Ga naar het verblijf van de fennek (in het Kleine

b-8
10. Ga naar het verblijf van de fennek (in het
Kleine-Zoogdierenhuis). Deze woestijnvos
leeft in de Sahara (in Afrika) waar het in
de zomer heel heet en droog is. In NoordAmerika en Noord-Europa komt een andere
vossensoort voor: de poolvos. Deze soort
is juist aangepast aan extreme kou. Welke
eigenschap is gunstig voor welke soort?
gunstig voor de fennek
gunstig voor de poolvos
een dikke vetlaag hebben
een dunne vacht hebben
een middagdutje doen
een witte vacht hebben
hele grote oren hebben
Hoe kom je nou van variatie naar verandering? Een dier met gunstige eigenschappen heeft over het
algemeen een hogere overlevingskans (en zal dus langer in leven blijven), en het grootste voortplantingssucces (en zal dus meer nakomelingen krijgen). Na verloop van tijd zijn er dan ook meer dieren
met deze gunstige eigenschappen. Dit noem je natuurlijke selectie: de natuur selecteert de best
aangepaste individuen uit. Of een eigenschap wel of niet gunstig is hangt af van de omgeving.
11.
De fennek stamt oorspronkelijk af van ‘gewone’ vossen, die in een meer gematigd
klimaat leefden. Lang geleden is een groepje van die vossen in de Sahara terecht
gekomen. Leg in eigen woorden uit hoe uit die vossen de fennek is geëvolueerd.
Gebruik in ieder geval de begrippen variatie en selectie in je antwoord.
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
e
f
b
a
i
h
26
g
d
c
abeverratten
bGierenvolière
c Californische zeeleeuwen
dmammoetboom
ealgazellen
fInsectarium
gPinguïnrots
hchimpansees
iKleine-Zoogdierenhuis
De pauwenhaan vliegt onhandig met zijn lange staart. Pauwenhennen hebben echter een voorkeur voor de haan met zo'n
gevaarlijk lange en mooie staart.
werkblad evolutie
bovenbouw voortgezet onderwijs
"Nothing in biology makes sense, except in the light of evolution."
- T. Dobzhansky (geneticus en evolutiebioloog, 1900 – 1975)
mei2014
b-2
soort & omgeving
W
elkom in Artis! Dit werkblad leidt je langs planten en dieren door
heel het park. Bekijk de dieren goed aan de hand van de vragen.
Sommige vragen kun je beantwoorden met de illustratie (foto,
tekening). De locaties waar naar wordt verwezen, vind je terug op de
plattegrond aan de achterkant.
In Artis zijn ongeveer 900 verschillende diersoorten in het echt te
bewonderen. Dat lijkt heel wat, maar het is maar een fractie van alle
soorten dieren die onze aarde bevolken. Wetenschappers schatten dat
er wel miljoenen verschillende soorten dieren en planten op aarde leven.
En iedere soort – van kever tot kameel – stelt weer andere eisen aan zijn
omgeving.
Elke soort is min of meer aangepast aan de omgeving waarin hij
leeft, zowel qua anatomie (lichaamsbouw) als qua gedrag. Andere
aanpassingen kunnen te maken hebben met hun interne organen of met
bepaalde zintuigen.
Laten we de koning van de savanne – de leeuw – als voorbeeld nemen.
Leeuwen jagen op grote grazende zoogdieren. Zij hebben scherpe
hoektanden (anatomie) en oefenen het jagen al op jonge leeftijd door
te stoeien met leeftijdsgenoten (gedrag). Ze hebben een scherpe reuk
(zintuigen) waarmee ze hun prooi kunnen opsporen, en hun spiercellen
kunnen in korte tijd veel arbeid leveren (interne organen), wat nodig is
voor een snelle achtervolging.
Alleen de leeuwenman heeft
lange manen op de schouders.
Leeuwinnen hebben een voorkeur
voor leeuwen met volle manen.
b-7
natuurlijke selectie
Evolutie gaat heel langzaam. Soorten passen zich stapje voor stapje aan nieuwe omstandigheden aan.
Het was lange tijd een raadsel hoe evolutie precies werkt, totdat de Engelse bioloog Charles Darwin in
1859 het mechanisme beschreef dat er voor zorgt dat soorten veranderen: natuurlijke selectie
8.
Ga naar het verblijf van de chimpansees. De chimpansees die je hier ziet zijn niet
allemaal precies hetzelfde. Er zijn altijd wel (kleine) verschillen. Welke verschillen
zie je tussen de chimpansees? Noem er twee.
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
9.
Kijk eens naar jezelf en naar de leerlingen in je klas. Welke verschillen zie je bij jullie? Noem er
weer twee. Wat is het voordeel of nadeel?
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
In een groep dieren (van één soort) is altijd variatie. Sommige dieren hebben een nét iets dikkere
vacht, zijn nét iets kleiner, kunnen nét iets beter zien in het donker, en noem maar op. Soms heeft
dat dier helemaal niets aan zo’n eigenschap. Maar bepaalde eigenschappen kunnen ervoor zorgen
dat een dier iets beter aan zijn omgeving is aangepast dan zijn soortgenoten.
b-6
4.
Gibbons gebruiken hun handen om van tak naar tak te slingeren. Varkens en honden lopen op
hun voorpoten. Zoek zelf in Artis naar twee zoogdieren waarvan de (voor)poten nog andere
functies hebben.
dier …………………………………………….....
functie voorpoot …………………………………………….....
dier …………………………………………….....
functie voorpoot …………………………………………….....
Er bestaan ook analoge organen: organen die juist dezelfde functie hebben. Analoge organen kunnen wel een verschillend bouwplan hebben. De vleugels van een vlinder en die van een vogel dienen
beide om te vliegen, maar zijn een voorbeeld van analoge organen.
5.
Hieronder staan zes dieren. Ga naar de verblijven van de eerste vier dieren en bekijk ze goed.
Bekijk ook de foto's.
de Mexicaanse roodknievogelspin (zie het Insectarium)
de bij (zie het Insectarium)
de zwartvoetpinguïn (zie de Pinguïnrots)
de Jan-van-Gents (zie de Pinguïnrots)
de stokstaartjes (zie foto)
de vleermuis (zie foto)
Bij stokstaartjes staat één lid van
de groep op wacht en speurt de
lucht af naar grote roofvogels. Bij
gevaar slaat hij alarm met geblaf
en duikt de hele groep de
ondergrondse holen in.
Geef aan of de volgende organen homoloog (h), analoog (a) of allebei (b) zijn.
h / a / b h / a / b h / a / b h / a / b h / a / b 6.
het exoskelet van de roodknievogelspin en het exoskelet van de bij
het exoskelet van de bij en het inwendig skelet van de vleermuis
de vleugels van de bij en de vleugels van de vleermuis
de voorpootjes van de stokstaartjes en de vleugels van de vleermuis
de snavel van de zwartvoetpinguïn en de snavel van de Jan-van-Gent
Kijk nog eens goed naar de zes dieren uit de vorige vraag. Welke dieren zijn volgens jou het
meest aan elkaar verwant? Maak drie tweetallen.
1. ……………………………………………..... en …………………………………………….....
2. ……………………………………………..... en …………………………………………….....
3. ……………………………………………..... en …………………………………………….....
7.
De meeste
vleermuizen klappen
hun vleugels in als ze
rusten.
Ook mensen hebben homologe en analoge organen.
Geef aan of de volgende organen homoloog (h), analoog (a) of allebei (b) zijn.
h / a / b h / a / b h / a / b h / a / b jouw oog en het facetoog van een vlinder
jouw nagels en de hoeven van een zebra
jouw hand en de slurf van een olifant
jouw tepels en de uiers van een kameel
b-3
1
Ga naar de verblijven van de volgende drie dieren. Beschrijf steeds voor tenminste drie van de
vier factoren op welke manier het dier is aangepast aan zijn omgeving.
de beverrat (zie het Beverrattenverblijf)
Beverratten komen uit Zuid-Amerika en leven in moerasachtige, waterrijke gebieden.
Het zijn echte planteneters; ze eten onder andere wortels van waterplanten.
anatomie
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
gedrag
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
interne organen
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
zintuigen
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
de vale gier (zie de Gierenvolière)
De vale gier leeft in droge, bergachtige gebieden.
De gier is een aaseter en leeft van de karkassen van (grote) zoogdieren.
anatomie
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
gedrag
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
interne organen
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
zintuigen
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
b-4
de Californische zeeleeuw (zie het bassin van de zeeleeuwen)
Zeeleeuwen zijn visetende zoogdieren.
Je kunt ze onder andere in het wild zien aan de kust van de Stille Oceaan bij Californië (USA).
anatomie
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
gedrag
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
interne organen
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
zintuigen
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
2. Ook plantensoorten zijn aangepast aan de omgeving waarin zij leven.
Hieronder staan drie planten die in Artis te vinden zijn.
a mammoetboom (zie naast het zonnepaneel)
Deze plant heeft een zachte, dikke bast die bij oudere
exemplaren ruim een halve meter dik kan worden.
Cactussen beschermen zich
tegen vraat met stekels. Deze
ontstonden in de loop van de
evolutie uit bladeren.
b cactussen (zie het plaatje rechts)
De stengel van deze plant is bedekt met een dikke
cuticula (een laagje was).
c grassen (zie bij de algazellen)
De bladeren van deze plant groeien vanuit een
groeipunt dat dicht bij de grond ligt.
Welke plant is aangepast aan welke omgeving? Licht je antwoord toe.
Plant ……… is aangepast aan gebieden waar het erg warm en droog kan zijn, want
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
Plant ……… is aangepast aan gebieden waar hoefdieren delen van de plant afbijten, want
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
Plant ……… is aangepast aan gebieden die regelmatig door bosbranden geteisterd worden, want
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
b-5
argumenten voor evolutie
3. Alle levensvormen op aarde zijn uiteindelijk familie van elkaar. Zelfs de regenboogvis in het Aquarium
en de grote miereneter op de Pampa: ze stammen allebei af van een primitieve diersoort die miljoenen jaren geleden op aarde leefde. In die miljoenen jaren zijn soorten geleidelijk veranderd, en zijn uit
oude soorten weer nieuwe ontstaan. Dat noem je evolutie. Andere soorten, zoals de dinosauriërs
en de mammoet bestaan niet meer. Zij zijn juist uitgestorven. Over het algemeen geldt dat hoe nauwer soorten aan elkaar verwant zijn, hoe meer overeenkomsten we zien in hun ‘bouwplan’.
gibbon
hond
varken
Hierboven zie je de botten in de hand van een gibbon (een mensaap). Ook zie je vergelijkbare
voorpootdelen van een hond en een varken. Bij elk dier zie je van boven naar beneden:
een stukje van de ellepijp ,
het spaakbeen ,
een aantal handwortelbeentjes ,
een aantal middenhandsbeentjes
en een aantal vingerkootjes, waarvan de laatste soms bedekt met nagel of hoef .
Noem twee variabelen die bij elke voorpoot (een beetje) verschillend zijn en waarom.
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............
Niet alleen gibbon, hond en varken hebben vergelijkbare
voorpoten. Eigenlijk zien de botten in de voorpoten van
alle zoogdieren er ongeveer hetzelfde uit. Het zijn
homologe organen: organen die hetzelfde bouwplan
hebben. Let op: homologe organen hebben niet altijd
dezelfde functie.