verslag van het vorige Doordenkertje

Het M-decreet gewikt en gewogen
vanuit een inclusief perspectief
Verslag van het doordenkertje van 1 oktober 2014
Inleiding
De doordenkertjes houden de vinger aan de pols wat betreft onderwijsverandering en
onderwijsvernieuwing. Dit doordenkertje gaat over het M-decreet en enkele reflecties over inclusie. Beno
Schraepen is docent en projectleider van Incena, een Studiecentrum voor inclusie en enablement. Hij is
orthopedagoog van opleiding en neemt wat ons te wachten staat kritisch onder de loep. Is het M-decreet
een stap dichter bij inclusie?
Het studiecentrum neemt acties om inclusie te bewerkstelligen in verschillende maatschappelijke
domeinen (zoals onderwijs, vrije tijd, tewerkstelling, zorg en beleid). Het studiecentrum gaat uit van
volgende principes:
 Inclusie geldt niet alleen voor kinderen met een beperking. Het M-decreet zal ook gevolgen hebben voor
kinderen met bepaalde ondersteuningsbehoeften die nu in het regulier onderwijs zitten.
 Inclusief onderwijs is geen doel, maar een middel om mensen te integreren in de samenleving.
Jan Decuypere, pedagogisch begeleider van het buitengewoon onderwijs binnen de PBD, zal reflecteren op
de uiteenzetting van Beno Schraepen.
We geven een korte samenvatting van de kernideeën van hun bijdrages. Volgende vragen werden tijdens
de uiteenzetting van Beno Schraepen beantwoord:
 Welke zijn de belangrijkste maatregelen uit het M-decreet en hoe zijn ze tot stand gekomen?
 Welke contradicties zijn er in en tussen sommige maatregelen?
 Wanneer zijn ‘redelijke aanpassingen’ redelijk?
 Welke gevolgen heeft het M-decreet voor de onderwijspraktijk?
 Wat zijn de succesfactoren voor de implementatie van het M-decreet op school en in de klas?
M-decreet: wat voorafging
In 1994 werd het Salamanca Statement geratificeerd voor Europa. Intussen hebben vele Europese landen
België voorbijgestoken op vlak van inclusie. Vandaag staan we met het M-decreet even ver. Toen al zaten
er immers leerlingen met een beperking in het gewoon onderwijs. In 2004 kwam het leerzorgkader, maar
dat is nooit uitgevoerd. Het ontstaan van het M-decreet heeft te maken met het VN-verdrag dat inclusief
onderwijs als norm vooropstelt. Er is volgens dat verdrag geen reden om leerlingen met een beperking in
een apart onderwijssysteem af te zonderen. Het M-decreet voert dit verdrag uit. De landen die het VNverdrag geratificeerd hebben, moeten aantonen dat je stappen zet in het proces naar inclusief onderwijs.
Het M-decreet is de eerste stap, maar hoe ver gaat dit? Intussen kwamen er in Vlaanderen nog het DAMdecreet (decreet betreffende dringende en andere maatregelen voor leerlingen met specifieke
onderwijsbehoeften) en het BNM-decreet (decreet betreffende belangrijke en noodzakelijke maatregelen
voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften) en is dit volgens Beno Schraepen afgezwakt tot het Mdecreet (maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften).
Ter introductie een filmpje van Clevesland Primary School in 2002: het is een volledig inclusieve school in
Londen, waar heel veel culturen en kansarmoede aanwezig is. Het is een groot contrast met de situatie in
ons land.
Pedagogische begeleidingsdienst
1
Belangrijkste bepalingen M-decreet en contradicties
Het M-decreet is het minimum wat betreft inclusie. De concepten ‘redelijke aanpassingen’,
‘zorgcontinuüm’ en ‘sticordi-maatregelen’ zijn nu decretaal verankerd. Wat zijn de gevolgen hiervan? Zo
ging de ingang van zorgcoördinatoren in het basisonderwijs gepaard met een toename van het aantal
leerlingen in het buitengewoon onderwijs.
In het zorgcontinuüm ligt de focus op de brede basiszorg. Leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften
moeten met andere woorden zo lang mogelijk in het gewoon onderwijs blijven. Ook de handelingsgerichte
diagnostiek (HGD) en handelingsgericht werken (HGW) krijgen ingang: we toetsen niet om leerlingen een
plek te geven, wel om hen verder te helpen (= dynamisch assessment). HGD/HGW is één van de
instrumenten om dit te doen.
In het M-decreet worden de opdracht van de school en het CLB aangescherpt. De principes van HGW zijn
verankerd: op basis van een diagnose wordt bepaald hoe er gehandeld wordt. Het decreet regelt hoe
scholen redelijke aanpassingen moeten voorzien. Redelijke aanpassingen zijn juridisch afdwingbaar, maar
inclusie is dat niet. Sticordi-maatregelen (stimuleren, remediëren, compenseren, dispenseren) zijn redelijke
aanpassingen. Differentiëren gaat aan sticordi vooraf. Een belangrijke opmerking bij sticordi is dat scholen
snel overgaan tot compenseren, dispenseren en remediëren. Terwijl stimuleren al heel wat kan betekenen
voor leerlingen. Een voorbeeld: een stotterende leerling moet een spreekbeurt geven. Je kan die leerling
stimuleren om de spreekbeurt te geven. Veel leerkrachten zullen dispenseren: de leerling moet enkel de
presentatie maken en mag het mondeling gedeelte weglaten.
De fasen van het zorgcontinuüm worden in het M-decreet gedefinieerd (basiszorg, verhoogde zorg,
uitbreiding van zorg). Disproportionaliteit (niet ‘onredelijke aanpassingen’) wordt gedefinieerd.
Disproportionele aanpassingen zijn maatregelen die de school niet kan voorzien. Onredelijkheid van
aanpassingen wordt gedefinieerd in een protocol. De bepaling van disproportionaliteit moet gebeuren in
overleg met leerkrachten en ouders, maar de vorm, de invulling ligt nog niet vast. ‘Redelijke aanpassingen’
is bovendien op zich al een contradictorisch begrip: het houdt in dat redelijke aanpassingen in principe
altijd onredelijk zijn …
Meer dan de helft van de maatregelen van het M-decreet gaat over de verscherping van het buitengewoon
onderwijs, wat contradictorisch is met inclusie. Zo zijn er wetenschappelijke criteria voor de types van het
buitengewoon onderwijs bepaald. Zo is er een geleidelijke evolutie van een medisch model naar een sociaal
model. Het medisch model benadert een beperking als een fysiek probleem. Het is een statisch model
waarbij een diagnose wordt gesteld en van daaruit een prognose wordt gemaakt. Het sociale model gaat
uit van de interactie tussen de omgeving en de persoon. Maar in tegenstelling tot deze evolutie zijn type 1
en type 8 samengevoegd tot een type ‘basisaanbod’, wat zich afspeelt in het buitengewoon onderwijs (!),
de medische criteria voor type 2 (= verstandelijke beperking) tot en met type 7 blijven behouden. Er is nu
ook een type 9 (ASS), wat wil zeggen dat kinderen met een IQ boven 60 die nu in het gewoon onderwijs les
volgen, nu naar het buitengewoon onderwijs zullen doorverwezen worden. Bovendien is er de mogelijkheid
tot vastleggen van diagnostische protocollen, waarbij zo vroeg mogelijk gediagnosticeerd wordt. Dit past
echter niet binnen een sociaal model.
De toelatingsvoorwaarden tot het buitengewoon onderwijs zijn geherformuleerd. De school moet de fasen
van het zorgcontinuüm doorlopen en dus ook registreren. Aanpassingen om een leerling te blijven
meenemen in het gemeenschappelijk curriculum zijn disproportioneel. Onderwijsbehoeften moeten in
kaart worden gebracht op basis van een interactioneel model en mogen niet louter toegeschreven worden
aan SES-kenmerken van een leerling. De laatste 15 jaar is er immers een verdubbeling van het aantal
leerlingen met een lage sociaaleconomische status in het buitengewoon onderwijs. Er moet worden
aangegeven welk type van toepassing is. Het onderscheid tussen opleidingsvorm 1, 2, 3 en 4 blijft in het
buitengewoon onderwijs. Opleidingsvorm 4 geldt voor leerlingen waarbij het gemeenschappelijk
curriculum haalbaar is. Je weet echter niet op voorhand dat de leerling het gemeenschappelijk curriculum
zal halen. We gissen en dat verwijst opnieuw naar het medisch model.
De toelatingsvoorwaarden voor geïntegreerd onderwijs (GON) worden ook geherformuleerd. Er zijn twee
soorten GON mogelijk. De eerste soort is de terugkeer naar regulier onderwijs, namelijk vanuit het
Pedagogische begeleidingsdienst
2
basisaanbod in het buitengewoon onderwijs. De tweede is de doelgroepspecifieke GON voor type 2, 3 , 4,
6, 7 en 9. GON kan ingezet worden in combinatie met compenserende en dispenserende maatregelen. Het
is daarbij belangrijk te overleggen met ouders, vooral wanneer er dispenserende maatregelen worden
genomen: Wat laat je wegvallen? Het vertrekpunt bij GON is het gemeenschappelijk curriculum. Dat is
tegenstrijdig met inclusie.
Wat betekent dit nu voor het recht op inschrijving? In het gewoon onderwijs kan inschrijving al dan niet
met een verslag van het CLB waarin wordt bepaald of de betrokken leerling het gemeenschappelijk
curriculum kan volgen. Inschrijving in het buitengewoon onderwijs kan rechtstreeks of via het gewoon
onderwijs. Hier verandert er dus weinig.
Inschrijving in het gewoon onderwijs kan gebeuren op twee manieren. De eerste manier is via het
onverkort recht. Dit wil zeggen dat leerlingen het gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met
toepassing van gepaste maatregelen. Een voorbeeld: een leerling met dyslexie heeft een computer nodig
tijdens de les. In de praktijk is dit echter niet altijd zo evident. De inschrijving kan ook gebeuren onder
ontbindende voorwaarde. De school moet bij leerlingen met een verslag dat toegang geeft tot het
buitengewoon onderwijs verplicht overleggen over aanpassingen aan het gemeenschappelijk curriculum of
studievoortgang op basis van een individueel aangepast curriculum. Met andere woorden, deze leerlingen
kunnen het gemeenschappelijk curriculum niet volgen. De school moet dit onderzoeken. Als de
disproportionaliteit bevestigd wordt dan kan de inschrijving ontbonden worden. Zijn de aanpassingen wel
proportioneel dan kan de leerling zich inschrijven met GON/ION.
Samenvattend wordt dus eerst nagegaan of de leerling het gemeenschappelijk curriculum kan halen en dan
welke aanpassingen de leerling nodig heeft. Daarna wordt beslist of de aanpassing disproportioneel is of
dat er een aangepast curriculum nodig is. Dit proces duurt ongeveer 3 maanden. Als de school beslist dat
de aanpassing disproportioneel is, dan staan de ouders terug bij af: ofwel gaan ze naar een andere school,
ofwel schrijven ze de leerlingen in in het buitengewoon onderwijs.
Conclusie bij dit onderdeel: Er bestaat een principieel recht op toegang tot het gewoon onderwijs (cf.
advies Raad van State). Dat wil zeggen dat het gewoon onderwijs verplicht is tot het nemen van voldoende
ondersteuningsmaatregelen. Dat wil ook zeggen dat inclusief onderwijs geleidelijk gerealiseerd wordt
rekening houdend met de beschikbare middelen. Er is op vlak van middelen een standstill (ze moeten wel
anders worden ingezet). Er is dus geen absoluut recht op inclusief onderwijs (cf. redelijke aanpassingen zijn
juridisch afdwingbaar, inclusief onderwijs niet).
M-decreet gewikt en gewogen
Zijn we nu een stap dichter bij het VN-verdrag? De draagkrachtafweging wordt vervangen door redelijke
aanpassingen, en mag dus geen rol meer spelen bij inschrijving. ‘Redelijke aanpassing’ is nu een juridisch
concept. Er gelden nu ook striktere voorwaarden voor doorverwijzing naar het buitengewoon onderwijs.
Als school moet je alle maatregelen die kunnen genomen worden in de brede basiszorg en in de uitbreiding
van zorg genomen worden vooraleer je kan doorverwijzen naar het buitengewoon onderwijs. Bovendien
wordt handelingsgericht werken naar voor geschoven, waarbij we vertrekken van de mogelijkheden en het
leerpotentieel van het kind en we op zoek gaan naar wat nodig is om dat te stimuleren.
Toch zijn er enkele kritische noten bij het M-decreet. Het concept ‘disproportioneel’ heeft geen invulling
gekregen. Daardoor wordt de inschrijving in een gewone school opnieuw een gunst voor de leerling. Dit
leidt opnieuw naar willekeur, want scholen zullen verschillen in hun beslissing wanneer een maatregel al
dan niet disproportioneel is. Inclusief onderwijs is geen afdwingbaar recht, wat in tegenspraak is met het
VN-verdrag. Inschrijving is dus niet onvoorwaardelijk of absoluut. Het M-decreet discrimineert in feite
tussen kinderen die het gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen en degene die dat niet kunnen. Er is
bovendien onvoldoende rechtszekerheid voor ouders.
Het medisch model blijft primeren op het sociaal model. Een diagnose blijft de basis voor een
doorverwijzing en het IQ blijft behouden als criterium. Maar het IQ zegt nauwelijks iets over het
leerpotentieel van leerlingen en is tevens een momentopname.
Pedagogische begeleidingsdienst
3
Tot slot wordt het buitengewoon onderwijs uitgebreid: er is een nieuw type 9, type 7 wordt uitgebreid tot
leerlingen met spraak- en taalstoornissen en het buitengewoon onderwijs geeft basiszorg.
Verandert er iets voor leerkrachten? Volgens Beno Schraepen niet, als er geen redelijke aanpassingen zijn.
Verandert er iets voor ouders? Volgens Beno Schraepen niet, want ouders moeten nog steeds afwachten
en zoeken naar scholen waar redelijke aanpassingen mogelijk zijn.
Verandert er iets voor de leerling? Het zorgcontinuüm is er, maar de vraag is of er dan werkelijk extra zorg
of ondersteuning komt?
De conclusie is dat een ondersteunend kader ontbreekt op alle niveaus en voor alle partijen.
De gevolgen van het M-decreet op de onderwijspraktijk
Wat zijn nu de gevolgen voor de onderwijspraktijk? Het antwoord ligt intussen voor de hand: weinig. Het
budget blijft, het buitengewoon onderwijs blijft, GON blijft. Er zal geen stormloop gebeuren naar het
regulier onderwijs. De kans bestaat zelfs op minder inclusief onderwijs in de praktijk. Er zijn namelijk veel
leerlingen in het gewoon onderwijs met redelijke aanpassingen die nu disproportioneel zouden kunnen
worden. Het M-decreet loopt met andere woorden achter op de huidige praktijk. Het M-decreet wil de
toevloed naar het buitengewoon onderwijs stoppen, door meer verantwoordingsplicht en meer overleg.
Maar dit is niet het zelfde als inclusief onderwijs.
Succesfactoren voor de school
Hoe kunnen scholen dan toch met succes met het M-decreet aan de slag? Enkele tips:
 Maak werk van beeldvorming en openheid, bv. met betrekking tot redelijke aanpassingen. Hanteer
hierbij het sociaal model: een syndroom zegt niets over de leermogelijkheden van het kind. De
neurowetenschap vertelt ons bovendien dat de omgeving van het kind enorm belangrijk is in zijn
ontwikkeling, gezien de plasticiteit van de hersenen.
 Stimuleer de competentie van leerkrachten door maximaal in te zetten op gedifferentieerde
klaspraktijken (sticordi, HGW, Universal Design for Learning) en door de klas en school in functie van een
gedifferentieerde klaspraktijk te organiseren.
 Op klas- en leerkrachtniveau: denk vanuit kinderen die blijven, dan zal je ook hun mogelijkheden meer
zien.
 Zet in op teamwerk: zoek samen naar oplossingen.
 Zet in op de school als lerende organisatie: zie leerlingen met specifieke noden als leerkans voor de
school, zodat je voorbereid bent voor de toekomst
 Werk samen met externen, met CLB
Vragen en opmerkingen uit het publiek
 Waarom is men afgestapt van het leerzorgkader?
Het leerzorgkader was een grote verandering. Er waren te weinig middelen en de timing was slecht. In
2008 waren er nieuwe verkiezingen en er ontstond een politieke crisis. Het leerzorgkader kwam ook op
een moment dat het VN-verdrag werd opgesteld. De term ‘draagkracht’ werd juridisch niet meer
gebruikt.
 Wat is de meerwaarde van het dbso gezien het M-decreet? Hierover bestaat discussie.
Het dbso blijft bestaan. Het M-decreet zal op zich niet veel veranderen vergeleken met de huidige
situatie. Wel is het zo dat ouders via het M-decreet redelijke aanpassingen kunnen vragen. Maar wat als
de ene school bepaalde maatregelen disproportioneel vindt en een andere school niet?
 Wat is het verschil tussen draagkracht en redelijke aanpassingen?
Draagkracht is een subjectief gegeven en kan veranderen. Redelijke aanpassingen zijn juridisch
afdwingbaar. Als ouders een aanpassing redelijk vinden, kunnen ze daarmee in beroep gaan. De school
zal moeten aantonen dat een maatregel onredelijk is. Draagkracht kun je niet objectiveren. Maar stel
dat een ouder een assistent vraagt voor een leerling. Is dit dan disproportioneel? Wie moet daarvoor
zorgen? Dit is niet in het decreet geregeld.
Pedagogische begeleidingsdienst
4
 Het M-decreet richt zich tot iedereen. Maar er zullen ouders zijn die omwille van een lage SES niet
weten wat ze kunnen vragen aan de school. Dat is een gevaar.
De school zal open moeten communiceren naar ouders toe wat betreft de mogelijkheden in het Mdecreet.
 Waarop wordt een leerling die niet het gemeenschappelijk curriculum volgt, gedelibereerd? Deze
leerling wordt gedelibereerd op het stuk dat hij wel volgt. Het is dus belangrijk om vooraf doelstellingen
te formuleren.
 Wie moet er betrokken zijn bij het overleg tussen ouders en de school? De school is vrij in de bepaling
van het team.
Pedagogische begeleidingsdienst
5