Download - Ars Aequi

Staatsrecht
Staatsrecht
tweederde meerderheid in beide Kamers in tweede lezing.
Ongetwijfeld zal bij de komende referendumdiscussie nog aan de orde gesteld worden of bij
een herziening van de grondwet de kiezers direct
geraadpleegd worden waarbij een referendum
dan in de plaats zou kunnen komen van kamerontbinding plus tweede lezing. Logisch zou dan
zijn een verplicht referendum waarbij aan de kiezers gevraagd wordt zich over bepaalde onderwerpen uit te spreken. De gedachten in Nederland daarentegen gaan meer in de richting van
een referendum zoals de commissie-Biesheuvel
voorstelde waarbij de kiezers in een concreet geval om een referendum kunnen vragen. (Verschillende landen in Europa kennen overigens
een verplicht referendum bij een herziening van
de grondwet. Men zie in deze Het staatsrecht van
de landen der Europese Gemeenschappen, onder
redactie van Prakke en Kortmann).
Mr. J. Bokma
Gemeenteraadsverkiezingen
Grondwetsherziening
Op 1 november 1995 is een aantal grondwetswijzigingen na tweede lezing in werking getreden.
Een groot aantal additionele artikelen is vervallen
omdat deze bepalingen van constitutioneel overgangsrecht hun betekenis hebben verloren of omdat inmiddels de vereiste wetgeving tot stand is
gekomen. Ten tweede is het grondwettelijk mogelijk gemaakt dat de dienstplicht als zodanig blijft
gehandhaafd maar wel de mogelijkheid bestaat
de opkomstplicht op te schorten. Dat betekent in
feite dat in de nabije toekomst de krijgsmacht geheel uit vrijwilligers bestaat. Ten derde is het nu
niet meer noodzakelijk dat bij een herziening van
de grondwet de Eerste Kamer wordt ontbonden.
Die ontbinding van de Eerste Kamer wegens een
herziening van de grondwet had weinig betekenis
meer daar de verdeling van de zetels over de verschillende partijen vrijwel ongewijzigd bleef als er
intussen nog geen verkiezingen voor Provinciale
Staten hadden plaatsgevonden.
Bij een herziening van de grondwet blijft de
verplichting tussen de eerste en de tweede lezing
de Tweede Kamer te ontbinden. Zo behouden de
kiezers in theorie (daar de ontbinding van de
Tweede Kamer wegens een herziening van de
grondwet in de praktijk samenvalt met een reguliere ontbinding) de mogelijkheid zich uit te
spreken over voorstellen tot een herziene grondwet. Ook blijft gehandhaafd het vereiste van een
Bij verkiezingen voor gemeenteraden en provinciale staten krijgen landelijke politieke vraagstukken vaak zo veel aandacht dat de plaatselijke en regionale politiek aardig in de verdrukking
komt. Bij de herziening van de Kieswet in 1989
heeft terzake de vraag gespeeld of de verkiezingen voor de gemeenteraad niet in de tijd gespreid
zouden moeten worden. Ook is een combinatie
van verkiezingen voor gemeenteraden en provinciale staten overwogen. Een combinatie en een
spreiding is onlangs ook nog voorgesteld door de
Groningse hoogleraar Elzinga (Binnenlands Bestuur, 24 september 1994).
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken
heeft de Tweede Kamer nu laten weten (kamerstuk 24 244) geen voorstander te zijn van spreiding van verkiezingen voor provinciale staten.
De bewindsvrouwe volgt hiermee het in december 1994 uitgebrachte advies van de Kiesraad.
De leden van provinciale staten kiezen immers
de leden van de Eerste Kamer. Als de verschillende colleges van provinciale staten gespreid in
de tijd worden gekozen, zal de samenstelling van
de Eerste Kamer, er van uitgaande dat de gehele Eerste Kamer op een bepaald moment wordt
gekozen, niet meer actueel zijn. Bovendien is een
wijziging van de grondwet noodzakelijk daar in
artikel 55 is bepaald dat de verkiezing van de
Eerste Kamer wordt gehouden drie maanden na
de verkiezing van provinciale staten.
KATERN 57 2727
Staatsrecht
Anders dan de Kiesraad staat de staatssecretaris positief tegenover een spreiding van gemeenteraadsverkiezingen. Een spreiding zal de
animo van landelijke politici om zelf ook campagne te gaan voeren voor die verkiezingen en
dan nationale thema's aan de orde te stellen,
doen afnemen. Ook de aandacht van de landelijke pers voor de gemeenteraadsverkiezingen zal
afnemen. De Kiesraad wijst nog op het bezwaar
dat het gemakkelijker zal zijn dan thans om een
(bekend) landelijk politicus voor diverse gemeenteraadsverkiezingen te kandideren zonder
dat hij van plan is om lid van de gemeenteraad
te worden. Mocht dit tot problemen leiden dan
kan middels een wijziging van de Kieswet aan
kandidaten de eis worden gesteld dat zij op de
dag van de kandidaatstelling woonachtig zijn in
de gemeente waarvoor de raadsverkiezingen
worden gehouden.
Uitstel van verkiezingen bij calamiteiten
In kamerstuk 24 244 is — naar aanleiding van
de wateroverlast van begin 1995 — ook aan de
orde gekomen hoe gehandeld moet worden als
door een plotselinge calamiteit in een deel van
Nederland op de daarvoor vastgestelde datum
geen verkiezingen kunnen worden gehouden.
Voor alle periodieke verkiezingen geeft de
Kieswet aan op welke datum ze worden gehouden. De Kieswet kent geen procedure om verkiezingen uit te stellen. Dat kan alleen door ad
hoc een bijzondere wet tot stand te brengen.
Uitstel van gemeenteraadsverkiezingen kan
beperkt blijven tot die gemeenten die door een
calamiteit zijn getroffen. De te volgen procedure
is niet problematisch. Zo is na de watersnood
van 1953 een wetsvoorstel ingediend waarin bepaald werd dat in door de minister van Binnenlandse Zaken aan te wijzen gemeenten de kandidaatstelling en de stemming voor de in dat jaar
te houden gemeenteraadsverkiezingen in afwijking van de Kieswet op nader door de minister
vast te stellen dagen plaats zouden vinden.
Voor de verkiezingen van provinciale staten
ligt de zaak bij een uitstel van twee maanden of
langer gecompliceerd aangezien dan ook de verkiezing van de Eerste Kamer moet worden uitgesteld. Een bijzondere wet terzake zou echter in
strijd kunnen komen met de grondwettelijke bepaling dat de verkiezing van de Eerste Kamer
plaatsvindt binnen drie maanden na de verkiezingen van provinciale staten en het grondwette2728 KATERN 57
lijk voorschrift dat de Eerste Kamer een zittingsduur heeft van vier jaar. Dit kan voorkomen worden door verkiezingen voor provinciale
staten niet alleen in de getroffen provincies maar
in het gehele land uit te stellen. Dat heeft echter
ook consequenties voor de zittingsduur van de
Eerste Kamer (zie art. 55, tweede lid, van de
grondwet).
De staatssecretaris acht het niet wenselijk in de
Kieswet een voorziening op te nemen voor uitstel van verkiezingen wegens calamiteiten omdat
het moeilijk is een regeling te bedenken die voor
alle gevallen een adequate oplossing geeft. Een
algemene regeling zou niet veel meer kunnen inhouden dan ruime en vage bepalingen, gecombineerd met vergaande bevoegdheidstoedelingen
aan de regering (AMvB's) of de minister. Een regeling ad hoc kan maatwerk leveren, de wetgever bepaalt dan zelf hoe in het gegeven geval de
oplossing moet zijn.
Ook wordt het niet wenselijk geacht in de
grondwet bepalingen op te nemen voor het treffen van wettelijke voorzieningen bij calamiteiten.
Dat zou betekenen het in de grondwet opnemen
van geschreven staatsnoodrecht. Bij de herziening van de grondwet in 1983 is bewust besloten
hiertoe niet over te gaan op grond van de overweging dat bepalingen van staatsnoodrecht ofwel ontoereikend zijn ofwel te ingrijpend en dat
ze gevaar kunnen opleveren voor misbruik.
(Men zie in deze ook het eindrapport van de
Staatscommissie Cals-Donner).
Pers en politie
Op 12 april 1994 vond de installatie plaats van
leden van de Centrum Democraten als lid van de
gemeenteraad van Utrecht. Het regionale politiekorps Utrecht zette de mobiele eenheid in met
het oog op eventuele ordeverstoringen. De ME
vormde een cordon en sloot zo de omgeving van
het stadhuis af. De operationeel commandant
gaf de instructie niemand door het cordon te laten gaan richting stadhuis. Een foto-journalist
(die zich als zodanig bekend maakte) mocht het
cordon niet passeren, trachtte dat toch te doen
en werd aangehouden en overgebracht naar het
politiebureau.
In een in 1980 opgestelde en in 1988 herziene
'Leidraad over de positie van de pers bij politieoptreden' hebben de ministers van Binnenlandse
zaken en Justitie aangegeven op welke grondrechten journalisten zich kunnen beroepen (art.
Bestuursrecht
7 grondwet, art. 10 EVRM en art. 19 IVBPR) en
wat de bevoegdheden van politie-ambtenaren
zijn om deze grondrechten te beperken. In de
Leidraad wordt opgemerkt dat het wenselijk is
dat journalisten hun werk ook kunnen doen op
plaatsen waar het publiek niet kan worden toegelaten. In beginsel worden journalisten die zich
als zodanig kunnen legitimeren, ook niet aangehouden.
Naar aanleiding van een klacht over het optreden van de Utrechtse politie heeft de Nationale Ombudsman (AB 1995, nr. 392) duidelijk
gesteld dat de vrijheid van meningsuiting en de
vrijheid om inlichtingen te verzamelen niet zonder reden het centrale uitgangspunt van de Leidraad is. Van de overheid, waaronder ook de politie, mag worden verwacht dat zij journalisten in
beginsel geen belemmeringen in de weg legt wanneer deze hun werk (willen) doen. In het kader
van de handhaving van de openbare orde betekent dat wanneer de politie een bepaalde plaats
afsluit, journalisten in beginsel wel toegang tot
die plaats verleend dient te worden. Er kan alleen een toereikende reden zijn om ook journalisten de toegang tot de betreffende plaats te ontzeggen indien en voor zover de politie door toelating op onaanvaardbare wijze zou worden gehinderd of indien door toelating onaanvaardbare veiligheidsrisico's in het geding zijn.
In de Leidraad wordt nog gesteld dat een journalist zich niet kan verzetten tegen orde-maatregelen die tegen alle aanwezigen ter plaatse worden getroffen. De Nationale Ombudsman beveelt aan de Leidraad op dit punt bij te stellen
om te voorkomen dat deze passage gezien zou
kunnen worden als een vrijbrief voor de politie
om geen onderscheid te maken tussen journalisten en andere aanwezigen.
KATERN 57
2729