MHHC-14/13-VK - Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege
Arrest MHHC-14/13-VK van 20 februari 2014
In de zaak van
de NV […]
met maatschappelijke zetel te […]
voor en namens wie optreedt mr. Marc SNICK, advocaat,
met kantoor te 8900 IEPER, Frenchlaan 8,
bij wie keuze van woonplaats is gedaan,
hierna de verzoekende partij te noemen,
tegen
het VLAAMSE GEWEST,
vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering,
voor en namens wie optreden mrs. Steve RONSE en Meindert GEES, advocaten,
met kantoor te 8500 KORTRIJK, President Kennedypark 6/24,
bij wie keuze van woonplaats is gedaan,
hierna de verwerende partij te noemen,
ingeschreven in het register van de beroepen op 26 april 2013 onder nummer 13/MHHC/31-M,
MHHC-14/13-VK
20 februari 2014
1
heeft het Milieuhandhavingscollege het volgende overwogen:
1.
Voorwerp van het beroep
Het beroep is gericht tegen de beslissing 12/AMMC/245-M/SM van 1 maart 2013. Met deze beslissing
legt de gewestelijke entiteit aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van
822 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing
waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 4.521 euro, dit wegens het overschrijden
van de emissiegrenswaarden bij de lozing van bedrijfsafvalwater.
2.
Verloop van de rechtspleging
2.1.
Op 1 februari 2012 beslist de procureur des Konings van Kortrijk om het milieumisdrijf niet
strafrechtelijk te behandelen.
Met een brief van 8 maart 2012 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van
haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een
voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer
mee te delen.
Op 26 maart 2012 bezorgt de verzoekende partij haar verweer aan de gewestelijke entiteit.
Op 1 maart 2013 legt de gewestelijke entiteit de voormelde bestuurlijke geldboete op. De
kennisgeving van deze beslissing aan de verzoekende partij gebeurt op 22 maart 2013.
2.2.
Met een aangetekende brief van 23 april 2013 stelt de verzoekende partij beroep in tegen de
beboetingsbeslissing. Het verzoekschrift bevat een inventaris van de overtuigingsstukken. De
geïnventariseerde stukken zijn eraan toegevoegd.
De verwerende partij dient op 30 april 2013 bij de griffie een dossier in met een kopie van de
bestreden beslissing en de stukken op grond waarvan de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft
genomen.
De verwerende partij dient op 11 juni 2013 een memorie van antwoord in.
De verzoekende partij dient op 26 augustus 2013 een “conclusie” in.
2.3.
Bij beschikking 13/MHHC/31-M/B1 van 8 augustus 2013 heeft de kamervoorzitter de
behandeling van het beroep vastgesteld op de zitting van 19 september 2013.
De behandeling van het beroep wordt er, gelet op onderstaande beschikking, uitgesteld op
onbepaalde datum.
2.4.
Bij beschikking 13/MHHC/31-M/B2 van 12 september 2013 vraagt de kamervoorzitter,
overeenkomstig artikel 19 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2011 houdende
vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege (hierna Procedurebesluit), de
verzoekende partij om uiterlijk op 4 oktober 2013 volgende stukken en inlichtingen in te dienen:
“ -
een verklaring waarom het monsternummer op het analyserapport van Servaco
(W/W/2011/A217/675) afwijkt van het monsternummer op het analyserapport van Al West
(W/W/2011/A217/517);
MHHC-14/13-VK
20 februari 2014
2
-
een duidelijke beschrijving (eventueel gekoppeld aan de informatie uit de laatste vraag) van
wat er precies bedoeld wordt door de heer Jan Goossens, commercieel directeur van
Servaco, in zijn mail van 30 augustus 2012 aan de gewestelijke entiteit, met de passage “…
dat de analyse van zwevende stoffen binnen de in het compendium vermelde termijn werd
opgestart”;
-
een duidelijke beschrijving (eventueel gekoppeld aan de informatie uit de laatste vraag) van
wat er precies bedoeld wordt met de term “startdatum analyse” op het analyserapport;
-
alle “ruwe data” van het laboratorium Servaco, die verband houden met de analyse van de
parameter zwevende stoffen in het desbetreffende monster (Code Servaco: 1117228-01), met
daarbij minstens volgende informatie, telkens ondersteund door stukken (afdrukken uit het
Unilab-systeem, kopies van documenten, …):
o de datum en het tijdstip van de aankomst van het monster op het laboratorium;
o de datum en het tijdstip van het verbreken van de verzegeling van de toezichthouder
van de afdeling Milieu-inspectie;
o per voorbereidings- en analysestap: de datum en het tijdstip of de tijdsperiode voor de
uitvoering van deze stap;
o de diverse meetresultaten en de berekening daaruit van het eindresultaat.”
De verzoekende partij reageert niet op deze beschikking.
2.5.
Bij brieven van 9 oktober 2013 geeft de griffier aan de partijen kennis van de behandeling
van het beroep op de zitting van 7 november 2013.
De verzoekende partij is vertegenwoordigd door mr. Marc SNICK, haar raadsman.
De verwerende partij is vertegenwoordigd door mr. Meindert GEES, die optreedt in eigen naam en
loco mr. Steve RONSE, haar raadslieden.
Bestuursrechter Peter SCHRYVERS brengt verslag uit.
De verzoekende partij vraagt om alsnog de ambtshalve bij beschikking 13/MHHC/31-M/B2
opgevraagde stukken te mogen indienen. De verwerende partij gaat hiermee akkoord, zoals
genotuleerd in het proces-verbaal van de zitting, door beide partijen ondertekend.
De zaak wordt in voortzetting gezet.
2.6.
Bij beschikking 13/MHHC/31-M/B3 van 7 november 2013 vraagt de kamervoorzitter,
overeenkomstig artikel 19 Procedurebesluit, de verzoekende partij om uiterlijk op 27 november 2013
volgende stukken en inlichtingen in te dienen:
“ een verklaring waarom het monsternummer op het analyserapport van Servaco
(W/W/2011/A217/675) afwijkt van het monsternummer op het analyserapport van Al West
(W/W/2011/A217/517);
-
een duidelijke beschrijving (eventueel gekoppeld aan de informatie uit de laatste vraag) van
wat er precies bedoeld wordt door de heer Jan Goossens, commercieel directeur van
Servaco, in zijn mail van 30 augustus 2012 aan de gewestelijke entiteit, met de passage “…
dat de analyse van zwevende stoffen binnen de in het compendium vermelde termijn werd
opgestart”;
-
een duidelijke beschrijving (eventueel gekoppeld aan de informatie uit de laatste vraag) van
wat er precies bedoeld wordt met de term “startdatum analyse” op het analyserapport;
-
alle “ruwe data” van het laboratorium Servaco, die verband houden met de analyse van de
parameter zwevende stoffen in het desbetreffende monster (Code Servaco: 1117228-01), met
MHHC-14/13-VK
20 februari 2014
3
daarbij minstens volgende informatie, telkens ondersteund door stukken (afdrukken uit het
Unilab-systeem, kopies van documenten, …):
o de datum en het tijdstip van de aankomst van het monster op het laboratorium;
o de datum en het tijdstip van het verbreken van de verzegeling van de toezichthouder
van de afdeling Milieu-inspectie;
o per voorbereidings- en analysestap: de datum en het tijdstip of de tijdsperiode voor de
uitvoering van deze stap;
o de diverse meetresultaten en de berekening daaruit van het eindresultaat.”
Op 25 november 2013 dient de verzoekende partij de gevraagde stukken en inlichtingen in en met
een aangetekende brief van 28 november 2013 geeft de griffier hiervan kennis aan de verwerende
partij.
Met een aangetekende brief van 9 december 2013 deelt de verwerende partij haar opmerkingen bij de
stukken en inlichtingen van de verzoekende partij mee.
2.7.
Bij brieven van 12 december 2013 heeft de griffier aan de partijen kennis gegeven van de
verdere behandeling van het beroep op de zitting van 19 december 2013.
De verzoekende partij is vertegenwoordigd door mr. Marc SNICK, haar raadsman.
De verwerende partij is vertegenwoordigd door mr. Meindert GEES, die optreedt in eigen naam en
loco mr. Steve RONSE, haar raadslieden.
Bestuursrechter Peter SCHRYVERS brengt aanvullend verslag uit.
De partijen worden gehoord.
De debatten worden gesloten en de zaak wordt voor uitspraak in beraad genomen.
3.
Ontvankelijkheid
Het beroep, dat op 23 april 2013 is ingediend met een aangetekende brief, is tijdig en regelmatig naar
vorm. Er stellen zich geen problemen met betrekking tot andere aspecten van de ontvankelijkheid
ervan en de verwerende partij werpt desbetreffend geen excepties op.
Het beroep is ontvankelijk.
4.
Feiten
De feiten die vaststaan en relevant zijn voor de beoordeling van het beroep kunnen als volgt worden
samengevat.
4.1.
De verzoekende partij exploiteert een groentenverwerkend bedrijf te […]. Voor de lozing van
het bedrijfsafvalwater beschikt zij over een klasse 1-milieuvergunning, afgeleverd door de deputatie
van West-Vlaanderen op 22 juni 2006. Het maximale lozingsdebiet bedraagt “34 m³/uur, 810 m³/dag
en 194.000 m³/jaar (via waterzuivering) en uitbreiden tot 45 m³/uur, 1000 m³/dag en 194.000 m³/jaar
(via waterzuivering) voor de helft van het jaar”.
Luidens de sectorale lozingsvoorwaarden, zoals bepaald in deel a) (lozing in oppervlaktewater) van
rubriek 17 (Groenteconservenfabrieken (inrichtingen, vermeld in rubriek 45.13.c) van de indelingslijst))
van bijlage 5.3.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en
MHHC-14/13-VK
20 februari 2014
4
sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (hierna VLAREM II), bedraagt de emissiegrenswaarde voor
bezinkbare stoffen 1,5 ml/l.
Luidens de bijzondere voorwaarden van de milieuvergunning van 22 juni 2006 bedragen de
emissiegrenswaarden voor zwevende stoffen 50 mg/l en voor BZV 25 mg/l.
4.2.1. Op 21 april 2011 voeren twee toezichthouders van de afdeling Milieu-inspectie een
ambtshalve controle uit bij de verzoekende partij. Zij nemen daarbij een schepmonster van het
geloosde bedrijfsafvalwater. Het proces-verbaal vermeldt hieromtrent: “Uit de bekomen
analyseresultaten (…) blijkt dat de lozingsnorm voor de parameter zwevende stoffen overschreden
werd: 94 in plaats van maximaal 50 mg/l. Conform art. 4.2.6.1.§3 van Vlarem II dient overgegaan tot
de evaluatie van de voor die parameter gemeten waarde in een tweede monster. De gevonden
waarde is immers na verrekening van de in bijlage 4.2.5.2. voorziene precisie- en juistheidseisen
(40%) = 56,4 mg/l en dus hoger dan de norm van 50 mg/l.”
4.2.2. Op 11 mei 2011 voeren de beide toezichthouders een nieuwe controle uit en nemen daarbij
“het tweede monster”. Het proces-verbaal vermeldt hieromtrent: “Uit de bekomen analyseresultaten
blijkt dat de norm voor de parameter zwevende stoffen terug en in hogere mate overschreden werd:
170 in plaats van maximaal 50 mg/l. De grenswaarde voor deze parameter is bijgevolg zowel
rechtstreeks (art. 4.2.6.1.§2) als in functie van de evaluatie van het tweede monster (zie hierboven)
overschreden. In datzelfde staal zijn ook de opgelegde normen voor de parameters BZV en
bezinkbare stoffen in overschrijding:
- BZV: 40 in plaats van maximaal 25 mg/l
- bezinkbare stoffen: 6,8 in plaats van maximaal 1,5 ml/l.”
4.3.
Verhoord omtrent de vastgestelde feiten, verwijzen de heer […], operationeel directeur van de
verzoekende partij, en de heer […], milieucoördinator/preventieadviseur van de verzoekende partij, op
19 september 2011, onder meer naar een document “verklaring inzake staalnames door
milieuinspectie 2011”. Dit document is gevoegd bij hun proces-verbaal van verhoor en vermeldt onder
meer het volgende:
“Het tegenstaal [van het tweede monster] liet […] analyseren door een geaccrediteerd labo (Servaco
NV). Daaruit bekwam men een resultaat voor zwevende stoffen van 55 mg/l, wat binnen de 10%
overschrijding van de norm valt. Hoe het komt dat de waarden zo sterk verschillen is ons niet duidelijk.
De oorzaak daarvan moet waarschijnlijk bij 1 van de 2 labo’s liggen? (…)
De oorzaak van het overschrijden van de norm voor zwevende stoffen bij de 1ste staalname is moeilijk
te bepalen. (…)
Wat de 2de staalname betreft is er een verhoogde waarde waargenomen, maar is er ons inziens geen
overschrijding van de norm met meer dan 10%. De oorzaak van die verhoogde waarde kan zijn
doordat we de afvoerleiding tussen de waterzuivering en de meetgoot laten reinigen hebben.
Mogelijks kwamen daarbij zwevende stoffen vrij die op bodem van de buis lagen en met mondjesmaat
meekwamen met het effluent.”
Het analyserapport van het labo Servaco met de resultaten van de tegenanalyse van het “tweede
monster” bevat onder meer volgende informatie:
- het monsternummer W/W/2011/A217/675;
- de ontvangstdatum: 12/05/11;
- de startdatum van de analyse van de parameter zwevende stoffen: 16/05/11.
Voor de parameter bezinkbare stoffen werd geen tegenanalyse uitgevoerd.
4.4.
Het antwoord van de verzoekende partij op de vragen van de kamervoorzitter in haar
beschikking 13/MHHC/31-M/B3 van 7 november 2013 vermeldt onder meer volgende informatie:
-
aangaande het verschil in monsternummer tussen Servaco en Al-West:
“De door LNE verzegelde zak droeg het gele etiket waarop als monsternummer
W/W/2011/A217/675 werd vermeld. Dit monsternummer wordt overgenomen op het
MHHC-14/13-VK
20 februari 2014
5
analyserapport. (…) Het monsternummer op het analyserapport van Al-West betreft een
andere referentie. De reden hiervan zal aan Al West moeten gevraagd worden.”
5.
-
aangaande de start van de analyse van de parameter zwevende stoffen:
“Het [tweede] monster werd door onze diensten afgehaald op 11-05-2011 en bij aankomst in
het labo geregistreerd op 11-05-2011 om 14:14:27 u. Zie bijlage 3. De analyse van zwevende
stof werd 12-05-2011 opgestart. Dit is in overeenstemming met de WAC-voorschriften mbt
analysetermijn voor zwevende stoffen. (…)
De startdatum op het analyserapport is een datum die via het lims-systeem unilab
automatisch gegenereerd. Aangezien de analyse zwevende stoffen wacht op resultaat
chloriden wordt de administratieve startdatum pas weergegeven op het moment dat het
resultaat voor chloride ingeboekt wordt. Zwevende stoffen houdt immers automatisch ook een
analyse van chloride in. Zwevende stoffen werd opgestart 12/05/11 (datum werklijst), chloride
werd eveneens opgestart 12/05/11 maar gerapporteerd 16/05/11. Door deze ‘wachten op’
staat de startdatum op het rapport voor zwevende stoffen op 16/05/11 terwijl de analyse
zwevende stoffen zelf reeds opgestart werd op 12/05/11.”
-
aangaande de “ruwe data” van de analyse van zwevende stoffen:
Voor de vragen in verband met de datum en het tijdstip van de uitvoering van elke
voorbereidings- en analysestap en in verband met de meetresultaten en de berekening van
het eindresultaat, verwijst de verzoekende partij naar een afdruk van het unilab-systeem, met
daarbij voor zwevende stoffen de vermelding van de gebruikte methode (“wazs”), het nummer
van de werkopdracht (“WS-110512069”), het resultaat (“55”), de eenheid (“mg/l”), de status
(“Me Gefiatteerd”) en “#R.” (“0”). Zij vermeldt ten slotte: “Eventuele andere stukken zoals
werklijsten zijn ter inzage op Servaco aangezien deze vertrouwelijke gegevens bevatten van
andere klanten.”
Beoordeling
5.1.
De gewestelijke entiteit kwalificeert de vastgestelde feiten als milieumisdrijven overeenkomstig
artikel 16.1.2, 2°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake
milieubeleid (hierna DABM), meer bepaald als schendingen van artikel 22 van het decreet van 28 juni
1985 betreffende de milieuvergunning en artikel 43 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6
februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, die
de exploitant van een ingedeelde inrichting er onder meer toe verplichten om de voor de inrichting
geldende exploitatievoorwaarden na te leven, door overtreding van de emissiegrenswaarden voor de
parameters zwevende stoffen en bezinkbare stoffen.
De overschrijding van de emissiegrenswaarde voor de parameter BZV is, door toepassing van artikel
4.2.6.1, §§2 en 3, VLAREM II, niet weerhouden als milieumisdrijf.
Zij legt in toepassing van de artikelen 16.4.25 tot en met 16.4.38 DABM en artikel 76 van het besluit
van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het DABM een
alternatieve bestuurlijke geldboete op.
5.2.
De verzoekende partij betwist in haar enig bezwaar de analyseresultaten. Zij is “van mening
dat het bewijs van het gepleegde milieudelict helemaal niet is geleverd zodat cliënte dan ook met
aandrang vraagt dat de geldboete die haar werd opgelegd zou ongedaan gemaakt worden.”
5.3.
Artikel 13, §1, Procedurebesluit bepaalt dat de verzoekende partij over een termijn van veertig
dagen beschikt, aanvang nemend na de kennisgeving van de memorie van antwoord van de
verwerende partij, om een memorie van wederantwoord in te dienen.
Artikel 14, §1, tweede lid, Procedurebesluit bepaalt dat de kamervoorzitter nadat de termijn voor het
indienen van de memorie van wederantwoord verstreken is de dag, plaats en uur van de zitting
bepaalt waarop het beroep zal behandeld worden.
MHHC-14/13-VK
20 februari 2014
6
Van de memorie van antwoord werd te dezen op 12 juni 2013 aan de verzoekende partij kennis
gegeven, zodat de termijn om een memorie van wederantwoord in te dienen verstreek op 23 juli 2013.
Bij beschikking 13/MHHC/31-M/B1 van 8 augustus 2013 heeft de kamervoorzitter de behandeling van
het beroep vastgesteld op de zitting van 19 september 2013.
Uit de samenlezing van de vermelde bepalingen van het Procedurebesluit volgt dat de rechtspleging
die betrekking heeft op het in staat stellen van het beroep in casu na het verstrijken van de termijn
voor het indienen van de memorie van wederantwoord beëindigd is en het de partijen niet meer
toegelaten was om nadien nog memories in te dienen.
De “conclusie” van de verzoekende partij, ingediend op 26 augustus 2013, wordt dan ook uit de
debatten geweerd.
5.4.1. De verzoekende partij meent in haar enig bezwaar dat er minstens sprake is van zeer ernstige
twijfel over het bestaan van een milieumisdrijf en is dan ook van oordeel dat de geldboete onterecht
werd opgelegd.
Zij verwijst daarvoor in eerste instantie naar de “substantiële verschillen” tussen enerzijds het labo
aangesteld door de Vlaamse overheid (Al-West) en anderzijds het labo dat zij zelf heeft aangesteld
(Servaco), beide erkende laboratoria. Bovendien wijst ze op het gegeven dat de analyseresultaten van
de bvba Hydros, die tweemaal per week in haar opdracht monsters neemt en analyseert, veel nauwer
aansluiten bij de resultaten van Servaco.
Op basis van een brief van de bvba Hydros meent de verzoekende partij dat er iets verkeerd is
gelopen met de monstername, zodat de analyseresultaten zonder waarde zijn. Zij baseert zich
hiervoor onder meer op het gegeven dat de normen voor BZV en CZV wel worden gerespecteerd en
dat het dan “niet mogelijk” zou zijn dat er een overschrijding is van de norm voor zwevende stoffen.
De verzoekende partij meent dat de bestreden beslissing, omwille van een overschrijding van de
bewaartermijnen, ten onrechte geen rekening houdt met de resultaten van de tegenanalyse. Zij
betwist dat de bewaartermijnen bij de tegenanalyse zouden zijn overschreden en verwijst daarvoor
naar een mail van de heer Jan Goossens, commercieel directeur van Servaco. Zij betreurt dat de
ruwe data niet werden opgevraagd bij het laboratorium en voegt aan haar verzoekschrift een
document toe waaruit zou blijken dat de analyse op 12 mei 2011, en dus binnen de bewaringstermijn,
werd opgestart. Deze datum is, volgens deze gegevens, de datum waarop de “worksheet zwevende
stoffen voor opstart analyse werd getrokken”.
Met betrekking tot het overschrijden van de bewaringstermijn merkt de verzoekende partij nog op dat
“zeker voor zwevende stoffen het overschrijden van de bewaringstermijnen nooit kan leiden tot een
vermindering van de aanwezige zwevende stoffen”. In de brief van de bvba Hydros bevestigt deze dat
er enkel een risico is op een vermeerdering van de aanwezige zwevende stoffen.
De verzoekende partij geeft toe dat zij voor de parameter bezinkbare stoffen geen tegenanalyse liet
uitvoeren. Zij meent echter dat dit geen zin had, gelet op de zeer grote verschillen in analyseresultaten
en de duidelijke aanwijzingen dat er iets verkeerd is gelopen met de monstername.
Aangezien het helemaal niet vaststaat dat er effectief belangrijke overschrijdingen zijn geweest, meent
de verzoekende partij dat de beweringen dat zij onvoldoende vooruitziend is en onvoldoende haar
waterzuiveringsinstallatie controleert “ongepast en zeker niet bewezen” zijn. Zij voegt eraan toe dat zij
in 2011 beschikte over een performante waterzuiveringsinstallatie, die alle normen kon respecteren,
waarbij nooit enig defect werd vastgesteld en waar uit de eigen metingen bleek dat er nooit problemen
zijn geweest.
5.4.2. De verwerende partij oordeelt dat er in casu “hoegenaamd geen twijfel bestaat over het
bestaan van het milieumisdrijf en de toerekenbaarheid van het milieumisdrijf aan verzoeker.” De
verzoekende partij kan dan ook niet redelijk gewagen van ernstige twijfel, rekening houdend met het
principe van het vermoeden van onschuld.
MHHC-14/13-VK
20 februari 2014
7
De verwerende partij meent, onder uitgebreide verwijzing naar de motivering van de bestreden
beslissing, vooreerst dat de “verzoekende partij (…) niet dienstig [kan] voorhouden dat op basis van
de analyseresultaten van het tegenstaal er geen geloof kan worden gehecht aan de vaststellingen in
het proces-verbaal.”
De verwerende partij meent dat uit de ruwe data van het laboratorium Servaco niet kan worden
afgeleid dat de bewaartermijnen zouden zijn gerespecteerd: “zelfs in de veronderstelling dat het
referentienummer bestaat uit de datum van de werkopdracht, kan enkel worden vastgesteld dat dit de
opdracht betreft op datum wanneer het tegenstaal bij de firma is binnengekomen (…) Hieruit volgt
geenszins dat de analyse van deze stalen nog dezelfde dag, of de dag daaropvolgend werden
uitgevoerd óf in ieder geval binnen de voorgeschreven bewaartermijnen van het compendium werden
uitgevoerd.” Zij verwijst ook naar het analyserapport van Servaco, dat melding maakt van de
“startdatum van de analyse, te weten de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek”: 16 mei 2011.
De verwerende partij geeft ook aan dat de verklaring van de heer Jan Goossens ingaat tegen de
stukken van het dossier.
Zij besluit hieromtrent dat er niets is misgelopen met de monstername, maar wel bij de analyse van de
tegenstalen.
Aangaande de verklaring van de bvba Hydros stelt de verwerende partij zich vragen bij de waarde van
“een niet-ondertekende verklaring van een niet-erkende firma die enkel gestoeld is op
veronderstellingen” en meent zij dat deze de vaststellingen van een officiële en tijdige analyse niet kan
ontkrachten.
Omtrent de niet-uitvoering van de tegenanalyse voor de parameter bezinkbare stoffen herhaalt de
verwerende partij dat de verzoekende partij zich niet kan verschuilen achter de veronderstelling dat de
monstername niet correct zou zijn uitgevoerd en verwijst zij naar de argumentatie in de bestreden
beslissing in verband met de aparte analyses van beide parameters.
Tot slot meent de verwerende partij dat de beweringen van de verzoekende partij omtrent de
performantie van haar waterzuivering, niet maken dat er in casu geen sprake zou zijn van een
milieumisdrijf: de overschrijdingen werden vastgesteld in een proces-verbaal en de gedragingen die in
voorliggende zaak aan de orde zijn, zijn strafbaar wanneer zij opzettelijk of door gebrek aan voorzorg
of voorzichtigheid zijn verricht.
De bewering dat de overschrijdingen zich nooit kunnen hebben voorgedaan, mist, gelet op de
vaststellingen, feitelijke grondslag.
5.4.3. Uit de informatie die de verzoekende partij aan het Milieuhandhavingscollege bezorgde,
middels haar antwoord op de vragen van de kamervoorzitter in haar beschikking 13/MHHC/31-M/B3
van 7 november 2013 (zie ook randnummer 4.4.) besluit de verzoekende partij het volgende: ‘Uit de
bovenstaande uitleg blijkt zonder meer dat de ontleding van het staal door de nv. Servaco op een
correcte wijze is gebeurd en dat dit tevens tijdig werd uitgevoerd. Concluante is dan ook van oordeel
dat het door haar gevoerde verweer gegrond moet worden verklaard en dat dienvolgens tot de
conclusie moet worden gekomen dat de haar opgelegde boete ten onrechte werd opgelegd.”
5.4.4. In haar reactie op de stukken en inlichtingen van de verzoekende partij, meent de verwerende
partij dat de verzoekende partij geenszins aantoont dat Servaco en Al-West hetzelfde monster zouden
geanalyseerd hebben, dit “niettegenstaande de tijdstippen van de monstername overeenkomen”. De
nummers van de monsters verschillen en het nummer van Al-West zou volgens de verwerende partij
identiek zijn aan het monsternummer bij staalname.
Aangaande de start van de analyse van zwevende stoffen verwijst de verwerende partij in essentie
naar de startdatum van deze analyse, zoals vermeld op het analyserapport (16 mei 2011) en naar de
bewaringstermijn, zoals vermeld in het Compendium voor de monsterneming, meting en analyse van
water (hierna WAC) (in casu WAC/I/A/010), waar voor de bepaling van zwevende stoffen bij een
koeling van het monster tot 1-5°C een bewaringstermijn van 2 dagen wordt vermeld.
Aangaande de “ruwe data” van het laboratorium Servaco, en meer specifiek de data en tijdstippen van
de uitvoering van elke stap, wijst de verwerende partij er op dat het “aan de zijde van de verzoekende
partij opvallend stil blijft”, dit terwijl deze informatie volgens haar nochtans essentieel is, gelet op de
informatie die zij aanvoert in verband met de voorafgaande bepaling van het chloridegehalte.
MHHC-14/13-VK
20 februari 2014
8
5.5.1. Met haar enig bezwaar betwist de verzoekende partij de wederrechtelijkheid van de
vastgestelde feiten en, dienvolgens, de bevoegdheid van de gewestelijke entiteit om tot beboeting
over te gaan. Inderdaad: op grond van artikel 16.4.27, tweede lid, DABM kan de gewestelijke entiteit
uitsluitend een alternatieve bestuurlijke geldboete opleggen indien een milieumisdrijf zoals vermeld in
de artikelen 16.6.1 tot en met 16.6.3septies DABM werd gepleegd.
5.5.2. Vooreerst stelt het Milieuhandhavingscollege vast dat de monsternames van de
schepmonsters op 21 april 2011 en 11 mei 2011 werden uitgevoerd door een daartoe aangesteld
toezichthouder van de afdeling Milieu-inspectie (hierna de verbalisant). De beide verslagen van
monsterneming vermelden dat “deze monsterneming werd uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 46
tot en met 53 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel
XVI van het decreet van 5 april 1995” houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna
Milieuhandhavingsbesluit).
Dit impliceert dat er, in toepassing van artikel 48, §1, Milieuhandhavingsbesluit, een monster is
genomen, bestaande uit twee identieke delen, waarvan één deel is bestemd voor de analyse en één
deel is bestemd voor de tegenanalyse.
De bewering van de verzoekende partij dat er “vermoedelijk/hoogstwaarschijnlijk (…) iets verkeerd [is]
gelopen op het ogenblik van de monstername”, is niet gesteund door enig bewijs en vermag het dan
ook niet afbreuk te doen aan de vermeldingen in de verslagen van monsterneming van de verbalisant.
5.5.3. Aangaande de verschillende monsternummers op de analyserapporten van de laboratoria AlWest en Servaco (voor wat het schepmonster van 11 mei 2011 betreft), stelt het
Milieuhandhavingscollege vast dat het verslag van monsterneming in de tabel onder punt I.A, in de
kolom monsternummer, de gedrukte tekst “W/W/2011/A217/…….” bevat, gevolgd door een
handgeschreven en doorstreepte tekst “675” , met boven deze doorstreepte tekst een ander
handgeschreven nummer, namelijk “517”. Dit monster werd, volgens het verslag van monsterneming
genomen door de verbalisant op 11 mei 2011 om 7u25.
Het monster dat door Servaco werd geanalyseerd droeg een “geel etiket” met als monsternummer
“W/W/2011/A217/675” en was, eveneens volgens dit etiket, afvalwater dat op 11 mei 2011 om 7u25
werd genomen door de verbalisant.
Het analyserapport van Al-West vermeld als monsternummer “W/W/2011/A217/517” en als datum van
monstername 11 mei 2011.
Het Milieuhandhavingscollege besluit uit dit alles dat het deel van het monster, bestemd voor de
analyse, het nummer W/W/2011/A217/517 had, en het deel van het monster, bestemd voor de
tegenanalyse, het nummer W/W/2011/A217/675 had, maar dat toch deze beide deelmonsters deel
uitmaakten van hetzelfde monster, dat op 11 mei 2011 om 7u25 door de verbalisant werd genomen bij
de verzoekende partij.
5.5.4. Met betrekking tot de verschillende analyseresultaten voor de parameter zwevende stoffen
oordeelt het Milieuhandhavingscollege als volgt.
Luidens de ten tijde van de feiten geldende versie van artikel 45 van het besluit van 19 november
2010 van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met
betrekking tot het leefmilieu moesten de erkende laboratoria voor de uitvoering van de monsternemingen, beproevingen, metingen en analyses van het monster bedrijfsafvalwater, genomen bij de
verzoekende partij op 11 mei 2011, in casu de procedures van het WAC toepassen. In dit WAC
beschrijft de procedure WAC/I/A/010 (versie oktober 2010) de “Conservering en behandeling van
watermonsters”. Deze procedure bevat “richtlijnen (…) in verband met (…) eventuele voorzorgen die
moeten genomen worden om watermonsters te bewaren met het oog op het uitvoeren van analyses”
en bevat een tabel waarin per parameter de “bewaringsvoorzorgen en -termijn” worden vastgelegd;
voor de parameter zwevende stoffen is dit “gekoeld (1-5°C), 2 dagen”.
MHHC-14/13-VK
20 februari 2014
9
Uit het verslag van monsterneming van de verbalisant blijkt dat het monster genomen werd op 11 mei
2011 om 7u25 en dat het deel van het monster, bestemd voor een eventuele tegenanalyse, ter
plaatse werd overhandigd aan de vertegenwoordiger van de verzoekende partij.
Uit de informatie van de verzoekende partij blijkt dat het deelmonster voor de tegenanalyse werd
afgehaald op 11 mei 2011 en bij aankomst in het labo Servaco werd geregistreerd op 11 mei 2011 om
14u14. De opdracht werd vervolgens op 12 mei 2011 in het opvolgingssysteem van het laboratorium
ingevoerd en ook de werkopdracht voor de analyse van de parameter zwevende stoffen werd op die
datum aangemaakt.
Het analyserapport van Servaco vermeldt voor de parameter zwevende stoffen “16/05/11” als
“startdatum analyse”, een datum die volgens de verzoekende partij “een datum [is] die via het limssysteem unilab automatisch gegenereerd wordt.”
De verzoekende partij deelt hieromtrent ook mee dat “de analyse zwevende stoffen wacht op resultaat
chloriden (…) chloride werd eveneens opgestart 12/05/11 maar gerapporteerd 16/05/11.”
Ondanks de zeer expliciete vraag van het Milieuhandhavingscollege aan de verzoekende partij om
“per voorbereidings- en analysestap: de datum en het tijdstip of de tijdsperiode voor de uitvoering van
deze stap” mee te delen, stelt het Milieuhandhavingscollege vast dat de verzoekende partij geen
antwoord geeft op deze vraag en zich lijkt te verschuilen achter het volgende: “Eventuele andere
stukken zoals werklijsten zijn ter inzage op Servaco aangezien deze vertrouwelijke gegevens bevatten
van andere klanten.” Het Milieuhandhavingscollege begrijpt niet waarom geen kopie van de
werklijsten, desgevallend met onleesbaar gemaakte gegevens van andere klanten, kan worden
voorgelegd en stelt vast dat de verzoekende partij er aldus niet in slaagt om aan te tonen dat de start
van de effectieve analyse van de parameter zwevende stoffen bij het labo Servaco vóór 16 mei 2011
zou hebben plaatsgevonden. In deze problematiek moet de start van de analyse niet begrepen
worden als het opstellen van de werklijst voor deze analyse maar wel als het effectief uitvoeren van de
eerste stap ervan.
De ernstige overschrijding van de bewaringstermijn voor de analyse van de parameter zwevende
stoffen in het monster bestemd voor de tegenanalyse impliceert dat er een zekere twijfel ontstaat bij
dit resultaat, dit terwijl het respecteren van deze termijn bij het monster voor de analyse niet ter
discussie staat.
De ontstane twijfel kan niet opgeheven worden door de overige argumentatie van de verzoekende
partij.
- Aangaande het argument dat de analyseresultaten van de bvba Hydros nauwer aansluiten bij
de resultaten van Servaco stelt het Milieuhandhavingscollege vooreerst vast dat de bvba
Hydros geen erkend laboratorium is voor de analyse van bedrijfsafvalwater en wijst het er
daarnaast op dat in het dossier van de bvba Hydros geen analyseresultaten voor zwevende
stoffen beschikbaar zijn tussen 2 mei 2011 (7 mg/l) en 16 mei 2011 (5 mg/l). Een vergelijking
van deze resultaten met de resultaten van de erkende laboratoria voor de analyse en de
tegenanalyse van een monster van 11 mei 2011 is dan ook niet mogelijk.
- Aangaande de brief van de bvba Hydros stelt het Milieuhandhavingscollege vast dat deze
brief geen concrete gegevens bevat die betrekking hebben op het geanalyseerde monster. De
algemene beweringen en veronderstellingen in deze brief worden niet gestaafd door enig
bewijs en kunnen niet worden gebruikt voor het ontkrachten van de officiële analyseresultaten.
- Aangaande de bewering van de verzoekende partij dat een overschrijding van de
bewaringstermijn nooit kan leiden tot een vermindering van het aantal zwevende stoffen stelt
het Milieuhandhavingscollege vast dat voor deze bewering geen andere bewijzen worden
aangedragen dan opnieuw de brief van de bvba Hydros, die al beoordeeld werd in de vorige
paragraaf.
Het Milieuhandhavingscollege besluit dan ook dat de bestreden beslissing terecht rekening houdt met
een overschrijding van de parameter zwevende stoffen in het monster van 11 mei 2011.
5.5.5. Met betrekking tot de parameter bezinkbare stoffen bevestigt de verzoekende partij dat zij
geen tegenanalyse liet uitvoeren en zij verwijst hiervoor naar de volgens haar problematische
monstername, gebaseerd op de grote verschillen bij de resultaten voor de parameter zwevende
stoffen. Gelet op de beoordeling in randnummer 5.5.4. besluit het Milieuhandhavingscollege dat de
MHHC-14/13-VK
20 februari 2014
10
verzoekende partij geen elementen aanvoert die de overschrijding van de parameter bezinkbare
stoffen in het monster van 11 mei 2011 zouden ontkrachten.
5.5.6. Nu blijkt dat de resultaten van de afdeling Milieu-inspectie in casu niet kunnen worden
weerlegd door de resultaten van de tegenanalyse, die in opdracht van de verzoekende partij werd
uitgevoerd, stelt het Milieuhandhavingscollege vast dat artikel 16.6.2, §1, DABM, samengelezen met
artikel 16.1.1, eerste lid, 13°, DABM en rekening houdend met de bepalingen van afdeling 4.2.6.
VLAREM II, de gedragingen en handelingen die in het voorliggende beroep aan de orde zijn (het
overschrijden van de emissiegrenswaarden bij de lozing van bedrijfsafvalwater), strafbaar stelt
wanneer zij opzettelijk of door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid werden gepleegd.
Ondanks het gebruik van een uitgebreide waterzuiveringsinstallatie en de reeds aanwezige opvolging
en bijsturing van deze installatie, onder meer via de externe firma bvba Hydros, duiden de
analyseresultaten van de beide genomen schepmonsters erop dat de verzoekende partij, als
exploitant van deze waterzuiveringsinstallatie, de feiten minstens door gebrek aan voorzorg of
voorzichtigheid heeft gepleegd. Het bestaan van het milieumisdrijf staat dan ook vast.
Het bezwaar is ongegrond.
5.6.
De behandeling van het beroep door het Milieuhandhavingscollege heeft geen kosten met
zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is.
Om deze redenen beslist het Milieuhandhavingscollege:
1.
Het door de verzoekende partij ingediende beroep is ontvankelijk doch ongegrond.
2.
De beslissing 12/AMMC/245-M/SM van 1 maart 2013 van de gewestelijke entiteit wordt
bevestigd.
Dit arrest is uitgesproken in Brussel op de openbare zitting van 20 februari 2014 door het
Milieuhandhavingscollege, dat samengesteld is uit:
Carole M. BILLIET
Ludo DE JAGER
Luk JOLY
Josef NIJS
Peter SCHRYVERS
Johan CEENAEME
ondervoorzitter
bestuursrechter
bestuursrechter
bestuursrechter
bestuursrechter
plaatsvervangend bestuursrechter, wettig verhinderd bij de uitspraak
bijgestaan door
Xavier VERCAEMER
griffier.
De griffier,
De ondervoorzitter,
Xavier VERCAEMER
Carole M. BILLIET
MHHC-14/13-VK
20 februari 2014
11