Download - Ars Aequi

6640 KwartaalSignaal 118
rechtstheorie
rechtstheorie
Rechtsgeschiedenis
AAK20116640
Prof.mr. J.H.A. Lokin
De geschiedenis van het vennootschapsrecht die verder gaat dan die van het oude Wetboek van Koophandel
komt zelden aan de orde. De ontwikkelingen in de 17e
en 18e eeuw komen er dikwijls bekaaid af. De 400-­jarige
herdenking van de VOC heeft daar recentelijk een kleine verandering in gebracht maar men concentreert zich
toch vooral op het ‘normale’ civiele recht omdat men
daar kan leunen op uitgebreide secundaire literatuur
en gangbare vertalingen. Zo zijn de Observationes tumultuariae van Cornelis Van Bijnkershoek vooral vertaald en toegankelijk gemaakt in geschriften over de
grote civielrechtelijke vraagstukken, maar is het daarin behandelde vennootschapsrecht tamelijk gesloten gebleven. In zijn proefschrift, verdedigd op 25 november
jl. in Leiden onder de auspiciën van de promotoren W.J.
Zwalve en L. Timmerman, heeft H.M. Punt die leemte
opgevuld. Hij heeft alle teksten die op het 18e ondernemingsrecht van Holland, Zeeland en West-Friesland betrekking hebben in de Observationes van Van Bijnkershoek en diens schoonzoon Willem Pauw bijeengezocht
en geordend onder de titel: Het vennootschapsrecht van
Holland. Het boek heeft een heldere indeling: het Algemeen Deel zegt iets over de personen van Van Bijnkershoek en Pauw, over de rechtspraak van de Hoge Raad
waarvan zij beiden deel uitmaakten en over de historische context van hun observaties. Daarna volgen tamelijk uitgebreide beschouwingen over (de geschiedenis van) de personenvennootschap en de vennootschap
op aandelen. In het Bijzonder Deel wordt aan de hand
van (uitstekend) vertaalde teksten ingegaan op de verschillende verschijningsvormen van de vennootschap,
de interne en externe verhoudingen en op de afzonderlijke problemen bij de vennootschap op aandelen. De
stijl van de auteur is al even helder als de indeling. Inhoud en stijl maken dat het boek een Fundgrube is voor
iedereen die zoekt naar de wortels van ons vennootschapsrecht. Want hoewel de schrijver in zijn voorwoord
bescheiden zegt dat het niet zijn bedoeling is ‘een structurele vergelijking te maken tussen het Rooms-Hollandse en het thans geldende vennootschapsrecht’ geeft hij
meerdere aanzetten tot zo’n vergelijking. Daarom denk
ik dat het boek veel geraadpleegd zal worden, ook door
degenen die over het huidige ondernemingsrecht zullen schrijven. Het wachten is op de vennootschappelijke rechtshistoricus die die structurele vergelijking zal
schrijven. Zij kan een prachtig vervolgproefschrift opleveren. De fundamenten – zoals altijd het zwaarste en
meest onzichtbare onderdeel van een gebouw – liggen
er al.
Twee bundels zijn verschenen waaraan verschillende Nederlandse rechtshistorici als schrijvers en redacteuren
deel hebben genomen. Als editio specialis van het ZuidAfrikaanse tijdschrift Fundamina verscheen de Libellus ad Thomasium, Essays in Roman Law, Roman-Dutch
Law and Legal History in honour of Philip J Thomas. De
Zuid-Afrikanen hebben de benijdenswaardige positie –
althans benijdenswaardig voor de romanist – dat zij kennis van het Romeinse (Rooms-Hollandse) recht wel moeten combineren met die van het moderne recht, daarbij
inbegrepen het Engelse recht. Al die rechten vormen immers de mores hodierni van het huidige Zuid-Afrika. Uit
de bibliografie van Philip Thomas wordt die cocktail duidelijke zichtbaar en niet alleen uit de bibliografie. Ook
uit de bijdragen komt een kleurrijk palet aan onderwerpen te voorschijn, even kleurrijk als de schilderijen van
Philip Thomas’ hand, waarvan er enkele staan afgebeeld
op de kaft van de bundel, zeer fraai uitgegeven door de
redacteuren Rena van den Bergh, Gardiol van Niekerk
en Liezl Wildenboer. Het is in dit kader ondoenlijk al de
onderwerpen op te sommen die in de bundel worden behandeld. Ik wil dan ook volstaan door dit boek van harte aan te bevelen aan ieder die in de hierboven vermelde
combinatie van recht en historie belang stelt. Het boek
is een waardig en verdiend eerbetoon aan de jonge emeritus; ik ben ervan overtuigd dat het Philip Thomas goed
zal hebben gedaan zoveel bijdragen in de bundel te zien
van vrinden uit zijn geboorteland.
Al even internationaal als de bundel van Philip Thomas
is die ter ere van het emeritaat van Eltjo J.H. Schrage
onder de titel Ius Romanum – Ius Commune – Ius Hodiernum. Men ziet in de titel dezelfde bestanddelen die
in de vorige libellus tot zo vruchtbare mengvormen hebben geleid. In deze bundel is het niet anders en daaruit
blijkt dat in wetenschappelijk opzicht (en overigens niet
alleen daarin) beide emeriti geestverwanten zijn. Het is
dan ook niet verwonderlijk dat zij in elkaars bundel hebben geschreven, Philip over Arranging Advocacy or Testimony; De falsis D.48.10.1.1 .and 20; elusive cases of forgery, Eltjo over Women do not sit as judges, or do they?
The office of judge in Vincentinus Bellovacensis’ Speculum. Ook is het niet verwonderlijk dat men meerdere
rechtshistorici in beide bundels aantreft.
Eltjo Schrage heeft zich van een onderwijshoogleraar
met een onderzoeksprogramma aan de Vrije Universiteit
ontwikkeld tot voornamelijk een onderzoekshoogleraar
aan de Universiteit van Amsterdam. Hij heeft dan ook een
indrukwekkend oeuvre op zijn naam staan en mede daardoor een uitgebreide internationale vrindenkring opgebouwd. Daarvan getuigt deze bundel, eveneens zeer fraai
uitgegeven en voorzien van een uitvoerige index fontium.