Klik hier om het memorandum te openen in pdf

Belastingadviseurs
Belangrijk arrest Europees Hof over dividendbelasting op dividend aan moedervennootschap
gevestigd op Curaçao
Op 5 juni 2014 heeft het Europese Hof van Justitie in Luxemburg (HvJ) een arrest gewezen in twee
gevoegde zaken, die beide betrekking hebben op winstuitkeringen gedaan door Nederlandse
vennootschappen aan hun moedervennootschappen gevestigd op Curaçao. Wij hebben u eerder
bericht over deze zaken naar aanleiding van de conclusie van de advocaat-generaal (hierna: A-G) bij
het HvJ. In beide zaken gaat het om een Nederlandse vennootschap die in 2005 respectievelijk 2006
aan een 100%-moedermaatschappij – een naar Antilliaans recht opgerichte en op Curaçao gevestigde
nv – dividend heeft betaald, waarop onder toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk
(BRK) 8,3% aan dividendbelasting is ingehouden en afgedragen. De stelling van de
moedermaatschappijen is dat de heffing van dividendbelasting in strijd is met de vrijheid van
kapitaalverkeer die volgens het EG-Verdrag (EGV) mede van toepassing is op het kapitaalverkeer
van en naar derdelanden. Op basis hiervan zou de inhoudingsvrijstelling moeten worden toegekend
aan beide moedermaatschappijen. Om over de juistheid van deze stelling zekerheid te verkrijgen
heeft de Hoge Raad een aantal vragen voorgelegd aan het HvJ.
Arrest van het HvJ
Het HvJ overweegt dat beperkingen aan dividenduitkeringen tussen de Europese Unie en landen en
gebieden overzee (LGO), waartoe Curaçao ook behoort, in beginsel verboden zijn. Het HvJ toetst
echter niet aan de vrijheid van kapitaalverkeer in het EGV, zoals de A-G van het HvJ deed, maar aan
het verbod op beperkingen van het kapitaalverkeer in het zogenoemde LGO-besluit. Daarin is een
uitzonderingsclausule opgenomen die ziet op de voorkoming van belastingontduiking.
Op grond van deze clausule heeft het HvJ nu beslist dat de heffing van 8,3% dividendbelasting is
toegestaan, op voorwaarde dat deze heffing inderdaad is bedoeld ter voorkoming van
belastingontduiking en dat dit doel met de heffing van 8,3% daadwerkelijk en evenredig wordt
nagestreefd. Het is nu aan de Hoge Raad om te beoordelen of aan deze voorwaarden is voldaan.
Vervolg
Doordat het HvJ, in tegenstelling tot eerdere jurisprudentie waarin de status van de LGO een rol
speelde, de nationale beperking toetst aan het LGO-besluit speelt de standstillbepaling als neergelegd
in het EGV geen rol. Zodoende hoeft in voorkomende gevallen geen vergelijking te worden gemaakt
tussen de (effectieve) belastingdruk op het dividend in het onderhavige jaar en de belastingdruk die
voortvloeide uit de regelgeving zoals die ultimo 1993 gold. De Hoge Raad en de A-G bij het HvJ
gingen er nog wel van uit dat deze vergelijking moest worden gemaakt.
Ondertussen raden wij aan om – in afwachting van het eindarrest van de Hoge Raad – in
voorkomende gevallen bezwaar te blijven aantekenen tegen de afdracht van dividendbelasting.
Belastingadviseurs
Pagina 2
KPMG Meijburg & Co
juni 2014
De in dit memorandum opgenomen informatie is van algemene aard en heeft geen betrekking op de specifieke
omstandigheden van een bepaald individu of een bepaalde entiteit. Hoewel bij de totstandkoming van dit
memorandum de grootst mogelijke zorgvuldigheid is betracht, kunnen wij niet garanderen dat de daarin
opgenomen informatie op de datum van ontvangst juist en volledig is of dat in de toekomst zal blijven. Op grond
van deze informatie dient geen actie ondernomen te worden zonder adequate professionele advisering na een
grondig onderzoek van de specifiek van toepassing zijnde situatie.