Referentielaboratorium Staphylococcus aureus (MRSA) Het referentielaboratorium voor stafylokokken - MRSA (Erasmus Ziekenhuis – Brussel) verleent de volgende diensten : - Identificatie en antibiogram van atypische stafylokokkenstammen met behulp van de volgende methodes : v fenotypische : biochemische tests, minimale remmingsconcentraties, fenotype van de gevoeligheid voor glycopeptiden (populatiestudie) v genotypische : identificatie van de verschillende stafylokokkenspecies door PCR inter-tRNA, opsporing van de genen nuc (voor de identificatie van S.aureus), mecA (coderend voor de oxacillineresistentie), mupA (coderend voor de mupirocineresistentie) en van de genen resistent tegen macroliden-lincosamiden-streptograminen (MLS). De opsporing van de genen coderend voor de resistentie tegen aminoglycosiden is uitgevoerd op de dienst Antibiotica en Ziekenhuisinfecties van het Pasteurinstituut in Brussel. - Moleculaire typering : genomische macrorestrictie door Pulsed Field Gel Electrophorese (PFGE), multi-locus sequence typing (MLST) en typering van de mec chromosoomcassette van de stafylokok (SCCmec). Deze analysen worden uitgevoerd op verzoek van de ziekenhuislaboratoria voor klinische stalen die diagnostische problemen met zich brengen of op collecties van stafylokokken uit lokale epidemiologische enquêtes. Het laboratorium neemt ook deel aan het surveillanceprogramma van MRSA in het kader van het Europese programma EARSS (European Antimicrobial Resistance Surveillance System) met betrekking tot de resistentie van S.aureus, oorzaak van bacteriëmiën bij opgenomen patiënten, in samenwerking met de dienst Epidemiologie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV). Om de twee jaar voert het referentielaboratorium in de acute ziekenhuizen van het land een nationale enquête uit voor de opvolging van de resistentie en van de verspreiding van de klonen van MRSA (de enquête van 2003 is lopende). Karakterisering van atypische stafylokokkenstammen In 2002 heeft het laboratorium 101 atypische stafylokokkenstammen gekarakteriseerd die afkomstig waren van 30 ziekenhuizen in het kader van doelgerichte aanvragen : fenotypische en/of genotypische identificatie (n = 51) en resistentieanalyse (oxacilline en/of vancomycine) (n = 95). In deze periode is geen enkele stam met verminderde gevoeligheid voor vancomycine vastgesteld. Twee stammen van S. epidermidis, geïsoleerd in hetzelfde ziekenhuis, wezen op een lagere gevoeligheid voor vancomycine (MIC = 8 µg/ml) en waren resistent tegen teicoplanine (MIC = 32 µg/ml). Het niveau van mupirocineresistentie is geanalyseerd door bepaling van de minimale remmingsconcentratie (E-test) en PCR voor de opsporing van gen mupA voor 22 stammen afkomstig van 3 ziekenhuizen en waarvan er 68% een hoog resistentieniveau tegen mupirocine toonden (> 524 mg/l). Typering in het kader van lokale epidemiologische enquêtes De moleculaire typering (PFGE) van stammen van S. aureus in het kader van lokale epidemiologische enquêtes is uitgevoerd voor 204 stammen afkomstig van 12 ziekenhuizen. De analyse van deze stammen heeft de overheersing aangetoond van 2 grote epidemische genotypes : groep PFGE A (n = 75 of 37% van de stammen), in de meeste gevallen vertegenwoordigd door de types A1 (n = 32) en A20 (n = 30), en de groep PFGE B, vertegenwoordigd door type B2 (n = 60 of 29% van de stammen). Deze genotypes worden waargenomen in 9 van de onderzochte ziekenhuizen. Minder frequente epidemische genotypes, zoals de groep PFGE G (n = 36) of D (n = 15), worden aangetroffen in 2 of 3 ziekenhuizen die voornamelijk in Brussel zijn gevestigd. Er zijn slechts 10 sporadische types in 5 ziekenhuizen opgespoord. Veertien vermoedelijke epidemieën zijn geanalyseerd en zeven onder hen zijn bevestigd. De meest vastgestelde genotypes in het onderzoek van deze epidemieën zijn dezelfde genotypes (A20, B2, G10) als de genotypes die in de laatste nationale surveillance-enquête de dato 2001 (zie rapport van 2002) werden aangetroffen. Programma EARSS voor de surveillance van de resistentie van S. aureus geïsoleerd uit een hemocultuur Sinds 2002 is het protocol van de surveillance voor de Belgische deelnemers gewijzigd. De MRSA-stammen zijn ter bevestiging naar het referentielaboratorium verstuurd terwijl de MSSA-stammen (methicillinegevoelige S. aureus) eenvoudigweg het voorwerp hebben uitgemaakt van de schriftelijke registratie van de klinische en bacteriologische gegevens. In 2002 zijn in 45 ziekenhuizen 1092 gevallen met een eerste episode van bacteriëmiën met S. aureus geregistreerd. De geslachtsverhouding man/vrouw onder deze patiënten bedroeg 1,36 en de gemiddelde leeftijd was 63,1 jaar (standaard afwijking : 21,73; interval : 0-101 jaar). Onder deze patiënten zijn 309 gevallen van bacteriëmiën met MRSA bevestigd, dit is een proportie van 28% MRSA (betrouwbaarheidsinterval van 95% : 25,4-30,7%). Deze proportie MRSA onder de S. aureus geïsoleerd uit hemoculturen van opgenomen patiënten ligt significant hoger dan in de voorgaande jaren (23% in 1999, 21% in 2000 en 24% in 2001) (p < 0.0006). De gegevens voor alle landen die deelnemen aan het programma EARSS zijn beschikbaar op de webstek http://www.earss.rivm.nl/. Op dit ogenblik blijft de proportie MRSA geïsoleerd uit hemoculturen laag (< 1%) in de Scandinavische landen en in Nederland. Zij is echter bijzonder hoog in Groot-Brittannië (44%), Griekenland (44%), Italië (38%) en Frankrijk (33%). Staphylococcus aureus (MRSA) 1 Staphylococcus aureus (MRSA) Referentielaboratorium De gevoeligheidsbepaling van MRSA voor vancomycine is uitgevoerd op een vancomycin screen agar (BBL). In 2002 is geen enkele stam van MRSA met verminderde gevoeligheid voor vancomycine vastgesteld. Besluit In België tonen de resultaten van het programma EARSS een significante toename van de proportie MRSA onder de bacteriemiën met S. aureus bij patiënten opgenomen in 2002. Deze situatie zorgt ervoor dat België in vergelijking met de rest van Europa een MRSA-prevalentie toont die redelijk hoog ligt maar constant blijft. Deze toename is ook vastgesteld in het programma NSIH voor de nationale surveillance van nosocomiale infecties (B. Jans, WIV, 2002) en in het programma voor de surveillance van de lokale incidentie van MRSA in Belgische ziekenhuizen. Deze toename geaat gepaard met het opduiken en de verspreiding van verschillende nieuwe genotypes in Belgische ziekenhuizen sinds het einde van de jaren negentig. Voortaan overheersen de stammen gevoelig voor aminoglycosiden behorend tot genotype B2 en A20 in de Belgische ziekenhuizen en zij zijn verantwoordelijk voor de meeste lokale epidemiën bestudeerd in het referentielaboratorium. De epidemische stammen met een groot invasief en epidemisch potentieel (UK-EMRSA 15 en 16) die in 2001 in België zijn opgetreden, zijn niet vastgesteld in de lokale epidemische enquêtes die in 2002 werden bestudeerd in het referentielaboratorium maar tal van andere laboratoria die zorgen voor de typering in het kader van lokale epidemische enquêtes melden de vastgestelde genotypes niet. Ook al wordt nu al tien jaar lang een strategie uitgestippeld om MRSA in acute ziekenhuizen tegen te gaan, het optreden en de verspreiding van epidemische klonen binnen en tussen deze instellingen, geassocieerd met een stijging van de nosocomiale incidentie van MRSA, rechtvaardigt het opnieuw evalueren en versterken van de strategie ter bestrijding van MRSA op basis van de aanbevelingen die onlangs zijn geactualiseerd door de GOSPIZ (www.GOSPIZ-GDEPIH.be). 2 Staphylococcus aureus (MRSA)
© Copyright 2024 ExpyDoc