N CW Nederland B Aan Zijne Excellentie Mr. LW. Opstelten Minister van Veiligheid en Justitie Turfmarkt 147 2511 DP DEN HAAG Briefnummer Den Haag 14/10.037/Jla 21 januari 2014 Onderwerp Telefoonnummer Reactie VNO-NCW en MKB-Nederland 070-3490423 E·mail op de consultatie voorontwerp voor de [email protected] Wet Continuïteit Ondernemingen I Excellentie, VNO-NCW en MKB-Nederland hebben met veel interesse kennisgenomen van het voorontwerp van de Wet Continuïteit Ondernemingen I. Dit voorontwerp geeft ons aanleiding tot het maken van een aantal opmerkingen. Het uiteindelijke doel van het faillissementsrecht - en dus ook de voorgestelde regeling in het voorontwerp - moet zijn om te komen tot waardebehoud en opbrengstmaximalisatie. Met het voorontwerp wordt beoogd een regeling in te voeren - naast de normale procesorde bij faillissementen - die het mogelijk maakt dat faillissementen doelmatiger en meer gestructureerd kunnen worden afgewerkt en tevens de doorstart van levensvatbare (delen van) ondernemingen bespoedigt. Het idee hierbij is dan dat er minder onnodig waardeverlies hoeft op te treden. Potentieel is de voorgestelde regeling dan ook een waardevolle aanvulling op het huidige wettelijke instrumentarium. De voorgestelde regeling moet hiervoor wel met voldoende wettelijke waarborgen zijn omkleed, zodat geen sprake kan zijn van misbruik, oneigenlijk gebruik of onbedoelde negatieve gevolgen. Immers, dan zou geen sprake meer zijn van waardebehoud en opbrengstmaximalisatie. Hieronder gaan wij daarom met name in op de risico' s van de voorgestelde regeling en vervolgens op welke punten de wettelijke waarborgen zouden moeten worden versterkt om zeker te stellen dat de voorgestelde regeling in de praktijk goed kan functioneren. Malietoren 1 Bezuidenhoutseweg 121 Postbus 93002/2509 AA Den Haag www.vno-ncw.nl/070-349 03 491 www.mkb.nl/015-219 12 12 VN (ü) N CW Blad Nederland B 2 Risico 's van de voorgestelde regeling Bij de normale afwikkeling van faillissementen wordt openbaar gemaakt dat er sprake is van een faillissement. Een belangrijk kenmerk van de voorgestelde regeling is dat in het geval een onderneming in financiële moeilijkheden is gekomen de voorbereiding van de activatransactie van de levensvatbare onderdelen van de onderneming in stilte kan worden voorbereid. Met de voorgestelde regeling kan de transactie zodoende nagenoeg direct na faillietverklaring plaatsvinden en waardeverlies als gevolg van het faillissement zou zo veel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze handelwijze heeft echter tot gevolg dat (veel van de) schuldeisers zich onder de voorgestelde regeling niet bewust hoeven te zijn dat er sprake is van een aanstaand faillissement. Bovendien wordt doordat de transactie in stilte wordt voorbereid een transparant verkoopproces met meerdere gegadigden zeer lastig en kunnen (andere) bedrijven die een serieus overnamebod zouden willen doen over het hoofd worden gezien. Schuldeisers hebben daarom geen zicht op de gang van zaken en de gevolgen voor hun vorderingen. Hierdoor kan de indruk worden gewekt dat de regeling een hoog handje-klap-gehalte zou hebben. Het moet vooraf en voor iedereen duidelijk zijn dat dit niet het geval is en niet het geval kan zijn. De ondernemer krijgt onder de voorgestelde regeling de mogelijkheid om een doorstart zelf aan te vragen en voor te bereiden, zonder dat dit kenbaar is voor de buitenwereld. Dit aspect maakt dat de voorgestelde regeling door kwaadwillenden zou kunnen worden misbruikt door achtereenvolgens via ruïneuze concurrentie anderen uit de markt te drukken en dan op eenvoudige wijze schuldverlichting te krijgen. Het moet daarom ook duidelijk zijn dat dergelijke concurrentieverstoring als gevolg van de voorgestelde regeling niet kan gaan ontstaan. In de memorie van toelichting bij het voorontwerp is onderkend dat moet worden voorkomen dat deze negatieve gevolgen zich kunnen voordoen. Om misbruik of oneigenlijk gebruik van de regeling uit te sluiten is daarom in artikel 363 FW voorgeschreven dat de schuldenaar die verzoekt om toepassing van de regeling bij de rechtbank aannemelijk zal moeten maken dat "(a) het belang van zijn schuldeisers is gediend", of "(b) belangen van maatschappelijke aard [. ..} gebaat is ofzijn bij de aanwijzing. "Vervolgens zal de rechtbank positiefbeslissen als summierlijk blijkt dat er feiten en omstandigheden zijn die aantonen dat voldaan is aan de voorwaarden. Dit betekent dat de rechtbank na een kort en eenvoudig onderzoek zal beslissen op het verzoek. Naar onze mening biedt dit echter niet voldoende waarborgen. VN (ü) N CW Nederland Blad 3 B Uitbreiding en versterking wettelijke waarborgen Het artikel dat toegang geeft tot de voorgestelde regeling is te ruim geformuleerd, waardoor de waarborgen te zwak zijn. Het doel van dit artikel moet zijn dat indien deze regeling wordt toegepast vooraf duidelijk moet zijn dat met enige zekerheid is te verwachten dat de schuldeisers een hogere opbrengst realiseren dan in geval van een regulier faillissement, dan wel dat het maatschappelijke belang er zeer mee is gediend. Hiervoor is onder meer noodzakelijk dat een zwaardere bewijslast op de verzoeker komt te liggen. Wij dringen er op aan dat het voorontwerp op de volgende punten wordt aangepast, zodat bovenstaand doel kan worden bereikt: • Ten eerste moet hiervoor in de artikel 363, eerste lid FW worden opgenomen dat in plaats van "aannemelijk maken" de verzoeker moet "aantonen" dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Op deze wijze laat de wettekst zien dat meer nodig is dan dat de verzoeker alleen laat zien dat de kans bestaat dat de uitkomst beter is dan bij de reguliere afwikkeling van een faillissement, maar dat deze betere uitkomst ook daadwerkelijk redelijkerwijs te verwachten is. Dat betekent dus concreet dat redelijkerwijs te verwachten moet zijn dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers aanmerkelijk beter gediend zijn bij toepassing van de voorgestelde regeling dan het geval zou zijn bij een reguliere afwikkeling van het faillissement (en vervolgens een doorstart), of dat de maatschappelijke belangen hiermee veel beter gediend zijn. Uit de memorie van toelichting blijkt verder dat de wetgever met dit wetsvoorstel alleen beoogt te voorzien in een kaderregeling en dat aan de rechtbanken de ruimte wordt geboden om gezamenlijk beleid te ontwikkelen met betrekking tot de in de verzoekschriften te betrekken informatie. Daarmee blijft het voorontwerp te vaag. Het is van belang dat de wetgever handvatten geeft omtrent de wijze waarop de verzoeker zal moeten laten zien dat het verzoek om de regeling toe te passen gerechtvaardigd is. Wij pleiten er daarom voor dat de wettekst op deze wijze wordt aangepast en in de memorie van toelichting een aantal voorbeelden wordt opgenomen van informatie die (aanvullend) zou moeten worden verstrekt bij het verzoek. In ieder geval dient door de verzoeker te worden onderbouwd dat toepassing van de regeling tot een betere uitkomst zal leiden dan bij de normale procedure, terwijl er geen open prijsvorming plaatsvindt. Daarnaast kan worden gedacht aan een overzicht dat voldoende liquiditeit aanwezig is om aan de lopende verplichtingen na doorstart te voldoen, een overzicht van voor een doorstart in aanmerking komende (externe) partijen én een VN (ü) N CW Nederland Blad B 4 financieellbedrijfseconomisch plan dat de levensvatbaarheid van een doorstart onderbouwt. • Ten tweede moet de tweede voorwaarde worden aangescherpt door in artikel 363, eerste lid, onderdeel b FW op te nemen dat maatschappelijke belangen "substantieel" gebaat moeten zijn. Daarbij komt dat onduidelijk is waarom in het voorontwerp wordt gesteld dat de werkgelegenheid van de werknemers in één specifieke onderneming een maatschappelijk belang vormt. Hier is ongetwijfeld bedoeld dat de werkgelegenheid als geheel (binnen een sector) gebaat is bij een doorstart. De wettekst kan op dit punt worden aangepast. Tevens is van belang dat bij deze belangen van maatschappelijke aard ook uitdrukkelijk in de wettekst wordt opgenomen dat concurrentieverstoring niet mag optreden. Artikel 363, eerste lid, onderdeel b FW zou daarom als volgt moeten komen te luiden: Ub) belangen van maatschappelijke aard, zoals de openbare orde en veiligheid, de continuïteit van de door de schuldenaar gedreven onderneming en het behoud van werkgelegenheid substantieei gebaat is ofzijn bij de aanwijzing, en de aanwijzing niet leidt tot een ernstige verstoring van de concurrentieverhoudingen. ... • Ten derde zou de wet een uitgebreider onderzoek van de rechtbank moeten eisen dat aan de voorwaarden voor aanwijzing is voldaan. Voldoende diepgaand onderzoek door de rechtbank is noodzakelijk om adequaat inzicht te krijgen om bijvoorbeeld de vraag te kunnen beantwoorden of sprake is van een situatie dat een doorstart realistisch is. Hiervoor zou artikel 363, tweede lid FW moeten worden aangepast door de woorden "summierlijk blijkt" te schrappen. Daarbij zou in de toelichting moeten worden toegevoegd dat de rechter aanvullende voorzieningen kan gelasten om mogelijk te maken dat externe gegadigen na de faillietverklaring de gelegenheid krijgen om de geboden overnamesom te overtreffen, zodat het meest optimale resultaat kan worden bereikt. Verder is van belang dat de beoogd curator zich in zijn taak steeds laat leiden door de belangen van de gezamenlijke crediteuren en niet slechts door de belangen van één of een beperkt aantal schuldeisers. Dit betekent dat de beoogd curator moet functioneren als onpartijdig scheidsrechter en in de gaten moet houden dat alles eerlijk en netjes verloopt. Artikel 364 FW biedt de mogelijkheid dat de beoogd curator verzoekt te worden ontheven van zijn taken. VN (O) N CW Blad 5 Nederland B Dat kan onder meer als er sprake is van een situatie waarbij de aanwijziging niet langer in het belang van de gezamenlijke schuldeisers is. Het zou beter zijn om in dit artikel op te nemen dat indien een dergelijke situatie zich voordoet (bijvoorbeeld omdat de schuldenaar de adviezen van de beoogd curator in de wind slaat) enJof dat de wettelijke voorwaarden die gelden bij aanwijzing niet langer kunnen worden gerealiseerd (bijvoorbeeld omdat de beoogd curator vaststelt dat er geen adequate inspanning wordt geleverd om een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren) de beoogd curator wettelijk verplicht is om de rechtbank te verzoeken hem van zijn taak te ontheffen. Ook indien de beoogd curator op enig moment aanwijzingen heeft dat de beoogde doorstart zal leiden tot ernstige verstoring van de concurrentieverhoudingen zou de beoogd curator de plicht moeten hebben om een dergelijk verzoek te doen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als (pas) gaandeweg het proces blijkt dat een doorstart niet realistisch is en feitelijk gebeurt om oneigenlijke redenen. Zoals in de memorie van toelichting bij artikel 364 is opgemerkt, heeft het ontheffen van de beoogd curator grote gevolgen, aangezien daannee de met de aanwijzing beoogde uitkomst onmogelijk is geworden. Het is daarom gerechtvaardigd dat de rechtbank de beoogd curator, de beoogd rechtercommissaris en de schuidenaar hoort alvorens hij de beoogd curator van zijn taak ontheft. De wettelijke plicht van de beoogd curator te verzoeken van zijn taak ontheven te worden - en uiteraard de bijbehorende rapportageverplichting - zou een belangrijke aanvulling zijn op de noodzakelijke wettelijke waarborgen. Op deze wijze wordt namelijk gegarandeerd dat ook lopende het proces steeds met enige zekerheid is te verwachten dat door toepassing van deze regeling de schuldeisers een hogere opbrengst realiseren, het maatschappelijke belang er zeer mee is gediend én de concurrentieverhoudingen steeds goed worden bewaakt. Wij dringen er daarom op aan om artikel 364 FW uit te breiden met deze verplichting voor de beoogd curator. Artikel 365, tweede lid, onderdeel a FW zou opnieuw moeten worden bezien. Paulianeus handelen moet worden voorkomen. In de praktijk is het daarom redelijkerwijs niet van de beoogd curator te verwachten dat hij zal aangeven dat hij een bepaalde handeling nooit zal vernietigen na faillissement. Tegelijkertijd is van belang dat onder voorwaarden op basis van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden voldoende zekerheid vooraf kan worden geboden door de beoogd curator aan de schuldenaar om te kunnen handelen. In de memorie van toelichting zou daarom moeten worden verduidelijkt welke voorwaarden daarbij in acht zouden kunnen worden genomen. Verder zou de reikwijdte van deze bepaling moeten worden uitgebreid naar artikel 54 FW. VN (O) N CW MtB Nederland Blad 6 Ten slotte lijkt het niet verstandig om de beoogd rechter-commissaris onder artikel 367, tweede lid FW de mogelijkheid te geven zijn oordeel te geven. Dat zou de positie van de rechter-commissaris bij het daadwerkelijke faillissement kunnen uithollen c.q. zijn onafhankelijkheid kunnen aantasten. Ten slotte Wij verzoeken u het voorontwerp op de hierbovengenoemde punten aan te passen. Met deze aanpassingen kan een nieuw instrument worden geïntroduceerd dat een waardevolle aanvulling is op het bestaande instrumentarium en dat de beoogde doelstellingen zoals verwoord in het voorontwerp kan realiseren. Tot een nadere toelichting op bovenstaande punten zijn wij uiteraard graag bereid. ~ t!:---~--_._-. ~a:~: Directeur Beleid -
© Copyright 2024 ExpyDoc