6428 Katern 114 rechtstheorie Rechtsgeschiedenis AAK20106428 Prof.mr. J.H.A. Lokin Op de valreep van de vorige katernbijdrage rechtsgeschiedenis viel het boek van de cum laude gepromoveerde rechtshistoricus P.C. Kop op de deurmat. Het bevat een geschiedenis van de grondrechten onder titel Mens en Burger. Na een beknopte voorgeschiedenis waarin het ontstaan van wat wij mensenrechten zijn gaan noemen wordt beschreven en met name de Engelse ontwikkeling – John Locke krijgt een eigen rubriek – wordt aangestipt, belanden we in het hoofdstuk van De Verklaringen die tot stand zijn gekomen in het tijdperk van de Verlichting aan het einde van de achttiende eeuw. De meeste aandacht gaat daarin niet geheel ten onrechte uit naar de theoretische bespiegelingen tijdens de Bataafse republiek. Het zwaartepunt van het boek ligt in de negentiende eeuw en is verdeeld over vijf hoofdstukken. Zij zijn samengesteld uit een mengeling van politieke geschiedenis, (de wetenschap van het) staatsrecht en filosofische theorieën over grond- en mensenrechten. In deze vijf hoofdstukken geeft Duitsland de toon aan: de Duitse Bond met Oostenrijk nog als deelnemer, de revolutie van 1848 met het Frankfurter Parlement, de Duitse filosofen Hegel, Stahl, Laband en Jellinek en natuurlijk Karl Marx. Ook de behandeling van de twintigste eeuw, die slechts in een kort nawoord aan bod komt, gaat bijna uitsluitend over de Duitse ontwikkeling. Na lezing van het boek heeft men de indruk dat de mensenrechten een Duitse aangelegenheid zijn (geweest). Het boek is vlot geschreven en zal zeker zijn weg vinden naar het universitaire onderwijs. Een tweede geschiedenis die in boekvorm, of beter gezegd, als speciale aflevering van het tijdschrift Pro Memorie is verschenen is die van de advocatuur in de Lage Landen. De bundel is een welkome aanvulling op het boek dat mijn jong gestorven vriend, de historicus Emile Henssen schreef: Twee eeuwen advocatuur in Nederland 1798-1998 (Deventer 1998). Hij beperkte zich immers tot Noord-Nederland en tot de ontwikkeling vanaf de Bataafse tijd. In deze bundel gaat men terug tot in de Middeleeuwen en de Oudheid, althans in het instructieve artikel over de advocatuur in het oude graafschap Vlaanderen van Georges Martyn en komen de Zuidelijke Nederlanden ruim aan bod. Van de Belgische advocatuur kende ik alleen het aardige boekje van een andere jong gestorven vriend, Constantijn Matheeussen over Honderd jaar Vlaams pleitgenootschap bij de balie te Brussel, 1891-1991. De Pro Memorie-bundel bevat een keur aan interessante artikelen die evenzovele facetten van de advocatuur belichten. Heikele onderwerpen worden niet geschuwd zoals de verdedigingpraktijk in de heksenprocessen van Jos Monballyu, de strijd van de vrouwen om een volwaardige plaats in de juridische beroepen van Patrick Humblet en de houding van de Belgische advocatuur tegenover de Jodenverordeningen in de tweede wereldoorlog van Jan Verstraete. In het Woord vooraf van de redacteuren Georges Martyn, Gretha Donker, Sjoerd Faber en Dirk Heirbaut, wordt terecht ge- steld dat de bundel niet de pretentie heeft ‘de’ geschiedenis van de advocatuur te bevatten, maar heeft men de artikelen gelezen dan ontstaat er toch wel een algemeen beeld. En dat generale overzicht is een onmisbaar hulpmiddel bij de ruimere beschrijving van de geschiedenis der rechtspraktijk (procedures, rechterlijke macht, registers van uitspraken, observaties vanuit de raadkamers, memorialen en instructies, biografieën van rechters en advocaten, etc., etc.) die de laatste decennia zo in de volle belangstelling staat. Van harte aanbevolen. Een bundel van iets andere aard maar niet minder interessant, is verschenen bij Ars Aequi Libri en draagt de titel De Digesten en de receptie van het Romeinse recht in het Nederlandse privaatrecht. Hij is letterlijk de bundeling van een reeks van artikelen die niet zozeer de uitwendige beschrijving van een verschijnsel (b.v. de advocatuur) maar veeleer de historisch-dogmatische behandeling van enkele privaatrechtelijke leerstukken tot onderwerp hebben. Kortom: leerstellige rechtsvergelijking op historische grondslag. De in Ars Aequi verschenen artikelenreeks was een initiatief van de toenmalige redacteuren Kasper Krzeminski en Marcel van den Nieuwenhuijzen. Zij zijn ook de redacteuren van de bundel. Hun initiatief was ingegeven door bezorgdheid over de verminderde aandacht voor de rechtsgeschiedenis en met name voor het Romeinse recht in het juridisch onderwijs. In het Woord vooraf zeggen zij daarover enkele zinnige dingen. Ook inhoudelijk dragen zij aan de bundel bij, de eerste over de regeling van de verborgen gebreken, de tweede over de cessie. Naast hen schrijven jonge en oude, soms zeer oude rotten in het vak. R. Feenstra schrijft over het onderwerp van zijn proefschrift: het recht van reclame en de prijsbetalingsregel. J.A. Ankum (over de oorspong van artikel 5:2 BW), J.E. Spruit (over Justinianus en over twee praktijkgevallen) en E.H. Pool (over bezit en verkrijgende verjaring) zijn reeds enige tijd emeriti, E.J.H. Schrage (over ongerechtvaardigde verrijking) en J.H.A. Lokin (over de dwaling) zijn dat sinds kort of weldra. De bundel concentreert zich na enkele algemene beschouwingen van met name L.C. Winkel (over de verschillende wijzen van rechtshistorisch onderzoek/onderwijs en over het Romeinse recht tussen casuïstiek en systeem) op de kern van het vermogensrecht. Hij is dan ook onderverdeeld in goederenrecht en verbintenissenrecht. Het goederenrecht heeft de titel Eigendom, bezit en zekerheden en bevat naast de opstellen van de reeds genoemde auteurs bijdragen van F. Brandsma over bezit en bezitsbescherming, J. Hallebeek over causaal en abstract stelsel, W.J. Zwalve over generale en bijzondere zekerheidsrechten en J.C. Out over de accessoriëteit, T. Wallinga over opzet, schuld en toeval en C.J.H. Jansen over de lex Aquilia. Dat de bundel de geïnteresseerde jurist (student of afgestudeerd) veel leesplezier moge bezorgen was de wens van de twee redacteuren en is die van ondergetekende. Tenslotte zou ik nog willen wijzen op een wel zeer fraaie Leidse uitgave van Hugo Grotius, Mare Liberum ofwel – en ik haal nu de Engelse vertaling aan die boven het eerste hoofdstuk staat – The free sea or a dissertation on the right which the Dutch have to carry on Indian trade. De verhan- rechtstheorie deling van Hugo de Groot is een verdedigingsgeschrift over de vrije vaart op zee en vooral gericht tegen de Portugezen die op grond van hun ontdekkingen een soort van monopolie claimden op de Indische gebieden en op de handel en het vervoer over zee. De heruitgave ziet het licht naar aanleiding van het feit dat de verhandeling vierhonderd jaar geleden voor het eerst is uitgegeven. Dat feit heeft ook Arthur Eyffinger aangegrepen een nieuwe editie te maken met een Nederlandse vertaling: Hugo de Groot, De vrije zee, een uiteenzetting over het recht van de Nederlanden om handel te drijven in Oost-Indië (Den Haag 2009). Bezorger en annotator van de Leidse editie is de hiervoor al genoemde nestor der Nederlandse rechtshistorici, Robert Feenstra en die prestatie van een negenentachtigjarige is de moeite van een extra vermelding waard. Feenstra’s uitgave kan beschouwd worden als de kritische editie waarvan de noodzaak al in 1978 door hemzelf is aangetoond. Zij is rechtstreeks aan de oorspronkelijke tekst ontleend. In een gedetailleerde en aan nieuwe gegevens rijke verantwoording zet Feenstra de redenen uiteen waarom hij aan het monni- Katern 114 6429 kenwerk is begonnen: het publiceren van een naar moderne maatstaven betrouwbare editie met een gereviseerde aan twee oude vertalingen ontleende moderne Engelse vertaling, de verklaring van de talloze verwijzingen in de marge van het manuscript en de publicatie van enkele relevante Latijnse passages die in de vorige edities niet waren opgenomen noch waren vermeld omdat ze in het handschrift waren geschrapt. De uitgave bij Brill is bijzonder fraai met op de linker pagina een facsimile van de eerste editie van 1609 en op de rechter pagina de Engelse vertaling. Zij is verluchtigd met prachtige foto’s en voorzien van een algemene inleiding van de directeur van de bibliotheek van het Vredespaleis, mr. Jeroen Vervliet. Nu in deze tijd de vrije status van de zee opnieuw wordt bediscussieerd en door sommigen wordt betwist is het geschrift opnieuw actueel geworden. Naast wetenschappelijke en mogelijk esthetische overwegingen is die actualiteit een bijkomende reden een nieuwe uitgave van Mare Liberum aan te schaffen.
© Copyright 2024 ExpyDoc