TWE'O F¡aad Tweede Kamer Leden Vaste Kamercommissie OCW Houttuinlaan 6 Postbus 20018 2500 EA Den Haag 3447 GM Woerden Postbus 2051 3440 DB Woerden Woerden, l5 september 2014 Ons kenmerk: JZilGWN234770t2014 Doorkiesnummer: 0348 - 75 35 70 T: 0348 - 75 35 00 Onderwerp: Ruim baan voor vakmanschap: Uw brief van: F:0348 - 75 35 0l een toekomstgericht mbo E: Geachte dames en heren, info6mboraad.nl www.mboraad.nl ln aansluiting op de miniconferentie op 10 septembet 2014 stelt de MBO Raad u namens de aangesloten roc's, vakinstellingen en aoc's op de hoogte van zijn zienswijze op hoofdlijnen over de brief 'Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo' van de min¡ster van OCW van 2 juni 2014. Waardering De sector heeft waardering voor het belang dat de minister aan het mbo hecht, de ambities die de minister voor het mbo heeft en de extra middelen die voor het mbo via het Regeerakkoord 20'12 en het Begrotingsakkoord 2013 beschikbaar zijn gekomen. Aandacht voor het mbo is op zijn plaats, want mbo-afgestudeerden zijn de ruggengraat van de Nederlandse economie en het mbo zorgt ook voor ontwikkeling van burgerschap en doorstroming naar het hbo. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, zoals genoemd in het WRR-advies 'De lerende economie', ontwikkelingen in de samenleving zoals rond jeugdzorg en passend ondenvijs en ontwikkelingen bij de studentenpopulatie zoals krimp en veranderende studiekeuzes, vragen van mbo-scholen een proactieve, toekomstgerichte oriëntatie. De sector heeft zichzelf daarom de opdracht gegeven een visie te ontwikkelen op het mbo na 2020. Dtl leidt medio 2015 tot een publicatie van een manifest vanuit de mbo-sector. Naast deze waardering signaleren wij dat de minister af en toe wel erg de nadruk legt op wat er mis gaat in het mbo. Er gaat meer goed in het mbo dan uit de brief bl|kt. Wij sluiten onze ogen zeker niet voor verbeteringen die nodig zijn, maar vragen uw aandacht voor meer evenwichtige beeldvorming. Brànchærganìsatie voor middelbaar beroepsonderwts en volwas5eneneducatle Stabiliteit en continuiteit Het mbo staat als stelsel goed. Er is thans geen aanleiding voor ingrijpende veranderingen in de besturingsfilosofie, de bestuurlijke verhoudingen tussen de overheid en de scholen, de positie van de roc's, vakinstellingen en aoc's, de drievoudige kwalificering als kernopdracht van het mbo (kwalificeren voor beroep, doorstroming, loopbaan en burgerschap) en de vormgeving met de leerwegen bol en bbl die met de ontwikkeling van de economie en conjunctuur als communicerende vaten meebewegen. Een aantal voorstellen in de brief leidt tot nieuwe wet- en regelgeving en wij vragen u deze kritisch te bezien (zie ook de slotparagraaf in onze brief). De sector is gebaat bij stabiliteit en continuìteit, om alle aandacht en energie te kunnen richten op de invoering van 'Focus op vakmanschap'. Dat is de hoofdopdracht voor de sector in de komende jaren. Focus op vakmanschap De implementatie van 'Focus op vakmanschap' vraagt van de mbo-scholen een hoge inzet van alle betrokkenen: bestuurders, managers, opleidingscoördinatoren, teamleiders, docenten, centrale diensten. Waar gaat het om? ln een notendop: invoering van nieuwe kwalificatiedossiers, verkorting van opleidingen, intensivering van onden¡vijstijd, samenstelling van nieuwe onderwijsprogramma's, herziening van de examens, invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek met het cascademodel, zorgen voor een doelmatig opleidingsaanbod, doorvoeren van vergaande wijzigingen in de adm inistratieve systemen. Deze vernieuwingsoperatie is dermate ingrijpend, dat aan de sector tot aan 2019 geen nieuwe grote opdrachten kunnen worden opgelegd. De scholen worden als gevolg van o.a. het Nationaal Onderwijsakkoord en het Bestuursakkoord mbo naast "Focus op vakmanschap'al geconfronteerd met veel nieuwe verplichtingen. Wat kan de scholen wel helpen? De brief van de minister bevat goede elementen, die de scholen kunnen helpen bij de versterking van het mbo en de invoering van 'Focus op vakmanschap'. Enkele voorbeelden: o Uitbreiding van de mogelijkheden voor scholen voor samenwerking in het kader van de macrodoelmatigheid, door meer besturingsmodellen in de wet mogelíjk te maken en ervaringen op te doen met het zelfregulerende systeem en de daarin opgenomen escalatiemogelijkheden. o Meer aandacht en ondersteuning voor kwetsbare jongeren, om in te spelen op ontwikkelingen rond o.a. de jeugdzorg, passend onderwijs en de nieuwe entreeopleídingen. Vanuit ons respect voor het grote belang hiervan vragen wij wel uw aandacht voor de kernopdracht van het mbo en de grenzen aan de mogelijkheden voor het mbo om al deze jongeren op te kunnen vangen. . 217 Versterking van de rolvan het mbo bijde economische innovatie in de regio's en bij een leven lang leren, waardoor het mbo zijn bijdrage aan de economische a a ontwikkeling kan blijven leveren (zie ook het wRR-rapport 'Een lerende economie'). Verbetering van de doorstroming van mbo naar hbo, goede positionering van het mbo bijde associate degree programma's in het hbo en uitwerking van een excellentieprogramma in het mbo, waardoor het profiel en het imago aan de bovenkant van het mbo kan worden versterkt. Verscherping van de inzet bij de examinering via centrale inkoop van examens dan wel externe validering van door de scholen zelf ontwikkelde examens, waardoor de kwaliteit wordt verbeterd en waarbij aangesloten wordt op ontwikkelingen naar standaardisering in de sector zelf. Besturing van de scholen Wij zijn positief over de verruiming van de mogelijkheden voor de scholen om vorm te geven aan bestuurlijke samenwerking. Alle bestuursmodellen die hiervoor in de brief worden genomen, moeten mogelijk gemaakt worden en een vrijwíllig karakter hebben, zodat colleges van bestuur van samenwerkende scholen de ruimte hebben zelf passende keuzes te maken. Wijverwijzen hierbij naar de notitie'Ruimte voor bestuurlijke keuzes in het mbo' die wij als bijlage met deze brief meesturen. Het lijkt er echter op dat de minister uitsluitend de nadruk wil leggen op het model van mbo-colleges met collegedirecteuren. De hierbij gebruikte formuleringen wekken de suggestie dat de minister dit model dwingend wil opleggen aan de scholen. Zo wil de minister de verantwoordelijkheden van de collegedirecteuren en de verantwoordelíjkheidsverdeling met de colleges van bestuur in de wet opnemen. Het kan niet de bedoeling zijn dat de scholen dit model verplicht moeten invoeren. Hoe colleges van bestuur als het bevoegd gezag van de scholen vorm geven aan interne governance en organisatie, is hun verantwoordelijkheid. Zij moeten daarbij eigen keuzes kunnen maken, in afstemming met het regionaal bedrijfsleven en de maatschappelijke omgeving. Dat kunnen geen blauwdrukkeuzes vanuit uniforme overheidskaders zijn. De Dijsselbloem-filosofie van het'wat' (stelselverantwoordelijkheid bij de overheid) en het'hoe' (verantwoordelijkheid voor besturing, inrichting en vormgeving bij de scholen) heeft nog niets aan actualiteit en waarde verloren. Positie van de vakinstellingen De minister wil het per 1 januari 2017 mogelijk maken dat bepaalde kwalificaties alleen door vakinstellingen en AOC's aangeboden kunnen worden. Dit duidt op een model met exclusieve licenties. Dit is een vergaand voorstel, dat consequenties heeft voor de wettelijke positie van de roc's, die nu licentievrijheid hebben. Wij vragen ons af welke overwegingen tot dit voorstel hebben geleid. Er is op dit moment geen sprake van zo veel ondoelmatige situaties (in de zin van overlap en concurrentie) dat naar ons beeld reeds nu zr¡taar zou moeten worden ingegrepen in de wettelijke posities van de scholen. De roc's, vakinstellingen en aoc's geven actief vorm aan de samenwerking in de regio op het terrein van de doelmatigheid en maken goede afspraken over bijvoorbeeld taakverdeling. Dat dit nog niet in alle gevallen even soepel verloopt erkennen 317 wij, maar wij vragen de ruimte om hier als sector invulling aan te geven. Hiertoe zijn ook afspraken gemaakt in de Branchecode goed bestuur in het mbo die vanaf 1 augustus 2014 in werking is. Overleg en samenwerking zou verder gestimuleerd moeten worden en wij zijn eerder voorstander van een strakke monitoring op de effecten van deze zelfregulering dan op voorhand over te gaan tot wetswijziging. Wij stellen daarom voor de scholen onderling en het onderwijs en het bedrijfsleven eerst de kans te geven gezamenlijk praktisch werkbare, niet-vrijblijvende oplossingen te vinden, onder andere via de bedrijfstakgroepen (onderdeel van de Vereniging MBO Raad) en de sectorkamers die SBB momenteel inricht. Partijen zullen de komende maanden dit punt nader uitwerken, mede op basis van een nog komend advies van de SBB over de kleine, unieke opleidingen. De door de SBB al geformuleerde werkwijze bij de doelmatigheid en de aanwezigheid van een escalatiemogelijkheid vía de landelijke adviescommissie (zie de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het Wetsvoorstel macrodoelmatigheid in het mbo) bieden vervolgens voldoende gelegenheid om dit tijdig langs de weg van zelfregulering op te lossen. Een partij kan een geschil aanhangig maken bijde adviescommissie en de minister is in de gelegenheid doorzettingsmacht te gebruiken als een partij zich niet wil neerleggen bij het advies van de commissie. De facto betekent dit dat de minister als sluitstuk altijd in de gelegenheid is een licentie aan de ene of de andere instelling toe te wijzen. Na een periode van bijvoorbeeld drie jaar kan via evaluatie worden bezien of dit zelfregulerende stelsel (met doorzettingsmacht van de minister) voldoende werkt en of er aanleiding kan zijn om alsnog tot wetswijziging over te gaan. Beroeps praktijkvorm i n g De brief introduceert een verplichting voor de scholen om voor elke student een passende bpv-plaats te vinden. Dit was tot nu toe wettelijk gezien een inspanningsverplichting en wordt nu als een verantwoordelijkheid geformuleerd. Dit is een verzwaring waar wij grote vraagtekens bij zetten. Scholen zijn afhankelijk van het bedrijfsleven en van de kenniscentra beroepsondenrijs bedrijfsleven voor voldoende bpv-plaatsen en moeten zorgen voor opleidingen met voldoende arbeidsmarktperspectief. Van studenten zelf mag ook enige inspanning worden gevraagd. Het gaat te ver om scholen hierop volledig af te rekenen. Zij hebben dit immers niet volledig zelf in de hand. Wel kunnen de scholen voor bepaalde opleidingen meer of minder studenten toelaten. Dat leidt dan echter weer tot een spanning met de keuzevrijheid van studenten. Van het afgeven van stagegaranties door scholen kan geen sprake zijn, gezien de afhankelijkheid van andere partijen. Als wijop dit punt de visienota en de beleidsreactie op de lnitiatiefnota'Elke mbo'er een goede stage; borging stagebegeleiding en stagegarantie bij het mbo' naast elkaar leggen, signaleren wij een inconsistentie. ln de beleidsreactie stelt de minister zich op het standpunt dat een stagegarantie geen optie is. ln de visienota krijgen studenten echter formeel klachtrecht als de scholen, ondanks alle inspanningen, voor hen geen stageplek kunnen 417 vinden. Zo'n specifiek klachtrecht vinden wij niet wenselijk, niet realistisch en inconsistent. Het is verder aan te bevelen om over de juiste cijfers en beeldvorming te beschikken. Bij het stagetekort is het terecht dat de minister dat beter en actueler in beeld wil krijgen. Bij arbeidsmarktperspectieven is het van belang om verder te kijken dan vandaag en ons rekenschap te geven wat de arbeidsmarkt over enkele jaren bij een aantrekkende economie (weer) aan vakmensen vraagt. Bij de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming wijzen wijop het Onderwijsverslag2012-2013 van de inspectie, waarin is geconstateerd dat de beroepspraktijkvorming is verbeterd en dat deze van voldoende kwaliteit is (blz. 166-167). De BPV-Monitor vormt, als deze uitontwikkeld is en draagvlak heeft bijalle partijen, een adequaat instrument om de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming structureel te blijven monitoren. Taal, rekenen, loopbaan en burgerschap Er wordt een verkenning aangekondigd of bij volwassenen flexibeler omgegaan kan worden met de eisen voor taal rekenen, loopbaanvaardigheden en burgerschap. Ook al gaat dit nog om een verkenning; dit kan een wezenskenmerk van het mbo (beroepskwalificatie, algemene vorming en burgerschapsontwikkeling en doorstroming naar het hbo als een drievoudige kwalificatie) aantasten. Als 'flexibeler omgaan met' verlaging of afzien van de genoemde eisen betekent, is het de vraag of dit in het belang van de studenten en hun verdere loopbaan op de arbeidsmarkt of in het vervolgonderwijs is. Hier tekent zich wel een dilemm a af , waar we de ogen niet voor kunnen sf uiten. Enerzijds willen we de complete, eenduidíge waarde van een mbo-diploma behouden. Anderzijds willen we alle doelgroepen van het mbo voldoende kansen op de arbeidsmarkt blijven bieden. Een nadere bezinning op dit dilemma is urgent. Relatie vmbo-mbo Het aantal opleidingstrajecten in het overgangsgebied van vmbo naar mbo wordt drastisch uitgebreid: de uitbreiding van de vakroute en de beroepsroute vanuit de vakcolleges, de uitbreiding van VM2 naar VM3 en de uitbreiding van de technologieroute naar andere sectoren. De grondgedachte hierachter is prima: goede aansluiting realiseren, doorlopende leerlijnen voor studenten creëren, tijdverlies en doublures voorkomen en studenten snel naar een beroepskwalificatie brengen. De vmbo- en mboscholen zijn gebaat bij veel ruimte om hun samenwerkíng in de regio vorm te geven en de overheid zou dit moeten faciliteren. Door een grote hoeveelheid nieuwe opleidingstrajecten, experimenten en subsidies toe te voegen is het gevaar groot dat het voor de direct belanghebbenden, de studenten en het bedrijfsleven, te onoverzichtelijk wordt, dat er te veel opleídingen komen en dat de arbeidsmarktperspectieven voor studenten eerder kleiner dan groter zullen worden. De doelmatigheid komt onder grote druk te staan, er komt meer versnippering in het opleidingsaanbod, er is een groot risico van 'cherry-picking' in het vmbo en de mbo-scholen komen voor grote 517 uitvoeringsproblemen te staan als zij met een grote hoeveelheid vmbo-scholen specifieke afspraken moeten maken Examinering ln antwoord op met name de kritiek van de inspectie kiest de minister voor kwaliteitsverhoging bijde examinering door het verplicht stellen van centrale inkoop bijgecertificeerde examenleveranciers of het extern laten valideren van door scholen zelf ontwikkelde examens. Wij hebben begrip voor dit standpunt en pakken deze uitdaging graag op. De sector had uit eigener beweging de koers naar standaardisering van examens al ingezet en beschouwt dit als een welkome extra impuls. Er loopt een verkenning hoe we in de toekomst vorm kunnen geven aan keurmerk(en) voor examenleveranciers en aan de beoogde validering, bijvoorbeeld via een onafhankelijke instantie. Dit moet leiden tot een duidelijke kwaliteitsverbetering. Daarbij moet wel oog zijn voor de extra kosten en uitvoeringslasten voor de scholen. Als de examens langs deze weg verbeterd zijn en het stempel dragen van een keurmerk of een externe validatie, stellen wij als voorwaarde dat de inspectie dan niet langer zelf de examens op de scholen controleert. Dat is dan niet meer nodig. Wij hebben ook begrip voor de wens om de taken van de examencommissie te verduidelijken, maar zien niet de noodzaak om dat via de wetgeving te regelen. Als de sector zelf de handschoen oppakt bij de kwaliteitsverbetering van de examens, kan de sector zelf ook zorgen voor een gezamenlijke richtlijn of leidraad voor het adequaat functioneren van examencommissies. Het is niet nodig om bij het oplossen van een probleem onmiddellijk naar het middel van wetgeving te grijpen. Nieuwe wet- en regelgeving ln de brief worden diverse voorstellen gedaan voor nieuwe wet- en regelgeving, zie ook de bijlage van de brief met de uitgebreide wetgevingsagenda. Wijvragen u daarin terughoudend te zijn en alleen tot nieuwe wetgeving over te gaan als dat echt noodzakelijk is. De volgende voornemens achten wij niet nodig en daarom ook niet gewenst: ' ' o 617 een specifiek wettelijk klachtrecht voor studenten als een mbo-school niet kan zorgen voor een bpv-plaats (de minister heeft al een wetswijziging aangekondigd, waarin in het algemeen een klachtenregeling en een klachtencommissie verplicht worden gesteld); experimenten met een een gecombineerde leerweg bol-bbl (deze combinatie kan in de praktijk nuttig zijn, maar is al mogelijk met de huidige wet- en regelgeving); experimenten met het opdelen van kwalificaties in eenheden waaraan studiepunten worden toegekend (het aanbieden van delen van opleidingen is met de wetgeving rond 'Focus op vakmanschap' juist afgeschaft, omdat het de expliciete bedoeling van de wetgever was om volledige, diplomagerichte trajecten aan te bieden); . ¡ een verplicht bestuurlijk model van mbo-colleges met collegedirecteuren (het is goed dat de wetgever dit model mogelijk maakt, maar niet als een halve of hele verplichting); het in de wet verduidelijken van de taken van en eisen aan examencommissies (dit kan de sector zelf oppakken); ¡ o o het in de wet verankeren dat roc's moeten zorgdragen voor een breed aanbod in de regio (deze wettelijke opdracht hebben roc's nu al); de uitbreiding van de wetgeving over de fusietoets (deze wetgeving is al z¡taar genoeg) het nu al bij wet regelen dat bepaalde kwalificaties alleen door vakinstellingen of aoc's aangeboden kunnen worden (deze wetswijziging komt te vroeg en geeft onvoldoende kans op zelfregulering door onderwijs en bedrijfsleven). Hoofdstuk 11 a van de Wet educatie en beroepsonderwijs biedt overigens nu al de gelegenheid om met experimenten en innovaties aan de slag te gaan. Graag wensen wij u op 22 september een vruchtbaar debat toe. Met vriendelijke groet, J.P.C ln afschrift 7t7 Zitl mevrouw J. Bussemaker, minister van OCW
© Copyright 2024 ExpyDoc