Geef de NS het monopolie op het hoofdrailnet

NH 09-10-09 katern 1 pagina 07
Geef de NS het
monopolie op
het hoofdrailnet
NS moet nationale vervoerder blijven
De beste spoorbedrijven in
de wereld zijn monopolist.
Laat Nederland daarom niet
experimenteren met
concurrentie, meent
Maarten Veraart.
aandag vindt een Kamerdebat plaats over de
toekomst van het spoor.
Een van de belangrijkste onderwerpen is: wie mag vanaf 2015 de
personentreinen op het hoofdrailnet laten rijden? Opnieuw alleen
de NS? Of ook andere spoorbedrijven? De politiek is hierover verdeeld.
Om maar met de deur in huis te
vallen: naar mijn oordeel is het
beste om de concessie opnieuw alleen aan de NS te gunnen. Het besluit dient op korte termijn te worden genomen, uiteraard vergezeld
van de nodige voorwaarden.
Het kabinet is echter nog niet
zover. Dat wil eerst de verschillende mogelijkheden voor meer concurrentie onderzoeken. Het idee
erachter is dat het in concurrentie
aanbesteden van de concessie de
toekomstige exploitant tot betere
prestaties prikkelt. Aanbesteding
houdt in dat spoorbedrijven een
bod kunnen uitbrengen om een
deel van het spoorwegnet exclusief te kunnen exploiteren.
Bij de dertig regionale spoorlijnen in ons land lijkt aanbesteding
inderdaad tot betere prestaties te
leiden. Maar het hoofdrailnet is
van een andere orde: het is veel
groter en complexer.
Een onderzoek naar de aanbesteding van de concessie voor het
Nederlandse hoofdrailnet is dan
ook overbodig en schadelijk. Toepassen van concurrentie op het
Nederlandse hoofdrailnet heeft
aanwijsbare nadelen, terwijl de
voordelen twijfelachtig zijn. De
exploitatie van ons drukbereden
hoofdrailnet vraagt nu al om veel
coördinatie tussen de betrokken
bedrijven, zoals de NS, ProRail, en
onderhoudsbedrijven.
Daarbij
M
CDA en PvdA oneens
De NS heeft nu het alleenrecht
om op het hoofdrailnet van
Nederland te rijden. Die concessie verloopt in 2015. Voor
eind 2010 beslist het kabinet of
de NS het alleenrecht houdt
op het personenvervoer, of
dat andere spoorbedrijven via
een openbare aanbesteding
kans maken op (een deel van
het) hoofdspoornet.
Buitenlandse partijen zoals
Connexxion (Frans), Arriva
(Brits) en Veolia (Frans) zijn
ook geïnteresseerd in het
hoofdrailnet. Nu zijn deze partijen alleen actief op regionale
spoorlijnen. In april bleek uit
het rapport van de commissieSorgdrager dat deze vervoersbedrijven goed presteren.
De PvdA nam eind vorig jaar
alvast een voorschotje op de
discussie. Tweede Kamerlid
Samsom wil dat de concessie
van de NS stilzwijgend wordt
verlengd omdat er nu „evenwicht” is gevonden op het
spoorwegnet en omdat de NS
de komende jaren veel geld in
het spoornet investeert.
Het CDA vindt verlenging van
de concessie in plaats van
aanbesteden te voorbarig.
„Pamperen in plaats van prikkelen”, aldus de partij.
gaat het niet alleen om de sturing
van het dagelijkse treinverkeer,
maar ook om afspraken over investeringen op de lange termijn.
Concurrentie vraagt om een
zorgvuldige scheiding van functies, terwijl bij het hoofdrailnet integratie van taken juist broodnodig is. Het idee om het hoofdrailnet op te knippen in landsdelen
met verschillende exploitanten zal
alleen maar voor hogere coördinatiekosten en meer verstoringen
zorgen. Voor een van de drukstbereden spoorwegen van de wereld een weinig rooskleurig vooruitzicht.
Bovendien zullen er maar weinig serieuze en gekwalificeerde
aanbieders zijn voor een concessie
van deze omvang. Partijen zoals
Connexxion en Arriva zijn bijvoorbeeld te klein. Voor zover er
sprake is van concurrentieprikkels, zijn deze hooguit zwak. Niet
voor niets zijn de best presterende
spoorbedrijven – Japan en Zwitserland – verregaand geïntegreerde monopolies.
Monopolies vragen wel om een
scherpe aansturing vanuit de rijksoverheid. Bij de NS kunnen hiervoor verschillende instrumenten
tegelijkertijd worden ingezet. Zo
dient de rijksoverheid moderne reguleringsmethodes voor prijs en
kwaliteit te ontwikkelen. Bijvoorbeeld door het duidelijker vaststellen van het prijsplafond voor
treinkaartjes. De sector loopt hierin achter en kan goed gebruik maken van kennis en ervaringen in
andere netwerksectoren, zoals de
energie- en telecomsector.
Verder is het versterken van extern toezicht nodig door uitbreiding van de bevoegdheden van de
NMa en de inspectie. Een belangrijke taak van deze toezichthouders is te voorkomen dat de NS
misbruik maakt van haar monopoliepositie, niet alleen in het vervoer, maar ook bij het vastgoed op
en rond de stations. Het publieke
aandeelhouderschap kan als slot
op de deur fungeren door ervoor te
zorgen dat de NS ‘onze’ nationale
spoorvervoerder blijft.
Tot slot heeft de rijksoverheid
als enige aandeelhouder van de NS
directe zeggenschap over de strategie van het bedrijf. Dit dient het
rijk te gebruiken om te zorgen dat
de NS toch vooral ‘onze’ nationale
spoorvervoerder blijft en niet de
ruimte krijgt voor branchevreemde en buitenlandse activiteiten. De
ambitie van de NS om een Europese speler te worden is niet in het
belang van de rijksoverheid, omdat zij daarmee in een zwakke onderhandelingspositie kan komen.
De exploitatie van het Nederlandse hoofdrailnet is dan immers
slechts één van de strategische pijlers van het bedrijf. Ook de treinreizigers zitten hier niet op te
wachten, zij willen een toegewijde
nationale vervoerder.
Uitstel van het besluit over het
hoofdrailnet kan voor de NS echter de prikkel zijn om zich juist
verder op het buitenland te richten. Door op korte termijn de concessie voor een lange periode te
gunnen krijgt de NS zekerheid, en
kan het bedrijf zich volledig richten op verdere verbetering van het
openbaar vervoer in eigen land.
Het is te hopen dat het kabinet en
de Kamer deze overwegingen meenemen in hun besluitvorming. De
treinreiziger is erbij gebaat dat de
rijksoverheid op korte termijn de
‘rechten’ en de ‘plichten’ van de
NS vastlegt.
Maarten Veraart werkt bij adviesbureau Andersson Elffers Felix
(AEF) te Utrecht. Hij geeft adviezen over telecom, energie en
openbaar vervoer.