Interview Walter Hoogland

Walter Hoogland, fysicus en bestuurder van Cern en Nikhef
‘We hadden geen benul van de latere betekenis
van de uitvindingen van internet en web’
Walter Hoogland zat als directeur van natuurkunde-instituut
Nikhef op het Science Park en als onderzoeksdirecteur van Cern
dicht bij het vuur van steeds hogere snelheid internet. Bovendien
bracht hij mede de uitvinding van het World wide web in het
publieke domein, nadat Europa er kansen mee verspeelde.
Loopbaan
1963 Afgestudeerd in Experimentele Fysica (cum laude)
1968 Gepromoveerd in Experimentele deeltjesfysica (cum laude)
1968-1970 Onderzoeker Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der
Materie (FOM)
1970-1971 Assistant professor University of California (Ucla)
1971-1983 Senior onderzoeker deeltjesfysica Nikhef
1982 Visiting Professor KEK, Japan
1983-1989 Wetenschappelijk directeur Nikhef-H (fysica)
1989 Hoogleraar Experimentele Deeltjesfysica UvA
1989-1994 Wetenschappelijk directeur Cern, Geneve
1994-1995 Onderzoeker Cern
1996-2005 Voorzitter Raad van Decanen Biologie, Scheikunde, Wiskunde,
Computerwetenschappen en Astronomie van de UvA; later Decaan
2005-heden Adviseur zaken UvA, Science Park Amsterdam, ICT/New
Media
2004 Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw
Plus een dertigtal Europese en Nederlandse lidmaat- en
voorzitterschappen, waaronder dertien jaar lang van Surf, van 1989 tot
2001
Foto’s: Frank Groeliken
Tekst: Peter Olsthoorn
In de publiciteit wordt de komst van internet naar Nederland en Europa
toegeschreven aan het CWI, in het bijzonder aan Piet Beertema. Is dat
terecht?
“Beiden speelden een belangrijke rol, maar je moet die rollen wel
nuanceren. Bij het Nikhef hebben we bij een aantal ontwikkelingen een
steviger rol gespeeld dan het CWI.”
Zoals?
“Nikhef deed in de Watergraafsmeer veel experimenten in samenwerking
met Cern en had goede verbindingen nodig voor de uitwisseling van grote
hoeveelheden data. Nikhef liep dus als vragende partij steeds voorop
gelopen en nam ook zelf aansluitingen met Geneve. Later ook met andere
plekken in de wereld.
Nikhef stond internationaal in de voorhoede van de ontwikkeling van de
vraag naar steeds hogere capaciteit dataverbindingen. Dat is voortgezet
met Surf waar Nikhef ook een rol als aanjager had, in samenwerking met
supercomputercentrum Sara. Rob Blokzijl van Nikhef had een centrale
functie.”
Nikhef vormde ook de bakermat van de Amsterdam Internet Exchange,
Ams-Ix.
“Bij Nikhef werd steeds meer verkeer uitgewisseld tussen aanbieders van
verbindingen en vragende partijen. Rob Blokzijl kwam op het idee om dat
te verzelfstandigen. Daarop zijn we naar de gemeente gestapt om te
pleiten voor een aparte eenheid, omdat het ons anders boven het hoofd
zou groeien. Dat werd de Internet Exchange.”
U werd als directeur Nikhef in aanvang van het netwerken geconfronteerd
met hoge telefoonkosten…
“Dat is vele jaren een punt van zorg geweest. In vergelijking met de
Verenigde Staten waren de kosten van het dataverkeer in heel Europa
veel te hoog. Dat kwam door de dominantie van de nationale
telecommonopolies; een handicap voor de groei van de datamarkt. Nog
heel lang hebben we banden per post verstuurd. Liberalisering van
telecom kwam laat, maar had een enorme impact.”
Begin jaren negentig bood Surfnet al hoge snelheden. Is de wetenschap
beter geworden van hogere snelheden datatransport?
“Dat is altijd moeilijk te zeggen van een ondersteunende dienst als een
netwerk. Maakt de mobiele telefoon het leven beter? Begin jaren zestig
werkten wij in natuurkunde-onderzoek met kaarten met stickertjes erop
en scanden dikke pakken computeruitdraaien. Sindsdien zijn er in
dataverwerking enorme sprongen voorwaarts gemaakt.
De schaal en nauwkeurigheid zijn ordes van grootten complexer geworden
en de resultaten komen veel sneller. Kijk enkel maar naar de uitkomsten
van het werk van de versneller LHC [Large Hadron Collider] en de
ontdekking van het Higgs-deeltje. Met onze methoden en voorzieningen
zou dat nooit van z’n leven mogelijk zijn geweest.”
Digitalisering mag je, net als industrialisering, een revolutie noemen?
“Een gigantische revolutie die zich op vele fronten voltrokken heeft. Van
miniaturisering van de elektronica, chips en computers die exponentieel
krachtiger werden tot momenteel sensoren die kleiner en goedkoper
worden. Daarmee verzamelen we enorme hoeveelheden data voor
onderzoek. Deze revolutie heeft geleid tot de wereld in een metamorfose
die we nu meemaken.”
Qua leeftijd en loopbaan hebt u en uw generatie dat ten volle
meegemaakt. Kunt u de invloed schetsen?
“Dat begon als onderzoeker halverwege de jaren zestig, vooral met
experimenten bij Cern.Als mondiaal centrum wilden we onderzoek meer
en meer distribueren naar de thuislaboratoria van de samenwerkende
instellingen. Dat werd mogelijk dankzij de zware verbindingen.
Op het Zeemanlaboratorium, de voorloper van het Nikhef, hadden we
onze eerste Control Data computer, die nog communiceerde via
overdracht van magneetbanden tussen Amsterdam en Geneve.
De verhuizing in 1976 van CWI, Nikhef en Sara naar de Watergraafsmeer
in 1976 betekende een belangrijke stimulans voor de samenwerking in
dataverkeer. Maar we moesten nog wel een jaar of zes wachten op de
eerste verbindingen en daarna nog een paar jaar op vaste verbindingen.”
Als wetenschappelijk directeur was u snel overtuigd van de noodzaak om
te investeren in netwerken?
“Ik zag het belang en als bestuurlijk verantwoordelijke kon ik invloed
uitoefenen om daarin te investeren. Later ook in Surfnet. Het was
mogelijk om die beginnende ontwikkelingen te extrapoleren naar de
toekomst. Dat er een snellere ontwikkeling van verbindingen zou komen,
net als de Wet van Moore al gold voor computers, kon je met enige kennis
van zaken wel enigszins vermoeden. Alhoewel we natuurlijk nog niet
zagen hóe belangrijk dit allemaal ging worden. Er was bij mij nooit enige
twijfel over het belang voor de wetenschap.”
Was dataverkeer een onderwerp van bestuurders in de wetenschap?
“Niet op het hoogste niveau. We konden bij het Nikhef onze gang gaan.
En vanaf 1996 op de UvA vond ik het belangrijk om als vragende partij te
blijven participeren in de programma’s van Surfnet. Ik heb het altijd
beschouwd als een noodzakelijke ontwikkeling.”
Was u in 1986 betrokken bij het begin van Surf?
“Nee, we spraken wel met de initiatiefnemers, zoals Hans Rosenberg. Ik
geloof niet dat Rob Blokzijl in het begin enthousiast was. Maar we zagen
wel dat, als het van de grond zou komen, Surfnet uiteindelijk onze
verbindingen zou gaan leveren ook internationaal.
In die beginjaren had Surf nog niet het antwoord en wist Nikhef zelf de
weg te vinden naar snelle verbindingen. Het idee dat er heel veel geld in
Surfnet ging zitten, werd niet door iedereen geapprecieerd. Maar Kees
Neggers heeft Surfnet tot het beste Europese wetenschapsnet gemaakt.
Een fantastische prestatie.”
U was lang bestuurslid van Stichting Surf, van 1989 tot 2001. Boeiende
tijd?
“Ik was een eenvoudig lid van het bestuur en eerlijk gezegd stelde het
niet zo vreselijk veel voor. Wel steunde ik de Surfnet-mensen in hun push
voor maximale bandbreedtes. Tegen het verzet van vooral de HBO-
instellingen in, die vonden dat een dergelijk beleid de belangen van de
niet- academische organisaties schaadde.”
Surfnet kon in het begin geen internet bieden. Cern en Nikhef deden wel
internet. Hoe ging u om met die spagaat?
“De EU had eigen standaarden en vanuit de VS kwam TCP/IP. Dat werd de
facto een standaard en Rob Blokzijl heeft daar correct op ingezet. We zijn
zeker niet de boer op gegaan in een opzichtige concurrentieslag met
Surfnet die ook universiteiten kwam aansluiten, maar kozen als
gebruikende instantie met een behoefte aan snelle, open verbindingen
voor internet.”
Surfnet kreeg van begin af aan hoge subsidies en de wetenschappers bij
het CWI en Nikhef, die internet naar Nederland brachten, niet. Hoe keek u
daartegenaan?
“Daar heb ik nooit wakker van gelegen. Er was sprake van rivaliteit, niet
van vijandschap. Op zeker moment zijn de belangen naar elkaar
toegegroeid. Het was niet Nikhef's missie om een internationaal netwerk
op te zetten. We waren uitsluitend geïnteresseerd in onze eigen
behoeften. Geleidelijk werd Surfnet de organisatie die ons daarin
adequaat kon steunen.”
Kees Neggers van Surfnet noemt u als belangrijke aanjager van de
totstandkoming van het eerste Europees internetwerk Ebone in 1992.
“Als research-directeur was ik pleitbezorger van snelle verbindingen, toen
op Europees niveau. Maar dat was niet de kern van mijn werk. Mannen als
Neggers en Blokzijl hebben het voor elkaar gekregen dat Amsterdam zo’n
dominante rol ging spelen in Europese datanetwerken. Zij overtuigden me
van het belang en ik heb altijd geprobeerd dat te steunen.
Bij Cern had ik aanvankelijk niet de verantwoordelijkheid voor de
computerafdeling, wel voor de ontwikkeling van het experimentele
programma van de LHC. Als afgeleide daarvan was ik een soort minister
van Buitenaardse Zaken om de internationale steun te verwerven voor het
nieuwe LHC-programma. Toen nog niet meer dan een idee, want
voorganger Large Electron Positron Collider kwam in ’89 net in bedrijf.”
Waren hogesnelheid-dataverbindingen noodzakelijk voor het succes van
de LHC?
“In ’84 hadden we in Lausanne al het eerste overleg over de LHC en over
de vereisten aan software en verbindingen om enorme hoeveelheden data
te kunnen verwerken met nieuwe technologieën. Er werd een
internationale commissie opgezet om de computervereisten voor fysisch
onderzoek rond Cern te formuleren. We voorzagen een enorme
rekenbehoefte, die beantwoord moest worden. Die is lang belangrijk
geweest voor de groei van datacommunicatie.
Boeiende tijd; het IJzeren Gordijn viel en landen uit het voormalige
Oostblok traden toe tot Cern. We gingen verbindingen gingen leggen. De
Amerikanen wilden concurreren met een veel grotere versneller de
Superconducting Super Collider. De constructie daarvan is gestart op een
locatie nabij Dallas. Na 2 miljard dollar bouwactiviteiten is het project door
het congres afgeblazen.”
Wat deed u precies aan de datacommunicatie?
“Na een paar jaar werden computers en verbindingen ook mijn
verantwoordelijkheid. Net toen er een enorme exponentiële groei van het
dataverkeer in gang werd gezet. Cern heeft aan de vraagkant altijd een
zeer grote en dominante rol gespeeld.
Daar kwam ik Kees Neggers van Surf regelmatig tegen. We hadden vele
gesprekken over de waanzinnig hoge kosten van Europees dataverkeer.
Ook in de Europese Commissie zwengelden we die discussie aan, want de
markt moest geliberaliseerd worden. De concurrentie bleef echter lang
afwezig.
De telecomliberalisering bracht grote verbeteringen voor het verkeer voor
fysisch onderzoek. Dat waren historische doorbraken. Mijn vader werkte
bij de PTT en alleen al het idee dat het bedrijf ooit onderdeel zou zijn van
vrije marktconcurrentie, gedreven door het winstoogmerk, zou een doorn
in zijn oog zijn geweest.”
Onder uw bewind is het World wide web ontwikkeld, bepaald geen
kernactiviteit. Wist u ervan?
“Ja, maar pas toen het ontwikkeld was. Cern-medewerker en goede vriend
Mike Sendall kwam vertellen: ‘We hebben iets fantastisch, moet je eens
zien.’ Hij installeerde het op mijn pc en ik moet bekennen dat ik in eerste
instantie enigszins teleurgesteld was. Het getoonde World Wide Web was
een tekstversie nog zonder die aantrekkelijke grafische interface. Maar hij
overtuigde me wel van de betekenis.
We spraken over de betekenis ervan voor Cern en de wereld en stelden
vast dat dit concept niet onder Cern commercieel ontwikkeld kon worden.
De vraag was: hoe ga je om met iets dat potentieel heel belangrijk kan
zijn voor de wereld beschikbaar komt?
Mike Sendall is met de vinding langs Europese computerbedrijven gegaan.
Geen enkele partij toonde interesse.”
Overwogen om het op de plank te laten liggen?
“Nee, want wij zagen de potentie nog steeds. Dus toen zijn Sendall en ik
naar de Europese Commissie in Brussel gestapt om het te bespreken. Met
die enorme bureaucratie duurde dat allemaal vreselijk lang. De invloed
van juristen is daar veel te groot, uit angst steken te laten vallen. Ze
wilden er niets mee doen.
Toen hebben we besloten om het World Wide Web in het publieke domein
te brengen. Op 30 April 1993 zette ik daar mijn handtekening onder.
Achteraf was dat een zegen, want een snelle beschikbaarheid voor
iedereen was gegarandeerd.”
Het was niet enkel een vinding van Tim Berners-Lee?
“Het idee staat zonder meer op naam van Berners-Lee. Sendall was zijn
baas; hij maakte ruimte voor het onderzoek. De Belg Robert Cailliau was
nauw bij het projectvoorstel betrokken. Hij organiseerde eind 1993 de
eerste WWW-conferentie en ontwikkelde de eerste browser voor de Apple.
Op mijn uitnodiging was Berners-Lee een paar jaar geleden, toen het
World Wide Web 20 jaar bestond, in Amsterdam gastspreker tijdens The
Next Web.
We hebben destijds nog geprobeerd om Berners-Lee voor Europa te
behouden, maar hij werd snel weg geroofd door het Massachusetts
Institute of Technology (MIT).”
Maar uit de Www-specificaties maakte de Amerikaan Marc Andreessen bij
het National Center for Supercomputing Applications (NCSA) de browser
Mosaic. Kort daarop commercialiseerde Netscape het; het bedrijf dat op
zijn hoogtepunt bij de inlijving door America Online 10 miljard dollar
waard was. Zo hadden de VS de vinding van Cern toch nog te gelde weten
te maken…
“Iedereen weet nog dat het een vinding is van Cern. Met wat meer
fantasie en een hoger tempo in Brussel, als bedrijven er de waarde van
hadden ingezien, had Europa er meer uit kunnen halen.
Pikant verwijt toen ik in 1997 in de running was voor de hoogste functie
van Cern, die van directeur-generaal. Tijdens mijn campagne werd me in
Spanje verweten dat ik het World Wide Web had verkwanseld.
Uiteindelijk was het een goede beslissing om het web in het publieke
domein te brengen. Al hadden we in 1992 eerlijk gezegd nauwelijks besef
van de betekenis die het later zou krijgen.”
U kwam terug naar Nederland om decaan te worden aan de UvA. Daar
nog met datacommunicatie te maken gehad?
“In 1996 was er overleg over dataverwerking en communicatiebehoeften
die de LHC teweeg zou brengen. Daar kwamen de Amerikanen met het
idee van het Grid, de gedistribueerde verwerking van data door mondiaal
verbonden computers. Dat was heel innovatief.Ik realiseerde me dat
Amsterdam daar een belangrijke rol in kon spelen.
Ik bracht het bij Nikhef ter sprake, maar het leidde daar niet tot
onmiddellijk enthousiasme. Toch ben ik er wel op blijven hameren. In
1998 haalden we het eerste Global Grid Forum naar Amsterdam.
Nederland werd toch een Europese voorloper, met Amsterdam Science
Park als centraal punt.
Grid computing was één van de elementen waardoor het LHC een succes
is geworden, met een wereldwijd netwerk om al die computers naadloos
bij te schakelen voor dataverwerking en snelle analyse. Met uiteindelijk
een bijdrage aan de ontdekking van het Higgs-deeltje.”
U was ook betrokken bij het Enhanced Science of e-Science, dat
resulteerde in het Netherlands eScience Center of NLeSC?
“Vanuit Grid en de LHC groeide het bewustzijn dat grote hoeveelheden
data meer en meer tot de kern van het wetenschappelijk onderzoek
doordrongen. In Engeland is dat in een vroeg stadium opgepikt. We
hebben de wetenschappelijk adviseur van Blair hier uitgenodigd om te
praten over een gemeenschappelijke aanpak.
Met Sara heb ik een eerste notitie geschreven om e-science een
kenmerkend profiel van Amsterdam Science Park te maken. Uiteindelijk
hebben die ontwikkelingen ertoe geleid dat de Nederlandse Organisatie
voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) samen met Surfsara het NLeSC
heeft opgezet. Het Europese Grid-consortium is ook op het Science Park
gevestigd. Dat illustreert ook weer de belangrijke rol van Amsterdam in
deze ontwikkeling.”
Is de ambitie nog sterk genoeg om voorop te blijven lopen?
“Ik zie niet in waarom die minder zou zijn. Surfnet, het Science Park en de
Ams-Ix zijn nog steeds heel belangrijk in het internationale dataverkeer.”