Preek in de oogstdienst op zondag 9 november

Preek in de oogstdienst op zondag 9 november 2014 in de Dorpskerk te Barendrecht
Door ds. Jan Willem Stam
Gemeente van Jezus Christus,
Als je niet zaait, zul je ook niet oogsten. Zo simpel is het. Wie in het voorjaar niets in de grond
stopt,zal in het najaar niets te plukken of te maaien hebben. Als je niet zaait, zul je ook niet oogsten.
Het is met zaaien en oogsten zoals met alles in het leven, het draait om vertrouwen. Je moet er maar op
vertrouwen dat dat kleine zaadje wat je in de grond stopt, uiteindelijk een veelvoud daarvan zal
opleveren.
Er is veel wat buiten ons bereik ligt. De oogst kan mislukken. Te veel regen. Te weinig regen. Te
warm. Te koud. Schimmel of een plantenziekte. Ongedierte, vogels. Als je bedenkt wat er allemaal
mis kan gaan, zou je de lust om te zaaien worden ontnomen. Maar wat is het alternatief? Wie niet
zaait, zal ook niet oogsten. Je moet wel. Op hoop van zegen.
Ja, op hoop van zegen. Dat is waar het op aan komt. Hopen op zegen. Je zou daarom ook kunnen
zeggen: zaaien is een daad van geloof. Geloof dat de aarde haar vruchten geven zal. Zaaien en oogsten
leert ons zo wat geloof is. Om ondanks alles wat tegen zou kunnen zitten, toch te beginnen. Om goed
moed te houden. En om op zegen te hopen.
De gelijkenis van de talenten gaat daar ook over. De gelijkenis van de talenten. Ja, zo staat onze lezing
uit Matteüs bekend. Dat is om meerdere redenen jammer. Want die aanduiding leidt ons af van waar
het om gaat in de gelijkenis. Wij denken bij talenten meteen aan wat je allemaal goed kan, aan
kwaliteiten, gaven. En dan lezen we de gelijkenis en dan zeggen we: ‘Ja, inderdaad. We hebben
allemaal talenten. De ene veel, de andere minder, maar iedereen kan wel wat goed. En het gaat er om
dat je die talenten gebruikt. Wees niet bang of bescheiden, maar durf te doen waar je goed in bent.’
Een mooie boodschap. Een goede boodschap ook. Alleen gaat het daar niet over in de gelijkenis. Als
je achterin een Nieuwe Bijbelvertaling kijkt zie je een woordenlijst. Daarin staat ook het woord talent.
En daar staat bij: ‘Gewicht (ca 34 kg), ook als munteenheid gebruikt.’ En dat laatste is het geval in de
gelijkenis. Het gaat in de gelijkenis om geld.
Om veel geld, heel veel geld. Een talent staat voor 6000 daglonen voor een arbeider. Voor één talent
moest je dus wel 20 jaar werken. Die eerste knecht die dus vijf talenten krijgt, krijgt in feite 100
jaarsalarissen! Als je dat omrekent naar een modaal salaris van vandaag de dag dan kom je op zo’n 3,5
miljoen euro. Die tweede knecht krijgt volgens deze berekening bijna anderhalf miljoen. En die knecht
die maar één talent krijgt, heeft nog altijd zeven ton te besteden. Het gaat in de gelijkenis dus om grote
bedragen en om wat je er mee doet. En dus niet om je talenten in de zin van wat je goed kan.
Maar er is nog een reden waarom de aanduiding ‘de gelijkenis van de talenten’ niet zo sterk is. Het
gaat in de gelijkenis vooral om de verhouding tussen die man die op reis gaat en zijn knechten. In feite
zou het beter zijn deze gelijkenis aan te duiden met ‘de gelijkenis van de afwezige heer’.
Dat heer is meteen dubbelzinnig. Want we hebben te maken met een gelijkenis die verteld wordt door
Jezus. Hij vertelt zijn leerlingen over het koninkrijk van de hemel, dat wil zeggen over het koninkrijk
van God. Het koninkrijk van God dat door Jezus zelf dichtbij is gekomen. Toen hij kwam was het
koninkrijk van God er. Een nieuwe werkelijkheid brak aan. Jezus spreekt hier dus over zichzelf en
over hoe hij regeert. De gelijkenis is autobiografisch. De heer in de gelijkenis is dus dé Heer.
En het is opvallend wat Jezus vertelt. Zo op het oog is het helemaal niet zo positief wat hij verteld. Hij
spreekt over zichzelf als over ‘een man die op reis ging’. Hij is de grote afwezige. Hij komt pas ‘na
lange tijd’ terug.
En daar komt bij dat hij oneerlijk is. Waarom krijgt niet elke knecht hetzelfde? Er staat wel dat hij ze
gaf ‘ieder naar wat hij aankon’, maar toch klinkt dat niet in orde. Wie accepteert vandaag de dag van
zijn werkgever dat je wat minder verantwoordelijkheden krijgt, omdat hij denkt dat je wat minder
aankan?
Over de heer wordt bovendien nog verteld dat hij inhalig is. Als die derde knecht door zijn heer wordt
gevraagd waarom hij niets met zijn ene talent heeft gedaan, zegt die knecht: “Heer, ik wist van u dat u
streng bent, dat u maait waar u niet hebt gezaaid en oogst waar u niet hebt geplant…” De heer ontkent
dat niet. Sterker nog, hij herhaalt het woordelijk. De heer is een hebbert. De heer pakt wat hij pakken
kan, of het nu van hem is of niet.
De gemeente van Jezus Christus zit dus sinds Jezus’ niet meer op aarde is, opgezadeld met een
probleem. Onze Heer is afwezig, inderdaad. Wij leven nu al 20 eeuwen voort. De wereld draait door,
en door en door. Secularisatie is geen probleem dat na de Tweede Wereldoorlog is ontstaan. Het al
sinds pak ‘m beet 33 na Christus een probleem.
En de Heer – met een hoofdletter dus – is ook oneerlijk. Er zijn sinds hij weg is grote en bloeiende
kerken en er is levendig rotsvast geloof. Maar er zijn ook kleine en krimpende kerken en er is
twijfelend, zoekend geloof. Sommigen hebben veel, anderen hebben weinig. En het ligt in onze aard
om van onszelf te zeggen dat wij weinig hebben. We zien makkelijk wat we niet hebben, dan wat we
wel hebben. Het is makkelijk om het tekort van onze kerk en ons geloof te benoemen dan de
overvloed ervan. Waarom krijgen wij zo weinig?
En dan zul je ook nog zien dat de Heer ons verwijten maakt. Dat Hij meer van ons vraag dan redelijk
is. ‘Wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij
heeft nog worden ontnomen.’ De Heer vraagt veel. Heel ons leven. En als we dan het gevoel hebben
dat hij maar weinig geeft, dan kan ook ons de lust vergaan om ook maar iets te doen.
Zo bezien zou je net als die derde knecht je talent begraven. Er de brui aan geven. En er zijn velen die
dat doen. Die God en geloof voor gezien houden. Die uit angst om teleurgesteld te worden er maar
helemaal niet meer aan beginnen.
De gelijkenis wordt verteld om ons op te roepen dat vooral niet te doen. Als wij die weg zijn
ingeslagen, roept deze gelijkenis ons op tot omkeer. Bekering, zeiden we vroeger. En dat woord werd
zo vaak gebruikt dat het versleet. Maar vergis je niet, heel de Bijbel is te verstaan als oproep om je om
te keren. ‘Bekeer u, want het koninkrijk van de hemel is nabij gekomen, ’ was de eerste preek van
Jezus. En dat is ook wat deze gelijkenis dus zegt.
Keer je om. Leef niet vanuit angst voor teleurstelling. Want dat is uiteindelijk wat die derde knecht
doet. Hij is zo bang dat het tegenvalt. Zo bang dat de heer uiteindelijk niet meer thuis komt. Zo bang
dat de heer, als hij dan toch komt, weinig waardering voor hem zal hebben. Zo bang dat hij als minder
wordt gezien dan die andere knechten die meer krijgen.
De gelijkenis zegt: wees toch niet zo bang. Leef vanuit vertrouwen. Leef vanuit het vertrouwen dat je
zo veel gekregen hebt. Zelfs al kreeg je maar één talent, het is een godsvermogen, letterlijk, een
godsvermogen. Je hebt zo veel gekregen, mens. Je hebt zo veel gekregen.
Durf te leven vanuit je rijkdom. Durf te denken vanuit de overvloed. Staar je niet blind op je tekort. Op
wat je niet kan of niet hebt, op het tekort van je geloof, op het tekort van je kerk. Vertrouw op de Heer.
Leef met wat hij je gegeven heeft.
De Heer is afwezig. Ja, dat is inderdaad de situatie waarin we leven. Het is nu aan ons. Het kapitaal
van de Heer is ons toevertrouwd. Probeer er wat bij te verdienen. Dat vraagt om vertrouwen. Als je
investeert, kun je je kapitaal verliezen. In het verleden behaalde resultaten geven geen garantie voor de
toekomst.
De belangrijkste kwaliteit van de eerste twee knechten is dat ze durven. Ze durven het risico te lopen
dat ze hun talenten verliezen. Maar ze durfden hun miljoenen te investeren. Zij drijven er handel mee.
Ze durven te zaaien, want ze weten: als je niet zaait zul je ook niet oogsten. Voor hetzelfde geld waren
ze hun talenten kwijt geraakt. Maar ik denk dat ze er op vertrouwden dat hun heer hen niet kwalijk zou
nemen dat ze het probeerden. Ze vertrouwden er op dat hun moed beloond zou worden.
Laten ook wij er op vertrouwen dat de Heer onze moed zal belonen. De moed om kerk te zijn in zijn
Naam. De moed om te leven met en voor hem. De moed om wat we hebben niet voor onszelf te
houden of te verstoppen.
Er zit ook een door en door missionaire kant aan deze gelijkenis. Die twee knechten houden hun
talenten niet verborgen of voor zichzelf. Nee, ze gaan er mee de markt op, ze kopen en verkopen in
alle openheid. Dat is de bedoeling. Dat je laat zien wat je hebt. Dat je iets doet met wat je hebt. Dat is
ook de opdracht voor de gemeente. Laat zien wat je hebt. Doe iets met wat je aan geloofskapitaal
gegeven is. Wees niet zoals die derde knecht die zijn talent verstopt. Dan kun je de kerk net zo goed
begraven. Wie niet zaait, zal ook niet oogsten.
Daarom: wees kerk in de wereld, kerk in dit dorp. Laat je zien en laat je horen. Ook persoonlijk. Wat
heb je te bieden? Een verhaal dat troost. Een verhaal over een God die redt. Een verhaal over een Heer
die al is hij afwezig over ons regeert. Een Heer die veel vraagt, maar die aan wie vertrouwen heeft ook
alles geven zal.
Amen.