Hoe word je lerarenopleider?

Hoe word je lerarenopleider?
Douwe Beijaard
In deze bijdrage wordt ingegaan op de professionele ontwikkeling tot lerarenopleider, in het
bijzonder de ontwikkeling van een professionele identiteit als lerarenopleider. De vraag hoe
iemand deze identiteit ontwikkelt is echter niet eenvoudig te beantwoorden als je niet precies
weet wat het beroep van lerarenopleider inhoudt. Deze bijdrage besteedt hieraan eerst
aandacht. Het concept ‘professionele identiteit’ vormt de lens waardoor in deze bijdrage naar
het beroep van lerarenopleider wordt gekeken. Aansluitend wordt ingegaan op de
ontwikkeling van die professionaliteit en worden enkele handvatten aangereikt die daarbij
behulpzaam kunnen zijn.
Professionele identiteit van lerarenopleiders
Vanuit een identiteitsperspectief wordt al geruime tijd onderzoek gedaan naar leraren (vgl.
Beijaard, Meijer, & Verloop, 2004) en – meer recent – ook naar de opleider van leraren (bijv.
Lunenberg & Hamilton, 2008; Swennen, Jones, & Volman, 2010). In de algemene literatuur
over identiteit wordt ‘identiteit’ omschreven als ‘zijn wie je bent’ (Burke & Stets, 2009). Dit
is een weerslag van de betekenissen die iemand aan zichzelf toekent, bijvoorbeeld als
lerarenopleider. In feite heeft iemand meerdere identiteiten (bijvoorbeeld als collega en
ouder)of subidentiteiten (bijvoorbeeld de leraar als vakdeskundige en als coach). Ook binnen
het beroep van lerarenopleider is sprake van allerlei (sub)identiteiten. Om hier enige ordening
in aan te brengen, kunnen drie ‘basisidentiteiten’ worden onderscheiden (Burke & Stets,
2009):
1. Identiteit als persoon. Hierin komt iemands uniciteit en authenticiteit tot uitdrukking: de
persoon die je bent onafhankelijk van situaties, tijdstippen en relaties. Het gaat hierbij om
belangrijke eigenschappen of kenmerken van het individu.
2. Rol identiteit. Hierbij gaat het om verwachtingen die men van iemand heeft en die sturing
geven aan iemands positie of werkzaamheden. Bij rolidentiteit is sprake van zich
eigenmaken van betekenissen die horen bij een extern gedefinieerde rol. Een rol kenmerkt
zich door een zekere algemene geldigheid, maar ook een zekere mate aan idiosyncratie
(eigen accenten, kwaliteiten en dergelijke, dus iets wat je niet op dezelfde manier deelt
met anderen en waarover je in bepaalde situaties moet onderhandelen). In de uitvoering
van een rol kun je meer of minder competent zijn.
3. Sociale identiteit. Centraal staat de identificatie met een groep (mensen die iets delen). Er
is sprake van uniformiteit resulterend in een gevoel van verbondenheid en eigenwaarde. In
de praktijk overlappen rol en sociale identiteit.
Deze drie basisidentiteiten hangen uiteraard nauw samen en beïnvloeden elkaar. De
inkleuring van rollen en hoe iemand zich positioneert in een groep worden sterk bepaald door
je identiteit als persoon. Uiteraard wordt deze identiteit ook weer beïnvloed door rol en
sociale identiteit. Met het begrip ‘professionele identiteit’ wordt verwezen naar de integratie
tussen de drie basisidentiteiten (en subidentiteiten voor rol en sociale identiteit). Professionele
identiteit kan dus worden gezien als een product; daarnaast is het ook een proces (vergelijk
Olsen, 2008) als gevolg van allerlei veranderingen of invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld
aan andere groepen studenten moeten lesgeven dan je gewend bent) of van binnenuit
(bijvoorbeeld omdat je zelf ontevreden bent over hoe iets tijdens de les verloopt). Tabel 1
geeft op basis van het gemaakte onderscheid een overzicht van de belangrijkste aspecten van
de professionele identiteit van de lerarenopleider.
1 Identiteit als persoon
- persoonlijke eigenschappen
- normen/waarden
- opvattingen/overtuigingen
- interesses/behoeften
Rol identiteit
- deskundige op bepaald
gebied
- model voor studenten
- coach/begeleider
- collega
- onderzoeker*
*Veel lerarenopleiders hebben ook een onderzoekstaak
Sociale identiteit
- leraren
- lerarenopleiders
- onderzoekers*
Tabel 1. Professionele identiteit van de lerarenopleider.
Ontwikkeling van professionele identiteit van lerarenopleiders
In het kader van het leren van het beroep van lerarenopleider is leren een functie van wie je
bent als lerarenopleider en de lerarenopleider die je wilt worden. Iedere subidentiteit heeft
zijn eigen identiteitsstandaard (Burke & Stets, 2009). Allerlei praktijken, gebeurtenissen en
personen oefenen invloed uit op identiteitsstandaarden. Er kan een mismatch ontstaan tussen
een identiteitsstandaard en je perceptie van een gebeurtenis in een bepaalde situatie,
bijvoorbeeld wanneer je als coach te maken krijgt met een onwillige student die niets van je
moet hebben terwijl je overtuigt bent van de goede manier waarop je die student benadert. Je
zit met je handen in het haar en percipieert deze situatie als een inbreuk op de
identiteitsstandaard die bij je rol als coach hoort. In het algemeen percipiëren professionals
situaties echter zodanig dat ze geen inbreuk doen op de desbetreffende identiteitsstandaard.
Meestal gebeurt dit onbewust en routinematig. In het geval van een mismatch tussen
identiteitsstandaard en perceptie van de situatie zijn er twee mogelijkheden: ontkennen en
vasthouden aan je identiteitsstandaard of deze veranderen. Verandering van
identiteitsstandaarden, zeker bij ervaren professionals, impliceert vaak een langdurig proces
en vindt zelden schoksgewijs plaats. De impact van een mismatch op de perceptie van je
eigen professionele identiteit is afhankelijk van hoe desbetreffende identiteitsstandaard is
gerelateerd aan andere standaarden en welke plaats die standaard inneemt in de hiërarchie van
identiteitsstandaarden.
Anders is dit bij beginnende professionals die nog identiteitsstandaarden (verder) moeten
ontwikkelen. Een lerarenopleider leert het beroep door (vgl. Hoekstra, 2007; Kwakman, 1999):
1. Socialisatie in de cultuur van het beroep, waarbij sprake is van leren door te doen,
spreken met en observeren van collega’s, ‘best practices’ kiezen als model voor je
eigen functioneren en bevestiging of ontkenning van het eigen denken en handelen
door anderen. Bij socialisatie is sprake van informeel leren en vindt er veel trial-anderror leren plaats.
2. Scholing, bijvoorbeeld door gerichte coaching van een collega, het volgen van een
cursus en het deelnemen aan intervisiebijeenkomsten. Bij scholing is doorgaans sprake
van formeel leren met de bedoeling ‘snel’ bevredigende identiteiten te ontwikkelen.
Er is minder ruimte voor ‘trial-and-error’ leren.
3. Reflectie, bijvoorbeeld op bepaalde gebeurtenissen en door anderen geventileerde
meningen over jou (feedback) of voor jou relevante informatie die van uiteenlopende
aard kan zijn. Door reflectie geef je betekenis aan je ervaringen, wat leidt tot opbouw,
aanvulling, detaillering, etc. van een identiteitsstandaard. Reflectie kan zowel formeel
als informeel leren zijn.
2 Een beroep leren kan met veel emotie gepaard gaan. Als studenten bijvoorbeeld aangeven dat
ze niets aan je colleges hebben, terwijl je die toch heel belangrijk voor hen vindt, dan is dat
emotioneel behoorlijk ingrijpend.
Handvatten voor de ontwikkeling van professionele identiteit
Elders zijn door de auteur van deze bijdrage drie aspecten genoemd die relevant zijn voor de
ontwikkeling van de professionele identiteit van leraren, inclusief bijbehorende activiteiten
(Beijaard, 2009). Samengevat zijn dat:
1. Betekenis geven aan ervaringen. Dit houdt in dat je nagaat of het geleerde past bij wie
jij wilt zijn als lerarenopleider en wat voor lerarenopleider je wilt worden. Dit is een
proces van zelf-conceptualisatie. Tijdens dit proces is het goed om over je
leerervaringen in gesprek te gaan met anderen (collega’s, peers), bijvoorbeeld om
bevestiging te zoeken of na te gaan wat het nut is van wat je hebt geleerd. Bij
processen van zelf-conceptualisatie verbindt de opleider zijn/haar professionele
leerervaringen met persoonlijke opvattingen, motieven, gevoelens etc. Regelmatig je
zelf-concept publiek maken door deze te onderwerpen aan ‘peer review’, evaluatie en
communicatie met anderen is belangrijk. Hierdoor ben je als opleider beter in staat
vast te stellen wat er ‘goed’ aan is.
2. Tonen van ‘agency’. Alleen leren door impulsen van buitenaf leidt zelden tot
veranderingen in denken, kennis, vaardigheden en benaderingen. Belangrijk is dat wat
je wilt leren voortkomt uit je behoeften of interesses. Tonen van ‘agency’ houdt in dit
verband in dat je als lerarenopleider je eigen leertraject uitstippelt. Daartoe neem je
initiatieven, onderhandel je over je leerwensen, draag je verantwoordelijkheid voor je
eigen leerproces, geef je daar zelf sturing aan en heb je daar controle over.
3. Zelf-evaluatie. Dit begrip onderscheidt zich van het begrip reflectie door het hanteren
van een expliciete procedure waaraan objectieve criteria en standaarden zijn
gekoppeld op basis waarvan je een ‘navolgbaar’ oordeel over jezelf geeft. Zelfevaluatie is een activiteit die hoort bij professionals die verantwoordelijkheid dragen
voor hun eigen leerprocessen. Bij zelf-evaluatie kunnen peers een belangrijke
meerwaarde hebben, bijvoorbeeld door aan de hand van criteria en standaarden een
collega te observeren en feedback te geven. Deze feedback kan het eigen oordeel zeer
verrijken of aanscherpen, waardoor weer leren plaatsvindt. De beroepsstandaard zoals
ontwikkeld in VELON-verband en de procedure die daaraan is gekoppeld om als
lerarenopleider gecertificeerd te worden, zijn instrumenten die lerarenopleiders
uitsteken kunnen inzetten bij hun zelf-evaluatie.
Literatuur
Beijaard, D. (2009). Leraar worden en leraar blijven: over de rol van identiteit in
professioneel leren van beginnende docenten. Intreerede. Eindhoven: Technische
Universiteit Eindhoven.
Beijaard, D., Meijer, P.C., & Verloop, N. (2004). Reconsidering research on teachers’
professional identity. Teaching and Teacher Education, 20, 107-128.
Burke, P.J., & Stets, J.E. (2009). Identity theory. Oxford, NY: Oxford University Press.
Hoekstra, A. (2007). Experienced teachers’ informal learning in the workplace. Academisch
Proefschrift. Utrecht: Universiteit Utrecht.
Kwakman, K. (1999). Leren van docenten tijdens de beroepsloopbaan. Academisch
Proefschrift. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen.
Lunenberg, M., & Hamilton, M.L. (2008). Threading a golden chain: An attempt to find our
identities as teacher educators. Teacher Education Quarterly,35, 185-205.
3 Olsen, B. (2008). Teaching what they learn, learning what they live: How teachers’ personal
histories shape their professional development. Boulder: Paradigm Publisher.
Swennen, A., Jones, K., & Volman, M. (2010). Teacher educators: their identities, subidentities and implications for professional development. Professional Development
in Education, 36, 131-148.
4