Verloren zonen?! Snel loopt hij, want boven hem is de lucht

Verloren zonen?!
Snel loopt hij, want boven hem is de lucht zwaar en dreigend. Bijna zonder onderbreking flitst
het weerlicht, ogenblikkelijk gevolgd door knetterende donderslagen. Nu komt hij bij het
spoor. Twee gedaanten stappen op hem af. Grauwe ogen kijken naar hem vanonder de klep
van hun pet. ‘Papieren, alstublieft.’ Met tegenzin tast hij in de zakken van zijn zwarte
kostuum. Dan geeft hij het gevraagde. Het is in orde. Hij kan verder gaan. Even nog werpt hij
een blik op de twee landwachters, een vader en een zoon. Hij haast zich naar huis. En dan,
met een ruk staat hij stil. Tussen het geluid van de donderslagen was, kort maar duidelijk, een
knal te horen. Het geluid van een geweer? Hij draait zich om. Bij de spoorwegovergang
aangekomen ziet hij hem liggen, voorover, met zijn gezicht op de grond: een man. Een
levenloze man. Deze man heeft een kogel in zijn rug gekregen.
Hij kent de man wel. Het is een zekere Smit, een inwoner van hun dorp. Als een hond is hij
door een van de landwachters neergeschoten. Waarschijnlijk alleen omdat meneer Smit, die
nogal doof is, het bevel van de landwachters niet heeft gehoord.
Even later is dominee Johannes van der Poel, predikant te Hardinxveld-Giessendam, op weg
naar mevrouw Smit. Hij moet haar een doodstijding brengen. De doodstijding van haar man
… Ze schreeuwt van ontzetting …
Onderduikers
Ongeveer een week later rinkelt de telefoon op het bureau van de landwacht. Een landwachter
neemt op en luistert aandachtig naar de stem aan de andere kant van de lijn. Slechts af en toe
zegt hij iets als ‘ja’, of ‘juist’. Zijn gezicht staat gespannen. Tijdens het gesprek maakt hij
enkele aantekeningen. Als het gesprek is afgelopen, roept hij zijn collega’s bij elkaar.
‘Mannen, luister, ik heb belangrijke inlichtingen gekregen. In de Biesbosch zitten
onderduikers verborgen. Ik weet waar. We moeten eropaf, mannen. Zo laten we de Duitsers
zien wat we waard zijn. Dat we niet alleen met woorden, maar ook met daden aan de goede
kant staan. Wat vinden jullie ervan?’ Er wordt enthousiast gereageerd. Het is oorlog en
Nederland is bezet door de Duitsers. Helaas, er zijn Nederlanders die met de vijand
samenwerken. Nederlanders die hun eigen landgenoten verraden en de dood injagen. Zo zijn
ook deze landwachters.
Op zoek in de Biesbosch
De Biesbosch is een moerassig gebied, vol van sloten en vaarten; vol van rietvelden en
wilgenbossen; vol met eilandjes. Je moet er wel de weg kennen om niet te verdwalen. Nu is
het er stil. Slechts af en toe laat de wind de rietvelden ruisen. Dan klinkt in de verte een zacht
gezoem. Het wordt steeds sterker. Het is het geluid van de motor van een schip. Kijk, daar,
om de bocht, daar komt een schip. Op het schip bevinden zich landwachters en Duitse
soldaten. Ze hebben voldoende wapens en munitie bij zich. Vandaag zullen ze een grote slag
slaan. Hier, in deze uitgestrekte rietwereld, zitten onderduikers verborgen. Mannen die zich
niet hebben gemeld om voor de Duitsers te werken. Misschien ook wel mannen die in het
ondergrondse verzet tegen de Duitsers vechten. Maar zij weten hen te vinden en in te rekenen.
Ze zullen een grote slag slaan …
Felle ogen turen tussen het riet door. Oren hebben zich gespitst. Harten beginnen heviger te
kloppen. Een vinger heeft een gebaar naar de lippen gemaakt. Vingers krommen zich om
trekkers van geweren, van een mitrailleur. Het geluid van een scheepsmotor wordt luider en
luider. Gespannen wachten de leden van de Binnenlandse Strijdkrachten op het teken van hun
aanvoerder.
‘Vuur … !’ De mitrailleur begint te ratelen. Op het schip wordt geschreeuwd. Een man zakt
dodelijk getroffen in elkaar. Bloed kleurt de bodem van het schip rood. En te midden van het
geschreeuw blijft de mitrailleur schieten. Weer zakt iemand in elkaar. Is het een landwachter?
Is het een Duitser? In paniek wordt de boot gedraaid. Weg van deze plaats …
In de val gelokt
Wat is er gebeurd? De Binnenlandse Strijdkrachten, een ondergronds leger dat tegen de
Duitsers vecht, heeft de landwacht op een slimme manier in de val gelokt. Een geheimzinnig
telefoontje van iemand die zegt lid van de NSB te zijn (een partij die in de oorlog met de
Duitsers samenwerkte). Een boodschap dat in de Biesbosch onderduikers verborgen zitten. En
aanwijzingen van de plaats. In werkelijkheid is het allemaal een spel om de landwachters in
de val te lokken. Het moet uitlopen op een wraakactie vanwege de dood van een onschuldige
medeburger, meneer Smit, die in koelen bloede door de landwacht is vermoord. De actie is
geslaagd. Naast gewonden vallen er drie doden. Onder hen is een van de landwachters die
Smit heeft neergeschoten. Spoedig wordt er bekend wat er gebeurd is. De inwoners van
Hardinxveld-Giessendam en omstreken gnuiven. Dit is nog eens een goede actie. Laat die
landwacht maar eens voelen dat het vermoorden van onschuldige burgers niet ongewroken zal
blijven.
Geronk van motoren, het slaan van deuren, harde stemmen die commando’s schreeuwen in
een vreemde taal, dreigende lopen van geweren: Hardinxveld-Giessendam is er vol van. De
actie van de Binnenlandse Strijdkrachten is geslaagd, maar nu komt waar velen voor hebben
gevreesd: de Duitsers nemen wraak. En ze doen het grondig. 2.500 agenten van de Grüne
Polizei worden in Hardinxveld-Giessendam ondergebracht. Er worden tien gijzelaars
gevangengezet. Verder worden er ongeveer 400 jongens naar Duitsland gebracht.
Hardinxveld siddert onder het Duitse juk.
God zal ze terugbrengen
Het is stil in de kerk; misschien wel stiller dan anders. Dominee Van der Poel bedient het
Woord van God. Bijzonder zijn de omstandigheden in de plaats waar hij dominee is.
Bijzonder zijn ook de omstandigheden in zijn eigen gemeente: 17 jongens zijn naar Duitsland
gevoerd. Zullen ze ooit weer terugkomen? De dominee preekt uit 2 Kronieken 36. Aan het
einde van dat hoofdstuk staat dat de Perzische koning Kores aan de Joden die in ballingschap
zijn toestemming geeft om terug te keren naar hun eigen land. Terwijl dominee Van der Poel
hierover preekt, klinkt het plotseling uit zijn mond: ‘Gemeente, ik geloof dat God alle jongens
van onze gemeente uit Duitsland zal doen wederkeren.’ Hoe kan de dominee dat zeggen? Dat
kan hij toch niet weten? Nee, hij kan dat zelf ook niet weten, maar de Heere maakt hem dat op
hetzelfde ogenblik bekend. De Heere geeft aan de dominee het vaste geloof dat het zal
gebeuren. Voor de dominee is het op dat moment zo zeker, dat hij het de gemeente durft te
zeggen. Het wordt een zeer bijzondere kerkdienst. De ontroering is groot. In alle ogen blinken
tranen.
Komt iedereen terug?
Het is 5 mei 1945. In heel Nederland heerst blijdschap. Overal wapperen vlaggen. Overal
klinkt het Wilhelmus. Overal rollen Amerikaanse en Canadese tanks; tanks van de bevrijders.
Overal vieren de mensen feest. Aan vijf jaar Duitse overheersing is een einde gekomen. De
Duitse dictator Adolf Hitler leeft niet meer. In zijn ondergrondse bunker in Berlijn heeft hij
zelfmoord gepleegd. Groot is de blijdschap. Groot is ook de pijn en het verdriet. Ongeveer
200.000 Nederlanders zijn in de oorlog omgekomen. En velen wachten in spanning af.
Komen hun zonen, hun broers, hun mannen, hun vaders uit Duitsland terug? Of zijn ze daar
omgekomen? Liggen ze misschien dood onder het puin van platgebombardeerde fabrieken?
En er komen er terug. Vermagerd en uitgeteerd, wankelend als wandelende geraamtes. Maar
… ze leven.
Ook in Hardinxveld-Giessendam wordt gewacht. Maar er is hoop. God gaf immers een
belofte! Iedere nieuwe dag kloppen de harten vol verwachting. Zal hij nu komen? Maar het
blijft stil. Van de 17 jongens uit de gemeente wordt niets vernomen. Er komt spanning in de
gemeente. Waar blijven de jongens? God had toch gesproken?
En dan, eindelijk, komen ze. Ze komen, een voor een. Wat een vreugde, wat een ontroering.
Moeders sluiten hun zonen in de armen. Vaders staan erbij, wenend van blijdschap. 17
jongens worden er verwacht, 16 keren er terug …
Gods beloftenis vervuld
Dominee Van der Poel is op bezoek bij een moeder. Ook zij had het uit zijn mond gehoord:
Uw zoon zal terugkeren. Maar hij is er niet. Heel goed herinnert ze zich het moment van zijn
arrestatie. En ze vertelt het aan de dominee. ‘Ik wilde mijn zoon nog kleren meegeven, maar
dat verhinderden de Duitsers. Ze zeiden tegen me: “Wir schießen ihn doch kaputt” [We
schieten hem toch dood].’ Ze huivert. Daar zit dominee Van der Poel. Hij heeft geluisterd.
Wat moet hij zeggen? Hij ziet haar verdriet. Woorden van een mens zijn hier zo arm. Daarom
zwijgt de dominee. Omdat hij nu Gods Woord niet spreken kan zoals toen, in het
kerkgebouw. Een uur lang zitten ze zwijgend bij elkaar. Ze spreken beiden niet. ‘Vrouw, ik
zal proberen een gebed te doen.’ Beiden vouwen de handen, sluiten hun ogen, buigen het
hoofd. Dominee Van der Poel bidt. Hij smeekt. Hij smeekt of een verloren zoon thuis mag
komen. Onder het gebed komt de Heere opnieuw tot de dominee. In zijn hart klinken de
woorden: ‘Hij maakt, op hun gebeden, gans Israël eens vrij.’ Na het amen zegt de dominee:
‘Uw zoon zal thuiskomen.’
Drie weken gaan voorbij. Ze zullen lang geduurd hebben. Drie weken … dan keert een zoon
uit Duitsland weer. Het is de laatste van de 17. De Heere had het beloofd. Zijn beloftenissen
zullen nooit hun vervulling missen.
Dirk van Dordt
(StandVastig september 2014, p. 12, 13)