Aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en - VO-raad

Aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Drs. S. Dekker
Postbus 16375
2500 BJ Den Haag
Utrecht, 22 september 2014
Betreft: Reactie VO-raad op onderzoek Rekenkamer naar bekostiging VO
Geachte heer Dekker,
De VO-raad heeft kennis genomen van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de
bekostiging in het voortgezet onderwijs. Graag wil ik de reactie van de VO-raad op dit onderzoek
onder uw aandacht brengen.
De VO-raad herkent een groot deel van het beeld dat de Algemene Rekenkamer schetst in het
onderzoek naar de financiële situatie in het Voortgezet Onderwijs. De personele bekostiging is
toegenomen in de afgelopen jaren, maar niet voldoende om de stijgende werkgeverslasten per
werknemer te compenseren. Hierdoor moesten besturen bezuinigen. Dit heeft geleid tot minder
personeel, minder docenten en grotere klassen.
Tegelijkertijd plaatst de VO-raad op een aantal cruciale punten kritische kanttekeningen.
Zo vindt de VO-raad het een gemiste kans dat de rekenkamer geen uitspraak doet over de mate
waarin de bekostiging kostendekkend is. In het rapport geeft de rekenkamer duidelijk aan dat hij
geen uitspraken doet over de toereikendheid van de bekostiging. Dat is immers een politieke
afweging en daarom een begrijpelijk standpunt. Dit betekent echter niet noodzakelijkerwijs dat er
ook geen uitspraken kunnen worden gedaan over de vraag of de bekostiging kostendekkend is,
zoals wordt gesteld op pagina 23 en 24. De toereikendheid zegt inderdaad iets over politieke
ambities, de kostendekkendheid heeft echter betrekking op de feitelijke situatie. Verderop in deze
reactie wordt geconcludeerd dat de bekostiging van het personeel niet langer aansluit op de
kosten. Dit is een signaal dat de kosten van het personeel niet langer gedekt zijn. Over de
kostendekkendheid van de niet-personele bekostiging doet de rekenkamer geen gefundeerde
uitspraken. Op pagina 14 beroept de rekenkamer zich op een rapport van Panteia uit 2011. Naast
het feit dat dit onderzoek inmiddels drie jaar oud is, heeft de VO-raad in het verleden al stevige
kritiek geleverd op dit onderzoek.
De maatstaven op basis waarvan de materiële bekostiging bij een herziening in de jaren tachtig
van de vorige eeuw is vastgesteld, zijn inmiddels zeer achterhaald. Het zou interessant zijn om
nader te onderzoeken in hoeverre de materiële bekostiging aansluit op de eisen die door
leerlingen, ouders en medewerkers redelijkerwijs op dit punt aan scholen gesteld mogen worden
en zoals deze zich in de schoolpraktijk hebben ontwikkeld. In de afgelopen vijftien jaar is de
impact van ICT bijvoorbeeld enorm geweest. Vijftien jaar geleden hing in ieder klaslokaal een
krijtbord, thans kan nauwelijks actueel en aansprekend onderwijs verzorgd worden zonder
digitale schoolborden. Dit brengt kosten met zich mee die niet in de verouderde maatstaven zijn
verankerd. Hier liggen wat betreft de VO-raad belangrijke vragen voor vervolgonderzoek.
De rekenkamer beveelt aan om de bekostigingssystematiek te vereenvoudigen. Deze moet
kostendekkend zijn en geen perverse prikkels bevatten. De VO-raad onderschrijft de ambitie om
tot een vereenvoudigde bekostigingssystematiek te komen, die beter dan in het bestaande systeem
aansluit op de kostenstructuur van scholen. De VO-raad heeft daarover eind 2012 een brief aan u
geschreven. Na een lange radiostilte is uiteindelijk in 2014 in het Sectorakkoord opgenomen dat
in 2014 een eerste uitwerking van een vereenvoudigd bekostigingsmodel gereed zal zijn.
Wij zijn van mening dat de rekenkamer wel erg gemakkelijk over ‘perverse’ prikkels spreekt.
Volgens de rekenkamer zijn er twee soorten perverse prikkels. De rekenkamer stelt: ‘Door het
gebruik van vaste voeten in de berekening van de lumpsum ontstaan schaaleffecten: hoe groter de scholen, hoe lager
het bedrag per leerling.’ Deze eerste perverse prikkel leidt er volgens de rekenkamer toe dat besturen
eerder kiezen voor veel kleine scholen dan voor een paar grotere scholen. De realiteit in het
Nederlandse onderwijslandschap is een andere: de omvang van scholen is door veel meer
factoren bepaald dan door de bekostiging. Het maatschappelijk gevoelen rond schaalgrootte in
het publieke domein is daarop de laatste jaren van sterke invloed geweest.
De tweede geconstateerde perverse prikkel heeft betrekking op het verschil tussen
schoolsoortgroepen. Een brede scholengemeenschap, waarin alle onderwijsvormen
vertegenwoordigd zijn, krijgt een relatief hoger bedrag per leerling dan bijvoorbeeld een
zelfstandige vmbo-school. Deze verschillen tussen schoolsoortgroepen zijn ongeveer twintig jaar
geleden juist bewust aangebracht om het onderwijsaanbod in bepaalde regio’s in stand te
houden. Een scholengemeenschap werd op deze manier gestimuleerd om alle vormen van
onderwijs aan te blijven bieden. Deze manier van bekostigen bevat zeker prikkels, maar wij
vinden het onjuist om te spreken over perverse prikkels.
In de gesprekken rondom de vereenvoudiging van de bekostiging met OCW pleit de VO-raad
voor een vaste voet op vestigingsniveau. Voor het in stand houden van een vestiging worden
immers kosten gemaakt. Een kostendekkende bekostiging houdt hier rekening mee. Het niet
toekennen van een vaste voet op vestigingsniveau zou eerder een perverse prikkel zijn, omdat dit
besturen vanuit bedrijfseconomische overwegingen zou kunnen stimuleren om een vestiging te
sluiten. Onder meer in krimpgebieden kan dit leiden tot een verschraling van het
onderwijsaanbod. De vaste voet moet uiteraard niet zo hoog zijn dat het winstgevend wordt om
vestigingen te openen. Het is van belang om hier een goede balans in te vinden. Wij onderstrepen
hiermee ons pleidooi voor een vaste voet op vestigingsniveau.
Op pagina 13 van het rapport stelt de rekenkamer dat het ‘personeel in de afgelopen jaren per fte duurder
geworden is. Deze hogere kosten worden niet volledig gecompenseerd door de bekostiging.’ Eén van de
belangrijkste oorzaken hiervan wordt in het rapport niet genoemd. De cao-loonstijging in 2010
werd niet gecompenseerd door het toenmalige kabinet, terwijl het kabinet in een brief uit 2009
heeft toegezegd de loon ruimte 2010 te zullen toekennen. Daarnaast zijn de autonome stijgingen
van de werkgeverslasten in de afgelopen jaren niet altijd door het kabinet gecompenseerd. Onder
andere deze factoren resulteren erin dat de personele bekostiging (5,5 miljard), ondanks adequate
bezuinigingen van de besturen, lager ligt dan de werkelijke personele lasten (5,9 miljard). Uit de
figuur op pagina 17 blijkt verder dat alle investeringen in het VO in de afgelopen jaren ten gunste
zijn gekomen van het personeel.
De VO-raad sluit zich aan bij het grootste deel van de aanbevelingen die de Algemene
Rekenkamer aan de staatssecretaris doet. Het is goed om de scholen zo vroeg mogelijk en zo veel
mogelijk zekerheid te geven over de bekostiging. Dit is een belangrijke randvoorwaarde voor een
goede (meerjaren)begroting. Uiterlijk 1 maart van enig jaar zouden scholen over een zo
betrouwbaar mogelijke voorspelling van hun bekostiging voor dat jaar moeten kunnen
beschikken.
Daarnaast moet de bedrijfsvoering geprofessionaliseerd worden en verder verbeterd. De VOraad doet dit onder andere via de VO-academie, maar ook in het project ‘Verbetering
bedrijfsvoering’, waarin besturen individueel worden ondersteund bij de verbetering van hun
bedrijfsvoering. Een andere belangrijke aanbeveling aan de staatssecretaris betreft de
flexibilisering van wet- en regelgeving. Als voorbeeld worden de 50%-regel en de fusietoets
genoemd, die vooral in krimpgebieden de noodzakelijke samenwerking tussen besturen
frustreren. Daarnaast worden aanbevelingen gedaan die vooral aan de cao-tafel moeten worden
gerealiseerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om flexibiliteit in het taakbeleid met als doel om
schoolbesturen meer handelingsruimte te geven. De VO-raad zet zich hier als vertegenwoordiger
van de werkgevers volop voor in en hoopt dit in goede samenwerking met de sociale partners te
realiseren.
Tot zo ver de kanttekeningen van de VO-raad bij het rapport van de Algemene Rekenkamer.
Met vriendelijk groet,
Paul Rosenmöller
voorzitter VO-raad
cc. Algemene Rekenkamer en Vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van de
Tweede Kamer