Planmatig werken De vraag Biedt het planmatig werken met een VVE-programma (Voor- en Vroegschoolse Educatie) eigenlijk wel meerwaarde bij kleinschalige kinderopvang als Thuishuis? Of: De kwaliteit van kleinschalige kinderopvang bij Thuishuis maakt het werken met een VVE programma overbodig. Er wordt veel overheidsgeld gestoken in de scholing van pedagogisch medewerkers en implementatie van VVE programma's binnen de kinderopvang. VVE programma's werken planmatig en gestructureerd om het jonge kind te stimuleren in zijn ontwikkeling. Het zou voor kleinschalige kinderopvang interessant zijn om te weten of het stimuleren en ontwikkelen van jonge kinderen niet inherent is aan kleinschalige kinderopvang, omdat dit op een meer op natuurlijke wijze gaat. P. Hellinga, Groningen Het antwoord De vragensteller is benieuwd naar de voordelen van opvang binnen de Thuishuis-methode in vergelijking met opvang waarbij wordt gewerkt volgens een VVE-programma. In meer algemene zin wordt gevraagd of de kwaliteit van ontwikkelingsstimulering samenhangt met kleinschaligheid in de opvang en of het voordeel van kleinschaligheid zo groot is dat het het gebruik van een VVE-programma overbodig maakt. Er zijn geen empirische studies bekend waarin het effect van Thuishuis-opvang wordt onderzocht. Bewijs voor de verwachting dat Thuishuis-opvang beter voor kinderen is dan andere vormen van georganiseerde opvang, kan dus niet gegeven worden. Het is echter wel mogelijk om iets te zeggen over de aannemelijkheid van deze verwachting. Hiervoor is het belangrijk in te gaan op de verschillende vormen van opvang aan jonge kinderen en op de betekenis van ‘kwalitatief goede’ ontwikkelingsstimulering. Er zijn verschillende vormen van kinderopvang. Oorspronkelijk is het kinderdagverblijf opgezet om het ouders mogelijk te maken te gaan werken. De peuterspeelzaal daarentegen was specifiek gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen. Met integrale VVE-programma’s zoals Piramide en Kaleidoscoop en aanvullende programma’s zoals Boekenpret is deze stimulerende rol van peuterspeelzalen geprofessionaliseerd. Omdat veel kinderen veel tijd doorbrengen op het kinderdagverblijf, zijn de afgelopen jaren ook hier VVE-programma’s geïntroduceerd. De verschillende typen opvang zouden hierdoor met name taalzwakke kinderen uit minder bevoorrechte milieus een rijke leeromgeving kunnen bieden, waarmee eventuele ontwikkelingsachterstanden worden weggewerkt en kinderen zonder achterstand aan de basisschool kunnen beginnen. Zie Nederlands Jeugdinstituut: Voor en vroegschoolse educatie voor meer informatie en voor beschrijving en evaluatie van de programma’s. Uit het pedagogisch beleidsplan van stichting Thuishuis blijkt dat Thuishuis-opvang in vorm en visie op het kinderdagverblijf lijkt: de doelstellingen van Thuishuis zijn voornamelijk gericht op de sociaal-emotionele ontwikkeling en het leren meedoen in de groep en de maatschappij (socialisatie) en minder expliciet op cognitieve- of taalontwikkeling van achterstandsleerlingen of op voorbereiding op het latere leren op school. Anders dan in de reguliere kinderopvang, wordt Thuishuis-opvang door een zelfstandig ondernemer aan huis of in een klein kindcentrum verzorgd. In het geval van opvang aan huis mag de groep uit maximaal 5 kinderen tot 4 jaar bestaan. In een kindcentrum bestaan de groepen uit maximaal 16 kinderen tot 4 jaar, net zoals in reguliere kinderopvang en peuterspeelzalen (zie VVE-platform: Wet OKE). De kleinschaligheid van Thuishuis-opvang in termen van groepsgrootte komt in vergelijking met peuterspeelzalen of kinderdagopvang dus vooral naar voren in de vorm waarin opvang aan huis wordt geboden. Een ander verschil tussen Thuishuis-opvang en peuterspeelzalen en kinderdagverblijven zijn de opleidingseisen die aan de leidsters worden gesteld. Stichting Thuishuis stelt als opleidingseisen dat de zogenaamde ‘Thuishuisondernemer’ minimaal een MBO 3 werk- en denkniveau moet hebben, aangevuld met een opleiding Helpende Zorg en Welzijn op MBO 2-niveau en een interne opleiding verzorgd door stichting Thuishuis, zoals blijkt uit het beleidsplan. De opleidingseisen die gesteld worden aan leidsters in de peuterspeelzaal of het kinderdagverblijf liggen iets hoger: in elke groep dient minimaal één leidster in het bezit te zijn van een diploma Pedagogisch Werker op MBO 3niveau (zie VVE-platform: Wet OKE). Daarnaast hebben leidsters die volgens een VVEprogramma werken in dat kader extra scholing gevolgd. In alle vormen van opvang, ook de opvang die in eerste instantie is bedoeld ouders te kunnen laten werken, wordt het belangrijk gevonden om een ‘rijke’ omgeving aan te bieden, waardoor kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. Met een rijke omgeving wordt meestal bedoeld dat kinderen in aanraking komen met nieuwe vaardigheden, woorden, begrippen en ideeën en dat zij worden uitgedaagd initiatief te tonen, na te denken en veel te praten. De taalontwikkeling speelt hierbij een belangrijke rol, omdat via taal allerlei andere ontwikkeling kan worden gestimuleerd: via gesprekjes tussen kinderen of tussen kind en volwassene kunnen (complexere) gedachten, abstracte onderwerpen buiten het hier en nu en sociaal-emotionele kwesties aan de orde komen. Daarnaast is aandacht voor de ontluikende geletterdheid – begrip en kennis van de kenmerken, het gebruik, het nut en de relevantie van lezen, schrijven en tekst – een belangrijk onderdeel van een rijke leeromgeving. Peuters hoeven nog niet te kunnen lezen en schrijven, maar als zij weten wat het is, waarvoor het gebruikt wordt en er nieuwsgierig naar zijn, is het voor hen makkelijker om te leren lezen en schrijven als zij later op de basisschool zitten1. De vraag is nu hoe gezorgd kan worden dat verschillende vormen van voor- en vroegschoolse opvang deze rijke omgeving en leerzame interacties ook daadwerkelijk aanbieden aan kinderen. Is het aannemelijk dat dat voornamelijk te maken heeft met kleinschaligheid, of zou een gestructureerd programma hier vooral aan bijdragen? Elementen uit VVE-programma’s zijn geen garantie dat de kinderen betrokken worden bij rijke interacties, maar scheppen wel de context voor dergelijke leerzame momenten. De professionaliseringstrajecten die bij VVE-programma’s horen, vergroten daarnaast de kennis en vaardigheden die leidsters nodig hebben om leerzame interacties te herkennen en vorm te geven. In kleine opvanggroepen zoals bij Thuishuis, heeft een volwassene relatief veel tijd voor individuele aandacht voor kinderen, maar is er verder geen structuur die de kwaliteit en de leerzaamheid van die individuele interacties stuurt2, noch maakt de leidster deel uit van een professioneel team, waarin men elkaar aan het werk ziet en uitwisseling van kennis en ervaringen en intercollegiale consultatie plaats kan vinden3. Uit onderwijseffectiviteitsonderzoek4 blijkt dat de leerkracht een hele belangrijke factor is in het leren van kinderen. Als dat in de voor- en vroegschoolse periode ook geldt, dan benadrukt dat nog eens extra het belang van kwalitatief goede en vaardige leidsters. Omdat er geen evaluatieonderzoek van Thuishuis-opvang bekend is, kan er alleen indirect antwoord gegeven worden op de vraag of kleinschalige Thuishuis-opvang beter is voor de ontwikkeling van kinderen dan vormen van opvang waarbij gebruik wordt gemaakt van een VVE-programma. Natuurlijk zouden individuele leidsters binnen Thuishuis kinderen een rijke leeromgeving kunnen bieden. Het is echter niet vanzelfsprekend dat de kleinschaligheid van Thuishuis betere voorwaarden schept voor het creëren van een rijke omgeving en leerzame interacties, dan de structuur, samenwerking en professionalisering die geboden wordt door VVE-programma’s in peuterspeelzalen of het kinderdagverblijf. Het lijkt daarom verstandiger om in te zetten op erkende, goed onderbouwde VVEprogramma’s met daarbij specifieke aandacht voor het stimuleren van rijke leidster-kind interacties en het creëren van professionele teams van leidsters, onderwijsassistenten en andere onderwijsexperts. 1Voor een gedetailleerde beschrijving van leerzame interacties in de voor- en vroegschoolse educatie, zie bijvoorbeeld de onderstaande proefschriften: - Deunk, M.I. (2009). Discourse practices in preschool: young children's participation in everyday classroom activities. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen - Henrichs, L.F. (2010). Academic language in early childhood interactions: a longitudinal study of 3- to 6-year-old Dutch monolingual children. Utrecht: Universiteit - Mascareño Lara, M.N. (2014). Learning opportunities in kindergarten classrooms : teacher-child interactions and child developmental outcomes. Groningen: GION/Rijksuniversiteit Groningen 2Veel belangrijker dan leidster-kind ratio of andere systematische kenmerken van een stimuleringsprogramma is de mate waarin de leidster kwalitatief goede interacties kan aangaan met kinderen, blijkt uit Amerikaans onderzoek dat is samengevat door Louis Tavecchio. - Tavecchio, L.W.C. (2008). Succesfactoren in programma’s op het gebied van voor- en vroegschoolse educatie. Kind en Adolescent Review, 15(3), 362-365 3Uit onderzoek naar leerkrachtenteams in het primair onderwijs blijkt bijvoorbeeld dat leerlingen van leerkrachtenteams die onder andere veel samenwerken en reflecteren meer vooruitgang boeken - Deunk, M.I. & Doolaard, S. (2013). Attitude en handelen van basisschoolleerkrachten met betrekking tot het verbeteren en borgen van leerlingresultaten. Groningen: GION/Rijksuniversiteit Groningen 4Zie bijvoorbeeld het overzicht van John Hattie waarin hij de resultaten van allerlei onderzoeken heeft samengenomen (Teachers Make a Difference: What is the Research Evidence?) Met vriendelijke groet, Dr. M.I. Deunk Fac. GMW, Gronings Instituut voor Onderzoek van Onderwijs Rijksuniversiteit Groningen
© Copyright 2024 ExpyDoc