Veelgestelde-vragen-lijst (pdf, 211 kB)

Veel gestelde vragen toekomstig beheer en onderhoud
Ramelerwaterleiding
Vraag: Waarom verandert de onderhoudsinrichting in het projectgebied
Ramelerwaterleiding?
Waterschap Groot Salland heeft in 2008 de Beheer- en onderhoudsvisie watergangen 2050
(B&O visie) vastgesteld. Volgens deze visie wordt de onderhoudsinrichting in het landelijk
gebied aangepast: onderhoudsroutes worden geschikt gemaakt voor breedspoormaterieel .
En als de onderhoudsroutes zijn aangepast, legt het waterschap het maaisel uit de
hoofdwatergang niet meer in het talud, maar op de onderhoudsroute. Zie ook
www.wgs.nl/benovisielandelijkgebied.
Het waterschap wil hiermee de werkwijze van onderhoud in het gehele beheergebied gelijk
schakelen. Alle aangelanden hebben de keuze uit (in principe) dezelfde vier opties van
onderhoudsinrichting. Hierdoor zijn mens en machine in verschillende regio’s uitwisselbaar
met elkaar, waardoor zo efficiënt en effectief mogelijk het watersysteem onderhouden kan
worden. De keuze om Breedspoormaterieel is daarnaast ook veiliger om mee te werken dan
smalspoormaterieel.
Vraag: Waarom komen de onderhoudsroutes gedeeltelijk door het land van
de aanliggende eigenaar?
Op termijn gaat het waterschap het watersysteem alleen onderhouden met
breedspoormaterieel. Deze keuze is gemaakt omdat breedspoormaterieel voor meer doelen
inzetbaar is dan alleen onderhoud van de watergangen en dat zodoende in het gehele
gebied met hetzelfde materieel de watergangen worden onderhouden. Het
smalspoormaterieel dat nu op de smalspooronderhoudspaden rijdt wordt dus vervangen.
Het waterschap gaat voor het onderhoud volgens de Beheer- en onderhoudsvisie gebruik
maken van een vijf meter brede strook land langs de hoofdwatergang. Zo mogelijk
gedeeltelijk over het niet te vergraven gedeelte van het voormalige
smalspooronderhoudspad en gedeeltelijk over het land van de aanliggende eigenaar.
De onderhoudsstrook land kent volgens de Beheer- en onderhoudsvisie watergangen 2050
vier verschillende vormen onderhoudsinrichtingen. Het waterschap bepaalt de
onderhoudsinrichting op basis van de voorkeur van de aangelanden aan de watergang en de
ruimte die er is om het onderhoud uit te kunnen voeren. Voor meer informatie over de vier
verschillende vorm van onderhoudsinrichting, zie www.wgs.nl/benovisielandelijkgebied.
Vraag: Waarom worden smalspooronderhoudspaden vergraven?
Het smalspooronderhoudspad wordt zo mogelijk gedeeltelijk vergraven, omdat ruimte langs
de watergangen nodig is om flauwere, robuuste oevers te realiseren. Deze opgave volgt uit
hydrologische en ecologische beleidsdoelstellingen als de Europese Kaderrichtlijn Water,
Waterbeleid 21e eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water.
De bestaande smalsonderhoudspaden langs de aantakkende zijwatergangen en de
smalspooronderhoudspaden ter plaatse van de toekomstige onderhoudsroute langs de
Ramelerwaterleiding worden zo mogelijk slechts gedeeltelijk afgegraven om een robuust
talud te creëren. Een robuust talud betekent een talud dat in stand blijft zonder beschoeiing,
met een helling van ca. 1:2. Afhankelijk van het profiel van de watergang, is hiervoor naar
verwachting niet de hele breedte van het huidige onderhoudspad nodig. Hier is bijvoorbeeld
0,50 m voor nodig. Eventuele afrastering wordt door het waterschap geplaatst op 0,30 m van
de nieuwe insteek van het talud van de watergang. Bij een bestaand onderhoudspad van
1,50 m breed, wordt in dit voorbeeld 0,70 m van de oude breedte in gebruik gegeven bij de
aanliggende eigenaar. Het maaisel wordt zoveel mogelijk op de strook in eigendom van het
waterschap gelegd, zie ook onderstaande figuur.
Evt. afrastering
verplaatsen tot 30
cm van insteek
Talud beperkt
verflauwen
Strook in gebruik geven bij
aanliggende eigenaar
Huidig onderhoudspad
Vraag: Mag het waterschap wel zomaar door het land van de aanliggende
eigenaar rijden?
Langs beide zijden van hoofdwatergangen in beheer van het waterschap geldt een keurzone
van 5 m breed. Deze keurzone moet in principe obstakelvrij zijn, zodat het waterschap
toegang heeft tot de watergang en deze watergangen kan onderhouden.
Vraag: In welke richting ten opzichte van de gemaaide watergang wordt het
maaisel gelegd?
In de toekomstige situatie wordt het maaisel uit de gemaaide hoofdwatergang , in de
langsrichting, parallel aan de gemaaide watergang neergelegd. Het maaisel wordt in principe
op 0,3 m in het naastliggende perceel gelegd, zo dicht mogelijk achter de eventuele
afrastering aan.
Vraag: Waarom wordt het maaisel uit de watergangen in het perceel van de
aanliggende eigenaren gelegd?
In de huidige situatie wordt het maaisel op het onderhoudspad gelegd. In de toekomstige
situatie worden onderhoudsroutes aangelegd, die over het land van de aanliggende eigenaar
ligt. Vanwege het beleid van effectief werken, gelijke dienstverlening en efficiënt werken
wordt het maaisel op de onderhoudsroute gelegd. Dit maaisel wordt zo dicht mogelijk tegen
eventueel aanwezige afrastering gelegd, parallel aan de watergang. Dit betekent dat
wanneer het niet nodig is om het bestaande smalspooronderhoudspad volledig te vergraven,
het maaisel op grond van het waterschap wordt gelegd.
Vraag: Mag het waterschap het maaisel wel in het land van de aanliggende
eigenaar leggen?
De eigenaar van een perceel naast een watergang heeft een ontvangstplicht voor dit
maaisel. Dit is opgenomen in artikel 5.23 lid 2 van de Waterwet. Wanneer het niet nodig is
om het bestaande smalspooronderhoudspad volledig te vergraven, wordt het maaisel op
grond van het waterschap gelegd. Het komt echter ook voor dat het wel nodig is om het
smalspooronderhoudspad volledig te vergraven. Dan komt het maaisel te liggen op grond in
eigendom van de aanliggende eigenaar.
Vraag: Kan het waterschap garanderen dat in de toekomstige situatie
schoon maaisel in het land van de aanliggende eigenaren wordt gelegd
tijdens het maaien van de watergangen?
Voor de toekomstige situatie worden nieuwe werkinstructies opgesteld voor het onderhoud
aan de watergangen. In deze nieuwe werkinstructies is aandacht voor de wijze van het
maaien van de watergangen. Hierbij wordt alleen schoon maaisel uit de watergang gehaald,
anders dan nu in de praktijk soms het geval is, dus met minimale hoeveelheid slib en zand.
Als meer dan alleen schoon maaisel in het land van de aanliggende eigenaar wordt gelegd,
kan contact worden opgenomen met het waterschap.
Vraag: Wat is de reden dat in het stedelijk gebied het maaisel wel wordt
opgeruimd en in het buitengebied de aanliggende eigenaar het maaisel
ontvangt?
Het landelijk gebied is anders ingericht dan het stedelijke. Met de gemeenten is hierom
overeengekomen dat in het stedelijk gebied het maaisel op bepaalde plekken wordt
opgeruimd. Zo wordt in zowel het landelijk als in het stedelijk gebied geen maaisel bij de
huizen in de tuinen gelegd.
Vraag: Hoe wordt de spuitvrije zone beïnvloedt als de
smalspooronderhoudspaden gedeeltelijk worden afgegraven en de
onderhoudsroute in het land van de aanliggende eigenaar komt te liggen?
De spuitvrije zone is 25 cm voor grasland en 50 cm voor maïsland, gemeten vanaf de
insteek van het talud van de watergang. Op dit moment ligt vrijwel in het gehele
projectgebied een smalspooronderhoudspad van ongeveer 1,50 m breed aan weerszijden
van de watergang. De spuitvrije zones vallen hierdoor binnen de breedte van dit
onderhoudspad. Zie tekening 1.
Voorstel voor herinrichting is om het smalspooronderhoudspad gedeeltelijk af te graven om
een robuuste en stabiele oever te realiseren. Hiervoor wordt de oever verflauwd tot een
helling van ca. 1:2. De insteek van het talud komt daardoor minimaal op 30 cm uit de
kadastrale perceelscheiding te liggen, zie tekening 2. Minimaal, want dit is alleen het geval
als het gehele onderhoudspad nodig is om de stabiele, robuuste oever te realiseren. Als niet
het gehele onderhoudspad nodig is, ligt de insteek verder dan 30 cm vanaf de kadastrale
perceelscheiding geldt tekening 2: de spuitvrije zone voor grasland is 25 cm, dus die blijft op
het eigendom van het waterschap te liggen. De spuitvrije zone voor maïsland is 50 cm . De
spuitvrije zone ligt dan voor 30 cm bij het waterschap en voor 20 cm op het aangrenzende
perceel.
Vraag: Is het mogelijk om alleen voor en na het groeiseizoen te maaien?
Vanwege de Flora en Faunawet mag het waterschap de watergangen maaien in de periode
voor 15 maart en na 15 juli. Met de nodige schade beperkende maatregelen na 1 juni. In de
periode tussen 15 maart en 1 juni mag alleen in uiterste noodzaak gemaaid worden. Ervan
uitgaande dat twee maaiondes nodig zijn, kan hiermee de eerste maaironde niet
plaatsvinden voor het groeiseizoen. De tweede maaironde van het seizoen kan wel na het
groeiseizoen plaatsvinden (september / oktober).
Vraag: Kan de eerste maaironde ook voor het groeiseizoen plaatsvinden?
Vanwege de Flora en Faunawet mag het waterschap de watergangen maaien in de periode
voor 15 maart en na 15 juli. Met de nodige schade beperkende maatregelen na 1 juni. In de
periode tussen 15 maart en 1 juni mag alleen in uiterste noodzaak gemaaid worden.
De eerste maaironde zou hiermee in theorie begin maart kunnen plaatsvinden. Dit is echter
de periode voor het groeiseizoen, waardoor weinig vegetatie in de watergang aanwezig is.
Hierdoor is het maaien van de watergangen vóór 15 maart niet zinvol.
Vraag: Is het mogelijk om één keer per jaar de watergangen in het
projectgebied van de Ramelerwaterleiding te maaien, bijvoorkeur na het
groeiseizoen?
Minder frequent maaien betekent meer begroeiing in de watergang. Meer begroeiing in de
watergang betekent een hogere weerstand tegen stroming van water in de watergang. Een
te grote weerstand tegen waterstroming kan betekenen dat de watergang onvoldoende water
kan aan- of afvoeren met wateroverlast als gevolg.
Om te bepalen of de weerstand in de watergangen niet te groot wordt als in de toekomst de
watergangen slechts één keer per jaar worden gemaaid, na het groeiseizoen in
september/oktober, zijn een aantal berekeningen gedaan. De uitkomsten hiervan geven aan
dat het ‘net wel / net niet’ kan om de watergangen slechts één keer per jaar te maaien. In de
berekeningen zitten echter een aantal onzekere factoren.
Vanwege de uitkomsten en onzekerheden van de berekeningen gaat het waterschap een
proef uitvoeren met de maaifrequentie in de Ramelerwaterleiding. Bij deze proef wordt de
Ramelerwaterleiding tussen Overijssels kanaal en stuw 2 (Nijboer Drosteweg) één keer per
jaar gemaaid, na het groeiseizoen. Hierbij geldt de voorwaarde dat als wateroverlast dreigt te
ontstaan bij aanliggende percelen door teveel plantengroei in de Ramelerwaterleiding, het
waterschap de Ramelerwaterleiding op dit stuk alsnog maait.
Het doel hiervan is om met behulp van meetapparatuur en visuele inspecties van de
watergang te bepalen wat de exacte effecten zijn van minder frequent maaien van de
Ramelerwaterleiding.
Vraag: Halveert de vergoeding voor gewasderving als de maaifrequentie
1x/jaar wordt?
De vergoeding voor gewaserving bij een eenzijdig onderhoudsroute (bij optie B of C van de
beheer- en onderhoudsvisie), inclusief een jaarlijkse indexering, is onafhankelijk van de
frequentie van maaien. Dit betekent dat de vergoeding indien twee keer per jaar wordt
gemaaid gelijk is aan de vergoeding indien één keer per jaar wordt gemaaid.
Vraag: Is het mogelijk om een e-mail herinnering te krijgen wanneer
gemaaid gaat worden?
Via de website van het waterschap is het mogelijk om gedurende het maaiseizoen (vanaf 1
juni) te bekijken waar en wanneer maaiwerkzaamheden gepland staan. Dit kan via:
www.wgs.nl/maaikalender.
Op dit moment is het niet mogelijk om een automatisch gegenereerde e-mail te ontvangen
voorafgaand aan maaiwerkzaamheden aan een specifieke watergang. Dit is een goed idee,
maar met de software waaruit de digitale maaikalender bestaat is dit helaas nog niet
mogelijk. Het idee is aangedragen aan de beheerder van de digitale maaikalender en deze
gaat met dit idee verder aan de slag.
Vraag: De geplande waterbergingen en natuurvriendelijke oevers worden
extensief onderhouden. Leidt dit niet tot overlast van bruine ratten?
Bruine ratten komen af op menselijk vuil en afval. Die zullen hun voedsel niet halen uit
bergingen en natuurvriendelijke oevers. De bruine rat is een alleseter met voorkeur voor
granen, peulvruchten, noten, vis vlees en vetrijke spijzen. Hun schuilplaatsen en
nestplaatsen zullen in de buurt zijn van het eten bij bijvoorbeeld walkanten, in ruigten,
maiskuilen, vuilstortplaatsen en in en rondom gebouwen en woningen. Aanleg van
waterbergingen en natuurvriendelijke oevers leidt niet tot een toename van bruine ratten.