tekst - Clingendael

Wie wordt de baas in Brussel?
Jan Rood
‘This time it’s different’, zo belooft het Europees Parlement in de aanloop naar de Europese
verkiezingen in mei aanstaande. Dat verschil betreft dan vooral de wens van het parlement om meer
greep te krijgen op de benoeming van de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie. Voor het
eerst in de geschiedenis van het EP hebben alle belangrijke politieke groeperingen in het parlement
daarom een lijstaanvoerder –een ‘Spitzenkandidat’- aangewezen, die tegelijkertijd kandidaat is voor
de opvolging José Manuel Barroso, de huidige commissievoorzitter. Op die manier probeert het
parlement te voorkomen dat de Europese Raad met een kandidaat komt van buiten de kring van het
EP. Het is immers aan de Europese Raad om een kandidaat-voorzitter aan te wijzen. De Raad dient bij
die voordracht rekening te houden met de uitslag van de Europese verkiezingen. Waar dit de
Europese Raad een zekere speelruimte biedt, tracht het EP door met eigen namen te komen die
ruimte zoveel mogelijk te beperken.
Daarmee beloven de verkiezingen de volgende ronde te worden in de strijd om de macht in de
Europese Unie. Natuurlijk, de officiële doctrine is dat er bij alle institutionele veranderingen die de
EU de laatste jaren o.a. als gevolg van het Verdrag van Lissabon en de economische crisis heeft
ondergaan, alleen maar winnaars zijn. Bovendien, zo wordt gesteld, hebben lidstaten, Commissie en
Parlement elkaar voortdurend nodig om tot besluiten te kunnen komen. Maar zeker nu het carrousel
van benoemingen –voorzitter Commissie en Europese Raad, nieuwe hoge vertegenwoordiger- weer
losbarst, is ook de machtsvraag weer aan de orde: wie wint en verliest aan positie en invloed.
Het Europees Parlement zet daarbij hoog in. Door eigen kandidaten voor het commissievoorzitterschap naar voren te schuiven poogt het de greep op de Europese Commissie te
verstevigen. Mocht het parlement er in slagen een eigen kandidaat benoemd te krijgen, dan is deze
immers sterker gebonden aan en schatplichtig aan het EP. Het past ook binnen een streven om de
Europese Commissie te politiseren, d.w.z. meer tot een politiek opererende instelling te maken, die
voor zijn keuzes verantwoording aflegt aan een direct door de Europese burgers gekozen orgaan: het
Europees Parlement. Daarmee gaat het bij deze verkiezingen niet alleen om de vraag wie het voor
het zeggen krijgt, maar ook om de inrichting van de Europese Unie. Immers, een politisering van de
Europese Commissie past binnen een breed in het EP levend streven naar regeringsvorming op
Europees niveau, en daarmee naar Europese federalisering.
Maar met deze inzet neemt het EP ook een groot risico. Een eerste vraag is hoe een politisering van
de Commissie zich verhoudt tot haar traditionele rol van een boven de lidstaten staande
onafhankelijke instelling. Een sterkere binding van de Commissie aan het altijd tot ‘meer Europa’
geneigde EP verhoudt zich daarnaast moeilijk tot de behoefte van veel lidstaten, waaronder
Nederland, aan een minder activistische Europese Commissie; aan minder centralisering. En tot slot,
die Europese burger. Die geeft er geen blijk van veel vertrouwen te hebben in het Europese bestuur
en lijkt al helemaal niet te geloven in federale avonturen. Kortom, de slag om Brussel gaat door.
Maar de slag om de burger lijkt ‘Europa’ op voorhand al verloren te hebben.