datum referentie uw kenmerk betreft 21 januari 2014 3335 Reactie bekostiging huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg Nederlandse Zorgautoriteit t.a.v. de heer M. Mulder, directeur Zorgmarkten Cure per email Geachte heer Mulder, Hartelijk dank voor het toezenden van het consultatiedocument ‘Bekostiging huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg‘. Als vertegenwoordiger van de eerstelijnszorgorganisaties heeft InEen het rapport met belangstelling gelezen. We realiseren ons dat het lastig is om de complexe financiering van de huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg vorm te geven en we hebben veel waardering voor uw poging om grip te krijgen op deze ingewikkelde materie. We herkennen in het document een aantal afspraken uit het bestuurlijk akkoord en uitgangspunten uit het Regeerakkoord. Graag maken graag gebruik van de mogelijkheid om hierop te reageren. Onze reactie bestaat uit de volgende zes punten die we in het vervolg van onze brief verder uitwerken: 1. Uitgangspunten waaraan de nieuwe bekostiging in de ogen van InEen zou moeten voldoen. 2. Voorstel om procesafspraken te maken over de doorontwikkeling van de bekostiging zonder nu al het eindmodel voor de bekostiging na 2017 vast te leggen. InEen denkt graag mee over de vormgeving van de procesafspraken. 3. Voorstel om bij de afbakening van de segmenten rekening te houden met substitutie vanuit andere sectoren, zoals ook in het bestuurlijk akkoord is afgesproken. 4. Voorstel om de GEZ module en M&I modules onder te brengen in segment S2. 5. Voorstel om segment S2 te bekostigen met een vrij tarief per geïncludeerde patiënt - een gemiddeld tarief per patiënt voor alle patiënten met een specifieke aandoening - en een vrij tarief per verzekerde voor de kosten van infrastructuur en organisatie indien er sprake is van een breed multidisciplinair zorgaanbod, zoals bij de huidige gezondheidscentra. 6. Voorstel om de bekostiging van de acute huisartsenzorg in huisartsenposten los van de segmenten S1 t/m S3 te regelen. 1. UITGANGSPUNTEN InEen vindt dat de nieuwe bekostiging aan een aantal uitgangspunten moet voldoen: 1. Patiëntgerichtheid als vertrekpunt: maatschappelijk verantwoorde balans tussen kwaliteit, kosten en patiëntervaring. 2. Substitutie bevorderen: van tweede lijn naar eerste lijn naar zelfzorg. 3. Samenhang en samenwerking bevorderen: integrale en multidisciplinaire zorg waar het kan en nodig is. 4. Versterking samenhang eerste lijn: geen concurrentie tussen de onderdelen S1, S2 en S3 en evenmin met de acute eerstelijns huisartsenzorg, maar de juiste prikkels die substitutie en innovatie bevorderen. 5. Brede benadering van zorg en het sociale domein: samenhang met aanpalende ontwikkelingen bevorderen. 6. Stabiele en relatief eenvoudige systematiek: beperkte regeldruk en geen overload aan controles en fraudebestrijding. 7. Stabiele basis voor de huisartsenzorg met gereguleerde tarieven en vrije ruimte voor innovatie en ondersteunende infrastructuur. 8. Stapsgewijze invoering van een nieuw stelsel, op basis van degelijke onderbouwing en een analyse van de bedoelde en mogelijk onbedoelde effecten. Het zijn deze uitgangspunten die tot onderstaande opmerkingen hebben geleid. 2. PROCESAFSPRAKEN OVER DE DOORONTWIKKELING VAN DE BEKOSTIGING InEen vindt het belangrijk om op een goed eindmodel voor de bekostiging uit te komen. Op dit moment zijn er echter veel onzekerheden, waardoor de effecten van het in het consultatiedocument genoemde eindmodel niet beoordeeld kan worden. InEen stelt voor om met elkaar procesafspraken te maken over de doorontwikkeling van het bekostigingsmodel. Belangrijke onderdelen daarbij zijn de herijking van de kosten die aan de segmenten ten grondslag liggen en de afstemming op de kalender van de zorginkoop door verzekeraars. In het bestuurlijk akkoord eerste lijn 2014 tot en met 2017 zijn afspraken gemaakt over de periode tot en met 2017 en is aangegeven enkele opties voor na 2017 te onderzoeken. De NZa loopt vooruit op de periode na 2017. We vragen de NZa vooral een proces te schetsen voor de periode na 2017 en daar nog geen inhoudelijke invulling aan te geven. In de komende jaren kunnen op onderdelen onderzoek gedaan of pilots uitgevoerd en geëvalueerd worden. Tijdens de consultatiebijeenkomst van NZa over de bekostiging 2015 is die behoefte ook gebleken. Onder meer is nadrukkelijk de behoefte aan ondersteunende infrastructuur naar voren gebracht. InEen is graag bereid samen met ZN en LHV een onderzoek te laten uitvoeren naar de noodzakelijke ondersteunende infrastructuur in de eerstelijnszorg dat in het voorjaar 2014 moet zijn afgerond. We denken hierbij aan kosten van management en coördinatie, samenwerking, huisvesting, ICT (datamanagement en informatie-uitwisseling, waaronder LSP), werkgeverschap 2 en personeelszaken en organisatieontwikkeling, administratieve, juridische en fiscale zaken, kwaliteitszorg et cetera. Een voorstel hiervoor maakt deel uit van de uitwerking van het bestuurlijk akkoord eerste lijn. Voor zover we nu kunnen beoordelen zet de NZa voor de middellange termijn te sterk in op populatiebekostiging en het afschaffen van consulten. Voor beide is nog niet duidelijk of het de gewenste oplossing is. De techniek hiervoor is nog niet beschikbaar en het is bovendien de vraag of de daarmee gepaard gaande prikkels wel de gewenste zijn. De voor populatiebekostiging benodigde zorgzwaartecorrecties en uitkomstmaten zijn er nog lang niet en aanpassing van de infrastructuur van zorgverlening aan de nieuwe werkwijze vergt meerdere jaren. De NZa zou eerst de randvoorwaarden en het proces om tot regulering na 2017 te komen, moeten schetsen. Onze insteek daarbij zou zijn dat er een continue verbetercyclus wordt ingezet waarbij zorgaanbieders hun input geven om tot een goed bekostigingsmodel te komen. Als voorbeeld zien we het proces rond risicoverevening voor zorgverzekeraars. Voor de bekostiging van het S1 segment zijn vergelijkbare technieken nodig. De NZa zet voorbarig in op (volledig) afschaffen van consulten. Dit is niet conform het bestuurlijk akkoord van de branche met VWS en leidt mogelijk tot continuïteitsproblemen voor de huisartsenzorg. De NZa is volgens ons te optimistisch dat al op korte termijn een goed model voor de bekostiging te maken is. Huisartsenpraktijken kennen een redelijk homogene samenstelling van hun ingeschrevenen die samenhangt met de wijk. De verschillen tussen praktijken zijn echter groot. Dit kan leiden tot verschillen in werklast per ingeschrevene. Dat wordt nu deels opgevangen door inkomsten uit consulten. Die verschillen zijn niet op korte termijn goed mee te nemen in een bekostigingsmodel. Een dergelijk model moet zelfs beter zijn dan het risicovereveningsmodel voor zorgverzekeraars. Eventuele fouten in het model voor zorgverzekeraars worden immers gedempt vanwege de schaal van zorgverzekeraars en het minder homogene karakter van hun verzekerdenportefeuille. Een specifieke huisartsenpraktijk kan door een foute toerekening in financiële problemen komen. InEen ondersteunt het pleidooi van de LHV tijdens de consultatiebijeenkomst om de gevolgen via impactanalyse eerst zorgvuldig te onderzoeken. NZa is voornemens om de kosten van een huisartsenpraktijk toe te rekenen aan de segmenten naar rato van de omzet uit huidige tariefdragers (consulten, M&I verrichtingen, GEZ-module, et cetera). De huidige tariefdragers worden daartoe verdeeld over S1, S2 en S3. Dit houdt in dat de NZa eventuele fouten in huidige tarieven bestendigt in S1. De rekenmethodiek voor het bepalen van de tarieven bevat in zichzelf een cirkelredenering. Wij pleiten daarom voor een andere benadering om tot een tariefherijking te komen. De tarieven moeten rekening houden met de beleidsambities, zodat de zorgaanbieders die betere en meer innovatieve zorg willen leveren hiertoe worden gestimuleerd. Bovendien leidt deze min of meer gesloten benadering tot ‘concurrentie’ tussen de segmenten S1, S2 en S3 (en acute huisartsenzorg), terwijl de dynamiek 3 naar versterking van de eerste lijn juist moet komen van substitutie en zelfzorg. De NZa zou een aanpak moeten schetsen voor periodieke herijking van de tarieven waarbij informatie over de kosten wordt gebruikt. Dat zou moeten leiden tot een stabiele basis voor de huisartsenzorg in segment S1, met voldoende prikkels voor innovatie en mogelijkheden voor het verwerken van de effecten van innovatie. Pas als de onderliggende kosten bekend zijn, kunnen de juiste tarieven worden bepaald die huisartsen prikkelen om vooral multidisciplinaire zorg in S2 te leveren. Bij het afzien van prijsregulering in het tweede segment hoort een aantal randvoorwaarden dat de continuïteit van zorgorganisaties en de bestaanszekerheid van zorgverleners bevordert. Belangrijk element hierbij is wat ons betreft het werken met een representatiemodel, waarbij zorgverzekeraars de afspraken tussen de zorgaanbieders en de twee grootste zorgverzekeraars volgen. Ook het afsluiten van meerjarencontracten, inclusief meerjarige prijsafspraken, bevorderen de stabiliteit. De gezamenlijke spelregels tussen de voormalige Landelijke Organisatie voor Ketenzorg (thans onderdeel van InEen) en enkele zorgverzekeraars die afgelopen jaar op basis van vrijwilligheid werden gemaakt, geven aan dat dit ook voor zorgverzekeraars een begaanbare weg is. InEen bepleit dat voor dit model van zelfregulering, zowel gericht op de inhoud van het zorgaanbod als op de tariefopbouw en spelregels voor het proces, expliciet ruimte wordt gelaten door NZa en ACM. 3. REKENING HOUDEN MET SUBSTITUTIE VANUIT ANDERE SECTOREN In het bestuurlijk akkoord zijn afspraken gemaakt over substitutie vanuit de tweedelijn naar de eerstelijn. Daarbij is aangegeven dat hiervoor middelen kunnen worden overgeheveld. In de voorstellen van de NZa is hier echter geen rekening gehouden. InEen stelt voor om expliciet te maken in welke mate de besparingen uit de tweede lijn extra budget opleveren in de drie onderscheiden segmenten. Dit geldt ook voor de spoedzorg die huisartsenposten bieden. Deze zorg komt nu in het model niet voor. Het voorstel voor bekostiging van huisartsenzorg lijkt er op gericht te zijn om een vastgesteld kader binnen de huisartsenzorg te verdelen over drie segmenten. De relatie van de huisartsenzorg met andere zorgaanbieders en zorgstelsels binnen en buiten de eerste lijn komt nauwelijks ter sprake. Zo wordt herhaaldelijk gesteld dat groei in S2 of S3 ten koste gaat van omzet in S1. Echter, om de maatschappelijke doelstelling van meer substitutie van tweede naar eerste lijn te behalen, 4 moeten de segmenten ook kunnen groeien zonder dat het ten koste gaat van een ander segment. Daarom is ook in het akkoord van de sector met VWS opgenomen dat zorgverzekeraars aanvullende afspraken kunnen maken voor substitutie bovenop de ruimte die daarvoor in het BKZ wordt vastgesteld. Het overhevelen van budgetten biedt zorggroepen de mogelijkheid om aan de slag te gaan met complexe ouderenzorg, de basis generalistische GGZ en farmaceutische patiëntenzorg. De bekostiging hiervan kan worden gevonden in besparingen in de AWBZ, tweede lijns-GGZ, farmaceutische zorg en (tweedelijns) diagnostiek. De NZa gaat wel in op de inzet van huisartsen voor coördinatie met andere zorgaanbieders. Zij gaat er daarbij vanuit dat de huisarts meer buiten de praktijk moet werken. Echter, een groot deel van die taak kan en zal ook worden vervuld door anderen, bijvoorbeeld in dienst van een zorggroep of gezondheidscentrum en grote praktijkorganisatie. Het primaire aandachtsgebied voor de huisarts blijft het patiëntencontact waarvoor een passende beloning (kijk- en luistergeld) noodzakelijk blijft. Aanvullend hierop zijn voldoende middelen nodig voor ondersteuning in de vorm van management, zorgcoördinatie, zorginhoudelijke afstemming met andere zorgverleners, multidisciplinaire huisvesting en geïntegreerde ICT. Bij gezondheidscentra en huisartsenpraktijken worden deze elementen gefinancierd met de module GEZ. We pleiten er voor deze module onder te brengen in S2 en ook van toepassing te maken op zorggroepen. Vanwege de breedte van het (functionele) zorgaanbod is differentiatie wat ons betreft mogelijk. Ook kunnen deze kosten (deels) verrekend worden als er tevens een andere organisatiebekostiging (zoals bijvoorbeeld een zorggroep) is. Er is in de voorstellen van de NZa onvoldoende rekening gehouden met wijkverpleging en acute zorg. Voor beide onderwerpen is het noodzakelijk dat de bekostiging ook deze samenwerking stimuleert. Dit lijkt aan de aandacht van de NZa te ontsnappen. Met herintroductie van de wijkverpleegkundige zijn grote kosten en dito belangen gemoeid. InEen vraagt hierbij nadrukkelijk aandacht voor de samenhang met de bekostiging van de huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg. Zonder nu al vooruit te willen lopen op de technische uitwerking hiervan moet de bekostiging in elk voldoende ruimte bieden voor coördinatietijd die niet direct te koppelen is aan producten en prestaties (vergelijk ons pleidooi voor kijk- en luistergeld bij huisartsen). Dit betekent ook dat we bij de inrichting van de bekostiging voor komende periode geen stappen moeten zetten die de integratie van de extramurale verpleging in de weg kunnen staan. Voor onze opvattingen over de acute zorg verwijzen we u naar punt 6 in deze brief. 5 4. GEZ-MODULE EN M&I-MODULES HOREN IN SEGMENT S2 InEen pleit voor een duidelijke afbakening van de verschillende segmenten en kiest daarbij voor de bekostiging van multidisciplinaire programmatische zorg en de benodigde organisatie van integrale zorg in S2. De onderlinge verhouding tussen S1 en S2 moet huisartsen voldoende bestaanszekerheid bieden en tegelijkertijd de multidisciplinaire zorg, innovatie en substitutie bevorderen. Het werken met cyclische innovatie draagt bij aan flexibiliteit om in te kunnen spelen op ontwikkelingen in de veranderende omgeving. De NZa geeft niet duidelijk aan hoe de huidige activiteiten worden verdeeld over de drie segmenten. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk in welk segment de huidige inkomsten uit de GEZ module en uit M&I verrichtingen worden ondergebracht. Uitgangspunt daarbij moet volgens ons zijn dat het S1 segment goed is afgebakend. Het gaat hier om de basishuisartsenzorg voor ingeschreven patiënten. De zorg wordt geleverd in consulten in het S1 segment of er wordt geconcludeerd dat de patiënt gebaat is bij multidisciplinaire programmatische zorg in het S2 segment. Dit segment is cruciaal voor integrale zorg en voor het dempen van progressie van chronische aandoeningen waarmee de instroom in de tweede lijn wordt beperkt, bijvoorbeeld vanwege complicaties bij diabetes of excacerbaties bij COPD of CVRM. De onderlinge verhouding tussen S1 en S2 moet huisartsen voldoende bestaanszekerheid bieden en hen uitnodigen om via activiteiten in het tweede segment werk te maken van de multidisciplinairezorg en zorginnovatie. Net als bij de verhouding tussen consulten en inschrijftarieven gaat het ook hierbij om het vinden van de juiste balans. Flexibiliteit blijft van belang om te kunnen anticiperen op de sterk veranderende omgeving. Verschuivingen tussen de segmenten dragen daaraan bij. Zo zou de POH-S volgens afslagen verdeeld kunnen worden over S1 en S2. Indien in een bepaalde regio diabeteszorg bij een zorggroep in S2 is gecontracteerd, dan kan de POH-S in S1 worden gecorrigeerd door middel van een afslag van het gereguleerde tarief. De POH-S maakt dan onderdeel uit van de integrale bekostiging in S2. Hoe meer zorgprogramma’s hoe groter de afslag. Daarmee wordt dubbele bekostiging voorkomen. Bij de inzet van de POH-GGZ zou vooral gekeken moeten worden naar een onderscheid in klachten die met bijvoorbeeld 5 tot 7 sessies kunnen worden opgelost (typisch basis huisartsenzorg, en geleverd door een POH-GGZ) of dat er sprake is van chronische zorg die meer in S2 past. Bij twijfel of iets in S1 of S2 thuishoort, dient de NZa S2 te kiezen om er zeker van te zijn dat de 6 organisatie van integrale zorg voldoende middelen krijgt. De huidige GEZ modules horen bijvoorbeeld thuis in S2. Juist hier is financiële ruimte voor vernieuwing nodig om de akkoorden van de zorgsector met VWS invulling te geven. Het is van belang dat eerstelijnsorganisaties en zorgverzekeraars ruimte hebben om lokaal afspraken over S2 te maken. NZa zou moeten reguleren op hoofdlijnen. Om al te hoge transactiekosten te vermijden, moeten andere verzekeraars de afspraken over zorg in S2 met de (één of twee) grootste verzekeraars volgen. Daarbij is het van belang dat de prestaties in ieder geval uniform gedefinieerd zijn met de zorgstandaarden als inhoudelijke basis. InEen denkt graag mee over de vormgeving van deze prestaties. In S3 worden eigenlijk twee verschillende grootheden gecombineerd (innovatie en uitkomstbekostiging) waarvan het de vraag is of ze goed bij elkaar passen. Het is verstandig beide onderdelen binnen segment 3 goed uit elkaar te houden. Voor wat betreft de innovatie geven we de voorkeur aan een cyclisch proces. Nieuwe innovatieve M&I’s kunnen in S3 worden gecontracteerd tot uit praktijk- en wetenschappelijk onderzoek gebleken is dat dit een meerwaarde heeft (kosten – baten) en dan worden overgeheveld naar segment 1 of 2. Voor het onderscheid tussen S1 en S2 is onder meer de aard van de prestatie van belang (respectievelijk reguliere huisartsenzorg of multidisciplinaire zorg) en de benodigde prikkels voor implementatie. In S3 is veel ruimte voor afspraken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars nodig. Daarbij zijn afspraken van belang over algemene, gemeenschappelijke (preconcurrentiële) kwaliteitsindicatoren die gebruikt gaan worden. Het vinden van geschikte uitkomstindicatoren is geen sinecure (zie de evaluatie van het programma Zichtbare zorg door de Algemene Rekenkamer ) en zal in samenspraak met de betrokken partijen moeten plaatsvinden. 5. HET BESTE BEKOSTIGINGSMODEL TOT 2017 VOOR SEGMENT S2 IS EEN TARIEF PER PATIËNT PER AANDOENING EN EEN TARIEF PER VERZEKERDE VOOR ORGANISATIE EN INFRASTRUCTUUR In afwachting van goede correcties voor zorgzwaarte geeft InEen voor de bekostiging van multidisciplinaire zorg in segment S2 tot en met 2017 de voorkeur aan een vrij tarief per geïncludeerde patiënt en een vrij tarief per verzekerde voor organisatie en infrastructuur, indien sprake is van een breed aanbod van multidisciplinaire zorg, zoals bij de gezondheidscentra. Voor de integratie van aandoeningen en het vormgeven van de patiëntgerichte zorg zet InEen in op het implementeren van individuele zorgplannen, het benutten van de mogelijkheden voor zelfmanagement en organisatorische inbedding. De verdere doorontwikkeling van de multidisciplinaire zorg is gericht op verbreding en uitbreiding. Het verkennen van de mogelijkheden voor zorgzwaartecorrecties maakt deel uit van de ontwikkelagenda. 7 Het vormgeven van een model waarbij één tarief per verzekerde geldt, stelt hoge eisen aan de zorgzwaartecorrectie. Dit is mede van belang omdat sommige zorggroepen zich richten op één van de ketens (COPD, CVRM, DM2), waardoor grote verschillen tussen patiëntenpopulaties ontstaan. Daarbij geldt bovendien dat de zorg voor patiënten met meerdere aandoeningen mogelijk door verschillende aanbieders geleverd kan worden. De voorgestelde bekostiging in S2 gaat er van uit dat alle chronische zorg door één aanbieder geleverd wordt. Een goede correctie voor zorgzwaarte is niet binnen enkele jaren te realiseren. Om de impact van de benodigde correctie voor zorgzwaarte te beperken stelt InEen voor om voor de periode tot en met 2017 een vrij tarief per geïncludeerde patiënt (een gemiddeld tarief per patiënt voor alle patiënten met een specifieke aandoening) vast te stellen. Een dergelijk tarief reflecteert beter welke kosten een zorgaanbieder moet maken. We vinden steun in onze opvatting in het advies van de Evaluatiecommissie Integrale Bekostiging om de bestaande situatie vooralsnog te handhaven. Het opnemen van generieke consulten in S2 staat haaks op de koers die we afgelopen jaren hebben ingezet. De introductie van deze bekostigingsvorm brengt ons verder af van de samenhangende en patiëntgerichte zorg waar we in segment 2 naar op zoek zijn. Daarbij zorgt het labelen van de consulten voor onnodige administratieve belasting die we nu juist willen verminderen. Er kan daardoor discussie ontstaan tussen zorgorganisaties en zorgverleners over de vraag of een consult al dan niet ten laste zou moeten komen van S1 of S2. Dat laatste zet de verhoudingen op scherp en lijkt ons geen wenselijke benadering voor het bevorderen van de samenhang. De complexe en weerbarstige werkelijkheid vraagt volgens ons om een andere tussenstap. Het werken met individuele zorgplannen en het benutten van zelfmanagement draagt bij aan meer integratie en patiëntgerichte zorg. Door patiënten via individuele zorgplannen integraal te benaderen krijgen we meer zicht op de verschillen in de zorgzwaarte. Meer ervaring met zelfmanagement geeft ons inzicht in de mogelijkheden en kansen, maar ook in de hindernissen die genomen moeten worden. Een succesvolle implementatie van IZP’s en zelfmanagement stelt zonder twijfel eisen aan de organisatorische inbedding. Denk aan ICT, zorginhoudelijke afstemming en zorgcoördinatie. Een bekend rijtje dat de positionering van de GEZ-module (zie punt 4) in segment 2 logisch verklaart. De bekostiging hiervan vraagt een extra tarief per verzekerde voor organisatie en infrastructuur. De verdere doorontwikkeling van multidisciplinaire zorg verloopt naast de hierboven aangeven verdieping volgens ons via de lijnen van verbreding (betrekken van meerdere disciplines o.a. medisch specialistische consultatie, farmaceutische patiëntenzorg, diagnostiek) en uitbreiding (met eerder genoemde voorbeelden zoals ouderenzorg en GGZ). Met het oog op de grote veranderingen in de langdurige zorg, de terugkeer van de wijkverpleegkundige en 8 verschuivingen in het sociale domein (o.a. gemeentelijke verantwoordelijkheden voor de jeugdzorg) ligt er een stevige beleidsagenda. De uitwerking van het Bestuurlijk akkoord voorziet in een actieprogramma om de doorontwikkeling van de multidisciplinaire zorg volgens deze lijnen ter hand te nemen. Zodra een goede zorgzwaarte-indicator beschikbaar is, kan een volgende stap worden gezet op weg naar een bekostigingsmodel per verzekerde. InEen stelt voor om dit mee te nemen bij de doorontwikkelagenda. 6. BEKOSTIGING HUISARTSENPOSTEN BUITEN DE SEGMENTEN S1 T/M S3 Huisartsenposten hebben een eigen positie nodig binnen het bekostigingssysteem om een aantal knelpunten het hoofd te kunnen bieden. We bepleiten meer regelruimte en tariefvrijheid voor de huisartsenpost. Ook bij de acute ANW-huisartsenzorgzorg zal het geld de zorg moeten volgen. Besparingen in de tweede lijn moeten beschikbaar komen om het meerwerk van de huisartsenposten te bekostigen. Vernieuwing van de ANW-huisartsenzorg moet niet belemmerd worden door ‘concurrentie’ met de andere segmenten. De bekostiging van de huisartsenposten, die in 2005 werd ingevoerd, heeft een sterk populatiegericht karakter. Deze bekostigingssystematiek heeft een aantal jaren goed gewerkt en heeft kwaliteit, veiligheid én doelmatigheid van de huisartsenposten sterk bevorderd. Na een aantal jaren loopt het systeem tegen haar eigen grenzen aan. Het financiële kader en de beperkte tariefvrijheid remt verdere ontwikkeling en innovatie, zoals taakherschikking, ICT en verdere versterking van de professionalisering van personeel. Zo is het huidige uurtarief al lang niet meer marktconform en niet in overeenstemming met het (nieuwe) norminkomen. Ook wordt vernieuwing en substitutie geremd doordat (meer)kosten van de huisartsenposten in mindering dreigen te komen op de overige onderdelen van de huisartsenzorg. We bepleiten voor de huisartsenposten de volgende aanpassingen in het systeem: - (financiële) prikkels om innovatie en substitutie verder te kunnen doorzetten; - meer tariefvrijheid voor zorgverzekeraar en huisartsenpost voor regionale ontwikkeling en samenwerking in de keten van acute zorg (met de SEH, RAV, GGZ, VVT et cetera); - meer tariefvrijheid voor het vaststellen van het uurtarief voor de dienstdoende huisartsen; - vermijden van de communicerende vaten met S1 (en inkomen van de huisartsen) door loskoppeling van de bekostiging van de huisartsenpost. 9 Vanuit het principe dat geld de zorg moet volgen moeten huisartsenposten de mogelijkheid krijgen om de kosten voor uit de tweede lijn overgenomen meerwerk in het tarief op te nemen. Verzekeraars moeten tussen tweede en eerste lijn kunnen schuiven met budgetten. Door het budgetkader van huisartsenposten los te maken van het budgetkader dagzorg kunnen we concurrentie tussen segmenten binnen het bekostigingsmodel voorkomen. In het advies van de NZa aan de minister zien we een afzonderlijk kader voor de acute huisartsenzorg in ANW-uren graag expliciet benoemd. 7. CONCLUSIES De NZa loopt vooruit op de afspraken die in de sector gemaakt zijn. Het voorstel voor regulering van de NZa ziet de huisartsenzorg te veel als een op zich zelf staand zorgaanbod terwijl overheveling van budget vanuit andere sectoren noodzakelijk is om substitutie mogelijk te maken. Voor de verdeling van de kosten over de segmenten moeten nog nadere afspraken worden gemaakt. Tot slot denkt InEen dat de bekostigingswijze voor segment S2 beter kan worden vormgegeven door middel van een tarief per geïncludeerde patiënt (een gemiddeld tarief per patiënt voor alle patiënten met een specifieke aandoening) en een tarief per verzekerde voor de kosten van infrastructuur en organisatie indien er sprake is van een breed multidisciplinair zorgaanbod, zoals bij de huidige gezondheidscentra. InEen stelt een doorontwikkelagenda voor, voor de periode tot 2017 en voor de periode na 2017. Daarbij wil InEen graag constructief meedenken met de NZa over de (invulling van deze) doorontwikkelagenda. We maken hiervoor graag op korte termijn een afspraak om voorstellen nader toe te lichten en de proces stappen met elkaar te bespreken. Met vriendelijke groet, InEen, vereniging van eerstelijnszorgorganisaties H.M. Bolle, Directeur 10
© Copyright 2024 ExpyDoc