Uitspraak Raad van State geitenhouderij

Uitspraak 201304679/1/A4 | Raad van State
pagina 1 van 3
Uitspraak 201304679/1/A4
DATUM VAN UITSPRAAK
woensdag 12 februari 2014
TEGEN
het college van burgemeester en wethouders van Hof van
Twente
PROCEDURESOORT
Hoger beroep
RECHTSGEBIED
Algemene kamer - Hoger Beroep - Bestuursdwang /
Dwangsom
201304679/1/A4.
Datum uitspraak: 12 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Hof van Twente, en anderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 april 2013 in zaak nr. 12/1012 in het
geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2012 heeft het college het verzoek om toepassing van bestuurlijke
handhavingsmiddelen met betrekking tot het zonder een daarvoor benodigde
omgevingsvergunning houden van geiten binnen de inrichting van [belanghebbende] aan de
[locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte
bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde
beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 3 februari 2014 aan de orde gesteld.
Overwegingen
1. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college het bezwaar van [10
personen], allen behorend tot [appellanten], ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. In
dit verband voeren zij aan dat de ontvankelijkheid summier is afgedaan en ten onrechte niet is
weerlegd dat bacteriën die Q-koorts kunnen veroorzaken via de wind grote afstanden kunnen
afleggen, waardoor voornoemde personen als belanghebbenden bij het besluit van 4 april 2012
moeten worden aangemerkt.
1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)
wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is
betrokken.
http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=7...
12-2-2014
Uitspraak 201304679/1/A4 | Raad van State
pagina 2 van 3
1.2. In haar uitspraak van 27 juli 2011 in zaak nr. 201007705/1/M2 heeft de Afdeling het
beroep van [appellanten], wat betreft [10 personen] reeds eerder niet-ontvankelijk verklaard.
[appellanten] kwamen in die zaak op tegen een revisievergunning op grond van de Wet
milieubeheer voor het houden van meer dan 5.650 geiten binnen de inrichting van
[belanghebbende] aan de [locatie] te [plaats]. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak
overwogen dat [10 personen] op een zodanige afstand van de inrichting wonen dat het gezien
de aard en omvang van de inrichting niet aannemelijk is dat ter plaatse van hun woningen
daarvan milieugevolgen kunnen worden ondervonden. Blijkens de controle van het college op
18 september 2012 heeft het handhavingsverzoek dat bij besluit van 4 april 2012 is afgewezen
betrekking op het zonder een daarvoor benodigde omgevingsvergunning houden van circa
1.000 geiten. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om thans anders te oordelen. Het
college heeft het bezwaar van [appellanten], wat betreft [10 personen], terecht nietontvankelijk verklaard. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
2. Hierna worden de overige tot [appellanten] behorende personen tezamen en in enkelvoud
als [appellant]aangeduid.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college verplicht is handhavend
op te treden nu zijn gezondheid in geding is. [appellant] vreest voor een uitbraak van Q-koorts
en betoogt dat het college niet heeft bewezen dat de binnen de inrichting gehouden geiten
daartegen zijn ingeënt. Volgens [appellant] wordt zijn recht op ongestoord woongenot en het
recht op een ongestoord privé-, familie- en gezinsleven, neergelegd in artikel 8 van het
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,
geschonden. [appellant] betoogt dat de milieueffectrapportage onder meer onjuist is, omdat
daarin geen contourenbenadering uitgaande van virale en bacteriële risico's is opgenomen. Ook
schiet de wetgever volgens hem tekort, omdat de stofontwikkeling en de emissies van een
nabijgelegen composteerbedrijf niet gecumuleerd hoeven te worden met die van de inrichting.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het bestreden besluit in strijd is
met het voorzorgsbeginsel uit artikel 191, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie, op grond waarvan milieugevolgen in beginsel bij de bron dienen te
worden bestreden.
3.1. Niet in geschil is dat ten tijde van belang binnen de inrichting zonder een daarvoor
benodigde omgevingsvergunning geiten werden gehouden, zodat het college bevoegd was
terzake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van
een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder
bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten
maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te
doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan
handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen
belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ten tijde van het besluit op bezwaar concreet
zicht op legalisatie bestond, zodat het college in redelijkheid van handhavend optreden heeft
kunnen afzien. [belanghebbende] had immers op 13 juli 2012 een daartoe strekkende
aanvraag ingediend en het college was voornemens die vergunning te verlenen. [appellant]
heeft niet aannemelijk gemaakt dat de inrichting waarvoor vergunning is gevraagd zodanige
risico's voor de volksgezondheid meebrengt dat reeds op voorhand moet worden geconcludeerd
dat de gevraagde omgevingsvergunning, al dan niet onder het stellen van voorschriften, niet
kan worden verleend.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=7...
12-2-2014
Uitspraak 201304679/1/A4 | Raad van State
pagina 3 van 3
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in
tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014
628.
http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=7...
12-2-2014