jaar. Dat geldt ook voor de uitvoering ervan.
Aanpassingen in de (wegingen in de) waarderingsmaatstaf
van VBDO hebben er echter toe geleid dat bpfBOUW in het
verslagjaar lager heeft gescoord.
Vooruitzichten ten aanzien van het
beleggingsbeleid
Het beleid voor 2014 verschilt op enkele onderdelen van het
beleid uit 2013. Mede door de snelle relatieve groei van aandelen en obligaties is het normgewicht van vastgoed in 2014
verlaagd ten gunste van aandelen. Daarnaast zal een iets
hoger gewicht aan bedrijfsobligaties worden toebedeeld. De
separaat opgerichte beleggingspool van leningen in opkomende markten speelt hierbij een rol.
Op 12 december 2013 is in de vergadering van het bestuur
van bpfBOUW het Beleggingsplan Vastgoed 2014 goedgekeurd. Dit beleggingsplan gaat uit van een groei van de
portefeuille van 6,0 miljard naar 6,6 miljard euro en een
47
VERANDERING
DOOR VISIE
13. BELEGGINGSRESULTATEN
Voor bpfBOUW was 2013 een lastig beleggingsjaar. Over het
gehele jaar behaalde bpfBOUW een rendement van 2,4 procent (inclusief het resultaat op derivaten).
en de mogelijke vermindering van de geldhoeveelheid in de
Verenigde Staten leidde tot onzekerheid. De rentes liepen weer
op. Aandelen in de gevestigde landen deden het erg goed. Met
name in Japan, dat leek te profiteren van het ruime monetaire
beleid dat het land voert.
Macro-economische omstandigheden
Het herstel van de wereldwijde economie gaat traag. Het proces van ‘ontschulden’ zet een rem op groei. Binnen Europa
waren grote verschillen te zien. Duitsland profiteerde van de
industriële groei en export. Maar in Nederland groeide de economie minder snel. In de Verenigde Staten stegen de koersen
van de aandelen mede als gevolg van aantrekkende cijfers,
ruime geldgroei en de zoektocht naar rendement. In mei raakten de banken in de ban van ’tapering’: het verkrappen van het
monetaire beleid.
De zorg om de eurozone verdween iets meer naar de achtergrond en de spreads van de zogeheten GIIPS-landen
(Griekenland, Ierland, Italië, Portugal en Spanje) daalden zelfs.
Door lagere rentes daalden de rentekosten van leningen voor
deze landen.
Met name aandelen van opkomende markten deden het dit
jaar slecht. Hoewel er nog sprake is van flinke groei, vielen
voor veel beleggers de cijfers tegen. Uitstel van hervormingen
Beleggingsresultaten van het fonds
BpfBOUW boekte over heel 2013 een positief beleggingsresultaat. De gehele beleggingsportefeuille liet over 2013 een
rendement van 2,4 procent zien (inclusief het resultaat op
derivaten). In tabel 10 is het rendement van de beleggingsportefeuille per beleggingscategorie weergegeven.
De rendementstabel geeft inzicht in het (voor valutarisico)
onafgedekte rendement van bpfBOUW en de bijbehorende
benchmarks. Dit betekent dat de opgenomen rendementen
per beleggingscategorie niet de effecten van de afdekkingsinstrumenten voor het valutarisico en renterisico laten zien.
Het beleid van bpfBOUW is erop gericht om de beleggingsrisico’s niet per beleggingscategorie af te dekken maar voor
de totale beleggingsportefeuille. Het relatief belang laat het
gewicht van de beleggingscategorie ten opzichte van de totale portefeuille zien per 31 december 2013.
Tabel10Beleggingsrendementen 2013 en benchmark per beleggingscategorie (in procenten)
Beleggingscategorie
Vastgoed
Relatief belang
van portefeuille
31-12-2013
15,7
Aandelen
Opkomende markten
6,4
Ontwikkelde markten
26,8
./.
Benchmark
Rendement
Benchmark
2013
2013
2012
2012
0,8
1,8
12,8
16,4
15,6
6,5
1,0
./.
19,4
Bedrijfsobligaties
16,3
./.
1,6
4,5
./.
4,1
6,8
17,9
./.
1,3
9,8
9,0
0,2
8,5
9,2
./.
2,3
10,4
8,1
./.
3,9
11,9
11,0
3,6
0,1
Staatsobligaties
Inflatiegerelateerde Obligaties
Private equity
2,6
16,6
16,6
8,1
Hedgefondsen
3,7
0,1
./.
3,8
5,3
Commodities
4,1
./.
4,9
./.
5,5
5,2
Infrastructuur
0,4
./.
4,0
5,0
2,0
Opportunities
0,1
16,6
26,1
4,8
Totaal exclusief derivaten
Valutaresultaat
1,4
Totaal inclusief valuta-afdekking
6,2
./.
Totaal rente-afdekking
Totaal inclusief derivaten
16
100
1,1 16
1,6
15,1
20,4
./.
Vastrentende waarden
Rendement
2,4
./.
10,3
1,5
1,1
9,6 16
3,8
2,4
1,1
15,3
In het jaarverslag 2012 was een voorlopig benchmarkrendement van 1,8 procent vermeld. Bij de berekening van het totale benchmarkrendement
2012 van 9,6 procent is uitgegaan van dit voorlopige benchmarkrendement. Het definitieve benchmarkrendement 2012 is 1,1 procent.
49
Tabel11Portefeuilleoverzicht naar beleggingscategorie
2013
2012
Beleggingscategorie
Bedrag
(in miljoenen
euro’s)
Als percentage van de
portefeuille
Nettomutatie
(in miljoenen
euro’s)
Norm voor
2013 (in
procenten)
Als percentage van de
portefeuille
Vastgoed
5.880
15,3%
244
20,0
5.636
15,0
Aandelen
12.858
33,3%
814
25,0
12.044
32,0
Vastrentende waarden
15.633
40,5%
995
43,0
16.628
44,2
4.197
10,9%
904
12,0
3.293
8,8
38.568
100%
967
100,0
37.601
100,0
2.621
./.
2.768
5.389
41.189
./.
1.801
42.990
Overige beleggingen
Totaal beleggingen
Derivaten
Totaalbeleggingen
volgensjaarrekening
De gegevens in tabel 11 zijn op een andere manier gepresenteerd dan de beleggingen in de jaarrekening en in de
kerncijfers om de vergelijking met de normportefeuille juist
weer te geven. Een aantal beleggingen is in tabel 11 aan
andere beleggingscategorieën toegewezen. Het gaat hierbij
onder andere om beleggingen in private equity en infrastructuur. De derivaten zijn geen onderdeel van de norm.
Z-scoreenperformancetoetsvanhetfonds
De Z-score van het fonds wordt ieder jaar vastgesteld. Het
geeft de afwijking van het feitelijke beleggingsrendement
van het fonds ten opzichte van een benchmarkrendement.
De benchmark wordt gebruikt om de resultaten van het
fonds te vergelijken met een bepaalde objectieve maatstaf.
De voorlopige Z-score van bpfBOUW in 2013 is 0,98. In 2012
was de voorlopige Z-score 0,34.
Ook wordt elk jaar de cumulatieve performancetoets van het
fonds vastgesteld. De cumulatieve performancetoets wordt
over vijf kalenderjaren gemeten. Het fonds heeft onvoldoende gepresteerd als een performancetoets gemeten over vijf
kalenderjaren lager is dan 0. Als dat het geval is, zijn werkgevers niet meer gebonden aan de verplichtstelling van het
fonds. Zij mogen dan, onder voorwaarden, ervoor kiezen
hun pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder
onder te brengen. De voorlopige cumulatieve performancetoets van bpfBOUW over de periode 1 januari 2009 tot en
met 31 december 2013 is 1,76.
Resultatenperbeleggingscategorie
Hierna worden de resultaten per beleggingscategorie
uiteengezet. De rendementen van bpfBOUW worden vergeleken met de rendementen van de benchmarks per
50
Bedrag
(in miljoenen
euro’s)
./.
beleggingscategorie. Alle genoemde rendementen zijn exclusief valutaresultaten.
Vastgoed
De wereldwijde economische groei in 2013 was bescheiden, maar kende een stijgende lijn. De groei in de regio
Azië-Pacific is enigszins getemperd, maar in wereldwijd perspectief nog altijd sterk. Noord-Amerika is bezig aan een
fors herstel. Europa lijkt eveneens op de goede weg te zijn,
al is het herstel nog fragiel en loopt het achter op dat van
Noord-Amerika. De resultaten van de vastgoedportefeuille
van bpfBOUW waren als gevolg van het negatieve sentiment
op de Nederlandse markt lager dan in 2012. Het nettorendement van de totale portefeuille kwam ultimo 2013 uit op
1,6 procent (na aftrek van vermogensbeheerkosten).
De resultaten van de Nederlandse vastgoedfondsen ten
opzichte van de markt waren voor het vierde jaar op rij zonder uitzondering positief. Alle fondsen lieten een betere
performance dan de IPD Property Index zien. Met een totaal
vastgoedrendement van 0,6 procent versloeg het Residential
Fund de benchmark met 0,4 procent. Het Office Fund
behaalde een vastgoedrendement van 0,7 procent tegenover een benchmarkrendement van -3,3 procent. Het Retail
Fund behaalde net als in 2012 het hoogste vastgoedrendement, namelijk 8,9 procent, een outperformance van 7,6
procent ten opzichte van de benchmark.
Het rendement van de internationale vastgoedbeleggingen
kwam in 2013 uit op 7,0 procent na aftrek van vermogensbeheerkosten. De waardering van de portefeuille met
projectontwikkelingsactiviteiten liet een negatief rendement
zien van 13 procent.
Aandelen
Het rendement van het fonds op aandelen uit ontwikkelde
landen was in 2013 met 20,4 procent zeer goed. Het fonds
presteerde 2,1 procent boven het benchmarkrendement. De
aandelen uit opkomende landen waren door zorgen op de
financiële markten juist negatief gestemd. Het negatieve rendement van 6,5 procent was teleurstellend, maar nog altijd
0,4 procent boven de benchmark. Het totale fondsrendement op beleggingen in aandelen kwam uit op 15,1 procent
voor valuta-afdekking.
Beleggingen in private equity lieten een positief rendement
zien van 16,6 procent. De portefeuille komt in een meer volwassen fase terecht. Hierdoor zijn de initiële kosten van de
investeringen -het zogeheten j-curve effect- relatief lager
geworden en nemen investeringen in waarde toe of worden
soms al gedistribueerd.
Vastrentende waarden
In 2013 behaalde de portefeuille met vastrentende waarden
een negatief rendement van 1,0 procent. De portefeuille heeft
met name een groot gewicht staatsobligaties. Daarnaast
heeft bpfBOUW ook een groot deel van haar portefeuille
belegd in bedrijfsobligaties. De categorie inflatiegerelateerde
obligaties presteerde het minst goed vanwege lage inflatiecijfers. Voor deze categorie werd een rendement behaald
van -4,1 procent; 0,2 procent lager dan de benchmark.
Bedrijfsobligaties behaalden in 2013 een negatief rendement van 1,6 procent. Dat rendement lag 0,7 procent boven
de benchmark. Staatsobligaties konden als enige categorie
binnen de vastrentende waarden-portefeuille een positief
rendement neerzetten van 0,1 procent. Dit was met 3 basispunten net iets beneden de benchmark.
Hedgefondsen
BpfBOUW behaalde met haar totale hedgefondsportefeuille een rendement van 0,1 procent. Onderdeel van deze
portefeuille is de portefeuille die onder andere inspringt op
corporate distressed- of relative value strategieën. Deze breed
samengestelde hedgefondsportefeuille behaalde een positief
rendement van 1,5 procent en kwam daarmee 5,8 procent
boven de benchmark uit.
Een tweede portefeuille in Funded Asset Allocation behaalde
een negatief rendement van 3,3 procent en een underperformance van 1,3 procent. BpfBOUW heeft besloten deze
belegging in 2014 niet verder uit te breiden en geleidelijk af
te bouwen.
Commodities
Beleggingen in grondstoffen behaalden in 2013 een rendement van -4,9 procent. Hoewel het absolute resultaat niet
17
goed te noemen was, was het rendement toch 0,6 procent
beter dan het benchmark.
Infrastructuur
De beleggingen in infrastructuur noteerden een rendement van -4,0 procent. Het relatief jonge karakter van
deze beleggingen, waarbij de kosten voor de baten gaan,
heeft geleid tot een negatief rendement van 9 procent ten
opzichte van het benchmark. Met deze beleggingen in
infrastructuur investeert bpfBOUW in ondernemingen en
projecten die voor langere periode een stabiele kasstroom
genereren.
Kosten vermogensbeheer
Vermogensbeheerkosten beslaan een groot deel van de
totaal gemaakte kosten voor bpfBOUW. Het bestuur hecht
er grote waarde aan dat deze kosten transparant worden
weergeven. In de verslaglegging over de uitvoeringskosten
worden de aanbevelingen van de Pensioenfederatie 17 ge­volgd.
In de jaarrekening zijn, net als in voorgaande jaren, uitsluitend
de kosten volgens de Richtijnen voor de Jaarverslaggeving
610 opgenomen. Daarbij worden, voornamelijk bij fund
investeringen, kosten gesaldeerd met opbrengsten. Dit
leidt ertoe dat in de jaarrekening een lager totaal kostenbedrag wordt verantwoord dan in dit bestuursverslag.
In de weergave van de kosten van vermogensbeheer in
2013 zijn enkele aannames gedaan over de omvang van
kosten, die in de loop van 2014 bekend worden. Als gevolg
hiervan kunnen de kosten in 2013, of de specificatie daarvan in het volgende jaarverslag, afwijken van wat in dit
jaarverslag is opgenomen.
Het gemiddeld belegd vermogen exclusief zekerheden
(hierna ‘gemiddeld belegd vermogen’) is dit jaar met circa
3 miljard euro gestegen. De daaraan verbonden totale
vermogensbeheerkosten van bpfBOUW zijn ten opzichte van voorgaand jaar met 45,6 miljoen euro toegenomen
tot 220,1 miljoen euro. De kosten zijn 8 basispunten (dat
is gelijk aan 0,08%) gestegen als percentage van het jaarlijkse gemiddeld belegd vermogen en komt daarmee uit
op een totaal aan gemaakte kosten van 58 basispunten.
De toename in 2013 is voornamelijk terug te voeren naar
prestatiegedreven kosten, een gemiddeld hoger belegd
vermogen en een verschuiving richting de langetermijnnorm wat heeft geresulteerd in een hoger gewicht naar
relatief duurdere beleggingscategorieën zoals private
equity en hedgefondsen.
De Pensioenfederatie heeft de definities van de kostensoorten in 2013 verder uitgewerkt, vooral door een nadere detaillering van de overige kosten.
Daarnaast is gekeken naar de rapportage van de transactiekosten en de daarbij gebruikte aannames. Deze zijn verder uitgewerkt. Door de aanpassing van de definities is een vergelijking met voorgaande jaren niet op alle onderdelen mogelijk.
51
De totale beheervergoeding van 164,1 miljoen euro exclusief
de prestatiegedreven kosten betreffen over 2013 43 basispunten en bestaan uit:
• Beheerfee van de uitvoerders (APG en Bouwinvest). Deze
is in absolute termen met 10,0 miljoen euro gestegen
naar 89,0 miljoen euro. De stijging wordt veroorzaakt
door een stijging van het gemiddeld belegd vermogen en
een hogere allocatie naar alternatieve beleggingen. Als
percentage van het gemiddeld belegd vermogen betreffen
deze beheerkosten in 2013 23,4 basispunten.
• De beheervergoedingen voor externe vermogensbeheerders zijn met 6,5 miljoen euro gestegen tot 54,2
miljoen euro. Dat staat gelijk aan 14,2 basispunten van het
gemiddeld belegd vermogen. Ook hier geldt dat de stijging
is te verklaren als gevolg van een grotere allocatie naar
alternatieve beleggingen en een stijging in het gemiddeld
belegd vermogen.
• Het bewaarloon: dit betreft de vergoeding voor het in
bewaring geven van beleggingstitels bij een bewaarbedrijf.
Deze kosten zijn met 0,5 miljoen euro gestegen tot
3,9 miljoen euro. Dit is het gevolg van de toename van
het belegd vermogen voor de in bewaring gegeven titels.
De kosten zijn als percentage van het gemiddeld belegd
vermogen met 1 basispunt gelijk gebleven ten opzichte
van 2012.
• De overige kosten (onder andere waarderingskosten,
accountantskosten, advieskosten, kosten van het fonds)
zijn met 5,2 miljoen euro gestegen tot 17 miljoen euro.
Relatief gezien zijn deze kosten met 1,1 basispunt gestegen
naar 4,5 basispunt als gevolg van een grotere allocatie naar
alternatieve beleggingen.
De prestatievergoedingen zijn met 23,5 miljoen euro gestegen naar eur 56,0 miljoen en betreffen 14,7 basispunten van
het gemiddeld belegd vermogen:
De prestatievergoedingen zijn vergoedingen aan externe
managers voor een meerjarige performance boven het
afgesproken benchmarkrendement. De vergoedingen worden betaald uit het behaalde extra rendement. Van de 14,7
basispunten aan prestatievergoedingen komt het merendeel
voor rekening van de hedgefondsen, aandelen ontwikkelde
landen en private equity. Als gevolg van actief management
is in totaal 1,3% extra rendement gerealiseerd voor de deelnemers boven het vastgestelde benchmark. Alle gemaakte
kosten, zowel beheervergoedingen als prestatievergoedingen, zijn hier al vanaf getrokken.
Tabel 12 toont in hoofdlijnen de ontwikkeling van de kosten
ten opzichte van 2012.
Kostenvanvermogensbeheerinperspectief
Tabel 13 toont de integrale kosten van het vermogensbeheer.
Dat wil zeggen dat alle kosten, dus ook prestatiegerelateerde kosten per beleggingscategorie en die van externe
managers zijn weergegeven.
Het totaal van de kosten vóór prestatievergoedingen in 2013
bedraagt 164,1 miljoen euro, circa 22,2 miljoen euro meer
dan in 2012. Uitgedrukt in basispunten van het gemiddeld
belegd vermogen van 38,1 miljard euro, zijn de kosten met
2,7 basispunten gestegen.
Bij de evaluatie van de kosten van vermogensbeheer dient
niet alleen naar de absolute hoogte van de gerapporteerde kosten te worden gekeken. De kosten hangen samen
met de hoogte van het belegd vermogen, de beleggingsstijl en -mix en de (prestatie)vergoedingen die daarmee
gemoeid zijn. Uitsluitend een integrale afweging over een
Tabel12Ontwikkeling totale kosten vermogensbeheer (in miljoenen euro’s en in basispunten ten opzichte van het gemiddeld belegd vermogen)
2013
2012
basispunten (bp)
Beheerfee APG & Bouwinvest
89,0
23,4
79,0
22,5
Beheerfee externe managers
54,2
14,2
47,7
13,6
3,9
1,0
3,4
1,0
17,0
4,5
11,8
3,4
164,1
43,1
141,9
40,4
56,0
14,7
32,5
9,2
220,1
57,8
174,5
49,6
Bewaarloon
Overige kosten
Totaal
Prestatievergoedingen
Totalekosten
*Tellingen kunnen afwijken als gevolg van afronding
52
basispunten (bp)
Tabel13Totale kosten vermogensbeheer per beleggingscategorie
(in miljoenen euro’s en in basispunten ten opzichte van het gemiddeld belegd vermogen)
Vermogenskosten 2013
(EUR mln)
Gemiddeld
belegd
vermogen
in mln €
Vastgoed
Beheervergoedingen
in
mln €
5.927
54,0
Ontwikkelde markten
10.529
Opkomende markten
2.335
bp per
cat.
Prestatievergoedingen
bp v/h
totaal
91
14,2
18,9
18
7,0
30
in
mln €
bp per
cat.
0,5
1
5,0
9,9
1,8
0,9
Totaal 2013
bp v/h
totaal
in
mln €
0,1
54,5
9
2,6
28,8
4
0,2
7,9
bp per
cat.
92
Totaal 2012
bp v/h
totaal
in
mln €
bp per
cat.
94
bp v/h
totaal
14,3
54,6
15,5
27
7,6
18,4
22
5,2
34
2,1
7,6
44
2,2
Aandelen
Vastrentendewaarden
Staatsobligaties
7.564
5,4
7
1,4
-
-
-
5,4
7
1,4
4,5
8
1,3
Bedrijfsobligaties
6.207
11,0
18
2,9
3,9
6
1,0
14,9
24
3,9
15,6
23
4,4
Inflatiegerelateerde obligaties
1.686
2,1
13
0,6
-
-
-
2,1
13
0,6
2,2
13
0,6
PrivateEquity
920
25,5
278
6,7
16,8
183
4,4
42,4
461
11,1
25,8
348
7,4
Hedgefondsen
1.275
27,8
218
7,3
24,0
188
6,3
51,8
407
13,6
34,6
406
9,8
Commodities
1.581
3,9
25
1,0
-
-
-
3,9
25
1,0
4,0
32
1,1
Inrastructuur
143
2,8
196
0,7
-
-
-
2,8
196
0,7
2,9
232
0,8
Opportunities
20
1,7
847
0,4
-
-
-
1,7
847
0,4
1,2
6.958
0,3
78
3,9
1,0
-
-
-
3,9
1,0
3,1
27
0,9
Totaal2013
38.107
164,1
43,1
56,0
14,7
220,1
57,8
Totaal2012
35.144
141,9
40,4
32,5
9,2
Overlay&overig
./.
174,5
49,6
*Tellingen kunnen afwijken als gevolg van afronding
langere termijn van al deze factoren maakt een juiste evaluatie van de kosten van het vermogensbeheer mogelijk.
BpfBOUW gaat in 2014 onderzoek doen naar de hoogte van
de vermogensbeheervergoedingen.
Beleggingsstijl
De kosten van vermogensbeheer worden onder andere
gedreven door de beleggingsstijl. Het bestuur voert voor het
overgrote deel van de beleggingen een actieve beleggingsstijl, met als doel extra rendement boven de benchmark te
verdienen. Deze stijl brengt hogere kosten met zich mee dan
bijvoorbeeld een passieve stijl, waarbij de benchmark wordt
gevolgd. De hogere kosten moeten in relatie worden gezien
tot het extra rendement dat voor de deelnemers wordt
gerealiseerd.
Beleggingsmix
Eén van de belangrijkste drivers van de totale kosten is de
beleggingsmix. Uit tabel 13 komt duidelijk het verschil in kosten
naar voren tussen de verschilllende beleggingscategorieën.
Het meest in het oog springend zijn daarbij de categorieën
private equity en hedgefondsen.
Alternatieve beleggingen zoals hedgefondsen en private
equity zijn aantrekkelijke categorieën in de beleggingsmix,
onder andere vanwege een illiquiditeitspremie en diversificatievoordelen. Daarnaast geldt voor hedgefondsen dat
wordt gestreefd naar stabiele rendementen over langere termijn tegen een lager risico. Voor de categorie private equity
zijn de kosten in vergelijking met andere categorieën eveneens relatief hoog. Maar ook deze beleggingen leveren na
aftrek van alle kosten een aantrekkelijk rendement op voor
de deelnemers.
Tabel 13 geeft, naast de integrale kosten van vermogensbeheer, ook de verdeling van de beleggingen, en de
beheer- en de prestatievergoedingen van de verschillende
categorieën weer. Naast de absolute kosten zijn twee relatieve kolommen opgenomen. In de kolom basispunten per
categorie (bp per cat.) zijn de kosten uitgedrukt als basispunten van het gemiddeld belegd vermogen van de betreffende
categorie. In de kolom basispunten van het totaal (bp v/h
53
totaal) staat de bijdrage in basispunten van de betreffende
categorie aan de totale kosten. Het negatieve gemiddeld
belegd vermogen voor de categorie overlay komt voort uit
bewegingen op de derivatenposities in de overlayportefeuille
waarmee risico’s worden afgedekt.
Transactiekosten
De transactiekosten bestaan uit in- en uitstapkosten bij
beleggingsfondsen, aan- en verkoopkosten bij directe beleggingen in beleggingstitels en aankoopkosten. De
geïdentificeerde transactiekosten over 2013 bedragen naar
schatting 52,3 miljoen euro (2012: 29,5 miljoen euro), oftewel 14 basispunten (2012: 8 basispunten). De oorzaak van
de stijging van deze kosten ligt met name in de wijziging van
de samenstelling van de portefeuille. Daarnaast zijn de kosten gestegen door een hoger aantal renteswaptransacties 18 .
18
De stijging wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een wijziging, als gevolg van een aanscherping van de definities
van de Pensioenfederatie, in de schatting van de kosten van valutatransacties.
54
14. RAPPORT VAN DE RAAD VAN TOEZICHT
Taakstelling raad van toezicht
De raad van toezicht heeft de verantwoordelijkheid toezicht
te houden op het bestuur van bpfBOUW, op de besluitvormingsprocessen en op de wijze waarop het bestuur goed
bestuur waarborgt, dit alles in termen van de Pensioenwet.
Hiervoor adviseert de raad het bestuur desgevraagd of uit
eigen beweging over de beoordeling van:
• de beleids- en bestuurprocessen
• de checks & balances binnen het fonds
• de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd
• de wijze waarop het bestuur omgaat met de risico’s op
langere termijn.
Activiteiten 2013
De raad heeft in 2013 vijfmaal vergaderd. Bij de vergaderingen zijn de drie raadsleden aanwezig, ondersteund door de
secretaris van de raad. Een tweetal van deze vergaderingen is
gehouden in aanwezigheid van de voorzitters van bpfBOUW
en de directeur van het bestuursbureau; éénmaal is vergaderd met de toezichthouder. Verder wonen de raadsleden bij
toerbeurt bestuurs- en commissievergaderingen bij. Dat is in
het kalenderjaar 2013 viermaal gebeurd.
Middels de notulen van bestuurs- en commissievergaderingen en eigen waarneming door het bijwonen van deze
vergaderingen, heeft de raad kennis kunnen nemen van de
aan de orde zijnde onderwerpen, de daaruit voortvloeiende
besluitvorming en de beweegredenen om tot die besluitvorming te komen.
De raadsleden hebben verslag van hun bevindingen
uitgebracht inzake het bijwonen van de bestuurs- en commissievergaderingen. Deze verslagen zijn onder de aandacht
van het bestuur gebracht. In 2014 zullen opnieuw commissievergaderingen worden bijgewoond.
De raad heeft contact gehad met de externe accountant en
de certificerend actuaris, de vermogensbeheerder vastgoed
en de voorzitter van het verantwoordingsorgaan.
Daarnaast is in het jaar 2013 toegezien op de follow-up van
de bevindingen van de raad over 2012 en hebben onderstaande onderwerpen bijzondere aandacht gehad:
• de besturing van het fonds, met als aandachtspunten:
- continuïteitsvraagstukken, in relatie tot de deskundigheid
van het bestuur
- de actieve inzet van compliance middels eigen
initiatieven van het bestuur
- de lessen die zijn geleerd van de financiële crisis en de
gehanteerde investmentbeliefs
• de financiële positie van het fonds, met als
aandachtspunten:
- de voortgang van het herstelplan en de financiële opzet
van het fonds
- de methodiek van waarderen van het vastgoed
• integraal risicomanagement, met als aandachtspunten:
- de monitoring van commissie-overschrijdende
processen, zeker nu er een bestuurlijke Audit Commissie
zal worden ingesteld
- de verdere ontwikkeling van een adequaat risico
dashboard
- de countervailing power vanuit risicomanagement
bij de bestuurlijke besluitvorming
• in- en extern toezicht, met als aandachtspunten:
- het volgen van de plannen van aanpak van de DNB
- het volgen van de afhandeling van de bestuurlijke
aandachtspunten, volgend uit de rapportages van de
organen, de accountant en de actuarissen, alsmede die
van de DNB, volgend uit het reguliere overleg en
de gehouden onderzoeken.
- stand van zaken ten aanzien van innovatieve
beleggingen
• het pensioenakkoord, met als aandachtspunten:
- de uitwerking van het pensioenakkoord
- de transitie naar een nieuw pensioencontract
- de herijking van de uitgangspunten inzake de
toekomstbestendigheid van het fonds
• uitbestede activiteiten, met als aandachtspunten:
- de vraag of het bestuur in control is ten aanzien van de
uitbesteding
- de balans tussen het steunen op de deskundigheid bij
partijen waaraan is uitbesteed enerzijds en eigenstandige
oordeelsvorming bij bestuursbureau en bestuur
anderzijds
- contracten en contractvorming inzake IT
- de waarderings- en integriteitrisico’s ten aanzien van
vastgoed
- het volgen van de reorganisatie binnen APG en
ontwikkeling van countervailing power vanuit bestuur en
bestuursbureau.
Jaarverslag 2013
De raad van toezicht is van mening dat het bestuur een
adequaat beleid en beheer voert, dat het de verschillende belangen op evenwichtige wijze behartigt en op een
verantwoorde wijze omgaat met de risico’s op langere termijn. De versobering van de pensioenregeling is in 2013
voortgezet. Dat was onvermijdelijk. Het gevoerde beleid
heeft bewerkstelligd dat de dekkingsgraad toereikend is en
er geen kortingen behoefden te worden aangekondigd. Er
is sprake van een sluitende financiële opzet en de premie
is kostendekkend. Het bestuur heeft, in afwijking van de
beleidsstaffel, in december 2013 besloten per 1 januari 2014
geen algemene toeslag te verlenen vanwege het achterblijven van de dekkingsgraad ten opzichte van het herstelplan.
55
Actieve deelnemers ontvangen per genoemde datum een
toeslag van 0,28% uit de Reserve Toeslagverlening Actieven.
De in 2013 door de DNB gehouden onderzoeken leverden
een groot aantal bevindingen en aanbevelingen op en hebben geleid tot het opstellen van verbeterplannen. De raad van
toezicht wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van
deze plannen. De verbeteracties worden gestructureerd aangepakt, de voortgang is bevredigend.
In het licht van de beperkte capaciteit van het bestuurs­
bureau, de veelheid aan te ondernemen acties voortvloeiend
uit genoemde onderzoeken en de vele door de politiek en
regelgevers afgekondigde veranderingen in de pensioensector, en dit alles naast de reguliere taken, juicht de raad
de voorgenomen uitbreiding van het bestuurbureau toe. In
2013 heeft het bestuur veel aandacht gehad voor de inrichting
van een nieuw besturingsmodel, dit ook met inachtneming
van de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen, die per
1 juli 2014 van kracht gaat. Het bestuur heeft gekozen voor
een paritair model aangevuld met twee expert-bestuurders.
Tevens is een bestuurlijke Audit Commissie ingesteld met
interne en externe leden, en wordt de samenstelling en het
takenpakket van het Verantwoordingsorgaan aangepast.
De raad heeft meerdere malen met het bestuur van gedachten gewisseld over deze wijzigingen, en is met het bestuur
van mening dat de aanpassingen zullen bijdragen aan de verdere versterking van de governance, en ook dat de belangen
van de deelnemersgroepen evenwichtig blijven behartigd in
de nieuwe structuur.
De ontwikkeling van de bestuurlijke deskundigheid loopt.
Scholings- en opleidingsactiviteiten van bestuurders worden
door het bestuursbureau geadministreerd, voor vervulling van
bestuurlijke vacatures zijn uitgebreide functieomschrijvingen
vervaardigd.
De bestuurlijke monitoring van deskundigheid en competenties, individueel en collectief, onder meer door een jaarlijkse
zelfevaluatie, is nog in ontwikkeling.
56
Het plan van aanpak Innovatieve beleggingen is naar tevredenheid van de DNB afgehandeld.
De impact van de in 2012 uitgevoerde renteruil is in 2013
door adviseurs nader geanalyseerd, onder meer ten aanzien
van de impact op het liquiditeitsrisico en het overall risico­
profiel. Hierover is aan de raad gerapporteerd.
Naar aanleiding van bevindingen uit 2012 over de wijze van
rente-afdekking zijn door het fonds in 2013 nadere maatregelen genomen. Ook hierover is gerapporteerd aan de raad.
In aanwezigheid van de accountant en de certificerende
actuaris zijn hun bevindingen over 2013 besproken, onder
meer de aanbevelingen van de accountant over verbeteringen in de toelichting in de jaarrekening over niet-genoteerde
fondsen in aandelen en overige beleggingen, over toepassing
van de richtlijnen voor kostentransparantie en over de wijze
van selectie van maatschappelijk verantwoorde beleggingen.
De verdere uitwerking van het pensioenakkoord ondervindt
vertraging door het ontbreken van landelijke regelgeving,
onder meer ten aanzien van het FTK. Voor de transitie naar
een nieuw pensioencontract ligt een spoorboekje gereed.
In afwachting van de landelijke regelgeving is sectoraal een
pensioenakkoord overeengekomen waarin de toekomstbestendigheid van het fonds de boventoon voert.
Het beleid ten aanzien van de contracten en de contractverlenging inzake IT is opnieuw vorm gegeven. De raad heeft
een toelichting ontvangen van de vermogensbeheerder vastgoed op de waarderings- en integriteitsrisico’s ten aanzien
van vastgoed en de wijze waarop hierin wordt voorzien.
De voorzitters van het fonds volgen de reorganisatie binnen
APG nauwgezet, onder meer door periodieke gesprekken
met de raad van bestuur van APG. Door gesprekken met de
voorzitters wordt de raad van de ontwikkelingen op de hoogte gehouden.
De raad van toezicht zal in 2014 onderstaande onderwerpen
blijven monitoren:
In 2013 is ook aandacht geweest voor de relatie tussen het
fonds en Bouwinvest. Enerzijds is Bouwinvest een volle dochteronderneming, anderzijds is het fonds ook veruit de grootste
cliënt van Bouwinvest. De bijzondere eisen die dat stelt aan
governance en aan de monitoring van het uitbestede vermogensbeheer, vergen voortdurende bestuurlijke agendering.
• Rente afdekking en uitwisseling cash collateral
-Uitbesteding bij APG en Bouwinvest middels onder
meer ISAE 3402 verklaringen -Voortgang inzake het
nieuwe pensioencontract -Organisatie van het integraal
risicomanagement.
Het bestuur heeft zich uitgesproken over investment beliefs
en de ALM herzien.
Het herstelplan is afgehandeld en in het sectoraal pensioenakkoord 2013 is de financiële opzet van het fonds opgenomen.
• De wijze waarop de aanbevelingen van het Platforum
Taxateurs en Accountants (PTA) ten aanzien van de
verbetering van het taxatieproces, zullen worden
ingevoerd.
Ten aanzien van de aanbevelingen van de raad over 2012
hebben wij geconstateerd dat het bestuur daar op een goede
wijze opvolging aan heeft gegeven. Dit geldt ook voor de
aanbevelingen van de accountant, de actuaris, het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad.
• De uitkomsten van de op Quinto-P gebaseerde
steekproefcontrole van aanspraken, met name op een
aantal mutatiemomenten, zoals waardeoverdrachten,
toekenningen, pensionering en overlijden.
De raad van toezicht beveelt het bestuur het navolgende aan:
• Na invoering van het nieuwe bestuursmodel tijd en
aandacht besteden aan het optimaliseren van de
organisatie en processen waarbij naast het bestuur
ook het Bestuursbureau, de commissies en APG en
Bouwinvest een rol spelen.
• Een vergelijkbare aanbeveling geldt ook voor de
organisatie van het integraal risicomanagement over alle
bij het fonds betrokken gremia.
• Ontwikkelen van policy beliefs vooruitlopend op de
invoering van het nieuwe pensioencontract.
Samenstelling raad van toezicht
De heer Patrick Groenendijk is per 1 april 2013 in de raad
benoemd.
De heer Cor van der Sluis is tussentijds teruggetreden per
1 oktober 2013, aangezien er een onverenigbaarheid met
andere functies was ontstaan. In zijn opvolging is voorzien
door de aanstelling van de heer Dries Nagtegaal.
Harderwijk, 19 mei 2014
E.R. Capitain
P.A. Groenendijk
A.A. Nagtegaal
In 2014 zal de opvolging van de voorzitter-werkgeversvertegenwoordiger aan de orde zijn. De raad zal conform de
nieuwe wettelijke bevoegdheden ter zake, haar oordeel vormen over de profielschets en het benoemingsproces.
Met het oog op de langere termijn zal de raad de volgende
onderwerpen agenderen voor haar toezichtagenda:
• de daling van het aantal actieven en de gevolgen daarvan
• de meerjarige strategie van het fonds en de vertaling
daarvan in beleidsdocumenten
• gedrag en cultuur aan de bestuurstafel
• de doelstelling ten aanzien van de kosten van het
vermogensbeheer
• de balans in doelstellingen tussen waarborging van de
nominale aanspraken en de indexatie-ambitie
• de consequenties van en de werkwijze bij overname van
andere fondsen
• de rol van de raad bij de opvolging van de
bestuursvoorzitter.
Per 1 juli 2014 is de taak van de Raad van Toezicht aangepast
op grond van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen; hetgeen inmiddels is vastgelegd in een aangepast
reglement. De raad zoekt overleg met het bestuur en het
verantwoordings­orgaan om hierover goede werkafspraken
te maken teneinde efficiënt te kunnen opereren en voldoende toegevoegde waarde in het belang van de deelnemers
van het fonds te kunnen leveren.
57
15. Oordeel van het verantwoordingsorgaan
Algemeen
Overwegingen
Het verantwoordingsorgaan heeft totaal twaalf leden:
• Vier leden vanuit werkgeverszijde
• Vier leden vanuit werknemerszijde
• Vier leden vanuit de zijde van de gepensioneerden
De taken en werkwijze van het verantwoordingsorgaan zijn
beschreven in een reglement.
Langzaam maar zeker krabbelt het fonds weer op. De dekkingsgraad groeit langzaam naar het vereiste niveau. Wij zien
dat dit de nodige inspanningen en concentratie kost van alle
betrokkenen.
De aangekondigde wetswijzigingen en de voortdurende
discussie daarover maken de pensioenwereld erg onrustig, terwijl juist stabiliteit en prudent beleid is geboden. De
langetermijn horizon is voor ons fonds van groot belang.
Het gevaar dreigt dat de wetgever en de toezichthouder
teveel op de kortetermijn acties focussen. Een ongewenste ontwikkeling.
Door prudent beleid blijkt bpfBOUW het meest stabiele pensioenfonds van de vijf grootste bedrijfstakpensioenfondsen
in Nederland. Het bestuur mag daar trots op zijn!
Verklaring bij de jaarstukken
Wij hebben de jaarstukken van bpfBOUW over het boekjaar
2013 beoordeeld. Het betreft de geconsolideerde en enkelvoudige balans per 31 december 2013 en de staat van baten
en lasten over 2013, alsmede de toelichtingen daarbij en het
jaarverslag van het bestuur.
Beoordelingskader
Het verantwoordingsorgaan toetst achteraf of het bestuur
zijn beleid op evenwichtige en verantwoorde wijze heeft
gevoerd met inachtneming van de statuten van de stichting.
Gezien de taakstelling van het orgaan heeft de beoordeling
een beperkt karakter. Het verantwoordingsorgaan beoordeelt naar eer en geweten, maar is geen accountant en zit
niet aan de bestuurstafel. Het oordeel van het verantwoordingsorgaan dient in dit kader te worden bezien.
Werkzaamheden
In 2013 is het verantwoordingsorgaan tweemaal bijeen
geweest, in mei en in november. In de mei vergadering legt
het bestuur verantwoording af over het afgelopen boekjaar.
In een plenaire zitting van het verantwoordingsorgaan en de
deelnemersraad gezamenlijk wordt aan de hand van de conceptjaarstukken het afgelopen boekjaar besproken. Daarbij
aanwezig is een afvaardiging van het bestuur, de controlerende accountant, de certificerend en de adviserende
actuarissen, alsmede een delegatie van de opdrachtnemers.
Daar waar nodig worden toelichtingen verstrekt. Deze
vergadering wordt inhoudelijk voorbereid door een gezamenlijke commissie van het verantwoordingsorgaan en de
deelnemersraad.
Overige gegevens
Het verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van de
goedkeurende controleverklaring, alsmede van de actuariële
verklaringen bij de jaarstukken. Daarnaast zijn de rapportage
van de Raad van Toezicht en het advies van de deelnemersraad bij de beoordeling betrokken.
58
We staan aan de vooravond van de implementatie van een
nieuwe bestuursstructuur. In de nieuwe bestuursstructuur
zitten mogelijke belangenconflicten geweven. Wij vragen
daarom het bestuur expliciet, te allen tijde de uiteindelijke
doelstelling van het fonds scherp voor ogen te houden: zorg
dragen voor een stabiel pensioen voor alle deelnemers. Dit
stelt hoge eisen aan de deskundigheid van het bestuur en de
“countervailing power” ten opzichte van de opdrachtnemers
en de vele stakeholders die op enigerlei wijze druk willen uitoefenen op het beleid van het pensioenfonds.
Voor zover het verantwoordingsorgaan dit kan beoordelen,
is het oordeel over het gevoerde bestuursbeleid positief. Wij
waarderen het bestuur voor haar inspanningen en hopen
ook in het boekjaar 2014 op eenzelfde ontwikkeling.
Dit oordeel is het laatste oordeel van het verantwoordingsorgaan “oude stijl”. Het volgende boekjaar zal beoordeeld
worden door het verantwoordingsorgaan “nieuwe stijl”,
waarin de samenstelling van het orgaan wordt uitgebreid met
gekozen vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden.
Oordeel
Het verantwoordingsorgaan heeft, met in acht name van de
reikwijdte van de toetsing, geconstateerd dat het bestuur op
een evenwichtige wijze met de belangen van alle betrokkenen is omgegaan. Ook heeft het verantwoordingsorgaan
geconstateerd dat de communicatie naar de deelnemers
goed verloopt. Wij hebben daarom een positief oordeel over
het bestuursbeleid in het boekjaar 2013.
Aanbevelingen
Het verantwoordingsorgaan constateert dat het fonds in
2014 met een veelheid aan bestuurlijke uitdagingen wordt
geconfronteerd. Het nieuwe financieel toetsingskader en
de Wet versterking bestuur pensioenfondsen vragen een
behoedzaam en slagvaardig opereren door het bestuur in
het belang van de deelnemers. De samenstelling van en de
rolverdeling binnen het bestuur en bestuurlijke commissies
dient hierop in te spelen. Dit geldt ook voor de rollen van
het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht. En dat
in een periode van onzekere economische ontwikkelingen.
Het verantwoordingsorgaan beveelt aan de vacatures in
het bestuur met de grootst mogelijke zorg in te vullen,
op grond van helder beschreven taakomschrijvingen en
functieprofielen.
Verder beveelt het verantwoordingsorgaan aan de grootst
mogelijke zorg te besteden aan de bestuurlijke kwaliteit en
continuïteit alsmede aan de bestuurlijke ondersteuning.
Verder constateert het verantwoordingsorgaan met zorg
dat de populatie van het fonds vergrijst en daarnaast te
maken heeft met een veranderende samenstelling van de
arbeidsmarkt (o.a. de komst van meer ZZP-ers) in de bouwnijverheid. Dit zal, zeker op termijn, gevolgen hebben voor
de sturingsmechanismen van het fonds en voor het beleggingsbeleid. Het verantwoordingsorgaan beveelt aan een
studie te maken naar de gevolgen van de vergrijzing en de
benodigde beleidsaanpassingen om de gevolgen van de vergrijzing het hoofd te bieden.
Harderwijk, 14 mei 2014
Drs. Ing. C.A.J. Bastiaansen
Voorzitter (w.g.)
H.L.Th.A.C. van Ekert
Plaatsvervangend voorzitter (w.g.)
Reactie van het bestuur op het oordeel van het
Verantwoordingsorgaan
Het bestuur van bpfBOUW neemt met instemming kennis
van het positief oordeel van het verantwoordingsorgaan
over de jaarstukken 2013. Het bestuur is het verantwoordingsorgaan erkentelijk voor de getoonde betrokkenheid bij
de doelstellingen van het fonds en de geleverde inzet in het
afgelopen kalenderjaar.
Bestuursvacatures
Het bestuur zal gehoor geven aan het verzoek van het verantwoordingsorgaan om, conform het bestaande beleid, de
vacatures in het bestuur met de grootst mogelijke aandacht
en zorg te vervullen, op grond van bestuurlijk getoetste helder beschreven taakomschrijvingen en functieprofielen.
Verder zal het bestuur de grootst mogelijke aandacht blijven geven aan de bestuurlijke kwaliteit en continuïteit op
langere termijn, alsmede aan de bijbehorende bestuurlijke
ondersteuning.
Arbeidsmarkt
Het bestuur deelt de zorg van het Verantwoordingsorgaan
over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van de bouwnijverheid. De vergrijzing van de populatie, de komst van meer
ZZP-ers en de krimp van de bedrijfstak zijn veranderingen
die gevolgen hebben voor de toekomst en de besturing van
het fonds.
Het bestuur neemt de aanbeveling van het Verant­
woor­
dingsorgaan over, om een studie te maken naar de
benodigde beleidsaanpassingen om de gevolgen van deze
ontwikkelingen het hoofd te bieden.
59
60
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS
VOOR DE BOUWNIJVERHEID
JAARREKENING 2013
61
GECONSOLIDEERDE BALANS PER 31 DECEMBER 2013
(Na resultaatbestemming, bedragen in duizenden euro’s)
Activa
2013
2012
41.163.561
42.950.594
Beleggingen(1)
Beleggingen voor risico van pensioenfonds
Beleggingen voor risico van deelnemers
Totaal beleggingen
39.096
41.188.522
42.989.690
6.944
6.194
Vorderingen en overlopende activa (3)
272.073
252.893
Liquide middelen (4)
166.585
190.939
41.634.124
43.439.716
2013
2012
4.296.105
2.423.667
34.609.617
35.440.991
24.961
39.096
2.950
2.950
2.700.491
5.533.012
41.634.124
43.439.716
Materiële vaste activa (2)
Totaalvandeactiva
Passiva
Groepsvermogen (5)
Technische voorzieningen (6)
Voorziening voor risico van deelnemers (7)
Langlopende schulden (8)
Overige schulden en overlopende passiva (9)
Totaalvandepassiva
62
24.961
GECONSOLIDEERDE STAAT VAN BATEN EN LASTEN OVER 2013
(Bedragen in duizenden euro’s)
Baten
Premiebijdragen van werkgevers en werknemers (10)
2013
2012
1.033.153
1.123.993
17.071
5.970
937.025
4.992.007
1.129
3.515
341.525
245.761
2.049
1.639
2.331.952
6.372.885
2013
2012
1.233.788
1.192.759
Pensioenuitvoeringskosten (17)
44.421
42.935
Personeelskosten (18)
16.686
17.098
962
1.120
Premiebijdragen voor risico van deelnemers (11)
Beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds (12)
Beleggingsresultaten voor risico van deelnemers (13)
Saldo overdracht van rechten (14)
Overige baten (15)
Totaalvandebaten
Lasten
Pensioenuitkeringen (16)
Afschrijvingskosten (19)
Mutatie technische voorzieningen uit hoofde van:
- pensioenopbouw
950.316
1.229.015
- toeslagverlening
35.153
29
- rentetoevoeging
123.104
495.015
- onttrekking voor pensioenuitkeringen en
- pensioenuitvoeringskosten
./.1.217.539
- wijziging marktrente
./.1.145.715
1.890.343
329.245
221.402
- overdracht van rechten
- overige
./.
94.062
517.495
Mutatie technische voorzieningen (20)
./.
Mutatie voorziening voor risico van deelnemers
./.
Overige lasten (21)
Totaalvandelasten
Saldostaatvanbatenenlasten
1.190.870
831.374
3.162.429
14.135
8.144
12.949
7.657
463.297
4.432.142
1.868.655
1.940.743
63
GECONSOLIDEERD KASSTROOMOVERZICHT 2013
(Bedragen in duizenden euro’s – opgesteld volgens de indirecte methode)
2013
2012
Kasstroomuitpensioenuitvoeringsactiviteiten
1.868.655
Saldo staat van baten en lasten
Afname/toename voorzieningen
./.
Toename vorderingen en overlopende activa
./.
19.180
Afname/toename overige schulden en overlopende passiva
./.
2.832.521
Vermogensinbreng reserve aanvullingsregeling Bpf-Bikudak
Vermogensinbreng reserve aanvullingsregeling Bpf-Mortel
1.940.743
845.509
3.170.573
./.
76.355
5.046.715
3.433
-
350
1.667
Kasstroom uit pensioenuitvoeringsactiviteiten
./.
3.693.427
8.142.600
./.
1.824.772
10.083.343
Kasstroomuitbeleggingsactiviteiten
Afname/toename beleggingen en materiële vaste activa
./.
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten
Mutatieliquidemiddelen
./.
Liquide middelen primo periode
Mutatie liquide middelen
Liquidemiddelenultimoperiode
64
1.800.418
1.800.418
10.042.896
./.
10.042.896
24.354
40.447
190.939
150.492
./. 24.354
40.447
166.585
190.939
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling
Algemeen
De stichting heeft zowel de enkelvoudige jaarrekening als de
geconsolideerde jaarrekening opgesteld volgens de wettelijke bepalingen van Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek.
Schattingswijziging Voorziening voor
pensioenverplichtingen
Het bestuur heeft in 2013 besloten om verschillende grondslagen die gehanteerd worden voor de bepaling van de
Voorziening pensioenverplichtingen te wijzigen nadat de
grondslagen nader zijn geanalyseerd. Dit betreft:
• De huwelijksfrequenties voor de waardering van
nabestaandenpensioen
• De leeftijdsafhankelijke correctiefactoren
• De revalidatiekansen bij arbeidsongeschiktheidspensioen
De wijziging van de actuariële grondslagen kwalificeert zich
als een schattingswijziging. Het negatieve effect van de totale
schattingswijziging op het resultaat bedraagt 58 miljoen euro.
Grondslagen voor de consolidatie
Groepsmaatschappijen zijn de vennootschappen die behoren tot de economische eenheid van bpfBOUW en de
vennootschappen waarin beslissende zeggenschap bestaat.
De groepsmaatschappijen worden niet meer in de consolidatie opgenomen vanaf de datum waarop geen sprake meer
is van beslissende zeggenschap.
BpfBOUW heeft ultimo 2013 direct dan wel indirect een
belang van 100 procent in de volgende groepsmaatschappijen: Bouwinvest Real Estate Investment Management bv,
Bouwinvest Projecten bv, Phui Energy bv, GIP Groningen 1
bv, GIP Beheer bv, DRI I Beheer bv, Ontwikkelingscombinatie
Belvédère bv, Bouwinvest Dutch Institutional Residential
Fund nv, Bouwinvest Dutch Institutional Office Fund nv,
Bouwinvest Dutch Institutional Retail Fund nv, Bouwinvest
Development bv, Bouwinvest Retail Development bv,
Bouwinvest Dutch Institutional Hotel Fund nv en Bouwinvest
Dutch Institutional Leisure Fund nv (alle statutair gevestigd in
Amsterdam).
BpfBOUW heeft ultimo 2013 geen belang meer in DRI I
Property bv en deze deelneming is derhalve niet meer opgenomen als groepsmaatschappij.
Valutaomrekening
Een transactie in vreemde valuta wordt bij de eerste
verwerking gewaardeerd tegen de valutakoers op transactiedatum. Monetaire balansposten in vreemde valuta worden
omgerekend tegen de valutakoers op de balansdatum.
Niet-monetaire balansposten in vreemde valuta, die zijn
gewaardeerd op actuele waarde, worden omgerekend tegen
de valutakoers die geldt op het moment van waardering van
de post.
Koersverschillen die optreden bij de afwikkeling dan wel de
omrekening van monetaire posten in vreemde valuta, worden verwerkt in de staat van baten en lasten.
Waardering van activa en passiva
Algemeen
Activa en passiva zijn, voor zover niet anders vermeld,
ge­waardeerd tegen actuele waarde. Een actief wordt in de
balans opgenomen als het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen
vloeien en de waarde van het actief betrouwbaar kan worden
vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen
als het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard
zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van
het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Vastgoed
Vastgoedbeleggingen zijn onroerende zaken die worden
aangehouden om huuropbrengsten en/of waardestijgingen
te realiseren en die niet dienen voor eigen gebruik.
Een vastgoedbelegging wordt in de balans opgenomen als:
•het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische
voordelen die voortvloeien uit de vastgoedbelegging
zullen toekomen aan het fonds; en
• de kosten van de vastgoedbelegging op betrouwbare
wijze kunnen worden vastgesteld.
De eerste waardering van een vastgoedbelegging geschiedt
tegen de verkrijgingsprijs, inclusief de transactiekosten minus
eventuele investeringssubsidies. Na de eerste verwerking
worden de vastgoedbeleggingen gewaardeerd tegen actuele
waarde. Winsten of verliezen die ontstaan door een wijziging
in de actuele waarde, worden verantwoord in de staat van
baten en lasten.
De post is opgebouwd uit de beleggingscategorieën vastgoed in exploitatie, vastgoed in ontwikkeling en vastgoed via
participaties.
Vastgoed in exploitatie
Vastgoed in exploitatie wordt gewaardeerd tegen actuele waarde. De actuele waarde is gebaseerd op onder meer
de huuropbrengsten uit lopende huurovereenkomsten en
veronderstellingen inzake huurinkomsten van toekomstige
huurovereenkomsten inclusief leegstand en huurincentives.
Tevens wordt de aard, plaats en toestand van het vastgoed in
exploitatie in aanmerking genomen.
65
Uitgaven na het moment van activering worden alleen opgenomen als activum als het waarschijnlijk is dat toekomstige
economische voordelen zullen toekomen aan het fonds en
als de kosten van de vastgoedbelegging op betrouwbare
wijze kunnen worden vastgesteld.
De gehele portefeuille vastgoed in exploitatie is op kwartaalbasis gewaardeerd op actuele waarde door onafhankelijke
externe taxateurs. De waardering is gebaseerd op marktwaarde en marktinformatie waarbij activa kan worden gewisseld
tussen een goed geïnformeerde bereidwillige koper en een
goed geïnformeerde bereidwillige verkoper in een zakelijke, objectieve transactie op de datum van de waardering, in
overeenstemming met de richtlijnen van de Stichting ROZ
Vastgoedindex Nederland (IPD Property Index) van toepassing in Nederland.
De waarderingen zijn gebaseerd op een discounted cash flow
(DCF) van elk vastgoed in exploitatie gecombineerd met taxaties op basis van marktgegevens. De DCF-analyses worden
aangepast aan de bestaande huurovereenkomsten, zodat de
volledige periode van bestaande huurovereenkomsten wordt
gedekt. De DCF-analyses zijn gebaseerd op berekeningen
van de toekomstige huurinkomsten in overeenstemming
met de voorwaarden van bestaande huurovereenkomsten,
en inschattingen van de huurinkomsten van toekomstige
huurovereenkomsten inclusief leegstand en huurincentives.
Het uitgangspunt voor de schatting van de disconteringsvoet
is de nominale rente voor 10-jaars Nederlandse staatsleningen. Dit percentage wordt verhoogd in overeenstemming
met de risico’s van vastgoedbeleggingen.
Deze taxaties worden uitgevoerd in overeenstemming met
de richtlijnen van het ‘Royal Institute of Chartered Surveyors
Appraisal’ (the Red Book) en de International Valuation
Standards (IVS).
Vastgoed in ontwikkeling
Vastgoed in ontwikkeling wordt gewaardeerd tegen actuele waarde. Vastgoed in ontwikkeling bestaat uit projecten
voor (her-)ontwikkeling en grondposities. De methodiek van
waardering verschilt per eigenaar van het vastgoed en per
soort.
Herontwikkeling van vastgoed wat in eigendom is van de
vastgoedfondsen wordt gewaardeerd door middel van taxatie. Vanaf het eerste jaar van de herontwikkeling waardeert
een onafhankelijke externe taxateur tenminste een keer per
jaar het betreffende vastgoed.
Projecten en grondposities in eigendom van de vastgoedontwikkelentiteit worden ten minste een keer per jaar
gewaardeerd door onafhankelijke externe taxateurs op basis
van haar residuele grondwaarde (projecten) of op basis van
referentietransacties (grondposities). Baten en lasten door
veranderingen in de actuele waarde worden verantwoord in
de staat van baten en lasten in het jaar van ontstaan.
De baten en lasten van projecten in eigendom van de vastgoedontwikkelentiteit die in de aanbouwfase zijn, worden
66
verantwoord op basis van de voortgang (‘percentage of
completion’).
Vastgoed via participaties
Deze post bestaat uit deelnemingen in instellingen die beleggen in vastgoed in binnen- en buitenland. De waardering
vindt plaats tegen actuele waarde. De actuele waarde voor
genoteerde participaties is gebaseerd op beurswaarde, voor
participaties die niet zijn genoteerd is dat de nettovermogenswaarde (NAV) waarbij de NAV wordt bepaald op actuele
waarde volgens (nagenoeg) dezelfde grondslagen als in dit
hoofdstuk opgenomen.
Aandelen
Deze post is samengesteld uit de beleggingscategorieën
aandelen en overige kapitaalbelangen. De aandelen worden gewaardeerd tegen reële waarde. De aandelen worden
gehouden via participaties in beleggingspools. De participaties in beleggingspools worden gewaardeerd tegen de
nettovermogenswaarde per participatie, waarbij de nettovermogenswaarde wordt bepaald op actuele waarde, volgens
dezelfde grondslagen als in dit hoofdstuk opgenomen.
Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeontwikkelingen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten
verantwoord.
De beleggingspools waarin wordt belegd waarderen beleggingen in aandelen tegen de reële waarde, waar voorhanden
tegen beurswaarde. Is er geen sprake van een beursnotering,
dan wordt de reële waarde op basis van rendementswaarde (projectie van contant gemaakte toekomstige winsten)
bepaald.
De overige kapitaalbelangen bestaan uit private equity en
infrastructuur. Zij worden gewaardeerd tegen reële waarde.
De belangen worden gehouden via participaties in beleggingspools. De participaties in beleggingspools worden
gewaardeerd tegen de nettovermogenswaarde per participatie, waarbij de nettovermogenswaarde wordt bepaald op
reële waarde, volgens dezelfde grondslagen als in dit hoofdstuk opgenomen. De reële waarde van de private equity en
infrastructuur is in beginsel bepaald op basis van de jaarrapportage 2013. Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde
waardeontwikkelingen worden rechtstreeks in de staat van
baten en lasten verantwoord. De beleggingspools waarmee
wordt belegd in deze belangen waarderen de beleggingen
in onderliggende fondsen op reële waarde. De reële waarde
van de titels in de beleggingspools wordt bepaald op basis
van de meest recente periodieke rapportage van het betreffende fonds, zo nodig gecorrigeerd voor gewijzigde (markt)
omstandigheden.
Vastrentende waarden
Dit betreffen obligaties, hypotheken, leningen op schuldbekentenis en deposito’s en kasgeldleningen, die worden
gewaardeerd tegen reële waarde. De vastrentende waarden
worden in belangrijke mate gehouden via participaties in
beleggingspools. De participaties in beleggingspools worden
gewaardeerd tegen de nettovermogenswaarde per participatie, waarbij de nettovermogenswaarde wordt bepaald
op reële waarde en volgens dezelfde grondslagen als in dit
hoofdstuk opgenomen. Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeontwikkelingen worden rechtstreeks in de
staat van baten en lasten verantwoord.
De beleggingspools waarin wordt belegd waarderen beleggingen in vastrentende waarden tegen de reële waarde, waar
voorhanden tegen beurswaarde. Voor hypotheken, leningen
op schuldbekentenis, deposito’s en kasgeldleningen wordt
de waarde bepaald aan de hand van de contante waarde van
de toekomstige kasstromen, contant gemaakt op basis van
de geldende marktrente.
Derivaten
Valutatermijncontracten
Het fonds maakt voor het afdekken van valutarisico’s gebruik
van valutatermijncontracten. De valutatermijncontracten
worden gewaardeerd tegen marktwaarde. De marktwaarde
wordt bepaald door de waarde van de vreemde valuta tegen
de termijnkoersen op het afsluitmoment af te zetten tegen
de waarde van de vreemde valuta tegen de termijnkoersen
op de balansdatum. Het verschil tussen deze twee waarden
is de marktwaarde van de valutatermijncontracten. De termijnkoers op de balansdatum wordt berekend op basis van
de 16:00 (GMT) WM Fixing ultimo boekjaar.
Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeontwikkelingen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten
verantwoord.
Renteswapcontracten
Het fonds gebruikt renteswapcontracten voor het afdekken van het renterisico. De renteswapcontracten worden
gewaardeerd tegen marktwaarde. De marktwaarde wordt
bepaald als de resultante van de contante waarde van de
toekomstige kasstromen, contant gemaakt op basis van de
geldende renteswapcurve. Daar er bij de transacties sprake
is van uitwisseling van zekerheden in de vorm van geld, is de
Eonia-curve gehanteerd.
Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeontwikkelingen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten
verantwoord.
Derivaten met een negatieve waarde ultimo boekjaar worden opgenomen onder de overige schulden en overlopende
passiva.
Overige beleggingen
Deze post bestaat uit commodities, participaties in hedgefondsen, en opportunities. De beleggingen worden ge­­houden
via participaties in beleggingspools. De participaties in de
beleggingspools worden gewaardeerd tegen de netto­
-
vermogenswaarde per participatie, waarbij de nettovermogenswaarde wordt bepaald op basis van reële waarde van
de beleggingen, waar voorhanden tegen beurswaarde. Is
er geen sprake van een beursnotering van de beleggingen,
dan wordt de reële waarde op basis van grondslagen van
de overige beleggingen bepaald, in beginsel op basis van
de jaarrapportage 2013. Als deze nog niet beschikbaar is,
is de reële waarde bepaald op basis van de meest recente
periodieke rapportage van het betreffende fonds, zo nodig
gecorrigeerd voor gewijzigde (markt)omstandigheden.
Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeontwikkelingen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten
verantwoord.
De beleggingspools waarmee wordt belegd in deze overige beleggingen waarderen de beleggingen in onderliggende
fondsen op reële waarde. De reële waarde van de titels in de
beleggingspools wordt bepaald op basis van de meest recente periodieke rapportage van het betreffende fonds, zo nodig
gecorrigeerd voor gewijzigde (markt)omstandigheden.
Beleggingen voor risico van deelnemers
Op de balans van het fonds bevindt zich een pensioenvoorziening voor risico van deelnemers. Voor deze deelnemers
worden geen specifieke beleggingen aangehouden. Wel
is indicatief een toerekening gemaakt op basis van enkele
veronderstellingen.
In de jaarrekening geschiedt dit met de volgende ver­onderstellingen:
• De totale waarde van de beleggingen voor risico van
deelnemers is gelijk aan de stand van de pensioen­
voorziening voor risico van deelnemers;
• De aankopen in beleggingen voor risico van deelnemers
zijn gelijk aan de bijgeboekte premie op de voorziening
pensioenverplichtingen voor risico van deelnemers;
• De verkopen van beleggingen voor risico van deelnemers
zijn gelijk aan de onttrekkingen aan de voorziening
pensioenverplichtingen voor risico van deelnemers;
• De waardeverschillen van beleggingen voor risico van
deelnemers zijn gelijk aan de beleggingsresultaten voor
risico van deelnemers volgens de staat van baten en lasten;
• De onderverdeling naar beleggingsrubrieken van de
totale beleggingen voor risico van deelnemers einde
boekjaar vindt plaats door verdeling van het spaarsaldo
van elke deelnemer einde boekjaar op basis van het
rendementsprofiel van de deelnemer einde boekjaar.
Beleggingen voor risico van pensioenfonds
De beleggingen voor risico van pensioenfonds zijn de resultante van de totale beleggingen minus de beleggingen voor
risico van deelnemers.
Materiële vaste activa
De bedrijfsmiddelen worden gewaardeerd tegen verkrijging­s­67
Deelnemingen
De deelnemingen worden gewaardeerd tegen de netto-­­­
vermogenswaarde.
4) Voorziening jaarlagen
De voorziening jaarlagen bestaat uit de verwachte toekenningen uit hoofde van de aanvullingsregelingen voor
deelnemers die naar verwachting het komende boekjaar als 60-jarige of 62-jarige gebruik zullen maken van
de aanvullingsregeling, hetzij voor deelnemers die de
60-jarige of 62-jarige leeftijd al hebben bereikt, maar de
aanvullingsuitkering uitstellen. De inhoud van de aanvullingsregelingen verschilt per cao.
Vorderingen en overlopende activa
De waardering vindt plaats tegen nominale waarde, eventueel onder aftrek van een voorziening voor mogelijke
oninbaarheid.
Grondslagen voorziening
pensioenverplichtingen voor risico
pensioenfonds
Liquide middelen
De liquide middelen worden gewaardeerd tegen nominale
waarde.
De voorziening pensioenverplichtingen is berekend met
gebruikmaking van de volgende actuariële grondslagen en
ver­onderstellingen.
Technische voorzieningen
De technische voorzieningen bestaan uit de volgende
onderdelen: Voorziening pensioenverplichtingen voor risico
pensioenfonds en Overige technische voorzieningen; beide
onderdelen zijn voor risico pensioenfonds.
Rekenrente
De gehanteerde rekenrente is de rentetermijnstructuur
ultimo jaar zoals gepubliceerd door DNB. Dit betreft de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde
met toepassing van de Ultimate Forward Rate (UFR). Het
hanteren van de UFR houdt in dat voor ver in de toekomst
liggende verplichtingen (20 jaar tot 60 jaar) een ten opzichte van de markt aangepaste rentecurve wordt gehanteerd.
Voor verplichtingen korter dan 20 jaar geldt de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde.
prijs, onder aftrek van lineaire afschrijvingen die gebaseerd
zijn op de verwachte economische levensduur van de desbetreffende activa, rekening houdend met de restwaarde.
Activering en afschrijving vinden plaats vanaf het moment
van ingebruikname.
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico
pensioenfonds
De voorziening pensioenverplichtingen bestaat uit de volgende vier voorzieningen:
1) Voorziening ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen
Het bedrag dat nodig is om dekking te bieden voor door
verzekerden verworven pensioenrechten uit hoofde van
de Pensioenregeling Bouwnijverheid met betrekking tot
het ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Ten
behoeve van arbeidsongeschikte deelnemers wordt tevens
een voorziening aangehouden, op basis van toekomstig
op te bouwen aanspraken op ouderdomspensioen/na­be­
staandenpensioen wegens premievrijstelling. Daar­
naast
wordt een voorziening aangehouden ter afdekking van
de verwachte instroom voor de premievrije bijboeking bij
arbeidsongeschiktheid van zieke deelnemers.
2) Voorziening arbeidsongeschiktheidspensioen
De voorziening arbeidsongeschiktheidspensioen betreft
naast een voorziening voor ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen ook een voorziening voor nog niet
ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen.
3) Voorziening vroegpensioen
Het bedrag dat nodig is om dekking te bieden voor door
verzekerden verworven vroeg-pensioenrechten uit hoofde van de tot 2006 bestaande vroegpensioenregelingen
en daarnaast ingegane aanspraken uit de aanvullingsregeling voor deelnemers geboren voor 1950.
68
Overlevingstafels
Voor mannen en vrouwen worden de AG Prognosetafel
2012-2062 met fondsspecifieke leeftijdsafhankelijke correc­
tie­
factoren op de sterftekansen gehanteerd. In de AG
prog­­
nosetafel 2012 2062 zijn voor mannen en vrouwen
aparte tabellen opgenomen. De fondsspecifieke leeftijds­
afhankelijke correctiefactoren zijn voor mannen en vrouwen
gelijk.
Gehuwdheidsfrequentie
Voor de pensioenrechten is de gehuwdheidsfrequentie
voor mannen en vrouwen ontleend aan de voor de mannen opgenomen gegevens omtrent de leeftijdsopbouw
van de Nederlandse bevolking, naar geslacht en burgerlijke staat, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor
de Statistiek in 2001, verhoogd met een partneropslag van
10 procent tot 65 jaar. Voor de rechten opgebouwd tot
1 januari 2000 wordt de gehuwdheidsfrequentie op 65jarige leeftijd op dezelfde manier vastgesteld. Voor de
rechten opgebouwd vanaf 1 januari 2000 is de gehuwdheidsfrequentie op 65-jarige leeftijd gelijk aan 100 procent.
Vanaf leeftijd 65 neemt de frequentie voor alle rechten af
met de sterftekans van de partner, rekening houdend met
verbetering in overlevingskansen.
Rentetermijnstructuur
4,0
3,5
31-12-2012
3,0
31-12-2013
2,5
Rente 2,0
1,5
1,0
0,5
0,0
1
4
7
10
13
16
19
22
25
28
31
34
37
40
43
46
49
52
55
58
Looptijd in jaren
Loonontwikkelingen
Met toekomstige loonontwikkelingen wordt in de voorziening geen rekening gehouden.
Leeftijdsverschil
Voor de berekening van de voorziening van het nabestaandenpensioen is de man drie jaar ouder dan de vrouw
verondersteld.
Opslagwezenpensioen
Voor de dekking van toekenningen van wezenpensioen is
het deel van de Voorziening pensioenverplichtingen, dat
betrekking heeft op het ouderdomspensioen van actieve
en gewezen deelnemers, verhoogd met 0,2 procent.
Administratiekosten
Voor de dekking van de administratiekosten komen de volgende bedragen ter beschikking:
• 1,5 procent van de uitkeringen, voor dekking van de
kosten die aan de uitbetaling verbonden zijn;
• 0,5 procentpunt van de middelloonpremie,
respectievelijk 3 procent van de premie
voor arbeidsongeschiktheidspensioen en
aanvullingsregelingen voor de dekking van de kosten die
aan de inning van de premies en de verdere administratie
verbonden zijn;
• 10 euro per (gewezen) deelnemer voor vroegpensioen
Bouw, vroegpensioen UTA-Bouw, vroegpensioen
Timmerindustrie, vroegpensioen Afbouw,
vroegpensioen Natuursteenbedrijf en vroegpensioen
Betonmortelindustrie tot de vroegpensioendatum,
ter dekking van de kosten die aan de administratie
verbonden zijn.
Revalidatiekansenarbeidsongeschiktheidspensioen
Met ingang van 2013 wordt geen rekening gehouden met
revalidatiekansen.
Overige technische voorzieningen
Spaarfondsgemoedsbezwaarden
Via dit spaarfonds worden de spaargelden van gemoedsbezwaarden beheerd. Aan het spaarfonds gemoedsbezwaarden
wordt een rentevergoeding verstrekt. Dit bedraagt (met
ingang van 1 januari 2013) jaarlijks de 25-jaarsrente uit de
door DNB voor pensioenfondsen gepubliceerde RTS per 31
december van het voorafgaande kalenderjaar, gemaximeerd
op de gedempte disconteringsvoet van 3,5%. Tot en met 31
december 2012 bedroeg de rentebijschrijving 4 procent plus
de in enig jaar verleende toeslag (inactieven).
Voorzieningvoorrisicovandeelnemers
Dit betreft de voorziening van de regeling BeterExcedent
met de bijdragen van deelnemers die toe- of afnemen door
rendement. Deze voorziening is gelijk aan het opgebouwde
spaarsaldo.
Resultaatbepaling
Algemeen
Baten en lasten, verbonden aan de werkzaamheden van het
fonds, worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben.
Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen
als een vermeerdering van het economisch potentieel heeft
69
plaatsgevonden, samenhangend met een vermeerdering
van een actief of een vermindering van een verplichting en
de omvang daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Lasten worden verwerkt als een vermindering van het economisch potentieel heeft plaatsgevonden, samenhangend
met een vermindering van een actief of een vermeerdering
van een verplichting en de omvang daarvan betrouwbaar
kan worden vastgesteld.
• De verdeling van de beleggingsresultaten voor risico
van deelnemers per beleggingsrubriek naar directe
en indirecte beleggingsresultaten geschiedt conform
de verhouding tussen deze onderdelen in de totale
beleggingsresultaten per beleggingsrubriek.
Premiebijdragen(vanwerkgeversenwerknemers)
Premiebijdragen zijn aan de periode toegerekend waarop
zij betrekking hebben. Hierbij is rekening gehouden met de
premiebijdragen in januari en februari 2014 die betrekking
hebben op premiejaar 2013 en eerder.
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de indirecte
methode.
Premiebijdragenvoorrisicovandeelnemers
Het in de staat van baten en lasten opgenomen bedrag
betreft de van deelnemers ontvangen bijdragen voor de
spaarmodule BeterExcedent.
Beleggingsresultaten
Het resultaat uit beleggingen bestaat uit directe beleggingsopbrengsten en indirecte beleggingsopbrengsten. Onder
de directe beleggingsopbrengsten worden de netto exploitatieopbrengsten uit vastgoed, dividenden, de interest van
de beleggingen en renteswaps verantwoord. De indirecte
beleggingsopbrengsten betreffen zowel de ongerealiseerde
als gerealiseerde waardeontwikkelingen.
De kosten van vermogensbeheer zijn op de beleggingsopbrengsten in mindering gebracht.
Beleggingsresultatenvoorrisicovanpensioenfonds
De beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds zijn
de resultante van de totale beleggingsresultaten minus de
beleggingsresultaten voor risico van deelnemers.
Beleggingsresultatenvoorrisicovandeelnemers
Evenals de beleggingen voor risico van deelnemers kunnen ook de beleggingsresultaten voor risico van deelnemers
alleen toegerekend worden.
De bij de toerekening gebruikte veronderstellingen zijn:
• De totale beleggingsresultaten voor risico van deelnemers
zijn gelijk aan het in het boekjaar bijgeschreven
rendement op het pensioenkapitaal van de deelnemers;
• Dit rendement wordt bepaald over het pensioenkapitaal
van de deelnemer in overeenstemming met het
rendementsprofiel van de deelnemer; dit rendementsprofiel is afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer;
• De onderverdeling van de totale beleggingsresultaten
voor risico van deelnemers naar beleggingsresultaten
per beleggingsrubriek vindt plaats op basis van het
behaalde rendement op het pensioenkapitaal volgens het
rendementsprofiel per deelnemer;
70
Grondslagen voor het kasstroomoverzicht
VERANDERING
DOOR OMBUIGEN
TOELICHTING OP DE GECONSOLIDEERDE BALANS
PER 31 DECEMBER 2013
(Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
Activa
1. Beleggingen
Verloopoverzichtbeleggingen
De waardeontwikkelingen betreffen onder andere valutaverschillen en waardemutaties.
Boekwaarde
begin van
het jaar
Aankopen en
investeringen
Verkopen en
aflossingen
93.721
5.880.232
14.007.986
./.
648.481
15.632.953
./.
2.767.893
2.621.030
442.045
./.
106.405
3.046.321
./.
8.070.109
./.
1.708.978
41.188.522
./.
32.335
1.129
24.961
1.710.107
41.163.561
5.636.150
527.993
./.
190.190
13.025.045
3.263.350
./.
4.187.931
Vastrentende waarden
16.628.401
2.902.976
./.
3.249.943
5.388.923
-
-
2.311.171
1.283.600
./.
42.989.690
7.977.919
39.096
17.071
42.950.594
7.960.848
Overige beleggingen
Totaalbeleggingen
Af: beleggingen voor risico
Boekwaarde
eind van
het jaar
1.907.522
Vastgoed
Aandelen
Derivaten19
Waardeontwikkelingen
./.
van deelnemers
Beleggingenvoorrisico
./.
8.037.774
./.
vanpensioenfonds
Voor de waarde van de derivaten is als zekerheden cash collateral ontvangen. De ontvangen zekerheden ultimo 2013
bedragen 2,4 miljard euro (2012: 5,4 miljard euro) (zie ook
pagina 93). De ontvangen cash collateral is herbelegd volgens de beleggingsmix.
In de kolom ‘Aankopen en investeringen’ is de overname
van de beleggingen van Bpf-Bikudak ter hoogte van 338
miljoen euro verwerkt als gevolg van de collectieve waardeoverdracht Bpf-Bikudak.
In de jaarrekening worden de derivaten gesplitst in derivaten
die ultimo 2013 een positieve waarde hebben (opgenomen
onder de ‘Beleggingen’) en derivaten die ultimo 2013 een
negatieve waarde hebben (opgenomen onder de ‘Overige
schulden en overlopende passiva’: zie pagina 93).
19
72
Het bedrag in de kolom Waardeontwikkelingen bestaat voor 1,2 miljard euro uit voortijdig afgewikkelde rentederivaten.
Positieve
waarde
2013
Renteswaps
Valutatermijncontracten
Totaal
Negatieve
waarde
2013
Saldo 2013
Positieve
waarde
2012
Negatieve
waarde
2012
Saldo 2012
2.440.992
./.
234.322
2.206.670
5.197.065
./.
28.004
5.169.061
180.038
./.
13.535
166.503
191.858
./.
4.417
187.441
./. 247.857
2.373.173
5.388.923
32.421
5.356.502
2.621.030
./.
Op de balans van het fonds bevindt zich een voorziening
voor risico van deelnemers. Voor deze deelnemers worden
echter geen specifieke beleggingen aangehouden. De hiernavolgende toelichtingen hebben derhalve betrekking op de
totale beleggingen van het fonds (niet onderverdeeld naar
beleggingen voor risico van pensioenfonds en beleggingen
voor risico van deelnemers).
Waarderingsmethodieken
Schattingenenoordelen
Zoals vermeld in de grondslagen voor waardering en
resultaatbepaling zijn de beleggingen nagenoeg allemaal
gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en
is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de
actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van
schattingen vast te stellen.
Voor de meerderheid van de financiële instrumenten kan
gebruik worden gemaakt van genoteerde marktprijzen.
Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals onderhandse leningen en niet-beursgenoteerde beleggingsfondsen
zijn gewaardeerd door middel van waarderingsmodellen en
waarderingstechnieken, inclusief een verwijzing naar de huidige actuele waarde van vergelijkbare instrumenten.
73
Op basis van de actuele waarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
Genoteerde marktprijzen
Actieve
markt
Geen genoteerde marktprijzen
Afgeleid
Onafhankelijke
taxaties
Overige waarderingsmodellen
en technieken
Totaal
Per31december2013
Vastgoed
234.245
-
3.793.648
1.852.339
5.880.232
Aandelen
-
12.858.195
-
1.149.791
14.007.986
Vastrentende waarden
-
15.592.415
-
40.538
15.632.953
Derivaten
-
2.621.030
-
-
2.621.030
Overige beleggingen
-
3.014.469
-
31.852
3.046.321
234.245
34.086.109
3.793.648
3.074.520
41.188.522
Totaal2013
Per31december2012
Vastgoed
171.491
-
3.941.675
1.522.984
5.636.150
Aandelen
-
12.044.134
-
980.911
13.025.045
Vastrentende waarden
-
16.587.365
-
41.036
16.628.401
Derivaten
-
5.388.923
-
-
5.388.923
Overige beleggingen
-
2.251.381
-
59.790
2.311.171
171.491
36.271.803
3.941.675
2.604.721
42.989.690
Totaal 2012
De schatting van de actuele waarde is een momentopname, gebaseerd op de marktomstandigheden en de op dat
moment beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten
onzekerheden en een significante oordeelsvorming (zoals
rentestand, volatiliteit en schattingen van kasstromen) en
kunnen daarom niet met precisie worden vastgesteld.
Genoteerdemarktprijzen
Actievemarkt
Hieronder worden de beleggingen gepresenteerd die voor
de waardering gebruik maken van prijzen van onafhankelijke
prijsleveranciers in een actieve markt. Dit betreft dus zowel
beursnoteringen als prijzen die dagelijks worden verstrekt
door onafhankelijke prijsleveranciers. Verder worden hier de
fondsen geclassificeerd waar op maandbasis in- en uitgetreden kan worden.
Afgeleid
Hieronder worden de beleggingsfondsen gepresenteerd die
onderliggend overwegend beursgenoteerde beleggingen
bevatten. Ook de renteswapcontracten en valutatermijncontracten worden hieronder gepresenteerd. Om de aansluiting
van de tabel met het totaal van de beleggingen te handhaven
74
zijn de derivaten met een negatieve waarde niet opgenomen
in de tabel. Deze derivaten behoren ook tot de categorie
‘afgeleid’.
Geen genoteerde marktprijzen
Onafhankelijke taxaties
Een deel van de waarde van de vastgoedbeleggingen is tot
stand gekomen door middel van taxaties. De waarderingen
zijn gebaseerd op een discounted cash flow (DCF) van elk
vastgoed in exploitatie gecombineerd met taxaties op basis
van marktgegevens (zie ook ‘Waardering van activa en passiva’
op pagina 65 van de jaarrekening).
Overige waarderingsmodellen en –technieken
Hieronder worden niet-beursgenoteerde beleggingen ge­­
pre­­
senteerd, en die beleggingsfondsen die overwegend
niet-beursgenoteerde beleggingen bevatten. In het geval van
fondsen betreft dit fondsen waar niet op maandbasis in- en
uitgetreden kan worden.
Schattingen van actuele waarde
De belangrijkste gehanteerde methoden en veronderstellingen voor het schatten van de actuele waarde van financiële
instrumenten zijn:
• Theoretische waarderingsmodellen op basis van markt­
data (derivaten en onderhandse leningen);
• Intrinsieke waardebepaling op basis van al dan niet gespecificeerde rapportages van de desbetreffende
vermogensbeheerders of, indien en voor zover deze niet
beschikbaar zijn, de kostprijs van de (recente) investeringen (private equity en hedgefondsen).
• Schattingen met betrekking tot Vastgoed zijn gebaseerd
op gegevens zoals die zijn opgenomen in de tabel
‘Kengetallen vastgoed’ op pagina 77 van de jaarrekening.
75
Vastgoed
Vastgoed in exploitatie
2013
2012
3.590.639
3.623.310
Vastgoed in ontwikkeling
342.362
318.365
Vastgoed via participaties
1.947.231
1.694.475
5.880.232
5.636.150
Totaal
Verloopoverzichtvastgoed
Boekwaarde
begin van
het jaar
Woningen
Investeringen
2.585.580
965
Kantoren
455.489
1.409
Winkels
452.845
19.214
Overige
129.396
72.471
Vastgoed in exploitatie
Verkopen
./.
./.
Opleveringen
Boekwaarde
eind van
het jaar
60.781
./.
95.903
89.808
2.519.669
-
./.
26.609
5.248
435.537
268
./.
34.244
343
437.890
-
./.
4.324
-
197.543
./.
161.080
95.399
3.590.639
95.399
342.362
3.623.310
94.059
./.
61.049
Vastgoed in ontwikkeling
318.365
101.192
./.
15.517
33.721
Vastgoed via participaties
1.694.475
332.742
./.
113.624
33.638
-
1.947.231
5.636.150
527.993
./.
190.190
93.721
-
5.880.232
Totaal
De Investeringen ad 527.993 (2012: 346.254) bestaan volledig uit investeringen op basis van initiële verkrijgingen. Onder
de verkopen zijn geen buitengebruikstellingen en afstotingen (2012: 0) verantwoord.
76
Herwaarderingen
./.
./.
Kengetallenvastgoed
Waarde
Land/
Regio
Huidige
huur
€ / m2 20
Netto
Markthuur
€ / m2
Huidige
Verhuurgraad
Lange
Termijn
Verhuurgraad
NAR
(von)
BAR
(von)
2.519.669
NL
899
929
96%
97%
4,1%
5,7%
Kantoren
435.537
NL
180
167
90%
92%
6,3%
7,9%
Winkels
437.890
NL
210
193
95%
96%
6.1%
6,9%
Overige
197.543
NL
205
175
99%
99%
6,4%
7,2%
Vastgoed in ontwikkeling
342.362
NL
Vastgoed via participaties
1.947.231
Wereld
5,6%
2013
Vastgoed in exploitatie
Woningen
Totaal
5.880.232
201221
Vastgoed in exploitatie
Woningen
2.585.580
NL
838
894
97%
98%
4,3%
Kantoren
455.489
NL
182
169
91%
93%
6,4%
7,6%
Winkels
452.845
NL
207
218
95%
94%
5,8%
6,6%
Overige
129.396
NL
133
148
83%
93%
6,8%
7,6%
Vastgoed in ontwikkeling
318.365
NL
Vastgoed via participaties
1.694.475
Wereld
Totaal
5.636.150
Vastgoedinexploitatie
Vastgoed in exploitatie is extern getaxeerd. De taxaties binnen de exploitatieportefeuille vinden zowel gedurende het
jaar als aan het einde van het jaar plaats. Het vastgoed dat in
2013 in exploitatie is genomen, ongeveer 2,7 procent van de
portefeuille, is ingebracht tegen de aankoopwaarde.
20
Voor de categorie woningen zijn de bedragen niet de huur per m2 maar per verhuurbare eenheid.
21
In de jaarrekening 2012 is de NAR van Kantoren en Overige onjuist opgenomen (./. 1,3 procent). Dit is aangepast in de jaarrekening 2013.
77
Aandelen
Aandelen
Overige kapitaalbelangen
Totaal
2013
2012
12.858.195
12.044.134
1.149.791
980.911
14.007.986
13.025.045
2013
2012
12.775.087
11.897.219
1.232.899
1.127.826
14.007.986
13.025.045
2013
2012
15.393.527
15.643.781
Onder de overige kapitaalbelangen zijn beleggingen in private equity en infrastructuur opgenomen. Ultimo 2013 is er
geen uitleenpositie (2012: 0).
Beursgenoteerde aandelen
Niet-beursgenoteerde aandelen
Totaal
De verdeling ‘Beursgenoteerde aandelen’ en ‘Niet-beursgenoteerde aandelen’ is gebaseerd op de beleggingen van
de fondsen waar in wordt geparticipeerd.
Vastrentendewaarden
Obligaties
Leningen op schuldbekentenis
Hypotheken
Deposito's en kasgeldleningen
Totaal
78
90.386
94.591
37.515
41.036
111.525
848.993
15.632.953
16.628.401
Obligaties
Beursgenoteerde obligaties
Niet-beursgenoteerde obligaties
Totaal
2013
2012
13.039.660
13.188.977
2.353.867
2.454.804
15.393.527
15.643.781
2013
2012
180.038
191.858
2.440.992
5.197.065
2.621.030
5.388.923
De verdeling ‘Beursgenoteerde obligaties’ en ‘Niet-beursgenoteerde obligaties’ is gebaseerd op de beleggingen van
de fondsen waarin wordt geparticipeerd.
Leningenopschuldbekentenis
De leningen op schuldbekentenis hebben een looptijd van
langer dan één jaar.
Hypotheken
Deze categorie bestaat uit beleggingen in hypotheken en
hebben een looptijd van langer dan één jaar.
Deposito’senkasgeldleningen
Deze categorie bestaat uit liquide middelen die voor korte
termijn zijn uitgezet. De actuele waarde van de deposito’s en
kasgeldleningen wordt benaderd door de nominale waarde.
Derivaten
De derivaten betreffen valutatermijncontracten en renteswapcontracten.
Valutatermijncontracten
Renteswapcontracten
Totaal
Ultimo 2013 had een deel van de valutatermijncontracten
een negatieve waarde van 13,5 miljoen (2012: 4,4 miljoen). Dit
betrof valutatermijncontracten in Amerikaanse dollars, Britse
ponden, Japanse yens en Zwitserse franken. Tevens was een
deel van de waarde van de renteswaps 234,3 miljoen negatief
(2012: 28,0 miljoen negatief). Deze zijn daarom opgenomen
onder de post ‘Overige schulden en overlopende passiva’.
De resterende looptijden van de renteswapcontracten zijn
1 - 50 jaar.
79
Overigebeleggingen
2013
2012
Hedgefondsen
1.430.909
931.308
Commodities
1.586.517
1.374.653
Opportunities
28.895
5.210
3.046.321
2.311.171
2013
2012
Vastgoed
1.356
5.091
Aandelen
8.088
7.453
12.559
26.552
2.958
-
24.961
39.096
Totaal
De post Opportunities bestaat uit beleggingen in rechten van
films en tv-series (investeringen in intellectuele rechten), farmaceutische royalty’s en beleggingen in energie-infrastructuur.
Beleggingenvoorrisicovandeelnemers
Op basis van de in het hoofdstuk ‘Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling’ genoemde veronderstellingen is de
volgende toerekening gemaakt van de beleggingen voor risico van deelnemers.
Vastrentende waarden
Overige beleggingen
Totaal
80
2. Materiële vaste activa
2013
2012
Boekwaarde begin van het jaar
6.194
5.046
Investeringen
1.712
Afschrijvingen
./.
Boekwaarde einde van het jaar
Aanschafwaarde
Cumulatieve afschrijvingen
./.
Boekwaardeeindevanhetjaar
962
2.268
./.
1.120
6.944
6.194
19.872
18.160
12.928
./.
11.966
6.944
6.194
2013
2012
15.262
20.013
Nog te ontvangen bijdragen werkgevers
131.850
123.666
Nog te ontvangen waardeoverdrachten
10.272
4.789
114.689
104.425
272.073
252.893
De materiële vaste activa bestaan grotendeels uit ICT-apparatuur
en warmte/koude-installaties.
De afschrijvingspercentages bedragen tussen 6,7 procent en 33,3
procent.
3. Vorderingen en overlopende activa
Nog te ontvangen opbrengst beleggingen
Overige debiteuren
Totaal
Nogteontvangenopbrengstbeleggingen
Deze post heeft betrekking op nog te ontvangen huren 116
(2012: 13), nog te ontvangen dividendbelasting 8.465 (2012:
8.421) en nog te ontvangen overige opbrengsten beleggingen
6.681 (2012: 11.579).
Nogteontvangenbijdragenwerkgevers
De nog te ontvangen bijdragen werkgevers hebben betrekking
op vorderingen op werkgevers inzake pensioenpremie 117.252
(2012: 111.315), arbeidsongeschiktheidspensioenpremie 917
(2012: 832) en vroegpensioenpremie 13.681 (2012: 11.519). De
vordering is verlaagd met een voorziening voor mogelijke oninbaarheid van 48.626 (2012: 41.295).
81
Het verloop van de voorziening voor mogelijke oninbaarheid
gedurende het boekjaar vertoont het volgende beeld:
2013
2012
41.295
28.242
7.331
13.053
-
-
48.626
41.295
2013
2012
161.908
189.884
Overige
4.677
1.055
Totaal
166.585
190.939
Stand begin van het jaar
Toevoeging als gevolg van faillissementen
Afgeboekte bedragen
Standeindvanhetjaar
In 2012 en 2013 zijn per saldo geen bedragen definitief afgeboekt. Met ingang van november 2013 worden weer bedragen
afgeboekt als er geen verhaalsmogelijkheden meer zijn.
Nogteontvangenwaardeoverdrachten
In deze post is een vordering van 6.291 opgenomen op BpfBikudak inzake de collectieve waardeoverdracht Bpf-Bikudak.
Overigedebiteuren
De overige debiteuren hebben betrekking op debiteuren vastgoed 3.165 (2012: 3.440), arbeidsongeschiktheidspensioen
./. 91 (2012: 0), te vorderen omzetbelasting vaste eigendommen 16.619 (2012: 2.572), vorderingen inzake beleggingen
78.612 (2012: 86.445) en overlopende activa 16.384 (2012:
11.968).
4. Liquide middelen
Liquide middelen betreffen de saldi van de bankrekeningen
van het fonds. De middelen staan ter vrije beschikking.
Liquide middelen aangehouden voor beleggingen
82
Passiva
5. Groepsvermogen
Het groepsvermogen bestaat uit de Algemene reserve en
twee overige reserves. De genoemde reserves worden hieronder beschreven.
Algemenereserve
De Algemene reserve van bpfBOUW is bedoeld om algemene risico’s te financieren. Dat betreft onder andere de risico’s
zoals die zijn beschreven in het standaardmodel voor het
vaststellen van het vereist eigen vermogen. Deze reserve
wordt meegenomen bij het vaststellen van de dekkingsgraad.
Overigereserves
De overige reserves dienen een specifiek doel. Het zijn
bestemmingsreserves en worden daarom niet meegenomen
bij het vaststellen van de dekkingsgraad. Eind 2013 bestaan de
overige reserves uit:
• de Reserve aanvullingsregelingen;
•de Reserve toeslagverlening actieven.
Reserveaanvullingsregelingen
De Reserve aanvullingsregelingen is bestemd voor de
financiering van aanspraken uit de voorwaardelijke aanvullingsregelingen die in de toekomst uitgekeerd worden. De
Reserve aanvullingsregelingen is per sector in de bouwnijverheid onderverdeeld.
Reservetoeslagverleningactieven
Het fonds kent een Reserve toeslagverlening actieven. De
reserve is bedoeld voor toekomstige aanvullingen op toeslagverlening aan de actieve deelnemers van het fonds als
er geen volledige toeslag wordt verleend. Het fonds heeft
besloten om per 1 januari 2014 aan actieve deelnemers een
toeslag te verlenen van 0,28%. Om deze toeslagverlening
te financieren zijn middelen uit de Reserve toeslagverlening
actieven aangewend.
Het verloop van de reserves gedurende het boekjaar vertoont
het volgende beeld:
Stand per
1 januari 2013
Algemene reserve
Reserve aanvullingsregelingen
Reserve toeslagverlening actieven
Totaal
VermogensInbreng
Resultaatverdeling
Stand per
31 december
2013
2.069.389
-
1.915.631
3.985.020
306.112
3.783
./.
6.549
303.346
48.166
-
./.
40.427
7.739
2.423.667
3.783
1.868.655
4.296.105
83
De vermogensinbreng van 3.783 bestaat voor 3.433 uit de
overdracht van de Reserve aanvullingsregeling Bpf-Bikudak
uit de Collectieve waardeoverdracht van Bpf-Bikudak en voor
350 uit het batig liquidatiesaldo van Bpf-Mortel dat bestemd
is voor de Reserve aanvullingsregelingen.
Dekkingsgraad
De dekkingsgraad waarop de toereikendheid van de financiële positie van het fonds wordt getoetst wordt als volgt
vastgesteld:
Technische voorzieningen + Algemene reserve
Technische voorzieningen
Indien één van de overige reserves negatief is, wordt deze
in mindering gebracht op de Algemene reserve ten behoeve
van de bepaling van de dekkingsgraad om te voorkomen dat
de dekkingsgraad te hoog wordt vastgesteld.
In 2012 en 2013 wordt de volgende reserve meegenomen bij
de bepaling van de dekkingsgraad:
2013
2012
3.985.020
2.069.389
3.985.020
2.069.389
2013
2012
Vereist eigen vermogen
118,3procent
117,4 procent
Minimaal vereist eigen vermogen
104,1procent
104,1 procent
Dekkingsgraad ultimo periode
111,5procent
105,8 procent
Algemene reserve
Reservetenbehoevevandekkingsgraad
Solvabiliteit
Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt
gebruikgemaakt van het standaardmodel met één met DNB
afgestemde wijziging (zie jaarverslag pagina 38 e.v.). De vermogenspositie van het fonds is niet voldoende, vanwege het
reservetekort.
Toelichtingherstelplan
BpfBOUW kende ultimo 2008 een dekkingstekort. Het
bestuur heeft daarom een herstelplan opgesteld. Dit plan is
in juli 2009 goedgekeurd door DNB. In het herstelplan wordt
de verwachting uitgesproken dat het fonds in staat moet
zijn om binnen 15 jaar, gerekend vanaf 1 januari 2009, weer
84
voldoende beschikbaar eigen vermogen te hebben. De dekkingsgraad van bpfBOUW is over 2013 toegenomen van 105,8
procent naar 111,5 procent. In het herstelplan was uitgegaan
van een dekkingsgraad van 113,1 procent. Volgens het herstelplan dient het fonds uiterlijk eind 2023 uit reservetekort
te zijn. De vereiste dekkingsgraad van het fonds bedraagt ultimo 2013 118,3 procent en de minimaal vereiste dekkingsgraad
104,1 procent. Het fonds heeft daarmee eind 2013 een reservetekort. In het jaarverslag wordt uitgebreider ingegaan op het
herstelplan.
Analyse van het technisch resultaat
Technischresultaat
2013
2012
753.859
Interest
1.145.715
Wijziging rentetermijnstructuur
Arbeidsongeschiktheid
Waardeoverdracht
4.433.573
./.
1.890.343
303
5.592
40.565
19.430
Sterfte
621
./.
1.272
Premie
39.220
./.
157.068
58.433
./.
472.373
./.
12.908
Wijziging grondslagen
./.
Toekenningen
./.
10.818
Administratiekosten
./.
1.780
2.782
Uitkeringen
./.
29.187
5.594
Diversen
./.
11.410
7.736
1.868.655
1.940.743
Toelichting
Het technisch resultaat van het boekjaar is gelijk aan de toename van de reserves met 1.868.655 (2012: toename van
1.940.743). De winst over 2013 bestaat uit diverse deelresultaten, zoals winsten/verliezen op interest, administratiekosten,
sterfte etc. Het totale resultaat wordt hierna nader toegelicht
per deelresultaat. De hiernavolgende analyse is uitgevoerd op
basis van de rentetermijnstructuur en de sterftegrondslagen
van 31 december 2012. De verandering van de rentetermijnstructuur en van de sterftegrondslagen ultimo 2012 naar
ultimo 2013 zijn afzonderlijk verantwoord.
Interest
Het resultaat op interest is gelijk aan het verschil tussen de
beschikbare beleggingsopbrengsten, inclusief het resultaat
op deelnemingen, en de interest die benodigd is om aan
de Voorziening pensioenverplichtingen toe te voegen. Ook
de toegekende toeslagen worden ten laste van dit resultaat
85
gebracht, te weten de per 1 januari 2014 verleende toeslag
van 0,28 procent aan alle actieve deelnemers. De benodigde
Voorziening pensioenverplichtingen voor deze toeslag is gefinancierd uit de Reserve toeslagverlening actieven. Hierdoor
heeft de verleende toeslag geen effect gehad op de dekkingsgraad van het fonds.
Het resultaat op interest is per saldo positief: 753.859.
Deze winst wordt voornamelijk verklaard door de positieve beleggingsopbrengsten. Dat wil echter niet zeggen
dat het beleggingsresultaat op elke beleggingscategorie
positief was. Het beleggingsresultaat op de vastrentendewaardenportefeuille was negatief. En ook de waarde van de
renteafdekkingsinstrumenten is afgenomen als gevolg van de
gestegen marktrente. De renteafdekkingsinstrumenten zorgen,
tezamen met de vastrentende waardenportefeuille, ervoor dat
een positief resultaat op de Voorziening pensioenverplichtingen vanwege een stijgende rente (gedeeltelijk) teniet wordt
gedaan. Zodoende moet dit negatieve beleggingsresultaat op
renteafdekkingsinstrumenten en het (indirecte) beleggingsresultaat op vastrentende waarden in samenhang worden
beschouwd met het positieve resultaat van de wijziging van
de rentetermijnstructuur op de Voorziening pensioenverplichtingen (van 1.145.715, zie de toelichting onder het resultaat op
wijziging rentetermijnstructuur).
Wijzigingrentetermijnstructuur
Het resultaat als gevolg van een wijziging rentetermijnstructuur op de Voorziening pensioenverplichtingen bedraagt
1.145.715 positief. De rente (gemiddeld niveau van de rentetermijnstructuur), die moet worden toegepast om de
Voorziening pensioenverplichtingen te bepalen, is in 2013
(per saldo) gestegen. De stijging van de rente heeft geleid
tot een daling van de Voorziening pensioenverplichtingen
met 1.145.715. Deze winst wordt deels teniet gedaan door de
daling van de waarde van de renteafdekkingsinstrumenten en
de vastrentende waarden (zie hiervoor onder Interest).
Arbeidsongeschiktheid
Het totale resultaat is 303 positief. Hiervan bedroeg het
resultaat op premievrijstelling (invalidering, revalidering)
2.497 negatief. Dit werd voornamelijk veroorzaakt doordat de ontstane lasten van premievrijstelling hoger waren
dan de beschikbare risico-opslag in de middelloonpremie.
Voor 2014 is deze risico-opslag verhoogd. Het resultaat op
arbeidsongeschiktheidspensioenen toonde een winst van
2.800. Belangrijkste oorzaak hiervan was dat de beschikbare premie hoger was dan de lasten van de nieuwe
arbeidsongeschiktheidspensioenuitkeringen.
Waardeoverdracht
Het resultaat op waardeoverdracht wordt bepaald door de
saldi van enerzijds de betaling van de overdrachtswaarde
voor uitgaande waardeoverdrachten en de daarbij behorende afboeking van de Voorziening pensioenverplichtingen
86
en anderzijds de ontvangst van de overdrachtswaarde voor
inkomende waardeoverdrachten en de daarbij behorende
opvoering van de Voorziening pensioenverplichtingen. Het
resultaat op waardeoverdracht is 40.565 positief en is voornamelijk veroorzaakt door de collectieve waardeoverdracht
per 31 december 2013 vanuit Bpf-Bikudak. Bij de collectieve
waardeoverdracht is niet alleen de waarde van de Voorziening
pensioenverplichtingen ontvangen, maar ook de benodigde
dekkingsgraadbuffer. Deze buffer wordt bij de overdracht als
resultaat voor het fonds toegevoegd aan de Algemene reserve.
Sterfte
Het fonds heeft met een aantal risico’s te maken. Binnen deze
categorie zijn het kortlevenrisico en het langlevenrisico de
belangrijkste. Het kortlevenrisico is het risico dat deelnemers
korter leven dan gedacht (op basis van de gehanteerde sterfte
grondslagen). Het kortlevenrisico is van belang bij uitkeringen
bij overlijden (en het al dan niet ingaan van nabestaandenpensioen). Het resultaat op kortlevenrisico is 4.454 positief.
Het langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer leven
dan verwacht. Het langlevenrisico speelt bij ouderdomspensioenen en reeds ingegaan nabestaandenpensioenen. Het
resultaat op langlevenrisico is 3.833 negatief.
De hoogte van de premie en de Voorziening pensioenverplichtingen zijn zodanig bepaald dat voor deze risico’s jaarlijks
bedragen beschikbaar komen, waaruit het fonds de verwachte lasten kan dekken die uit deze risico’s voortvloeien. Per
saldo is het resultaat een winst van 621.
Premie
Het resultaat op premie wordt bepaald door het saldo van de
premiebijdragen enerzijds en de benodigde middelen voor de
opbouw van nieuwe pensioenaanspraken anderzijds. In 2013
werd een premie voor de middelloonregeling geheven die
boven het benodigde niveau lag. De winst hierop was 19.695.
Voor de aanvullingsregelingen worden premies opgespaard
en toegevoegd aan de Reserve aanvullingsregelingen, zonder
dat daar nu al de volle last voor de inkoop tegenover staat. Dit
leidde tot een winst van 19.219. Voor het arbeidsongeschiktheidspensioen werd een premieresultaat behaald van 306
positief. Het totale resultaat op premie is 39.220 positief.
Dit leidt tot de volgende opstelling:
Winst middelloonregeling
19.695
Winst aanvullingsregelingen
19.219
Winst arbeidsongeschiktheidsregelingen
Resultaat
306
39.220
Wijziging grondslagen
Het resultaat als gevolg van een wijziging van de grondslagen van de Voorziening pensioenverplichtingen was 58.433
negatief. De belangrijkste wijzigingen betroffen een wijziging
van de sterftegrondslagen (aangepaste fondsspecifieke correctiefactoren op de AG prognosetafel 2012-2062) en een
wijziging van de gehuwdheidsfrequenties.
Toekenningen
Het resultaat op toekenningen bestaat uit het verschil tussen
de vrijvallende voorziening voor pensionerende (gewezen)
deelnemers enerzijds en de benodigde middelen voor de
inkoop van pensioen voor deze gepensioneerden anderzijds.
Het resultaat is 10.818 negatief. Dit wordt onder andere veroorzaakt door het resultaat op flexibilisering (vervroeging,
uitstel, uitruil) en door lasten in verband met toevoeging van
extra ouderdomspensioen als gevolg van niet-uitgekeerde
aanspraken uit de aanvullingsregeling 55+.
Administratiekosten
Het resultaat op administratiekosten wordt bepaald door het
saldo van de beschikbare middelen voor kostendekking uit de
premies en de Voorziening pensioenverplichtingen enerzijds
en de werkelijke kosten anderzijds. Het resultaat op kosten
is per saldo negatief, namelijk 1.780. Dit verlies op kosten
wordt enerzijds veroorzaakt door een toename van de uitvoeringskosten ten opzichte van vorig jaar. Anderzijds zijn de
ontvangen premies afgenomen, waardoor het bedrag dat uit
de premie beschikbaar komt ter dekking van (een deel van)
de kosten, ook is afgenomen.
Uitkeringen
Het resultaat op uitkeringen wordt bepaald door het saldo
van de verwachte uitkeringen enerzijds en de werkelijke uitkeringen anderzijds. Uitkeringen ineens (afkoop) zijn hier ook
in meegenomen. Het resultaat is per saldo negatief, namelijk
29.187. Dit wordt voornamelijk verklaard door de uitbetaling
van reeds afgeboekte kleine pensioenen uit het verleden,
waarvan de adresgegevens tot op heden onbekend waren
en de gepensioneerde zich niet bij het fonds had gemeld.
Het fonds heeft deze gepensioneerden voor zover mogelijk
getraceerd en alsnog aangeschreven.
Diversen
De post diversen betreft met name een toevoeging aan
de Voorziening pensioenverplichtingen in verband met de
aftopping van uitkeringen uit de aanvullingsregeling 55+
en een vrijval van de voorziening voor premievrijstelling bij
arbeidsongeschiktheid als gevolg van de versobering van
de middelloonregeling in 2013. Verder wordt het resultaat
bepaald door het saldo van overige baten en lasten. Per saldo
is het resultaat 11.410 negatief.
87
6. Technische voorzieningen
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van pensioenfonds
Overige technische voorzieningen
2013
2012
34.597.855
35.430.056
11.762
10.935
34.609.617
35.440.991
2013
2012
35.440.991
32.278.562
Het verloop van de technische voorzieningen is als volgt:
Stand aan het begin van het jaar
Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico
van pensioenfonds uit hoofde van:
950.316
1.229.015
- toeslagverlening
35.153
29
- rentetoevoeging
123.104
495.015
- pensioenopbouw
- onttrekking voor pensioenuitkeringen en
./.
1.217.539
./.
1.145.715
1.890.343
329.245
221.402
94.062
517.495
34.609.617
35.440.991
2013
2012
33.047.989
33.667.284
Arbeidsongeschiktheidspensioen
295.334
328.044
Vroegpensioen
109.049
304.018
1.145.483
1.130.710
34.597.855
35.430.056
pensioenuitvoeringskosten
- wijziging marktrente
- overdracht van rechten
- overige
Standaanheteindevanhetjaar
./.
1.190.870
Voorzieningpensioenverplichtingenvoorrisicovan
pensioenfonds
Ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen
Jaarlagen
Totaal
88
Voorzieningouderdomspensioen/nabestaandenpensioen
2013
2012
Contante waarde van door verzekerden verworven
pensioenrechten:
11.654.392
13.737.244
- gewezen deelnemers
7.830.369
7.305.556
- pensioengerechtigden
13.563.228
12.624.484
33.047.989
33.667.284
33.667.284
30.404.856
619.295
3.262.428
33.047.989
33.667.284
2013
2012
255.159
283.212
9.820
11.282
27.770
30.745
2.522
2.805
63
-
295.334
328.044
328.044
349.497
- deelnemers
Stand voorziening aan het eind van het jaar
Het verloop van de voorziening is als volgt:
Stand aan het begin van het jaar
Onttrekking/toevoeging ten gunste/ten laste van de
staat van baten en lasten inzake mutatie Voorziening
ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen
./.
Standaanheteindevanhetjaar
Voorzieningarbeidsongeschiktheidspensioen
Contante waarde van het arbeidsongeschiktheidspensioenr:
- CAO Bouwnijverheid
- CAO Timmerindustrie
- CAO Afbouw
- CAO Natuursteenbedrijf
- CAO Betonmortelindustrie
Stand voorziening aan het eind van het jaar
Het verloop van de voorziening is als volgt:
Stand aan het begin van het jaar
Onttrekking ten bate van staat van baten en lasten
inzake mutatie Voorziening
arbeidsongeschiktheidspensioen
Standaanheteindevanhetjaar
./.
32.710
295.334
./.
21.453
328.044
89
Voorzieningvroegpensioen
2013
2012
- deelnemers
20.451
32.448
- gewezen deelnemers
33.061
40.446
- pensioengerechtigden
55.537
231.124
109.049
304.018
304.018
570.705
Contante waarde van door verzekerden verworven
pensioenrechten:
Stand voorziening aan het eind van het jaar
Het verloop van de voorziening is als volgt:
Stand aan het begin van het jaar
Onttrekking ten bate van de staat van baten en lasten
inzake mutatie Voorziening vroegpensioen
./.
194.969
./.
266.687
109.049
304.018
2013
2012
- deelnemers
1.145.483
1.130.710
Stand voorziening aan het eind van het jaar
1.145.483
1.130.710
1.130.710
943.150
14.773
187.560
1.145.483
1.130.710
Stand aan het einde van het jaar
Voorzieningjaarlagen
Contante waarde van door verzekerden verworven
pensioenrechten:
Het verloop van de voorziening is als volgt:
Stand aan het begin van het jaar
Toevoeging ten laste van de staat van baten en lasten
inzake mutatie Voorziening jaarlagen
Stand aan het einde van het jaar
90
De verdeling over categorieën deelnemers is:
2013
Aantal
Bedrag
Deelnemers
156.515
Gewezen deelnemers
404.770
Pensioengerechtigden
Totaal
2012
Aantal
Bedrag
13.115.660
178.247
15.228.446
7.863.430
387.790
7.346.002
244.633
13.618.765
235.610
12.855.608
805.918
34.597.855
801.647
35.430.056
Overigetechnischevoorzieningen
Spaarfondsgemoedsbezwaarden
Het saldo van het Spaarfonds gemoedsbezwaarden bedroeg
ultimo 2013 11.762 (2012: 10.935). Via dit spaarfonds worden de spaargelden van 231 erkende gemoedsbezwaarden
beheerd. Aan het spaarfonds gemoedsbezwaarden werd een
rentevergoeding verstrekt van 279 (2012: 426). Tot en met 31
december 2012 bedroeg de rentebijschrijving 4 procent plus
de in enig jaar verleende toeslag (inactieven).
Vanaf 2013 bedraagt het bij te schrijven rendement jaarlijks de
25 jaarsrente uit de door DNB voor pensioenfondsen gepubliceerde rentetermijnstructuur per 31 december van het
voorafgaande kalenderjaar met een maximum gelijk aan de
gedempte disconteringsvoet (per 1 januari 2013 gelijk aan
3,5%). Over 2013 bedraagt de bijschrijving 2,477 procent. De
administratiekosten van 28 (2012: 26) worden voor ouderdomspensioen en vroegpensioen Bouw op basis van 4,5
procent van de premie berekend en hierop in mindering
gebracht.
91
7. Voorziening voor risico van deelnemers
Dit betreft de spaarmodule BeterExcedent.
2013
2012
- deelnemers
24.961
39.096
Stand voorziening aan het eind van het jaar
24.961
39.096
39.096
30.952
17.071
5.970
1.129
3.515
Waarde van opgebouwde spaarsaldi:
Het verloop van de voorziening is als volgt:
Stand aan het begin van het jaar
Premiestortingen
Rendement
Onttrekkingen
./.
Standaanheteindevanhetjaar
De hoge premiestortingen zijn het gevolg van een grote toename van deelnemers aan de spaarmodule BeterExcedent.
De hoge onttrekkingen zijn het gevolg van het feit dat er
gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om de jaarlijkse
ingelegde bijdragen in BeterExcedent aan te wenden voor
pensioeninkoop bij bpfBOUW.
8. Langlopende schulden
De post langlopende schulden van 2.950 (2012: 2.950) betreft
een lening van de gemeente Amsterdam en heeft betrekking
op de parkeergarage van het Olympisch stadion. De lening
heeft een variabele rentevoet met een resterende looptijd van
7 jaar. Over deze lening is rente verschuldigd zodra op het
onderhavige project een cumulatief positief resultaat wordt
gerealiseerd, in 2013 bedroeg de rente over deze lening
0 procent. Aflossing van de lening vindt ineens plaats aan het
eind van de looptijd.
92
32.335
24.961
./.
1.341
39.096
9. Overige schulden en overlopende passiva
2013
247.857
32.421
2.368.785
5.427.959
15.312
16.011
2.631.954
5.476.391
80
801
Derivaten met een negatieve waarde
Ontvangen zekerheden
Crediteuren beleggingen
Schulden uit hoofde van beleggingen
Nog te verwerken pensioenpremies
2012
Te betalen uitkeringen
12.545
136
Overige schulden
43.201
39.218
Overlopende passiva
12.711
16.466
2.700.491
5.533.012
2013
2012
Totaal
Voor de waarde van de derivaten is als zekerheden cash collateral
ontvangen. De ontvangen zekerheden ultimo 2013 bedragen 2,4
miljard euro (2012: 5,4 miljard euro). De ontvangen cash collateral is herbelegd volgens de beleggingsmix.
De collateralstand muteert dagelijks als gevolg van de waardeontwikkeling van de derivaten en eventuele nieuwe transacties.
Hiermee bestaat er een dagelijkse muterende terugbetalingsverplichting. Er wordt tussen de transactiepartijen cash uitgewisseld
die gesetteld wordt op de eerstvolgende werkdag. Over het collateral wordt rente verrekend conform de Credit Support Annex
(CSA) waarin de collateralvoorwaarden zijn vastgelegd.
De crediteuren beleggingen hebben betrekking op crediteuren
inzake vastgoed en crediteuren inzake aankopen van beleggingen.
In de post ‘Te betalen uitkeringen’ is ultimo 2013 11.700 opgenomen in het kader van het afkopen van kleine pensioenen uit het
verleden van een grote groep ‘gewezen deelnemers’.
Derivatenmeteennegatievewaarde
Het verloop van de post is als volgt:
Stand per 1 januari
Waardeontwikkelingen
Standper31december
32.421
215.436
247.857
410.380
./.
377.959
32.421
93
De derivaten met een negatieve waarde bestaan uit valutatermijncontracten en renteswapcontracten. De valutatermijncontracten hebben een looptijd korter dan één jaar en de
renteswapcontracten 1-50 jaar. De valutatermijncontracten in
Amerikaanse dollars, Britse ponden, Japanse yens en Zwitserse
franken met een negatieve waarde en de renteswaps met een
negatieve waarde ultimo 2013 zijn opgenomen onder de post
‘Overige schulden en overlopende passiva’.
Overigeschulden
2013
2012
26.753
21.569
Te betalen administratiekosten
3.235
4.346
Af te dragen premie Zorgverzekeringswet
5.087
4.531
Te betalen loonbelasting
Te betalen waardeoverdrachten
Te betalen kosten
Totaal
253
743
7.873
8.029
43.201
39.218
2013
2012
De Overige schulden hebben een looptijd korter dan één jaar.
Overlopendepassiva
De overlopende passiva hebben betrekking op vooruitontvangen beleggingsopbrengsten. Deze bestaan uit
vooruitontvangen huren 11.776 (2012: 12.086) en overlopende passiva vastgoed 935 (2012: 4.380). De overlopende
passiva hebben een looptijd korter dan één jaar.
Nietindebalansopgenomenverplichtingen
Aangegane contracten inzake ontwikkeling vastgoed
281.080
85.914
Aangegane contracten vastgoed via participaties
292.225
248.078
Aangegane verplichtingen private equity
1.504.901
975.322
Aangegane verplichtingen opportunities
54.342
74.721
Aangegane verplichtingen inzake direct vastgoed
11.096
11.749
2.143.644
1.395.784
Totaal
De aangegane contracten inzake vastgoed in ontwikkeling
hebben betrekking op acquisities van vastgoedprojecten tot
en met 2013 die in 2014 en de daaropvolgende jaren worden gebouwd.
94
De aangegane verplichtingen private equity, opportunities en
vastgoed via participaties betreffen kapitaaltoezeggingen die
bpfBOUW zal gebruiken en inzetten om langetermijnbeleggingen te financieren. De commitments kunnen ‘gecalled’
worden op het moment dat passende beleggingskansen zich
voordoen.
Het fonds heeft zich garant gesteld voor de verrichting van
uitkeringen van Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor
het Natuursteenbedrijf.
APG Treasury Center bv
APG Treasury Center bv (APG TC bv) is de centrale wederpartij
voor het liquiditeitenbeheer en de aan- en verkoop van overthe-counter-derivaten (OTC-derivaten) voor de APG Fondsen
en de daarin deelnemende Nederlandse pensioenfondsen.
De APG Fondsen en de daarin deelnemende Nederlandse
pensioenfondsen, waaronder bpfBOUW, zijn de Multi Client
Partijen van APG TC bv.
De transacties tussen APG TC bv en Marktpartijen zijn altijd in
functie van transactiebehoeftes van de Multi Client Partijen.
APG TC bv opereert als servicecenter, waarbij alle winsten
en verliezen uit hoofde van transacties maandelijks worden
toegerekend aan de Multi Client Partijen (op basis van het
Resultaattoekenningsbeleid) waarbij in beginsel geldt dat
iedere Multi Client Partij zoveel mogelijk de resultaten van de
voor die partij gesloten transacties krijgt toegerekend. APG
TC bv voert alle transacties uit in eigen naam als principal.
Multi Client Partijen sluiten een basisovereenkomst met APG
TC bv waarin onder meer is vastgelegd dat APG TC bv als
exclusieve tegenpartij voor OTC-derivaten zal fungeren.
Tevens sluiten Multi Client Partijen ISDA Master Agreements
en GMRA-contracten met APG TC bv. Op transacties tussen Multi Client Partijen en APG TC bv is dus marktconforme
documentatie van toepassing, inclusief een best practice
arrangement voor uitwisseling van onderpand (de CSA).
betalingsverplichtingen van APG TC bv uit hoofde van de
overeenkomst (ISDA/GMRA) tussen deze derde partij en
APG TC bv, na verrekening van eventueel aan APG TC bv
(op dat moment, in de toekomst of in geval van onvoorziene
omstandigheden) verschuldigde bedragen en door APG TC
bv verstrekt onderpand. BpfBOUW participeert als belegger in
APG Fixed Income Credits Pool en APG Developed Markets
Equity Pool.
Indien een Garantieverstrekker zou worden aangesproken
onder een garantieovereenkomst en deze de betreffende claim van de derde partij heeft voldaan, dan verkrijgt de
Garantieverstrekker op basis van een overeenkomst een
recht van regres op APG TC bv en de Multi Client Partijen
aan wie de onderliggende claim, waarvoor de garantie is
aangesproken, kan worden toegerekend. Op grond van dit
regressysteem dragen de Multi Client Partijen van APG TC bv
uiteindelijk hun eigen verplichtingen en risico’s.
Het risico dat gelopen wordt is beperkt als gevolg van het
uitvoeren van activiteiten binnen een besloten kring van
Nederlandse pensioenfondsen.
Langlopende contractuele verplichtingen
Inzake de uitvoering van pensioen- en vermogensbeheeractiviteiten is het fonds meerjarige verplichtingen aangegaan
met derden tot uiterlijk 2019 en 2024. De hieraan verbonden
kosten zijn afhankelijk van diverse variabelen, zoals omvang
van het aantal deelnemers en het belegd vermogen. Voor
2014 bedragen de verwachte kosten uit deze overeenkomsten tezamen circa 91 miljoen euro.
Met Marktpartijen zijn voor wat betreft de handel in OTCderivaten ISDA-CSA overeenkomsten en voor repo’s
GMRA-contracten gesloten.
Teneinde aan de kredietwaardigheidvereisten van Multi
Client Partijen en Marktpartijen te kunnen voldoen, is voor
de betalingsverplichtingen van APG TC bv jegens deze derdenpartijen een garantieovereenkomst gesloten waarbij de
Stichting Depositary APG Fixed Income Credits Pool en de
Stichting Depositary APG Developed Markets Equity Pool
(hierna “de Garantieverstrekkers”) garant staan in het geval
APG TC bv haar verplichtingen jegens deze partijen niet
nakomt. De Garantieverstrekkers vervullen deze garantstelling in de hoedanigheid van bewaarder van de gelijknamige
pools. De garantie houdt in dat de Garantieverstrekkers beide
garant staan ten opzichte van de derdepartij voor alle
95
TOELICHTING OP DE GECONSOLIDEERDE STAAT
VAN BATEN EN LASTEN OVER 2013
(Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
Baten
10. Premiebijdragen (van werkgevers en
werknemers)
Deze bijdragen betreffen de premieontvangsten van werkgevers voor werknemers, van zelfstandigen en van overige
deelnemers.
De overige deelnemers zijn die deelnemers die een uitkering ontvangen wegens werkloosheid (inclusief de sectorale
aanvullingsfondsen). De pensioenpremie voor deze groep
wordt betaald door het UWV en de Stichting Financiering
Voortzetting Pensioenverzekering en vanuit de sectorale
aanvullingsfondsen.
Totale feitelijke premie middelloonregeling
2012
729.588
787.424
Totale gedempte kostendekkende premie middelloonregeling
693.387
824.000
Totale kostendekkende premie middelloonregeling
830.400
1.123.996
Totale feitelijke premie aanvullingsregeling
300.426
336.954
Totale feitelijke premie arbeidsongeschiktheidspensioen
4.353
3
Totale gedempte kostendekkende premie arbeidsongeschiktheidspensioen
1.564
5.560
Totale kostendekkende premie arbeidsongeschiktheidspensioen
1.744
6.102
Voor een toelichting op deze premies wordt verwezen naar
het jaarverslag op pagina 34 e.v.
11. Premiebijdragen voor risico van
deelnemers
Dit betreft de door deelnemers afgedragen premie voor de
spaarmodule BeterExcedent. De premie bedraagt 17.071
(2012: 5.970).
Beleggingsresultaten
Op de balans van het fonds bevindt zich een voorziening
voor risico van deelnemers. Voor deze deelnemers worden
geen specifieke beleggingen aangehouden. Dientengevolge
zijn de beleggingsresultaten alleen toe te rekenen aan de
beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds en de
beleggingsresultaten voor risico van deelnemers. Tenzij
anders vermeld hebben de hiernavolgende toelichtingen
betrekking op de totale beleggingsresultaten van het fonds
(niet onderverdeeld naar beleggingsresultaten voor risico
van pensioenfonds en beleggingsresultaten voor risico van
deelnemers).
96
2013
De totale beleggingsresultaten zijn als volgt te specificeren:
Directe beleggingsopbrengsten
2012
1.280.501
1.369.326
212.166
3.743.264
1.068.335
5.112.590
Af: Exploitatiekosten vastgoed
67.458
65.270
Af: Kosten vermogensbeheer
62.723
51.798
938.154
4.995.522
Indirecte beleggingsopbrengsten
./.
2013
Totaal
De kosten vermogensbeheer bestaan in de jaarrekening
uit de door de vermogensbeheerder APG gefactureerde
beheerfee (62.307) en algemene kosten die toegerekend zijn
vanuit pensioenuitvoeringskosten aan de kosten vermogensbeheer (416).
Naast deze kosten komen er nog kosten voor rekening van
het fonds die direct ten laste van de beleggingsopbrengsten
gebracht worden en daarom in de jaarrekening niet zichtbaar zijn. De totale kosten van vermogensbeheer worden
toegelicht in het jaarverslag op pagina 53 e.v.. De in de jaarrekening zichtbare kosten vermogensbeheer zijn onderdeel
van de beheervergoedingen (164,1 miljoen euro). Ook vallen
de beheerfee van externe managers en bewaarloon onder
de beheervergoedingen. Voorts komen via de beleggingsopbrengsten prestatievergoedingen voor rekening van het
fonds (56 miljoen euro).
97
12. Beleggingsresultaten voor risico van
pensioenfonds
Nettobeleggingsresultatenperbeleggingscategorie
Directe
beleggingsresultaten
Vastgoed
288.207
Aandelen
67.630
Indirecte
beleggingsresultaten
./.
Kosten vermogensbeheer
en exploitatiekosten vastgoed
2013
2012
Totaal
Totaal
96.712
./.
67.458
124.037
105.395
1.907.523
./.
27.147
1.948.006
1.661.004
Vastrentende waarden
511.445
./.
649.018
./.
17.040
./.
154.613
1.353.154
Derivaten
389.131
./.
1.268.069
./.
3.521
./.
882.459
1.737.457
Overige beleggingen
24.088
./.
105.890
./.
14.599
./.
96.401
138.512
1.280.501
./.
212.166
./.
129.765
938.570
4.995.522
416
416
-
Af: Algemene kosten toegerekend
vanuit pensioenuitvoeringskosten
-
1.280.501
-
./.
212.166
./.
130.181
938.154
4.995.522
784
./.
159
1.129
3.515
130.022
937.025
4.992.007
Af: beleggingsresultaten voor
risico van deelnemers
504
Beleggingsresultatenvoor
risicovanpensioenfonds
98
1.279.997
./.
212.950
./.
13. Beleggingsresultaten voor risico van
deelnemers
Nettobeleggingsresultatenvoorrisicovandeelnemers
perbeleggingscategorie
Op basis van de in het hoofdstuk ‘Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling’ genoemde veronderstellingen is de
volgende toerekening gemaakt naar netto beleggingsresultaten voor risico van deelnemers per beleggingscategorie.
Directe
beleggingsresultaten
Vastgoed
113
Aandelen
57
Vastrentende waarden
Overige beleggingen
313
Indirecte
beleggingsresultaten
./.
./.
Kosten vermogensbeheer
en exploitatiekosten vastgoed
2013
2012
Totaal
Totaal
13
./.
83
17
84
1.150
./.
33
1.174
1.047
378
./.
25
90
2.384
21
25
./.
18
./.
28
-
504
784
159
1.129
3.515
Beleggingsresultatenvoor
risicovandeelnemers
./.
14. Saldo overdracht van rechten
2013
375.180
Overgenomen pensioenverplichtingen
Overgedragen pensioenverplichtingen
2012
./.
Totaal
33.655
341.525
254.504
./.
8.743
245.761
In de post ‘Overgenomen pensioenverplichtingen’ heeft 341
miljoen euro betrekking op de collectieve waardeoverdracht
Bpf-Bikudak. In 2012 betrof dit één grote collectieve waardeoverdracht van 173 miljoen euro.
15. Overige baten
Onder de overige baten zijn onder meer baten verantwoord
door afboeking van premieverschillen 1.283 (2012: 950) en
uit hoofde van de bijdragen voor het spaarfonds gemoedsbezwaarden 766 (2012: 689).
99
Lasten
16. Pensioenuitkeringen
2013
2012
Ouderdomspensioenen
605.582
548.568
Weduwe-, weduwnaars- en partnerpensioenen
187.944
185.751
2.560
2.735
Vakantiegeld
60.395
54.341
Afkoop van pensioenen
40.277
12.761
83
106
Wezenpensioenen
Overlijdensuitkeringen
Arbeidsongeschiktheidspensioenen
Vroegpensioenen
Totaal
28.477
29.466
308.470
359.031
1.233.788
1.192.759
2013
2012
44.837
42.935
416
-
44.421
42.935
De afkoop van pensioenen betrof voor 31.030 (2012: 3.780)
afkoop van gewezen deelnemers.
17. Pensioenuitvoeringskosten
De pensioenuitvoeringskosten bestaan uit de door APG in
rekening gebrachte administratiekosten, en algemene kosten. Het deel van de algemene kosten dat direct verband
houdt met vermogensbeheer wordt toegerekend aan kosten
vermogensbeheer.
Pensioenuitvoeringskosten
Af: Algemene kosten toegerekend
aan kosten vermogensbeheer
Totaal
100
18. Personeelskosten
De personeelskosten zijn als volgt te specificeren:
Lonen en salarissen
2013
2012
10.553
10.276
Sociale lasten
1.116
1.114
Pensioenlasten
1.911
1.971
Overige personeelskosten
3.106
3.737
16.686
17.098
2013
2012
950.316
1.229.015
Totaal
Aantalwerknemers
Bouwinvest Real Estate Investment Management bv heeft
werknemers in dienst. Het aantal werknemers ultimo 2013
bedroeg 123,4 fulltime eenheden (2012: 127,3).
19. Afschrijvingskosten
De afschrijvingskosten 962 (2012: 1.120) betreffen de afschrijvingen van de materiële vaste activa.
20. Mutatie technische voorzieningen
Mutatie uit hoofde van:
- pensioenopbouw
- indexering en overige toeslagen
- rentetoevoeging
35.153
29
123.104
495.015
- onttrekking voor pensioenuitkeringen
en pensioenuitvoeringskosten
- wijziging marktrente
./.
1.217.539
./.
1.145.715
1.890.343
329.245
221.402
94.062
517.495
831.374
3.162.429
- overdracht van rechten
- overige
Totaal
./.
./.
1.190.870
101
21. Overige lasten
De post ‘Overige lasten’ bestaat uit overige bedrijfslasten
7.678 (2012: 7.290), afboeking van uitkeringsverschillen 4.413
(2012: 1.319), uitbetaald spaarsaldo gemoedsbezwaarden 135
(2012: 118), rente banksaldi ./. 1 (2012: ./. 111) en overige lasten 724 (2012: ./. 959).
102
Beheersing van de risico’s
In het bestuursverslag is ingegaan op de beleidsmatige
aspecten van risicobeleid- en beheer. In deze paragraaf worden de kwantitatieve en kwalitatieve toelichtingen op de
posten in de balans opgenomen.
Solvabiliteitsrisico
De (hoofdzakelijk financiële) risico’s hebben invloed op het
solvabiliteitsrisico van het fonds, ofwel het risico dat bpfBOUW niet beschikt over voldoende vermogen om te kunnen
voldoen aan haar (toekomstige) pensioenverplichtingen.
De solvabiliteit wordt gemeten conform de richtlijnen die
bepaald zijn door de toezichthouder. De solvabiliteit wordt
gemeten aan de hand van de dekkingsgraad en het vereist
eigen vermogen. Bij deze methodiek wordt rekening gehouden met de beschikbaarheid van buffers ter dekking van de
diverse risico’s die een impact hebben op de mate waarin het fonds in staat wordt geacht te kunnen voldoen aan
haar toekomstige verplichtingen. De methodiek toont hoe
gevoelig het fonds is voor negatieve scenario’s, zoals een
daling van de rente of een daling van de aandelenkoersen.
Onderstaand is de solvabiliteit van het fonds weergegeven
waarbij de door de toezichthouder voorgeschreven methodiek is toegepast. Hierbij wordt het aanwezige vermogen
afgezet tegen zowel het Vereist Eigen Vermogen (VEV) als
het Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV). Indien het
aanwezige vermogen van het fonds minder is dan het VEV,
is er sprake van een reservetekort. Indien daarnaast het aanwezige vermogen ook lager is dan het MVEV, is er sprake van
een dekkingstekort.
Bij de berekening van het VEV is uitgegaan van de feitelijke beleggingsportefeuille ultimo 2013. Bij de toepassing van
het standaardmodel worden de volgende solvabiliteitsbuffers
onderkend:
S1: de solvabiliteitsbuffer voor het renterisico (het effect van de
meest ongunstige wijziging van de rentetermijnstructuur);
S2:de solvabiliteitsbuffer voor het marktrisico op zakelijke
waarden (het effect van een daling van de zakelijke
waarden aan de hand van een daling van de waarde
van aandelen in ontwikkelde markten met 25 procent,
aandelen in opkomende markten met 35 procent, private
equity en hedgefondsen met 30 procent, direct vastgoed
met 15 procent, indirect beursgenoteerd vastgoed met 25
procent en indirect niet-beursgenoteerd vastgoed met 35
procent);
S3:de solvabiliteitsbuffer voor het valutarisico (het effect van
een daling van alle valutakoersen ten opzichte van de
euro met 20 procent);
S4:solvabiliteitsbuffer voor het risico op grondstoffen (het
effect van een daling van de waarde van grondstoffen met
30 procent);
S5:solvabiliteitsbuffer voor het kredietrisico (het effect van een
toename van de actuele credit spread met 40 procent);
103
S6: solvabiliteitsbuffer voor het verzekeringstechnisch risico
(door middel van een verzekeringsrisico-opslag wordt
het verzekeringstechnisch risico gefinancierd);
S7: de solvabiliteitsbuffer voor liquiditeitsrisico (deze is vastgesteld op nihil);
S8: de solvabiliteitsbuffer voor concentratierisico (deze is
vastgesteld op nihil);
S9: de solvabiliteitsbuffer voor operationeel risico (deze is
vastgesteld op nihil);
S10: de solvabiliteitsbuffer voor actief beheer risico (deze is
vastgesteld op nihil).
Overschot of tekort op FTK-grondslagen (in miljoenen euro’s):
Technischevoorzieningen(a)
2013
2012
34.610
35.441
Buffers
S1 Renterisico
1.210
1.251
S2 Zakelijke waardenrisico
5.379
5.196
S3 Valutarisico
1.412
1.294
S4 Commodityrisico
491
466
S5 Kredietrisico
202
385
1.002
S6 Verzekeringstechnisch risico
Diversificatie-effect
3.357
1.030
./.
3.444
TotaalVereistEigenVermogen(vereistebuffers)(b)
6.339
6.178
Vereist vermogen (a+b)
40.949
41.619
Beschikbaar vermogen (technische voorzieningen + Algemene reserve)
38.595
37.510
Tekort
./.
2.354
./.
4.109
TotaalMinimaalVereistEigenVermogen(c)
1.422
1.458
Minimaal vereist vermogen (a+c)
36.032
36.899
Beschikbaar vermogen (technische voorzieningen + Algemene reserve)
38.595
37.510
2.563
611
Overschot
De som van de solvabiliteitsbuffers vormt, na diversificatie
tussen de risicotypen, het VEV. Het VEV is de toetswaarde
waartegen het aanwezige eigen vermogen van het fonds
wordt afgezet. BpfBOUW heeft voldoende eigen vermogen
als het eigen vermogen van het fonds (exclusief de overige
reserves) groter is dan het vereist eigen vermogen. De financiële positie is in dat geval toereikend.
104
./.
Zoals hiervoor is toegelicht blijkt over 2013 het aanwezige
eigen vermogen lager te zijn dan het vereist eigen vermogen,
zodat er sprake is van een reservetekort.
Het aanwezige eigen vermogen (exclusief de overige reserves) is hoger dan het MVEV, zodat er geen sprake is van een
dekkingstekort.
Matchingrisico
Er is sprake van nadelige mismatching (of ongelijkwaardigheid) als de waarde van de beleggingen niet evenredig
meestijgt met de waarde van de pensioenverplichtingen. Het
matchingrisico vloeit met name voort uit de verschillen die
bestaan tussen de looptijd van de pensioenverplichtingen en
van de beleggingen van het fonds.
Renterisico
Het renterisico kan worden berekend ten opzichte van de verplichtingen op basis van de RTS met toepassing van de UFR
of ten opzichte van de verplichtingen op basis van de ongecorrigeerde RTS. BpfBOUW baseert het rentebeleid uitgaande
van de verplichtingen op basis van de ongecorrigeerde RTS.
Durations
2013
2012
5,69
5,62
11,20
11,41
Modified duration van de verplichtingen (ongecorrigeerde RTS)
17,6
18,6
Modified duration van de verplichtingen (RTS met UFR)
16,9
17,7
Effectieve duration van de vastrentende waarden
Effectieve duration van de vastrentende waarden (inclusief derivaten)
De netto renteafdekking betreft de rentegevoeligheid van de
rentederivaten ten opzichte van de rentegevoeligheid van het
verschil van de verplichtingen en de vastrentende-waardenportefeuilles. Het netto renteafdekkingspercentage bedroeg
ultimo 2013 61 procent (2012: 56 procent). Ter vergelijking, de
bruto renteafdekking betreft de rentegevoeligheid van de rentederivaten inclusief vastrentendewaarden-portefueilles ten
opzichte van de rentegevoeligheid van de verplichtingen. Het
bruto renteafdekkingspercentage ultimo 2013 is 66 procent
(2012: 64 procent).
Valutarisico
De valutarisico’s op beleggingen in Amerikaanse dollars,
Britse ponden, Japanse yens en Zwitserse franken van de
beleggingsportefeuille van bpfBOUW zijn door middel van
valutatermijncontracten grotendeels afgedekt. Ultimo 2013
resteert een valutarisico op 17,2 procent (2012: 15,5 procent)
van het belegd vermogen.
105
De valutapositie voor en na afdekking kan als volgt worden
weergegeven:
Valuta
2012
Netto-positie
(in procenten)
Beleggingen in
vreemde valuta
(in procenten)
Valuta-afdekking
(in procenten)
Netto-positie
(in procenten)
30,0
78,3
6,5
6,3
4,4
77,9
1,0
0,8
Japanse yen
2,2
80,0
0,4
0,4
Zwitserse frank
2,0
78,2
0,4
0,4
Overige valuta
8,9
-
8,9
7,6
17,2
15,5
Amerikaanse dollar
Britse pond
Totaal
47,5
Liquiditeitsrisico
De beleggingsportefeuille van het fonds bestaat grotendeels
uit beleggingsfondsen die voor een groot deel in liquide
beleggingen in de vorm van staatsobligaties en aandelen
(circa 50%) beleggen. De beleggingsportefeuille bestaat echter ook uit minder liquide beleggingen en beleggingen die
in zijn geheel niet of nauwelijks direct verkoopbaar zijn. Het
liquiditeitsrisico bestaat eruit dat bezittingen of beleggingen
van het fonds in deze minder liquide categorieën geliquideerd
moeten worden om door het fonds benodigde liquiditeiten
vrij te maken, wat enkel tegen (zeer) hoge kosten mogelijk is.
Als gevolg van de noodzaak tot het leveren of ontvangen van
onderpand voor derivaten zoals renteswaps en valutatermijncontracten of het afrekenen van deze derivatenposities, kan
op enig moment liquiditeitsbehoefte ontstaan. Aan de liquiditeitsbehoefte kan veelal volledig door verkoop van liquide
beleggingscategorieën worden voldaan, echter door onevenredig veel liquide beleggingen te verkopen zal het relatieve
gewicht van andere beleggingscategorieën groter worden.
In de liquiditeitsbehoefte ten behoeve van pensioenuitkeringen kan door middel van de premie-inkomsten en de
kasstromen uit beleggingen worden voorzien.
Liquiditeitsbehoefte vloeit voort uit posities in derivaten die
het fonds gebruikt om ongewenste risico’s af te dekken,
zoals valutatermijncontracten en renteswaps. Ultimo 2013
bedraagt op basis van historische stressomstandigheden de
dagelijkse liquiditeitsbehoefte circa 3% van het vermogen en
voor een periode van 3 maanden circa 7% van het vermogen.
Tevens is het saldo van de premie-inkomsten en de pensioenuitkeringen van invloed op de liquiditeitspositie. In het geval
de liquiditeitsbehoefte onder normale omstandigheden, dan
wel een stress scenario hoger is dan de stand van de liquide
middelen, kan het noodzakelijk zijn om (liquide) beleggingen
106
2013
te liquideren om aan de onderpandverplichtingen te voldoen. Eind 2013 zijn er voldoende beleggingen aanwezig
die onmiddellijk en zonder noemenswaardig waardeverlies
te gelde kunnen worden gemaakt om een onvoorziene uitstroom van geldmiddelen te financieren.
Het toe- en uittreden tot de beleggingsfondsen kan conform
de geldende contractuele voorwaarden.
Marktrisico
De waarde van de beleggingen fluctueert als gevolg van
macro-economische ontwikkelingen en de marktomstandigheden. Dit wordt het marktrisico genoemd. Beleggingen in
aandelen, vastrentende waarden, vastgoed en grondstoffen
zijn altijd onderhevig aan marktrisico. De waarde van deze
beleggingen wordt namelijk continu beïnvloed door koersschommelingen. BpfBOUW beheerst het marktrisico door
zijn belegd vermogen evenwichtig te spreiden.
Naast een goede verdeling over beleggingscategorieën
wordt ook gezorgd voor een evenwichtige verdeling binnen
beleggingscategorieën. In onderstaande tabellen is te zien
hoe dit tot uitdrukking komt in de verdeling over sectoren en
regio’s van de aandelen van het fonds en de spreiding binnen
de beleggingsportefeuille.
De verdeling binnen de beleggingscategorie vastgoed is
terug te vinden in de tabel ‘Kengetallen vastgoed’ op pagina
77 van de jaarrekening.
Spreiding van de beleggingsportefeuille (in procenten)
Percentage 2013
Percentage 2012
Vastrentende waarden
40,4
42,7
Aandelen
36,1
32,6
Vastgoed
15,6
15,8
7,9
8,9
100,0
100,0
Alternatieve beleggingen
Totaal
Sectorverdeling van de aandelenportefeuille (in procenten)
Sector
Percentage 2013
Percentage 2012
Consumptiegoederen
20,4
19,6
Financiële instellingen
21,2
18,9
Energie
12,3
12,3
Farmacie
10,1
9,8
Industrie en transport
8,4
8,9
ICT
9,2
8,9
4,6
Telecom
6,2
Basisindustrie
5,7
7,3
Overig
6,5
9,7
100,0
100,0
Totaal
Regioverdeling van de aandelenportefeuille (in procenten)
Sector
Percentage 2013
Europa
39,8
41,5
Verenigde Staten
35,0
36,5
6,1
5,2
Japan
Pacific (excl. Japan)
Opkomende markten
Totaal
Percentage 2012
2,2
2,9
16,9
13,9
100,0
100,0
107
Commodityrisico
Een commodity is een bulkgoed, een massa-geproduceerd
ongespecialiseerd poduct, (veelal) een vervangbaar goed
als grondstoffen en agrarische producten. Het commodityrisico komt tot uitdrukking in de onderliggende waarde van
de beleggingen in commodity termijncontracten (notionals).
De beleggingsportefeuille bestaat voor 1,5 miljard euro uit
beleggingen in commodities. De exposure welke samenhangt
met deze beleggingen valt te verdelen over basismaterialen
(171 miljoen euro), energie (1.181 miljoen euro) en dagelijkse goederen (171 miljoen euro). Tegenover deze exposures
die voortvloeien uit de commodityposities worden deposito’s
aangehouden voor een bedrag van 1,5 miljard euro.
Kredietrisico
Het kredietrisico is het risico dat een debiteur van het fonds
niet aan haar rente- en aflossingsverplichtingen kan voldoen.
Het fonds spreidt zijn beleggingen in schuldpapier en verstrekte kredieten, de zogeheten vastrentende waarden, dan
ook over verschillende tegenpartijen om het kredietrisico
zoveel mogelijk te beperken.
Binnen de portefeuille van vastrentende waarden wordt
met name belegd in de investment grade categorie. Dit is
de categorie van vastrentende waarden met een hoge kredietwaardigheid. De betaling van rente en aflossing door
de uitgever van de lening heeft dan een hoge zekerheid. In
de categorie non-investment grade wordt beperkt geïnvesteerd. In onderstaande tabel is te zien hoe de portefeuille met
vastrentende waarden ultimo 2013 is opgebouwd. De classificaties AAA tot en met BBB behoren tot de investment grade
categorie.
Verdeling vastrentendewaardenportefeuille (in procenten)
2013
Classificatie
Credits
Treasuries
Percentage
Credits
Treasuries
Percentage
27,7
22,8
50,5
30,0
23,2
53,2
AA
9,8
9,7
19,5
10,2
11,0
21,2
A
6,2
-
6,2
6,2
-
6,2
BBB
9,9
8,8
18,7
7,8
6,6
14,4
AAA
Lager dan BBB
4,7
-
4,7
4,5
-
4,5
Geen rating
0,4
-
0,4
0,5
-
0,5
58,7
41,3
100,0
59,2
40,8
100,0
Totaal
108
2012
In de tabel op de vorige pagina zijn vastrentende beleggingen zonder externe kredietbeoordeling met een waarde van
1,7 miljard euro (11,0 procent) (2012: 2,0 miljard euro (11,7
procent)) opgenomen in de categorie AAA (kolom Credits).
Deze beleggingen hebben een kortlopend karakter.
In de tabel hierna is de marktwaarde van de beleggingen in
staatsobligaties van overheden van de eurolanden met een
verlaagde kredietwaardigheid opgenomen.
Marktwaarde beleggingen staatsobligaties in eurolanden met
een verlaagde kredietwaardigheid
Classificatie
Marktwaarde ultimo 2013 (in miljoenen euro’s)
Rating
Italië
904,6
BBB
Spanje
571,4
BBB
Ierland
72,7
BBB
0,5
B
-
BB
Griekenland
Portugal
Totaal
3.026,5
Verzekeringstechnisch risico
De belangrijkste verzekeringstechnische of actuariële risico’s
zijn de risico’s van langleven, kortleven en arbeidsongeschiktheid.
Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer
blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg
hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet
voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van prognosetafels met fondsspecifieke ervaringssterfte
is het langlevenrisico, conform de huidige inzichten, verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen.
Om rekening te houden met de onzekerheid over het langlevenrisico wordt in het vereist eigen vermogen rekening
gehouden met een risico-opslag voor de “Onzekerheid in
de Trend in Sterftecijfers” (TSO), het risico op “Negatieve
Stochastische Afwijkingen” van deze trend (NSA) en het
procesrisico.
Het kortlevenrisico betekent dat het fonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen
waarvoor door het fonds mogelijk niet voldoende voorzieningen zijn getroffen.
109
Het arbeidsongeschiktheidsrisico heeft als gevolg dat het
fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij
arbeidsongeschiktheid en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Voor dit risico wordt jaarlijks een
risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de
risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het
resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie
worden periodiek getoetst en eventueel herzien.
In het minimaal vereist eigen vermogen van het fonds wordt
expliciet rekening gehouden met het risico van overlijden en
arbeidsongeschiktheid.
110
ENKELVOUDIGE BALANS PER 31 DECEMBER 2013
(Na resultaatbestemming, bedragen in duizenden euro’s)
Activa
2013
2012
37.255.728
39.048.505
Beleggingen(a)
Beleggingen voor risico van pensioenfonds
Beleggingen voor risico van deelnemers
Totaalbeleggingen
Deelnemingen(b)
Vorderingen en overlopende activa
Liquide middelen
Totaalvandeactiva
Passiva
Stichtingskapitaal en reserves (c)
Technische voorzieningen
Voorziening voor risico van deelnemers
Langlopende schulden
Overige schulden en overlopende passiva
Totaalvandepassiva
24.961
39.096
37.280.689
39.087.601
3.991.673
4.011.140
236.184
231.916
92.871
73.073
41.601.417
43.403.730
2013
2012
4.296.105
2.423.667
34.609.617
35.440.991
24.961
39.096
2.950
2.950
2.667.784
5.497.026
41.601.417
43.403.730
111
ENKELVOUDIGE STAAT VAN BATEN EN LASTEN OVER 2013
(Bedragen in duizenden euro’s)
Omdat de financiële gegevens van bpfBOUW in de geconsolideerde jaarrekening zijn verwerkt, is conform artikel 2: 402
BW in de enkelvoudige staat van baten en lasten volstaan
met het als afzonderlijke post vermelden van het resultaat uit
deelnemingen na aftrek van belastingen.
Resultaat deelnemingen
Overige bedrijfsresultaten
Saldostaatvanbatenenlasten
112
2013
2012
36.265
36.893
1.832.390
1.903.850
1.868.655
1.940.743
TOELICHTING OP DE ENKELVOUDIGE BALANS
PER 31 DECEMBER 2013
(Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
De in de enkelvoudige jaarrekening gehanteerde grondslagen voor de financiële verslaggeving zijn dezelfde als die
toegepast in de geconsolideerde jaarrekening. Behoudens
de posten ‘Vastgoed’ en ‘Deelnemingen’ wijken de enkelvoudige cijfers niet materieel af van de geconsolideerde
cijfers. Voor een toelichting op de enkelvoudige balans en
de enkelvoudige staat van baten en lasten wordt grotendeels
verwezen naar de toelichting op de geconsolideerde balans
en de geconsolideerde staat van baten en lasten. De van de
geconsolideerde balans en geconsolideerde staat van baten
en lasten afwijkende posten worden hieronder toegelicht.
Omdat de financiële gegevens van bpfBOUW in de geconsolideerde jaarrekening zijn verwerkt, is conform artikel 2: 402
BW in de enkelvoudige staat van baten en lasten volstaan
met het als afzonderlijke post vermelden van het resultaat uit
deelnemingen na aftrek van belastingen.
a. Beleggingen
Vastgoed
De waardering van het vastgoed is conform de geconsolideerde jaarrekening.
Verloopoverzichtvastgoed
Boekwaarde
begin van
het jaar
Investeringen
Verkopen
Herwaarderingen
Boekwaarde
eind van
het jaar
Vastgoed in ontwikkeling
39.586
513
./.
12.710
2.221
25.168
Vastgoed via participaties
1.694.475
332.742
./.
113.624
33.638
1.947.231
1.734.061
333.255
126.334
31.417
1.972.399
Totaal
./.
./.
113
b. Deelnemingen
Het verloop van de deelnemingen gedurende het boekjaar
vertoont het volgende beeld:
Stand begin van het jaar
Agio
Uitgekeerd dividend
./.
2013
2012
4.011.140
4.121.848
125.500
66.000
181.232
Resultaat
Standeindvanhetjaar
./.
213.601
36.265
36.893
3.991.673
4.011.140
c. Stichtingskapitaal en reserves
Het verloop van de reserves gedurende het boekjaar vertoont het volgende beeld:
Stand per
1 januari 2013
Algemene reserve
Reserve aanvullingsregelingen
Reserve toeslagverlening actieven
Totaal
114
VermogensInbreng
Resultaatverdeling
Stand per
31 december
2013
2.069.389
-
1.915.631
3.985.020
306.112
3.783
./.
6.549
303.346
48.166
-
./.
40.427
7.739
2.423.667
3.783
1.868.655
4.296.105
Niet in de balans opgenomen verplichtingen
Aangegane contracten inzake ontwikkeling vastgoed
2013
2012
-
183
292.225
248.078
Aangegane verplichtingen private equity
1.504.901
975.322
Aangegane verplichtingen opportunities
54.342
74.721
1.851.468
1.298.304
Aangegane contracten vastgoed via participaties
Totaal
Het fonds heeft zich garant gesteld voor de verrichting van
uitkeringen van Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor
het Natuursteenbedrijf.
APGTreasuryCenterbv
Voor een toelichting op het APG Treasury Center bv zie pagina 95.
Langlopendecontractueleverplichtingen
Inzake de uitvoering van pensioen- en vermogensbeheeractiviteiten is het fonds meerjarige verplichtingen aangegaan
met derden. Eén verplichting heeft een looptijd tot uiterlijk
2019, één verplichting met een looptijd tot uiterlijk 2024 en
één verplichting heeft een onbeperkte looptijd. De aan de
verplichtingen verbonden kosten zijn afhankelijk van diverse
variabelen, zoals omvang van het aantal deelnemers en het
belegd vermogen. Voor 2014 bedragen de verwachte kosten
uit deze overeenkomsten tezamen circa 98 miljoen euro.
115
TOELICHTING OP DE ENKELVOUDIGE STAAT
VAN BATEN EN LASTEN OVER 2013
(Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
Pensioenuitvoeringskosten
Honorariaaccountant
De externe accountant van het fonds, Ernst & Young Accountants LLP, heeft over het boekjaar de volgende kosten in
rekening gebracht:
Onderzoek jaarrekening
Andere controleopdrachten
Overige dienstverlening
Totaal
Ondertekening van de jaarrekening
Amsterdam, 22 mei 2014
Namens het bestuur,
H. de Pagter
M.B. van Veldhuizen
C. van der Veer
L.C.A. Scheepens
116
2013
2012
206
206
60
60
156
71
422
337
117
VERANDERING
EN EEN SOLIDE BASIS
118
OVERIGE GEGEVENS
119
Statutaire bestemming van het saldo
van baten en lasten
De statuten bevatten geen regeling omtrent de bestemming
van het saldo van baten en lasten.
Bestemming van het saldo van baten en lasten
Krachtens het besluit van het bestuur van Stichting Bedrijfs­
takpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, genomen op
22 mei 2014, is het saldo van baten en lasten over 2013 verwerkt in de reserves.
120
Controleverklaring
van de onafhankelijke accountant
Aan: het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor
de Bouwnijverheid
Verklaring betreffende de jaarrekening
Wij hebben de in dit rapport opgenomen jaarrekening
2013 van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de
Bouwnijverheid te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de geconsolideerde en enkelvoudige balans
per 31 december 2013 en de geconsolideerde en enkelvoudig staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting,
waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere
toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur
Het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor
de Bouwnijverheid is verantwoordelijk voor het opmaken van
de jaarrekening die het vermogen en het saldo van baten en
lasten getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel
9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek
(BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het
opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder
afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of
fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant
Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel
over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben
onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands
recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit
vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische
voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en
uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel
belang bevat.
de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat
tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte
grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte
schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld
van de jaarrekening.
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor
ons oordeel te bieden.
Oordeel betreffende de jaarrekening
Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld
van de grootte en samenstelling van het vermogen van de
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid
per 31 december 2013 en van het saldo van baten en lasten
over 2013 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
Verklaring betreffende overige bij of
krachtens de wet gestelde eisen
Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat
ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van
het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen
beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld,
en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste
gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar
is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Den Haag, 22 mei 2014
Ernst & Young Accountants LLP
w.g. S.B. Spiessens RA
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter
verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de
toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste
oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang
bevat als gevolg van fraude of fouten.
Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de
accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het
getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden.
Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een
oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van
121
Actuariële verklaring
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid
Opdracht
Oordeel
Door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouw­
nijver­heid te Amsterdam is aan Mercer (Nederland) B.V. de
opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2013.
De technische voorzieningen zijn, in overeenstemming met
de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als
geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen
van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het
wettelijk Vereist Eigen Vermogen, maar niet lager dan het
wettelijk Minimaal Vereist Eigen Vermogen.’
Gegevens
De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn
verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de
toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van
de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële
gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De
accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd
over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid
(materiële juistheid en volledigheid) basisgegevens en de
overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van
belang zijn.
Werkzaamheden
Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet.
De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt
van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard.
Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht:
• heb ik ondermeer onderzocht of de technische
voorzieningen, het Minimaal Vereist Eigen Vermogen en
het Vereist Eigen Vermogen toereikend zijn vastgesteld en
• heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie
van het pensioenfonds.
Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke
mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen
onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een
oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het
pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen
kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel
beleid van het pensioenfonds.
De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk
Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken en
vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor
mijn oordeel.
122
Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de
verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een
reservetekort.
Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan
overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140
van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132 in verband met het geconstateerde reservetekort.
Op basis van de uitkomsten van de uitgevoerde consistentietoets in 2013 concludeer ik dat er sprake is van consistentie
tussen de gewekte verwachting, de financiering en het realiseren van toeslagen. Echter, op basis van de te verwachten
wijziging van de daarbij te hanteren parameters zal het pen­
sioenfonds voorlopig niet in staat zijn om volledige uitvoering
aan het toeslagbeleid te kunnen geven.”
De vermogenspositie van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds
voor Bouwnijverheid is naar mijn mening niet voldoende,
vanwege het reservetekort.
Amstelveen, 22 mei 2014
Ir. M.W. Heemskerk AAG
verbonden aan Mercer (Nederland) B.V
123
VERANDERING
DOOR VERDIEPING
BIJLAGEN
125
Bijlage 1
Bestuursleden
Bestuur
Het bestuur van bpfBOUW bestaat uit vertegenwoordigers
van werkgevers- en werknemersorganisaties. Zij zijn belast
met het besturen van de zaken van het fonds en het beheer
van het fondsvermogen. Ook zijn zij verantwoordelijk voor
het innen van de gelden en het doen van (pensioen)uitbetalingen. In 2013 vergaderde het bestuur zeven keer.
De bestuursleden ontvangen vacatiegeld en een reis- en verblijfkostenvergoeding. De vergoeding is vastgesteld op basis
van de vergoedingsregeling bestuurs-, deelnemersraad- en
commissieleden van de Sociaal-Economische Raad (SER).
Over het jaar 2013 is voor vergoedingen aan bestuursleden
een totaalbedrag van 358.907 euro uitgekeerd.
Werkgeversbestuursleden
(Stand per 31 december 2013)
H. de Pagter
Functie in bestuur: fungerend voorzitter
Geboortejaar: 1948
Nationaliteit: Nederlandse
Voordragende organisatie: Bouwend Nederland,
de vereniging van bouw- en infrabedrijven
Aftreden volgens rooster: 1 januari 2015
Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie:
• Directeur DPB Consult B.V. te Barendrecht
• Commissaris Woningborg Holding B.V. te Gouda
• Voorzitter Stichting Pensioenfonds Wilton Fijenoord
Schiedam
L.C.A. Scheepens
Functie in bestuur: secretaris
Geboortejaar: 1965
Nationaliteit: Nederlandse
Voordragende organisatie: Bouwend Nederland,
de vereniging van bouw- en infrabedrijven
Aftreden volgens rooster: 1 januari 2016
Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie:
• Senior beleidsmedewerker sociale zaken Bouwend
Nederland
• Penningmeester Stichting Technisch Bureau
Bouwnijverheid
• Bestuurslid Stichting SFB (werkgevers)
• Lid Commissie pensioenbeleid VNO-NVM
126
G.J.P. Bot
Functie in bestuur: bestuurslid
Geboortejaar: 1945
Nationaliteit: Nederlandse
Voordragende organisatie: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven
Afgetreden per 1 januari 2014
Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie:
• Directeur/grootaandeelhouder Bot Bouwgroep
• Bestuurslid Bouwend Nederland
• Bestuurslid Woningborg Holding
• Voorzitter Stichting Bouw Belangen
• Lid Regionale Regieraad
H. Klein Poelhuis
Functie in bestuur: bestuurslid
Geboortejaar: 1946
Nationaliteit: Nederlandse
Voordragende organisatie: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven op voordracht van AFNL
Aftreden volgens rooster: 1 januari 2015
Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie:
• Directeur/grootaandeelhouder Kapee Bouwgroep bv
• Voorzitter Aannemersvereniging van Metselwerken (AVM)
• Waarnemend voorzitter/Bestuurslid CONGA
• Penningmeester Ondernemers Organisatie MKB-Bouw
• BpfBOUW-vertegenwoordiger in Ledenraad Vereniging
van Bedrijfstakpensioenfondsen
• Voorzitter Aannemersfederatie Nederland; Bouw & Infra
• Member Board of Directors European Builders
Confederation
G.F.M.B. Raessens
Functie in bestuur: bestuurslid
Geboortejaar: 1958
Nationaliteit: Nederlandse
Voordragende organisatie: Bouwend Nederland,
de vereniging van bouw- en infrabedrijven
Aftreden volgens rooster: 1 januari 2015
Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie:
• Directeur Concerndienst HRM Heijmans NV
• Bestuurslid Stichting pensioenfonds Heijmans NV
F.Th.M. Rohof
Functie in bestuur: bestuurslid
Geboortejaar: 1961
Nationaliteit: Nederlandse
Voordragende organisatie: NOA
Aftreden volgens rooster: 1 januari 2016
Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie:
• Directeur/secretaris en lid dagelijks- en hoofdbestuur Nederlandse Ondernemersvereniging voor
Afbouwbedrijven (NOA)
• Bestuurslid Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds
Afbouw
• Bestuurslid Bedrijfschap Afbouw
• Bestuurslid Stichting Savantis, Landelijk
Kenniscentrum Beroepsonderwijs voor Afbouw en
Onderhoudsbedrijfstakken / Stichting Vakcentrum Savantis
• Bestuurslid Stichting Loopbaan Ontwikkelingsfonds (LOF)
• Bestuurslid Stichting Administratiekantoor A&O Services
• Algemeen secretaris / directeur FOSAG/NOA
• Bestuurslid Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen
• Bestuurslid Pensioenfederatie
• Bestuurslid Stichting SFB (werkgevers)
J. Ruis
Functie in bestuur: bestuurslid
Geboortejaar: 1950
Nationaliteit: Nederlandse
Voordragende organisatie: Bouwend Nederland,
de vereniging van bouw- en infrabedrijven
Aftreden volgens rooster: 1 januari 2017
Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie:
• Voorzitter Raad van Commissarissen Holowell Holding bv,
Tholen
• Lid Raad van Commissarissen IV-Groep bv, Papendrecht
Werknemersbestuursleden
(Stand per 31 december 2013)
M.B. van Veldhuizen
Functie in bestuur: voorzitter
Geboortejaar: 1955
Nationaliteit: Nederlandse
Voordragende organisatie: FNV Bouw
Aftreden volgens rooster: 1 januari 2014 22
Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie:
• Sectorbestuurder FNV Bouwnijverheid
• Werknemersvoorzitter Stichting Aanvullingsfonds
voor de Bouwnijverheid
• Werknemersvoorzitter Stichting Risicofonds
voor de Bouwnijverheid
• Werknemersvoorzitter Stichting Opleidings- en
Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid
• Werknemersvoorzitter Stichting Scholingsfonds
voor de Bouwnijverheid
• Werknemersvoorzitter Stichting Tijdspaarfonds
voor de Bouwnijverheid
• Voorzitter Technisch Bureau Bouwnijverheid
• Werknemersvoorzitter Fundeon
A. van den Brink
Functie in bestuur: bestuurslid
Geboortejaar: 1954
Nationaliteit: Nederlandse
Voordragende organisatie: CNV Vakmensen
Aftreden volgens rooster: 1 januari 2016
Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie:
• Bestuurslid bpf SPW
• Bestuurslid SF Waterbouw
• Bestuurslid Bpf Bikudak
• Bestuurslid Bpf Zeevisserij
A.A.J. Heijnen
Functie in bestuur: bestuurslid
Geboortejaar: 1950
Nationaliteit: Nederlandse
Voordragende organisatie: FNV Bouw
Aftreden volgens rooster: 1 januari 2016
Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie:
• Voorzitter (wn) bestuur BPF Houtverwerkende Industrie
en Jachtbouw
• Voorzitter (wn) bestuur BPF Betonmortelindustrie
(in liquidatie)
• Bestuurslid BPF voor de Waterrecreatie en kunststoffen
en houten jachtbouw (in liquidatie)
22
Mevrouw Van Veldhuizen is intussen herbenoemd.
127
W.J. van Houwelingen
Functie in bestuur: bestuurslid
Geboortejaar: 1960
Nationaliteit: Nederlandse
Voordragende organisatie: FNV Bouw
Aftreden volgens rooster: 1 januari 2016
Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie:
• Controller FNV Bouw
C. van der Veer
Functie in bestuur: bestuurslid
Geboortejaar: 1967
Nationaliteit: Nederlandse
Voordragende organisatie: FNV Bouw
Aftreden volgens rooster: 1 januari 2016
Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie:
• De heer Van der Veer is voor een periode van 2 jaar uitgeleend aan de Building and Woodworkers International
(BWI) voor internationaal werk in de bos en houtsectoren.
A.A. van Wijngaarden
Functie in bestuur: bestuurslid
Geboortejaar: 1953
Nationaliteit: Nederlandse
Voordragende organisatie: CNV Vakmensen
Afgetreden per 1 januari 2014
Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie:
• Voorzitter CNV Vakmensen
• Bestuurslid Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen
• Bestuurslid Stichting SFB
• Vicevoorzitter Raad van Toezicht van het Economisch
Instituut voor de Bouwnijverheid
• Lid Raad van commissarissen van het Slotemaker de
Bruine Instituut
• Bestuurslid Europese Federatie van Bouw- en
Houtarbeiders
• Bestuurslid Bedrijfschap Afbouw
• President-commissaris Stichting Administratiekantoor
A&O Services
• Bestuurslid Bpf Schilders
• Bestuurslid Bpf Woningcorporaties
• Bestuurslid Sociaal Economische Raad
• Bestuurslid FSC Nederland
128
Bijlage 2
Bestuurlijke commissies
Vanuit het bestuur zijn vijf commissies gevormd die bestaan
uit bestuursleden. Bestuursleden hebben zitting in de commissies op basis van hun deskundigheid op de betreffende
vakgebieden.
De commissies ondersteunen het bestuur. Hieronder staan
de verschillende commissies omschreven.
Algemene Zaken
Deze commissie buigt zich over voorzittersoverleg met
opdrachtnemers, public affairs en public relations, spoedeisende zaken en overleg met de diverse organen van het
fonds.
Pensioenzaken, Reglementen en
Communicatie
Deze commissie gaat over reglementen, communicatie,
het beleid over werkingssfeer, individuele gevallen en het
jaarverslag.
Vermogensbeheer en Balansmanagement
Deze commissie houdt zich bezig met het beleggingsbeleid, de beleggingsplannen, ALM en het risicobeheer op het
gebied van beleggingen.
Uitbesteding, Control en Riskmanagement
Deze commissie buigt zich over risicomanagement, audits,
rapportages over de dienstverlening door opdrachtnemers,
contractvorming, de jaarrekening en de samenhang tussen
de jaarrekening en het jaarverslag.
Per 2014 is er een nieuwe commissie gevormd, waarin naast
bestuursleden ook externe deskundigen zitting hebben.
Audit
e commissie houdt zich per 1 januari 2014 bezig met het
D
juist en consequent toepassen van waarderingsgrondslagen,
met de jaarrekening en met de samenhang tussen de jaar­
rekening en het jaarverslag.
129
Bijlage 3
Begrippen en afkortingen
16:00 (GMT) WM-fixing
De door WM/Thomson Reuters uitgegeven valutakoersen om 16:00 uur “Greenwich Mean Time” (de tijdzone in
Groot-Brittannië).
Aanvullingsregeling
Een regeling voor werknemers die al voor 2006 in de bouwnijverheid werkten, aan bepaalde voorwaarden voldoen
en vanwege hun leeftijd geen volledig pensioen kunnen
opbouwen.
Afkoop
Afkoop is het ineens uitbetalen van een bedrag ter vervanging van een verplichting om in de toekomst een serie
betalingen te doen. Pensioenaanspraken of pensioenrechten verliezen door afkoop hun pensioenbestemming.
AFM
De Autoriteit Financiële Markten, de toezichthouder op
ondernemingen die actief zijn in sparen, lenen, beleggen,
pensioenen en verzekeren. De AFM let op het gedrag van
deze ondernemingen bij de bedrijfsuitoefening.
Coming service
Het gedeelte van het totale pensioen dat in toekomstige
jaren moet worden opgebouwd op basis van het geldende
pensioengevende jaarsalaris.
Commodities
Beleggingen in bulkgoederen of grondstoffen, zoals olie, gas
en graan.
Contante waarde van alle pensioenrechten
Het bedrag dat op dit moment nodig is om in de toekomst
één of meer betalingen te kunnen verrichten, waarbij rekening is gehouden met rente en actuariële grondslagen.
ALM
Asset Liability Management. Een methode waarbij de
strategische beleggingsmix afgestemd wordt met de
verplichtingenstructuur. Hierbij wordt rekening gehouden met het premie- en toeslagenrisico en het risico van
onderdekking.
Corporate governance
Goed ondernemingsbestuur. Beheer van en toezicht en
controle op een onderneming, waarbij bestuurders verantwoording moeten afleggen aan de aandeelhouders en
andere belanghebbenden.
BAR (Bruto Aanvangs Rendement)
Bruto huurinkomsten gedeeld door de waarde van de
vastgoedbeleggingen.
CSA
Collateral Support Annex is een juridisch document die de
uitwisseling van collateral (zekerheden) reguleert.
Belegd vermogen
Dit is de totale waarde van de beleggingen van het fonds.
Deelnemers
Deelnemers zijn werknemers en zelfstandigen die onder de
verplichtstelling vallen. Tot de deelnemers behoren ook de
werknemers die van een vroegpensioen- dan wel vut-regeling gebruikmaken en de werklozen voor wie of de Stichting
Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) of één
van de sectorale aanvullingsregelingen pensioenpremie
betaalt. Een deelnemer is ook die persoon die op grond van
het pensioenreglement vrijwillig mag voortzetten of voor
wie zonder premiebetaling pensioenaanspraken worden bijgeboekt op grond van het pensioenreglement.
Beschikbaar eigen vermogen
Dit betreft de Algemene reserve van het fonds. Het beschikbaar eigen vermogen is een onderdeel van het beschikbaar
vermogen dat gebruikt wordt om de dekkingsgraad te
berekenen.
Beschikbaar vermogen
Dit betreft de som van het totaal van de technische voorzieningen voor risico van het fonds en het beschikbaar eigen
vermogen. Dit beschikbaar vermogen wordt gebruikt als teller in de breuk om de dekkingsgraad te berekenen.
CEM
CEM staat voor Cost Effectiveness Measurement Inc., een
Canadese organisatie die zich toelegt op het meten van
kosteneffectiviteit door vergelijkingen te maken van de gegevens van organisaties met normgroepen.
130
COBIT
COBIT (Control Objectives for Information and related
Technology) is een open internationale IT governance standaard van ISACA. Om het niveau van informatiebeveiliging
te kunnen vaststellen, heeft DNB een model gebaseerd op
CobIT gedefinieerd. Het model helpt om voor de belangrijkste punten van informatiebeveiliging vast te stellen of
ze adequaat worden beheerst. Het betreffende model is
beschikbaar via de openbare DNB website.
Dekkingsgraad
De procentuele verhouding tussen het beschikbaar vermogen en de contante waarde van alle opgebouwde
pensioenaanspraken voor risico van het fonds.
DNB
De Nederlandsche Bank, de toezichthouder die verantwoordelijk is voor het bewaken van de financiële stabiliteit
in Nederland.
ECB
Europese Centrale Bank.
Pensioenverplichtingen
Zie ‘voorziening pensioenverplichtingen’.
Financieel Toetsingskader (FTK)
Het financieel toetsingskader geeft regels over de wettelijke
financiële verplichtingen van pensioenfondsen en is opgenomen in de Pensioenwet.
Pension Fund Governance
Goed pensioenfondsbestuur. Hieronder vallen onder meer
integer en transparant handelen door het bestuur, goed toezicht hierop en het afleggen van verantwoording over het
uitgeoefende beleid en het toezicht daarop.
GMRA
Global Master Repurchase Agreement, standaardovereenkomst voor repo (belening) transacties.
Hedgefondsen
Beleggingsfondsen die een zeer actief beleid voeren op hun
portefeuille, weinig beperkingen kennen in instrumenten en
strategieën die ze ter beschikking staan en daardoor bepaalde risico’s in hun portefeuille kunnen afdekken (‘hedgen’).
Deze fondsen staan vaak niet onder toezicht.
Heritage-portefeuille
Dit betreft de beleggingen van bpfBOUW die niet ondergebracht zijn in beleggingspools.
IPD Property Index
Rendement van de gangbare institutionele vastgoedindex.
ISAE-3402-verklaring
Een rapport voor de certificering van de interne beheersing
van de processen in dienstverlenende organisaties.
ISDA (Master Agreement)
International Swap and Derivatives Association, standaardovereenkomst ten behoeve van over-the-counter derivaten.
Minimaal vereist eigen vermogen
Dit betreft het minimaal vereist eigen vermogen conform de
definitie hiervan in de Pensioenwet.
NAR (netto aanvangsrendement)
Netto huurinkomsten gedeeld door de waarde van de
vastgoedbeleggingen
Opportunities
Investeringen in rechten van films en tv-series, farmaceutische royalty’s en investeringen in energie-infrastructuur en
energie-mezzanine-financieringen.
Percentage of completion
De baten en lasten van vastgoedprojecten die in de aanbouwfase zijn, worden verantwoord op basis van de voortgang.
Premiegrondslag
Het gedeelte van het loon dat de grondslag vormt voor de
premieberekening.
Private equity
Investeringen in niet-beursgenoteerde ondernemingen.
Rekenrente
Fictief rendementspercentage dat het belegde pensioenvermogen in de toekomst wordt geacht op te brengen.
Rentetermijnstructuur (RTS)
De rentermijnstructuur geeft het verband weer tussen de
looptijd van een vastrentende belegging enerzijds en de
daarop te ontvangen marktrente anderzijds. De dekkingsgraad en de pensioenverplichtingen van het fonds worden
berekend op basis van de rentetermijnstructuur.
Service Level Agreements (SLA)
Afspraken over het niveau van de te leveren dienstverlening.
Solvabiliteit
Verhouding tussen totale bezittingen en schulden.
Statuten
De grondregels van een instelling. In de statuten van het
fonds is de interne structuur omschreven. Er zijn onder andere bepalingen inzake de bevoegdheden en verplichtingen
van het bestuur opgenomen. Ook de wijze van benoeming
van de bestuursleden is opgenomen.
SZW
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
OTC derivaten
Over-the-counter derivaten, derivaten die niet centraal
gehandeld worden maar onderling met een tegenpartij tot
stand komen.
Totaal eigen vermogen
Dit betreft alle reserves van het fonds bij elkaar. In de jaarrekening worden hiervoor de termen groepsvermogen en
Stichtingskapitaal en reserves gehanteerd.
Pensioengrondslag
Het gedeelte van het loon dat de grondslag vormt voor de
pensioenopbouw.
UFR
De dekkingsgraad en de pensioenverplichtingen van het fonds
worden berekend op basis van de rentetermijnstructuur. Bij
131
bepaling van de rentetermijnstructuur wordt o.a. de Ultimate
Forward Rate (UFR) toegepast. Het hanteren van de UFR
houdt in dat voor ver in de toekomst liggende verplichtingen
(vanaf 20 jaar) een ten opzichte van de markt aangepaste
rentecurve wordt gehanteerd.
UTA-personeel
Uitvoerend, Technisch en Administratief personeel.
Valutatermijncontract
Een termijncontract waarin twee partijen een verbintenis
aangaan tot aankoop of verkoop van deviezen op een latere
datum en tegen een koers die wordt vastgelegd bij het sluiten van het contract.
Vastrentende waarden
Beleggingen waarvoor in beginsel een vaste rentevergoeding
en een vaste looptijd geldt, zoals obligaties, onderhandse
leningen en hypotheken.
Vereist eigen vermogen
Dit betreft het Vereist eigen vermogen conform de definitie
hiervan in de Pensioenwet.
Voorwaardelijkheidsverklaring
Als deze wordt gehanteerd is toeslagverlening aan voorwaarden gebonden. De toeslagenmatrix schrijft voor welke
voorwaardelijkheidsverklaring gebruikt moet worden en op
welke wijze over de voorwaardelijke toeslagverlening moet
worden gecommuniceerd.
Voorziening pensioenverplichtingen
De voorziening pensioenverplichtingen (ook wel de pen­
sioen­
verplichtingen) geeft de contante waarde weer van
alle uitstaande pensioenverplichtingen van het fonds aan
zijn (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Het is,
met andere woorden, het volledige bedrag aan pensioenen
dat het fonds nu en in de toekomst moet uitbetalen.
Waardeoverdracht
Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de
waarde van opgebouwde pensioenaanspraken of pensioenrechten. Zo bestaat bij het veranderen van werkgever een
wettelijk recht op waardeoverdracht.
Z-score
Mate waarin het werkelijke rendement van een pensioenfonds afwijkt van het rendement van de door het bestuur
vastgestelde normportefeuille.
132
133
Colofon
Uitgave
APG
Basisweg 10
1043 AP Amsterdam
Postbus 637
1000 EE Amsterdam
Vormgeving en productie
Dadomoto, Nieuwegein
134