Tweede Kamer Leden Vaste Kamercommissie OCW Leden Vaste Kamercommissie EZ Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Woerden, 9 april 2014 Ons kenmerk: JZi/GWA/233102/2014 Onderwerp: Naar een lerende economie Doorkiesnummer: 0348 - 75 35 70 Uw brief van: Geachte dames en heren, Volgende week voert u een plenair debat met de regering over het WRR-rapport ‘Naar een lerende economie’. De MBO Raad vraagt in verband met dat debat uw aandacht voor het volgende. Analyse De samenleving verandert in een ras tempo. Economisch ontstaan er totaal andere verhoudingen. De WRR heeft een uitvoerige en toegankelijke verkenning opgesteld van de ontwikkelingen op het grensgebied van onderwijs en arbeidsmarkt in vele landen in de wereld. Er wordt een beeld geschetst van ingrijpende technologische veranderingen en succesvolle onderwijsvernieuwingen. De ontwikkelingen in Nederland worden door de WRR op een continuüm geplaatst tussen ontwikkelingen in de VS (sterke vormen van flexibilisering van het onderwijs en van arbeidsrelaties en de noodzaak tot upgrading) en Duitsland (sterke investeringen in de economische productie met groei en tegelijkertijd segmentatie op de arbeidsmarkt). Arbeid wordt vervangen door productiviteitsverhogende technologie, maar dat leidt vervolgens weer tot minder banen, vooral in het middensegment. Gelukkig zal de vervangingsvraag als gevolg van de vergrijzing nog een dempende werking op de terugloop in werkgelegenheid voor de komende generatie afstudeerden hebben, maar voldoende is het niet. We moeten ons voorbereiden op een voor een deel onzekere toekomst. Terecht wijst de WRR erop dat als gevolg van vergaande technologische ontwikkelingen banen in het middensegment van de arbeidsmarkt worden geautomatiseerd. Ook wordt gewezen op de verdringing van lager opgeleiden door hoger opgeleiden. Dat zijn actuele maatschappelijke vraagstukken, ook in het licht van de lange economische recessie waardoor stageplaatsen minder gemakkelijk beschikbaar komen en opleidingen daardoor moeten krimpen of sluiten. Samenwerking onderwijs en bedrijfsleven In het rapport wordt een lans gebroken voor een nieuwe visieontwikkeling voor de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven. Deze samenwerking is nu het bepalende kenmerk van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), met twee unieke, gelijkwaardige leerwegen naast elkaar: een beroepsopleidende leerweg (bol) vanuit de scholen met stages en een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) met een combinatie van werken en leren. Het bedrijfsleven speelt een grote rol in het mbo via betrokkenheid bij de ontwikkeling van kwalificatiedossiers op landelijk niveau, de vormgeving van de beroepspraktijkvorming en de samenwerking met de scholen op regionaal niveau. Bedrijfsleven en beroepsonderwijs werken intensief en op basis van gelijkwaardigheid samen in de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB), met name op de thema’s kwalificeren, examineren, beroepspraktijkvorming en (macro)doelmatigheid. Veel van de door de WRR gepresenteerde inzichten zijn herkenbaar voor de verdere strategische vormgeving van de samenwerking tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt in de beroepskolom van vmbo, mbo en hbo. De MBO Raad herkent de door de WRR gepresenteerde agenda, maar deelt niet alle conclusies. Zo is onduidelijk op basis van welke overwegingen de WRR concludeert dat ‘het (v)mbo een sector is geworden die steeds meer wegzakt’ ( blz. 286). Volgens de zogenoemde KIAfoto (Kennis en Innovatie Agenda), die met objectieve en gedeeltelijk internationale parameters werkt, is het mbo de enige Nederlandse onderwijssector is die al drie jaar op rij de code groen krijgt. Ook internationaal gezien is er waardering voor het brede vakmanschap in Nederland en ook voor de relatief lage jeugdwerkloosheidspercentages voor leerlingen met een vakdiploma. Ook zijn vele vormen van innovatieve samenwerking aan te wijzen, het meest recent in de Centra voor Innovatief Vakmanschap, waarin een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling is overeengekomen tussen onderwijs en bedrijfsleven. Betekenis voor het middelbaar beroepsonderwijs De door de WRR geschetste ontwikkelingen raken het mbo volop in zijn kernopdracht: het opleiden van jongeren en volwassenen voor de arbeidsmarkt. Waarvoor leiden de mbo-scholen in de toekomst op? Kunnen ze creatief inspelen op veranderende arbeidsverhoudingen? Waar zit nieuwe werkgelegenheid? Hoe kunnen de scholen door slimme cross-overs nieuwe werkgelegenheid creëren samen met de belangrijkste stakeholders in de regio? Kunnen de scholen daarvoor innovatiestrategie ontwikkelen en wat is daarvoor nodig? Wat staat het mbo te doen? Veel van de door de WRR aangedragen thema’s worden momenteel uitgewerkt. Het is niettemin terecht dat de WRR kanttekeningen plaatst bij de 2/4 innovatieagenda van Nederland, die alleen in de topsectoren vorm krijgt, terwijl ook de beroepen op lager en middelbaar niveau te maken hebben met ingrijpende technologische veranderingen en crossovers. Herkenbaar is ook dat het thema leven lang leren nog beter uit de verf moet komen. Het mbo levert vanuit zijn wettelijk vastgelegde drievoudige kwalificatie (kwalificeren voor beroepsuitoefening, doorstroming en burgerschap) een substantiële bijdrage aan de om- en bijscholing van volwassenen, zeker waar het gaat om volledig kwalificerende trajecten. Bedrijfsopleidingen en gespecialiseerd maatwerk passen beter bij private aanbieders. Het is jammer dat de WRR zich niet heeft gewaagd aan een meer substantiële analyse van de investeringen van bedrijven in het beroepsonderwijs en de maatwerktrajecten die dat inhoudelijk oplevert. Een volgend actueel punt dat door de WRR wordt aangestipt is de professionaliseringsagenda van docenten. Afgezien van de investeringen gericht op kwaliteit en niveauverbetering die voortkomen uit het Actieplan Leraren 2020, is dit thema voor het mbo zeer relevant in het licht van de verdere professionalisering van onderwijsteams waarin vakdidactiek en praktijkbegeleiding samen komen. Bij de professionalisering van docenten en de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs vervullen de onderwijsteams een centrale rol. Inzet in de onderwijsteams geeft ook mogelijkheden voor verdere vormen van onderlinge vergelijking van teams en feedback van docenten en praktijkbegeleiders op elkaar; aspecten die in de lerarenagenda centraal staan. In samenwerkingsvormen zoals de Centra voor Innovatief Vakmanschap en in hybride leeromgevingen bestaan voor professionalisering van docenten diverse mogelijkheden. Er zijn ook nieuwe thema’s. Een grote vraag voor de toekomst is hoe beroepen zich zullen ontwikkelen, en welke verhouding er in het beroepsonderwijs nodig is tussen algemene vaardigheden en vakinhoudelijke vaardigheden. Het is jammer dat de WRR geen evaluatie heeft gemaakt van de betekenis van het brede vakmanschap (uit te drukken in kennis, vaardigheden en attitudes), dat met mbo-opleidingen gerealiseerd wordt. De Raad merkt wel op dat in de toekomst doorzettingsvermogen en een goede mentaliteit en attitude van werkenden nodig zijn, evenals de metavaardigheid om te ‘leren leren’, dat wil zeggen dat mensen zich gedurende hun levensloop steeds blijven verbeteren. Zeker is dat ook in de toekomst de discussie tussen breed en smal beroepsonderwijs (in de verschillende fasen van de opleiding) actueel blijft. Daarbij is ook de verhouding tussen algemeenvormend onderwijs en beroepsonderwijs van belang: wat is bijvoorbeeld de verhouding tussen de vmbo-mbo leerroute ten opzichte van die van het havo? Kenniscirculatie De WRR wijst terecht op het belang van een actieve kenniscirculatie. Deze taak moet niet alleen aan het hoger onderwijs overgelaten worden. De MBO Raad herkent de noodzaak nieuwe regionale samenwerkingsverbanden te ontwikkelen en wijst erop dat ieder ROC als 3/4 regionaal opleidingencentrum kennis- en relatiemanagement onderhoudt met regionale partners. Daarbij ligt voor de hand dat een zekere regionale variëteit ontstaat. De condities voor samenwerking en de economische structuur zijn immers ongelijk in Eindhoven en Eemshaven, of in Alkmaar en de Achterhoek. Dat vraagt ook om enige experimenteerruimte te werken met nieuwe vormen van comakership. De WRR wijst in hoofdstuk 8 op de grote betekenis van universiteiten in het vormgeven van een variëteit aan kenniskanalen (voorbij de ‘triple helix’ van overheid, bedrijfsleven en kennisinstelling, p. 249). In dit hoofdstuk wordt het mbo niet genoemd, terwijl het mbo toch een essentiële bijdrage levert aan de kenniscirculatie en –vernieuwing. Tenslotte Op tal van punten biedt het mbo mogelijkheden om zaken die de WRR aansnijdt op te pakken. De WRR geeft een goede analyse en agendeert belangrijke vraagstukken, maar is voor wat betreft het mbo nog niet toegekomen aan antwoorden. Het mbo bevindt zich momenteel in een ingrijpende vernieuwingsfase vanuit het actieplan ‘Focus op vakmanschap’ van de regering en heeft de komende jaren de handen vol aan het uitvoeren en implementeren van dit actieplan, waarbij het motto is: basis op orde, lat omhoog. Tegelijkertijd is de sector zich bewust van zijn toekomstgerichte en innovatieve rol op vraagstukken die de WRR adresseert. De komende maanden ontwikkelt de MBO Raad een visie op de langere termijn. Het denken over de periode na de implementatie van alle vernieuwingen in het mbo staat niet stil, net zo min als de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Met vriendelijke groet, J.P.C.M. van Zijl voorzitter In afschrift aan mevrouw dr. Jet Bussemaker, minister van OCW. 4/4
© Copyright 2024 ExpyDoc