De kleine oorlog bij het huis van Mussert Een verslag van het gebeurde opgetekend door Pieter van de Vliet, verschenen in het Utrechts Nieuwsblad op 5 mei 1990 Utrecht was de hoofdstad van de NSB. Het bolwerk was de oneven kant van de Maliebaan. Op nummer 35 zat het hoofdkwartier van ir. Anton Mussert, de 'Leider'. Op de even nummers zaten de Duitsers. In het hoofdkwartier schreven ze nationaal-socialisme met een streepje ertussen om aan te geven dat het om iets 'Nederlands' ging. De SS en de SD aan de 'Overkant' schreven het als één woord, de Duitse nazi-ideologie van het kwaad. Maar een goede Nederlander meed beide kanten. De twaalf goede Nederlanders die op 7 mei 1945 op weg waren naar de Maliebaan kwamen niet verder dan het rosarium. Daar sneuvelden tien man, twee dagen na de bevrijding. UTRECHT - Het is 7 mei 1945, half tien in de morgen. De grote oorlog is voorbij, maar de kleine oorlog moet nog beginnen. Door de Nassaustraat marcheren, nou ja marcheren, twaalf man van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Ze komen regelrecht van hun onderduikadres aan de Graaf Adolfstraat 8. Ze zijn opgelucht, uitgelaten. Voor het eerst weer gewoon op straat kunnen lopen, vrij. Ze zijn trots op hun uniform: de blauwe overall met oranje armband. Verzetsstrijders, maar geen soldaten. Ze hebben niet de training, niet de status. Ze zijn bewapend met stenguns, kleine automatische wapens. Veel schietervaring hebben ze niet, kunnen ze niet hebben. Ze zijn op weg naar Maliebaan 50, het meldpunt van de Binnenlandse Strijdkrachten. Op de Maliebaan, het bolwerk van Duitsers en NSB-ers, zullen ze hun instructies krijgen. Bij het rosarium, te hoogte van het huis van ir. A. Mussert, de 'Leider' van de NSB, stuitten ze op Duitsers. Op de hoek van de Koningslaan en de Nassaulaan, (voor de oorlog Prins Bernhardlaan geheten, na de oorlog Prinses Marijkelaan) duwen acht Duitse soldaten een kapotte legertruck in de richting van de Emmalaan. Erich Buchman, van oorsprong een Pool, is één van de twaalf BS-ers. Wij houden de auto aan. De moffen leggen na enige aarzeling de wapens neer. Onder de bomen van het Wilhelminapark (in de oorlog Nassaupark geheten) staan ook Duitsers. Als ze zien dat de soldaten bij de auto worden ontwapend zoeken ze dekking achter de bomen en beginnen ze zonder enige waarschuwing op ons te schieten. Paul van den Hurk valt als eerste, met een buikschot. Even is er stilte. Hans Muus roept tegen de Duitsers: 'Niet schieten, jullie hebben gecapituleerd'. Het vuren wordt heviger. Onze groep splitst zich in tweeën: tien man rechts onder de bomen in het gras; Hans van Ameide en ik links tegen de huizen van de Nassaulaan (nu Prinses Marijkelaan). De moffen uit de Emmalaan zijn nu ook gealarmeerd en beginnen van opzij op ons te schieten. Ik spring over het muurtje van het tuintje op nummer 1, het hoekhuis. Daar ga ik in dekking. Ik kruip naar de uiterste punt van de tuin, schiet op de Duitsers in het park en kruip terug. Er vallen steeds meer doden. Een Duitse officier schreeuwt vanuit een huis aan het Wilhelminapark naar de Duitse soldaten: 'Nicht schiessen, Waffen niederlegen, sonst schiesse ich'. Maar zijn bevel het vuren te staken en de wapens neer te leggen wordt genegeerd. De Duitse soldaten trekken zich niet van zijn dreigementen aan; ze schieten zelfs op hém. Duitsers, vermoedelijk die wij kort daarvoor hebben ontwapend, bestoken mij vanuit een ander tuintje. Een mof springt op het muurtje. Ik werp een handgranaat, die tussen zijn benen ontploft. Hij wordt op straat geslingerd. Het is een ongelijke strijd. Al snel zijn er nog maar twee BS-ers over: Hans van Ameide en Erich Buchman. Buchman: Het lukt mij nog drie moffen te raken. Onze toestand is evenwel hopeloos. Hans geeft zich over, maar desondanks wordt er op hem geschoten. Hij steekt z'n armen in de lucht en krijgt er een kogel in, een schot vanuit het Wilhelminapark. Ik ben nu alleen over. Ze schreeuwen: 'Das eine Schwein muss sich auch noch ergeben', dat ene zwijn moet zich ook nog overgeven. Ze gooien handgranaten. Aan de overkant tussen de bomen roept een Feldwebel: 'Dieser lebt noch. Schiess das Schwein tot', deze leeft nog, schiet het zwijn dood. Waarop een soldaat de gewonde met revolverschoten afmaakt. Dan wil ik tot het bittere einde doorgaan. Met mijn pistool vecht ik verder. Ik spring in de tuin van Mussert, op nummer 4, en zoek dekking tegen de gevel maar wordt door een kogel getroffen. De kogel blijft in mijn helm steken. Een handgranaat ontploft vlak bij m'n voet waardoor ik gewond raak. Ik val voorover, houd me dood. Een mof draait me om. Ik draai mijn ogen weg, houd mijn mond open en mijn adem in. Een NSB-wijf, dat al die tijd vanuit het huis aanwijzingen heeft geschreeuwd, verraadt me., roept: 'Er lebt noch'. Ik denk dat mijn laatste uur heeft geslagen. Ik grijp de hand van de Duitser en jammer: 'Mutter, Mutter''. Ik had in Frankrijk gezien dat dat wel eens hielp. Hij laat me liggen en gaat zonder een woord te zeggen weg. Daarna komt het Rode Kruis en ben ik gered. Hans van Ameide, de andere overlevende, verklaart dat enkele Duitser soldaten hem na zijn overgave, opeens, zonder aanwijsbare reden dreigen neer te schieten. Ze richten op de Emmalaan hun geweren op mij maar doen verder niets dan schelden. Eén slaat met de kolf van zijn geweer op mijn rug en helm. Daarna onderzoeken ze mij op wapens en nemen ze mijn papieren af. Dan sturen ze me naar dokter Klinkenberg. De Duitsers hadden mij wel direct al netjes verbonden. De chirurg dr. Jan Kleber is die maandagmorgen van zijn huis aan de Emmalaan 12 op weg naar een patiënt. Hij fietst ter hoogte van Oudwijk. Daar ziet hij een BS-ers die een Duitser, de handen in de lucht, onder schot houdt. Bij het huis van Mussert ziet hij een groepje van de 'ondergrondse' bij een legerauto staan. Hij fietst nog een stukje; opeens wordt er hevig geschoten. In allerijl zoekt hij dekking, plat op z'n buik in de voortuin van het huis aan Oudwijk 31. Als ik weer kijk zie ik dat de rollen zijn omgedraaid. De BS-er heeft nu de handen omhoog en de Duitser heeft ze daarentegen laten zakken. Even later ligt de verzetsman op de grond, kermend. Op het grasveld naast de grote boom zie ik een lijk van een BS-er. In de voortuintjes aan de Prins Bernhardlaan geheten (nu Prinses Marijkelaan) is een geweldig gevecht ontstaan met handgranaten, geweren en stenguns. Duitsers komen van de Koningslaan aangeslopen en van de Emmalaan, waar plotseling een klein kanon staat opgesteld. De BS-ers: vechten dapper, maar ze blijken in straatgevechten zeer onervaren te zijn. Overal zijn Duitsers die blijven schieten tot er geen 'terroristen' meer over zijn. Na drie kwartier houdt het schieten op. Ik ga naar het huis van dokter Stoutenbeek omdat ik zeer van streek ben. Bouke Dijkstra, een uit Friesland afkomstige medisch student, kijkt omstreeks kwart over negen uit het raam van zijn kamer aan de Koningslaan 13. Hij ziet dat bij Wilhelminapark 5 en 6 zo'n veertig Duitse militairen op de fiets richting Burgemeester Reigerstraat gaan. Ik hoor even later schieten. De Duitsers gooien hun fietsen neer, maar sommigen ook hun wapens. Een aantal vuurt in de richting van de Emmalaan. Daarna trekken de Duitsers het park in, zoeken dekking achter bomen. Bij de rotonde bij Oudwijk zie ik een BS-er, naar later blijkt Hans Muus. Hij schiet vanachter een lantaarnpaal. Kort daarop wordt hij getroffen, valt. Ik ga met mijn verbandkist en instrumenten naar buiten om hulp te verlenen. Op een stil moment kruip ik door het gras. Ter hoogte van Koningslaan 5 houdt een Duitser mij aan. Ik roep tegen hem dat ik arts ben. Als er weer schoten vallen schreeuwt hij dat ik dekking moet zoeken. Over mijn hoofd vuurt hij op de verzetsstrijders. Van de kant van de BS-ers wordt daarna nauwelijks meer geschoten. Ik constateer dat er al vijf of zes verzetsstrijders op de grond liggen. Ik wil naar Muus die bij de rotonde ligt te kermen, maar de Duitser houdt mij tegen. Hij zegt dat de 'terrorist' eerst op wapens moet worden onderzocht. Hoewel iedereen kan zien hoe zwaar die jongen is gewond draaien de Duitsers hem om, waardoor er aarde en gras in de gapende wond komt. Die wond mag ik kort daarna schoonmaken. Maar niet nadat een Duitser mij toevoegt: 'Schamen Sie sich nicht als denkender Mensch noch, so ein Schweinhund helfen zu wollen! Die wollten uns ja alle ermorden'. Ik moest mij schamen 'zo'n zwijn dat er op uit was de Duitsers te vermoorden' te willen helpen! Ik laat Muus binnendragen bij de familie De Leeuw, geef hem tien milligram morfine en laat dokter Klinkenberg halen. De Duitser die mij net kapittelde zegt dat wij de zwaar gewonde niet mee mogen nemen, omdat zij wel voor hem zullen 'zorgen'. Een Duitse onderofficier grijpt tenslotte in, treedt scherp op tegen zijn landgenoten en zegt tegen mij: Machen Sie ruhig was Sie wollen', ga gerust uw gang. Daarop is Hans Muus naar het Diaconessenhuis vervoerd, waar hij tot een uur voor zijn dood herhaaldelijk aan mij heeft verzekerd dat niet de BS is begonnen te schieten maar dat het eerste schot door de Duitsers is gelost. De opdracht te schieten kan zijn gegeven door de luitenant die het bevel voerde over de groep Duitsers die ik op de fiets richting Burgemeester Reigerstraat heb zien gaan. Flip Muus, student rechten, wonend aan de Stadhouderslaan, vertelt: Het gevecht heb ik niet meegemaakt, maar ik heb mijn broer Hans kort na zijn operatie gesproken, waarbij hij zij: Wat een rotstreek Flip, wij zijn bezig die moffen te ontwapenen als ze zonder enige waarschuwing beginnen te schieten. Johannes de Leeuw, leraar, kan die maandag zijn huis aan Oudwijk 33 slechts via de achterkant bereiken. Want zowel bij de Ramstraat als Oudwijkerdwarsstraat staan Duitsers te schieten. De Duitsers vuren in het wilde weg, lijken zeer verward. Als het gevecht praktisch is afgelopen willen wij de gewonde Hans Muus binnenhalen, maar de Duitsers verbieden dat aanvankelijk. Maar op aandrang van een medisch student Dijkstra die te hulp is geschoten mogen we de gewonde toch in huis halen om te helpen. Wie het eerste schot heeft gelost weet ik niet. Wel is mij opgevallen dat de Duitsers nog tegen de gesneuvelden stonden te schelden. De lijken waren zwaar verminkt. Ik had sterk de indruk dat de Duitsers hun wapens leegschoten, zelfs nadat de tegenstanders onschadelijk waren gemaakt. Tjalle van der Molen, tandarts, Stadhouderslaan 62, ziet hoe een tiental BS-ers in blauwe overall met stenguns voor het huis van Mussert Duitsers wil ontwapenen. De Duitsers steken beschroomd de handen op. Plotseling hoor ik een schot. Ik meen dat het van de kant van de BS kwam, hetgeen begrijpelijk is om een bevel kracht bij te zetten. Daarop schieten in het Wilhelminapark aanwezige Duitsers. Dat weet ik doordat ik daar rook zag op kringelen, kruitdamp. Ook komen er Duitsers uit de richting van de Emmalaan. De kogels vliegen alle kanten uit. Als oud-legerofficier met twintigjarige praktijk merk ik nog op dat de BS-ers wel het onderspit moesten delven, daar zij in de rug zijn aangevallen, wat in de krijgskunde is getolereerd. Het is denk ik fout dat ze allen recht overeind stonden in plaats van in dekking te gaan. Ik heb na het eerste schot even gedacht: zal ik ertussen springen? Dat eerste schot was, voor zover ik dat kan nagaan, van de BS. Als militair weet ik dat geen enkele soldaat zijn wapens aan burgers zal afgeven. Dat hebben wij als Nederlandse soldaten in 1940 ook beslist niet gedaan als bij voorbeeld een NSB-er ons dat zou hebben bevolen. □ Het is mei 1990. De oranje tulpen bij de zwerfkei op de plek waar de kleine oorlog is uitgevochten zijn niet zoals anders op 4 mei uitgekomen. De warme zomer en de zachte winter doen de bloemen eerder ontluiken. Een te vroeg eerbetoon voor de tien slachtoffers van de oorlog die te laat eindigde. □ Mr. Ph. M. Muus wil niet praten over de dood van zijn broer, ook niet na 45 jaar. De vroegere directeur van de Crediet- en Effectenbank in Utrecht wil alleen maar kwijt dat voor hem en zijn broer in de bezettingstijd gold: 'kaken op elkaar'. Hij wil het zo houden. De lippen voor altijd verzegeld. Ik weet zeker dat ik in zijn sfeer handel. Het leed van diens dood op het hoogtepunt van het feest, de roes van bevrijd te zijn, de vreugde van het overleven. De doden bij het rosarium vielen toen duizenden Utrechters naar de nabij gelegen Biltstraat trokken om de Canadezen, de bevrijders, in te halen, uitzinnig toe te juichen. Mevrouw A. Kolkman, Graaf Adolfstraat 10, is twintig jaar als de jongens van de BS op 7 mei 1945 uit het huis van de buren vertrekken. Ik heb niet geweten dat bij jhr. De Brauw naast ons op nummer 8 zo veel onderduikers zaten. Vader heeft er nooit over gepraat maar hij moet op de hoogte zijn geweest. Hij gaf nogal wat groente en aardappelen van ons landje, een soort volkstuintje, aan de buren. Dat verbaasde me, want wij waren met z'n twaalven, hadden zelf nauwelijks te eten in de hongerwinter. De zoon van De Brauw is als vermist opgegeven. Hij was een geheim agent, gedropt vanuit Engeland. Ze hebben nooit meer van hem gehoord. Nooit weten wat er is gebeurd. Dat doet pijn. In die dagen woont, luttele meters verder in de Frederik Hendrikstraat, Leni, de lievelingszus van Mussert. Ze noemt hem 'Adje', afgeleid van zij brabbelnaampje als kind: 'Attie'. Op de dag van zijn executie stuurt Mussert haar een bijbel met opdracht, ondertekend met 'Adje'. Leni is getrouwd met Willem Terpstra, inspecteur van het lager onderwijs in Utrecht. Hun enige zoon Tonnie, genoemd naar zijn oom, de 'Leider van het Nederlandse volk', is een zorgenkindje. Geboren met een hazenlip en een open gehemelte. Hij wordt beschermd opgevoed. Zijn moeder is overbezorgd. Ze verzet zich hevig als haar zoon als een van de eersten tekent voor de Hollandse SS. Als een van de eersten sneuvelt hij in Rusland. Mevrouw Kolkman: Hun grote zwarte hond heeft op de dag dat Tonnie aan het Oostfront stierf uren achtereen gejankt. Dat hoor ik nog. Gek dat zo'n beest dat voelt. In de gevel van haar ouderlijk huis aan de Graaf Adolfstraat, waar ze nu met een van haar zusters woont, zijn de sporen van de schietpartij bij het rosarium nog te zien. Inslagen van kogels. Een regen van kogels vloog door de Nassaustraat. Mevrouw Kolkman: Dat verandert je leven. Mijn moeder zong altijd in de keuken. Na het schieten heeft ze nooit meer gezongen. Ik kijk nooit naar oorlogsfilms, want voor mij is het werkelijkheid. Over het huis van Mussert aan de Prinses Marijkelaan zegt ze: Daar moet ik langs als ik uit school kwam. Altijd hielden de lijfwachten je aan. Dan moest je elke keer weer je Ausweis, je persoonsbewijs, laten zien, hoewel ze je kenden. Over de Maliebaan zegt ze: Daar kwamen wij niet. Dat meed je. Daar zaten de SS, de SD op de even nummers, het hoofdkwartier van de NSB aan de oneven kant. De Maliebaan was niet van ons. Ze was vergeven van verkeerden. Een keer liep ik er toch rond, hoewel mijn vader daar zeer op tegen was. Toen was er een begrafenis van een bij relletjes doodgestoken NSB-er, met veel hoempa en trommels. Daar ging je als Nederlander met je rug naar toe staan. Utrecht, de NSB-stad, de 'hoofdstad van de beweging'. Maar zeker ook de stad van de Duitsers. De Duitse spoorwegen, de Reichsbahn, coördineerden de jodentransporten vanuit het huidige HGB 3 van de NS. Vanuit de Donitz-bunker in Oog in Al werden de Duitse onderzeeboten, de U-Boote, over de wereldzeeën gedirigeerd. Utrecht was een aanzienlijk belangrijker stad voor de Duitsers dan uit onze geschiedschrijving blijkt. Op 7 mei 1945, de dag van de kleine oorlog bij het rosarium, is Mussert niet thuis. Ook zijn vrouw, zijn 18 jaar oudere tante Rie, is er niet. Haar 'kleine dictator', zoals ze hem vertederd noemt, is enkele dagen eerder in Haarlem met zijn auto, een door de Hilversumse kameraden geschonken Hudson, tegen een legertruck van de Wehrmacht gebotst. Hij loopt een hersenschudding op. Zijn bijnaam 'Boems' doet hij eer aan. In zijn driftige drang altijd recht door te gaan stoot hij zich overal aan. Rie noemt hij de 'dar', altijd bezig in huis, voor hem. Z'n boterhammetjes smerend die ze hem in vetvrij papier meegeeft als hij via de Burgemeester Reigerstraat naar het hoofdkwartier aan de Maliebaan 35 loopt. Rie is geen lid van de beweging, geen kameraadske. Ze blijft toegewijd, hem toegenegen, ook als hij verliefd wordt op het dertig jaar jongere kindvrouwtje Marietje Mijnlieff. Op 7 mei 1947, precies een jaar na zijn executie, legt Rie Mussert viooltjes op het naamloze graf van haar kleine 'dictator' op de Algemene Begraafplaats in Den Haag. Op 7 mei 1945, de dag waarop tien verzetsstrijders bij zijn huis de dood vinden, wordt Mussert gearresteerd op 'het secretarie van staat van de NSB', aan de Korte Vijverberg 3 in Den Haag. Hij zegt slechts aan één ding te hebben gedacht: het landsbelang.
© Copyright 2024 ExpyDoc