Factsheet Ruimte voor burgerkracht bij informele zorg

Factsheet
Ruimte voor burgerkracht bij informele zorg
Inleiding
De kanteling in het denken over de verhouding tussen burger en overheid leidt al snel tot ideologische
discussies tussen voorstanders van de zelfredzame burger en tegenstanders van een terugtredende
overheid die juist kwetsbare burgers in de kou laat staan. Het is echter hoogst waarschijnlijk dat de
mogelijkheden voor het inzetten van burgerkracht vooral zullen verschillen per thema en per
doelgroep. JSO zet daarom voor twee veelvoorkomende lokale vraagstukken (informele zorg en de
aanpak van overlast/veiligheid) de feiten op een rij. Hierbij zal zo veel mogelijk worden
gedifferentieerd zodat gemeenten inzicht krijgen op welk terrein de meeste kansen liggen voor het
inzetten van burgerkracht en hoe dit het beste georganiseerd kan worden.
In deze factsheet wordt eerst een korte toelichting gegeven op de informele zorg en wat wij hieronder
verstaan. Daarna wordt kort ingegaan op vraagverlegenheid en acceptatieschroom die de informele
zorg vaak belemmeren. Vervolgens worden de verschillende vormen van informele zorg nader
uitgewerkt qua omvang en kenmerken. In een aparte matrix wordt er nader gedifferentieerd naar
1
verschillende doelgroepen en verschillende vormen van informele zorg.
Tenslotte wordt er aan de hand van de overheidsparticipatietrap ingegaan op de rolverdeling tussen
overheid en burgers (loslaten, faciliteren, stimuleren, regisseren en reguleren) bij het bevorderen van
informele zorg. Naast deze factsheet verschijnt er bij JSO binnenkort een handreiking met tips voor
gemeenten voor het bevorderen van informele zorg.
Wat is informele zorg?
In navolging van het SCP wordt informele zorg hier opgevat als de combinatie van mantelzorg en
vrijwilligerswerk in de zorg (de Boer en de Klerk, 2013). In deze factsheet besteden we hierbij nog
apart aandacht aan informele steun uit de buurt.
Mantelzorg wordt door het ministerie van VWS omschreven als ‘de langdurende zorg die niet in het
kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit
diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie’ (Struijs,
2006). Het gaat hierbij overigens niet om alledaagse zorg, zoals de zorg voor een gezond kind.
Bij vrijwilligerswerk in de zorg gaat het om ‘vrijwilligers die onbetaald en onverplicht werkzaamheden
verrichten in georganiseerd verband voor anderen die zorg en ondersteuning nodig hebben en met
wie ze – bij de start – geen persoonlijke relatie hebben’ (Scholten, 2011). Anders dan mantelzorg,
waar men vaak inrolt door ziekte of een ongeluk van iemand uit de directe omgeving is
vrijwilligerswerk een keuze en is er hierbij ook de mogelijkheid om dit voor een afgebakende periode
te doen (Touwen et al. 2013).
1
Er wordt onderscheid gemaakt tussen vier hoofdgroepen: jeugdigen, volwassenen met een (chronische) ziekte
of lichamelijk beperking, volwassenen met een verstandelijke of psychische beperking en kwetsbare ouderen.
Factsheet Ruimte voor burgerkracht in de informele zorg
JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling
1
In recente discussies over burgerkracht en de participatiesamenleving wordt ook de mogelijkheid tot
ondersteuning vanuit de buurt vaak genoemd. Wanneer het hierbij gaat om langdurende zorg die
voortvloeit uit een sociale relatie is er sprake van mantelzorg, maar omdat er ook andere
mogelijkheden zijn voor steun uit de buurt zoals spontane, kortdurende en ongeorganiseerde
burenhulp en initiatieven zoals hulpdiensten en zorgcoöperaties worden deze hier apart behandeld.
Vraagverlegenheid en acceptatieschroom
De grootste belemmeringen voor informele zorg zijn vraagverlegenheid en acceptatieschroom bij de
zorgvragers (Linders, 2010). Er worden vaak uiteenlopende argumenten gebruikt om geen hulp te
vragen of deze niet te accepteren, zelfs wanneer dit expliciet aangeboden wordt. Terugkerende
elementen hierin zijn: behoefte aan zelfstandigheid, perceptie dat anderen het te druk hebben, angst
voor bijkomende bemoeizucht of roddel, gevoel iets terug te moeten doen en de aard van de taak,
bijvoorbeeld bij persoonlijke verzorging (Linders (2010), Tjadens en Woldringh (1991) en Steyaert &
Kwekkeboom (2012))
Blokland-Potters (1998) meent dat juist tegenwoordig een zekere terughoudendheid
lijkt te bestaan om hulp te vragen. Mensen die vroeger hulp nodig hadden moesten erom vragen en
deden dat ook. Tegenwoordig bieden buurtbewoners wel hulp maar aanvaarden ze volgens haar geen
hulp. De acceptatieschroom is overigens ook terug te zien in de terughoudendheid bij het gebruik
maken van ondersteuning die door (onbekende) vrijwilligers wordt aangeboden in groepsverband,
hierbij speelt een rol dat men zichzelf niet herkent in het stigma van ‘hulpbehoevende’ (Linders, 2010).
Feiten over mantelzorg
Het CBS rapporteerde onlangs op basis van een grootschalig landelijk onderzoek dat er in 2012 ruim
1,5 miljoen actieve mantelzorgers waren, dat wil zeggen mensen (19-plussers) die intensief of
langdurige hulp geven (CBS, 2013). Mantelzorg en hulp in meer algemene zin wordt vooral gegeven
door vrouwen en ouderen, het aandeel mantelzorgers is het grootst onder 45- tot 75-jarigen. Mensen
die veel uren per week betaald werk hebben bieden volgens van der Houwen (2010) minder hulp aan
dan mensen met een kleinere baan of mensen die niet werken. Andere kenmerken (allochtone of
autochtone afkomst, de mate van stedelijkheid van de woonomgeving) leiden volgens van der
Houwen niet tot verschillen in mantelzorg.
Wanneer gekeken wordt naar de tijdsbesteding blijkt dat één op de vier mantelzorgers meer dan 8 uur
per week aan zorg besteedt (Van der Houwen, 2010). Meer dan de helft van alle mantelzorgers zorgt
voor niet-inwonende familie, ongeveer een kwart voor inwonende familie. Slechts één op de tien
mantelzorgers helpt de buren. Hulp bij het huishouden wordt het vaakst gegeven, lichamelijke
verzorging het minst. Jongeren helpen vaker bij het huishouden, terwijl mannen en hoger opgeleiden
vaker bij de administratie helpen. Bij het helpen bij de lichamelijke verzorging spelen geslacht, leeftijd
of opleidingsniveau geen rol (Van der Houwen, 2010). Bij migrantengroeperingen is het verlenen van
informele onderlinge steun meer bekend dan het georganiseerde vrijwilligerswerk, waar zij vaak
ondervertegenwoordigd zijn (Van der Klein et al, 2011).Deze steun wordt echt als zo vanzelfsprekend
ervaren dat het niet herkend wordt als een bijzondere vorm van informele zorg, het begrip mantelzorg
is dan ook vaak onbekend.
Volgens een opiniepeiling van TNS NIPO is er in Nederland zeker nog potentieel aanbod aan
informele zorg (Kanne en van den Berg, 2013). Mensen geven aan bereid te zijn om voor
familieleden, en, zij het in mindere mate, ook voor vrienden of buren te zorgen indien nodig.
450.000 mantelzorgers (dit is dus bijna één derde van het totaal) voelen zich zwaar belast of zelfs
overbelast. Het is de combinatie van werk en zorg, de ernst en de aard van de beperking van de
zorgvrager en de persoonlijke situatie van de mantelzorger die tot overbelasting kan leiden (Steyaert
en Kwekkeboom, 2012). Het gaat hierbij met name om mantelzorgers die lang intensieve hulp
verlenen, jonge mantelzorgers en verzorgers van mensen met psychosociale problematiek en
terminale patiënten.
Het ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers om overbelasting te voorkomen bereikt niet alle
groepen en is in sommige gevallen versnipperd. Met name allochtone mantelzorgers en
mantelzorgers uit sociaal gesloten gemeenschappen herkennen zich niet in de gehanteerde
terminologie of vinden de zorg voor familie vanzelfsprekend en zoeken verder geen steun hierbij.
In één-op-één-relaties tussen mensen die draaien om het geven van steun en het bieden van hulp,
geldt meestal het principe ‘soort zoekt soort’. Volgens Linders (2010) hebben gevers en ontvangers
vaak veel met elkaar gemeen. Ze behoren vaak tot dezelfde sociale klasse en hebben vaak allebei te
maken met één of andere beperking. Dit maakt hen kwetsbaar voor overbelasting en het kan ook
leiden tot een slechtere kwaliteit van de geboden zorg.
Feiten over georganiseerd vrijwilligerswerk in de zorg
Ongeveer twee tot drie op de tien volwassenen in Nederland is actief als vrijwilliger (Arts & te Riele,
2010). Hiervan zijn er ongeveer 450 duizend vrijwilligers actief in de zorg. 250.000 vrijwilligers werken
via vrijwilligersorganisaties zoals Rode Kruis en Humanitas thuis bij cliënten die nog zelfstandig
wonen,. De overige 200.000 zorgvrijwilligers zijn direct verbonden aan uiteenlopende zorginstellingen.
Volgens Van der Aalst et al. (2012) zijn zorgvrijwilligers niet makkelijk inzetbaar omdat zij zich vaak
niet langdurig committeren. Mensen willen zich wel vrijwillig inzetten, maar vaak voor een beperkt
aantal uren, op gezette tijden, met bepaalde eisen of doelen, of slechts voor korte tijd (plug-in
volunteers). Monique Segijn (interview) onderscheidt binnen haar vrijwilligerscentrale twee groepen.
Ten eerste zijn er de vrijwilligers die zich vanuit een intrinsieke motivatie aanmelden. Dit zijn vaak
mensen die een loopbaan achter de rug hebben of waarvan de kinderen niet meer thuis wonen en die
zich graag nuttig willen maken in/voor de samenleving. Zij zijn bereid om op verschillende manieren
hun bijdrage te leveren en dit mag ook incidenteel zijn of op onregelmatige tijden. Daarnaast is er een
grotere tweede groep van mensen die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn of mensen die
bijvoorbeeld vanwege werkloosheid niet meer werken en het vrijwilligerswerk zien als vervanging
hiervan. Zij willen vaak op vaste tijden hele of halve dagen werken en het liefst op meerdere dagen.
De mogelijkheden van deze groepen zijn niet altijd te matchen met de behoefte aan continuïteit en
flexibiliteit vanuit de zorginstellingen.
Complicerende factor is ook de aard van het vrijwilligerswerk in de zorg. Professionals onderscheiden
sterke van zwakke vrijwilligers, die zelf vaak kwetsbaar zijn en snel in de problemen komen bij het
helpen van anderen. De vrijwilligers die de professionals als sterk beschouwen, hebben vaak
‘professionele’ kwaliteiten; in sommige gevallen zijn deze vrijwilligers oud-medewerkers of hebben zij
een opleiding gevolgd die hen belangrijke voorkennis biedt. Bochove et al (2013) signaleren dat
professionals vrijwilligers proberen om te vormen tot proto-professionals, door hen de in hun ogen
benodigde houding en vaardigheden bij te brengen.
Feiten over steun uit de buurt
Het inzetten van buurtgenoten voor informele zorg lijkt praktisch, toch betekent fysieke nabijheid niet
automatisch dat buren elkaar ondersteuning zullen bieden, tenzij ze ook sociaal op elkaar betrokken
zijn en er een vriendschapsband aanwezig is (Van der Aalst et al, 2012). Een belangrijk gegeven in dit
verband is de feeling rule dat je een zekere sociale afstand ten opzichte van de buren moet
betrachten. Juist door de fysieke nabijheid is er behoefte aan een mentale distantie. Men wil elkaar
niet te dicht op de lip zitten (Linders, 2010).
Uit onderzoek van TNS NIPO (Kanne en van den Berg, 2013) blijkt dat met name bij mensen met een
lagere welstandsklasse en veel contacten in de buurt (de zogenaamde ‘armere actieven’) de
bereidheid tot zorgen voor zieke buren en vrienden en voor hulpbehoeftige en eenzame mensen in de
buurt het grootst is. Ook bij de ‘welgestelde actieven’ (hogere welstandsklasse, veel contacten in de
buurt) is deze bereidheid overigens groot.
Volgens Linders (2010) vergroot de diversiteit in bewoners in de buurt de sociale afstand en verkleint
dit de mogelijkheden voor informele zorg. Hierbij is het overigens afhankelijk van het perspectief van
de specifieke bewoner wélke verschillen een rol spelen. Dat kunnen bijvoorbeeld zijn: etnische
verschillen, cultuurverschillen (ook tussen autochtone bewoners), burgerlijke staat, leeftijd, deelname
aan de arbeidsmarkt of verschillen in lichamelijke/psychische gezondheid.
Er zijn op dit moment veel initiatieven op het gebied van wederzijdse hulpdiensten waarbij vraag en
aanbod in de buurt met elkaar in contact gebracht wordt zoals Tijd voor Elkaar, BUUV, Wehelpen.nl
en Doordewijks. Het bereik van deze initiatieven afgemeten aan het aantal matches dat het oplevert
lijkt tot nog toe beperkt (Huygen en de Meere, 2007). Van der Aalst et al (2012) constateren dat de
diverse (digitale) marktplaatsen, prikborden, burenruilorganisaties en buurtuitwisselingssystemen laten
zien dat veel van het aanbod omvangrijk en ongericht is (en soms van zzp-ers afkomstig) en dat er
nog weinig gevraagd wordt. Bovendien heeft hetgeen gevraagd wordt maar zelden betrekking op
zorgbehoefte.
Een website lijkt dus niet te helpen om de vraagverlegenheid te doorbreken. Hierbij speelt mee dat
met name ouderen en mensen met lage inkomens volgens Huygen en de Meere (2007), internet (nog)
niet gebruiken als middel voor sociale contacten of steun. Tenslotte is op basis van de ervaringen tot
nu toe niet duidelijk in hoeverre een beloning in de vorm van een uurloon of van plaatselijke valuta
zoals ‘roosjes’ die ingeruild kunnen worden voor andere diensten motiverend werkt. Veel bieders van
informele zorg geven aan dat zij juist niet willen dat de ondersteuning die zij bieden deel uitmaakt van
een ruilrelatie (Linders, 2010). Ook uit internationale onderzoeken van gedragseconomen zoals Ariely
en Helliwell blijkt dat mensen soms eerder bereid zijn bepaalde diensten ‘gratis’ te verlenen dan tegen
een (kleine) vergoeding (Van der Aalst, 2012).
Een andere actuele ontwikkeling betreft de zogenaamde zorgcoöperaties waarin burgers zich (op
buurt- of op lokaal niveau) verenigen en samenwerken om zelf het heft in handen te nemen als het
gaat om zorg- en dienstverlening. Uit een onderzoek van het Kenniscentrum-Wonen-Zorg (2013) in
samenwerking met de Universiteit Utrecht naar 30 burgerinitiatieven op het gebied van welzijn en zorg
blijkt dat deelnemers aan deze initiatieven positief zijn over de bereidheid van mensen om zich in te
zetten, al is er vaak wel sprake van een paar kartrekkers die het meeste werk verzetten. De
burgerorganisaties beginnen meestal klein met het aanbieden van 'eenvoudige' diensten zoals
vervoer, klussen, tuinonderhoud en koffiemomenten. Toch hebben veel initiatieven de wens om hun
aanbod uit te breiden. Sommige initiatieven lopen hierbij tegen wet- en regelgeving aan, zij ervaren
beperkingen qua groei of zijn genoodzaakt om sommige zorgverlening uit te besteden omdat de
vrijwilligers niet over de benodigde diploma's beschikken.
Volgens een rapport van het SCP naar vrijwillige inzet en ondersteuningsinitiatieven (Mensink et al,
2013) is het aantal van dit soort initiatieven nog beperkt. Het SCP maakt hierbij onderscheid tussen
zelfstandig opererende, complexere initiatieven zoals zorgcoöperaties, woongroepen of vrijwillige
dagbesteding enerzijds en meer eenvoudige welzijnsverhogende initiatieven anderzijds. De eersten
gaan uit van wederkerigheid en benadrukken de eigen verantwoordelijkheid. Zij vergen vaak een
semiprofessionele organisatie met deskundige ‘trekkers’ en de inzet van middelen die deelnemers
meestal niet zelf kunnen opbrengen. Financiering komt dan uit subsidies of persoonsgebonden
budgetten. De meer eenvoudige, welzijnsverhogende initiatieven zoals het verbeteren van de
verkeerssituatie of het schoonmaken van de woonomgeving, hebben vooral een aanvullende taak, ze
zijn vaak klein en deelnemers zijn er niet erg intensief bij betrokken.
Rolverdeling tussen overheid en burgers bij informele zorg
In de discussie over de participatiesamenleving wordt vaak nog gesproken over de overheid die de
inzet van burgerkracht wil bevorderen om haar doelen (betaalbare zorg) na te streven. Het is echter
meer passend (en uitdagender) om dit om te draaien: het zijn de burgers zelf die goede zorg willen
voor zichzelf en voor elkaar. Die zorg kan formeel en informeel vormgegeven worden. Welke rol kan
de overheid hierbij spelen? De overheidsparticipatieladder onderscheidt vijf niveaus in de rolverdeling
tussen overheid en burger: loslaten, faciliteren, stimuleren, regisseren, reguleren (Raad voor het
Openbaar Bestuur, 2012). Hieronder worden deze uitgewerkt ten aanzien van informele zorg.
Loslaten ~ de overheid heeft inhoudelijk noch in het proces enige bemoeienis.
Dit geldt in principe voor alle informele zorg die burgers voor en met elkaar organiseren. Op kleine
schaal in de vorm van mantelzorg en burenhulp en op grotere schaal via georganiseerd
vrijwilligerswerk. Veel burgers zijn ook in staat om informeel steun en zorg te regelen, maar lang niet
iedereen. Om te voorkomen dat burgers verstoken blijven van de benodigde zorg is het dus soms
nodig dat de overheid in een bepaalde mate intervenieert. Dit kan op verschillende niveaus, te
beginnen met faciliteren.
Faciliteren ~ De overheid ziet het belang van een initiatief en wil dit mogelijk maken.
De overheid wil meer informele zorg bevorderen maar ziet zich geconfronteerd met vraagverlegenheid
en acceptatieschroom. Bovendien is het voor sommige (doel)groepen extra moeilijk om informele zorg
te organiseren omdat hun sociale netwerk beperkt is, zij zorg nodig hebben waar specifieke kennis of
vaardigheden voor nodig zijn of omdat er geen sprake is van wederkerigheid in de relatie (zij kunnen
niet iets ‘ terug’ doen). Hoe kan de overheid voor deze groepen (meer) informele zorg mogelijk
maken?
Volgens Steyaert en Kwekkeboom (2012) is er niet veel rek meer in de informele zorg- en
dienstverlening. Bij gelijkblijvende middelen en grotere vraag moet er gezocht worden naar een
grotere efficiency door de samenwerking en afstemming tussen de formele en informele zorg te
verbeteren en hierdoor de (dreigende) overbelasting van mantelzorgers te voorkomen en de
bereidheid om mantelzorg te (blijven) geven te vergroten. Ook zal er gekeken moeten worden naar de
mogelijkheden om de mantelzorg over meer personen te verdelen en/of andere mensen bij de
mantelzorgverlening te betrekken door (informele) respijtzorg en het (re)vitaliseren van de sociale
netwerken van zorgvragers en hun mantelzorgers. De overheid kan dit faciliteren door zorgverleners
en zorgvragers meer bewust te maken van de mogelijkheden om de zorg meer te verdelen. Hierbij
spelen formele zorgverleners een belangrijke rol en ook in de zogenaamde ‘ keukentafel’ gesprekken
komt dit aan de orde. Afgaande op de opiniepeilingen door o.a. TNS NIPO is er immers zeker nog
ruimte bij burgers om zich (meer) voor elkaar in te zetten. Wel is het belangrijk om rekening te houden
met de verschillen tussen de diverse doelgroepen en verschillende vormen van zorg. Zo is de
bereidheid om informele zorg te bieden aan familieleden veel groter dan aan buren, en zal het bij
sommige doelgroepen (mensen met een verstandelijke of psychische beperking, geïsoleerde
ouderen) juist eerder tot problemen leiden als de steun uit de buurt komt (Bredewold et al, 2013). Voor
deze doelgroepen liggen er vooral mogelijkheden voor informele steun uit de buurt gebaseerd op
oppervlakkige contacten. Hierbij moeten buurtbewoners altijd de steun van professionals in kunnen
roepen als dit nodig is.
Volgens Mensink e.a. (2013) ervaren initiatiefnemers van nieuwe, complexere initiatieven zoals
zorgcoöperaties terughoudendheid van zowel gemeenten als van professionele aanbieders van
welzijns-, zorg- of woonvoorzieningen. Dit heeft te maken met twijfels over de haalbaarheid en
duurzaamheid van de gepresenteerde ideeën en (voor de aanbieders) met concurrentie met hun
eigen activiteiten. Alhoewel gemeenten waarin initiatieven hun succes al hebben bewezen, minder
worstelen met de ruimte die zij moeten geven zijn er volgens Mensink e.a. geen eenduidige richtlijnen
op te stellen voor de ruimte die een initiatief zou moeten hebben; elk geval is weer anders. Wel stellen
zij dat er bij vrijwilligersactiviteiten die professionele ondersteuning zouden vervangen een gedegen
afweging gemaakt moet worden van de wenselijkheid hiervan met het oog op efficiëntie en kwaliteit.
Wil je vrijwilligers inzetbaar maken bij zwaardere problematiek dan vereist dat: veel investering in
vrijwilligers; de geschikte mensen werven, deze mensen goed begeleiden (kost meestal veel tijd) en
deze mensen goed leren samen te werken met professionals en vice versa (Van der Aalst et al,
2013). Volgens Monique Segijn (interview) is het daarom wenselijk dat de zorgaanbieders zelf een
grotere rol gaan spelen bij het werven en begeleiden van vrijwilligers en in staat zijn om dit te
faciliteren. Dit alles vraagt om een passende houding en taakopvatting van de professionals. Ook zij
moeten faciliteren.
Uit het onderzoek van het Kenniscentrum Wonen en Zorg (2013) blijkt dat initiatiefnemers van
zorgcoöperaties ondersteuning van gemeenten verwachten op het faciliterende en financiële vlak
maar dat zij tegelijkertijd vinden dat lokale bestuurders niet bepalend mogen zijn. Gemeenten moeten
hierbij dus een wankel koord bewandelen. In ruil voor de financiële steun kunnen zij afspraken maken
over de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorg die geboden wordt, bij de daadwerkelijke invulling
van de zorg zal zij dus meer ruimte moeten bieden aan de burgers die deelnemen aan de coöperaties.
Stimuleren ~ De overheid heeft de wens dat bepaald beleid of een interventie van de grond
komt, maar laat de realisatie aan anderen over.
De overheid kan informele zorg stimuleren door zorgvragers en zorgverleners te informeren over de
mogelijkheden om zorg te vragen en aan te bieden. Dit kan op een meer abstract niveau, door middel
van campagnes, of op een concreet niveau zoals een marktplaats van vraag- en aanbod ten aanzien
van informele zorg. Experimenten met websites zoals Tijdvoorelkaar laten echter zien dat het inzetten
van nieuwe media, ondanks de gebruiksvriendelijkheid en gemakkelijke zoekfuncties, niet helpt om
over de vraag- en handelingsverlegenheid ten aanzien van informele zorg heen te stappen. Kennelijk
voelt dit voor veel burgers nog te ‘ open’ en ‘ ongericht’ . Het is dus belangrijk om burgers op een meer
persoonlijke manier te stimuleren. Hierbij kan de vraagverlegenheid ook overwonnen worden door los
te komen van de termen ‘ vraag’ en ‘ aanbod’. Niemand wil immers een ‘ vrager’ zijn (Linders, 2010).
Juist op het gebied van ontmoeting en informele ondersteuning kunnen burgers veel aan elkaar
hebben zonder dat er sprake is van een zorgvrager-zorgverlener-relatie. Het is daarom belangrijk om
ook te investeren in mogelijkheden voor ‘oppervlakkige’ contacten waarbij nog niet direct diensten
worden uitgewisseld maar die wel als bron kunnen dienen voor latere informele steun. Volgens
Boekholdt (2006) is er bovendien een leeg tussengebied tussen luxe private ouderenzorg en schrale
publieke ouderenzorg en zijn er mogelijkheden om ook juist de lokale gemeenschap te betrekken bij
de zorg op het gebied van aandacht, bejegening en zingeving (Boekholdt, 2008).
Regisseren ~ Andere partijen hebben een rol maar de overheid heeft de regie.
Bij het bevorderen van informele zorg heeft de gemeente de regie over de activiteiten van andere
partijen zoals welzijns-, zorg- en woonvoorzieningen. Zij kunnen in hun directe dienstverlening
informele zorg bevorderen door oog te hebben voor de mogelijkheden om mantelzorgers te ontlasten.
Hierboven is reeds genoemd dat het coördineren van vrijwilligerswerk binnen de zorgvoorzieningen
mogelijkheden schept om creatief om te gaan met de spanning tussen vraag- en aanbod. Wel is het
nodig om deze voorzieningen hierbij te ondersteunen en mogelijkheden te bieden op kennis en
ervaring op dit gebied met elkaar te delen. Ook hier is het echter van belang om ook wijkoverstijgend
te denken en handelen. Bij sommige doelgroepen zoals mensen met een verstandelijke en
psychische beperking is het organiseren van steun uit de buurt immers contraproductief.
Reguleren ~ De overheid streeft haar doelen na met wet- en regelgeving en kan ook handhaven
en sanctioneren.
De in sommige gemeenten (voorgenomen) verplichte ‘tegenprestatie’ voor mensen in de bijstand is
wellicht de meest bekende mogelijkheid om via regulering informele zorg te stimuleren. Ook
mantelzorg kan hierbij volgens het akkoord als tegenprestatie worden ingezet. Hoewel deze maatregel
effectief kan zijn om de inzet van informele zorg kwantitatief te vergroten zal hier wel gekeken moeten
worden naar de gevolgen voor de kwaliteit van de informele zorg en de relatie tussen zorgverlener en
zorgvrager.
Andere vormen van het toepassen van wet- en regelgeving ter bevordering van informele zorg liggen
op het vlak van het arbeidsrecht ten aanzien van het mogelijk maken van mantelzorg voor werkenden,
bijvoorbeeld ook voor mensen die voor een naaste zorgen die geen direct familielid is.
Daarnaast kan de overheid door wet- en regelgeving aan te passen meer ruimte bieden voor
bijvoorbeeld zorgcoöperaties mits de kwaliteit van de zorg behouden blijft danwel verbeterd wordt.
Samengevat liggen de grootste uitdagingen voor gemeenten op het vlak van het faciliteren. Hiertoe
zal er intensief samengewerkt moeten worden met professionals en burgers in een zoektocht naar
nieuwe onderlinge verhoudingen. In een aparte handreiking van JSO worden tips en adviezen bij het
bevorderen van informele zorg nader uitgewerkt.
Literatuurlijst
Aalst, M. van, A. Boogaart, C. van den Handel en C. Kolner (2012). Nabuurschap 2.0. Informele zorg
& dienstverlening in de buurt. Amsterdam: dsp-groep.
Arts, K. en S. te Riele (2010) Vrijwilligerswerk. In: H. Schmeets (red.) Sociale Samenhang:
Participatie, Vertrouwen en Integratie. Den Haag/Heerlen: CBS.
Blokland-Potters, T. (1998). Wat stadsbewoners bindt: sociale relaties in een achterstandswijk
Kampen: Kok Agora.
Bochove, M. van, Verhoeven, I. en Roggeveen, S. (2012), ‘Sterke vrijwilligers, volhardende
professionals. Nieuwe verhoudingen door de Wmo’, p. 187-203 in: De affectieve burger Hoe de
overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid Amsterdam: Van Gennep
Boekholdt (2006) Burgerschap en burgerinitiatieven Presentatie gedownload op 18 december vanaf
http://www.kcwz.nl/doc/bijeenkomsten/presentatie%20Boekholdt.pdf
Boekholdt (2008) ‘Verspil de energie niet aan een verloren gevecht tegen bezuinigingen’ Interview in
tijdschrift Zorg en Welzijn, november 2008 , gedownload op 18 december 2013 vanaf
http://www.vereniginghetzonnehuis.nl/cms/include/uploads/Downloads/ZW%2012%20Martin%20Boek
holdt.pdf
Boer, A.H. de en M. de Klerk (2013) Informele zorg in Nederland; een literatuurstudie naar mantelzorg
en vrijwilligerswerk in de zorg. Den Haag: SCP
Bredewold, F., E. Tonkens en M. Trappenburg (2013) Begroeting, honden en winkeliers. Begrensd
contact tussen mensen met een beperking en andere buurtbewoners, pag. 94-98 in Als meedoen pijn
doet. Affectief burgerschap in de wijk Amsterdam: Van Gennep
Bredewold, F., E. Tonkens en M. Trappenburg (2013) Wederkerigheid tussen weerbare en kwetsbare
burgers Wat zijn de mogelijkheden en voorwaarden?, pag. 169-186 in Affectief burgerschap
Amsterdam: Van Gennep
CBS (2013). 220 duizend Nederlanders voelen zich zwaar belast door mantelzorg. Webpublicatie, 22
april 2013 (www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/gezondheidwelzijn/publicaties/artikelen/archief/2013/2013027-pb.htm). Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Grootegoed (2013) 4. Van claimcultuur naar schaamtecultuur? Over het behoud van de langdurige
zorg voor diegenen die het ‘echt nodig’ hebben, p. 81-92 Uit: De affectieve burger Amsterdam: Van
Gennep
Houwen, K. van der (2010). Informele hulp en mantelzorg. In: Hans Schmeets (red.), Sociale
samenhang: participatie, vertrouwen en integratie (p. 31-40). Den Haag / Heerlen: Centraal Bureau
voor de Statistiek.
Huygen, A., en de Meere, F. (2007). En, heb je ook een vraag? Ontwikkeling marktplaats
voor burenhulp TijdVoorElkaar in Utrecht Zuid. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Kanne, P. en J. van den Berg (2013) Onderzoeksverslag TNS NIPO burgerparticipatie Wat zijn
Nederlanders in staat en bereid zelf te doen? Wat weten ze van de terugtredende overheid?
Amsterdam: TNS NIPO
Kenniscentrum Wonen en Zorg (2013) Burgerinitiatief, vernieuwend, stimulerend en revolutionair
Gedownload op 18 december 2013 van
http://www.kcwz.nl/dossiers/lokale_kracht/burgerinitiatief_vernieuwend_stimulerend_en_revolutionair
Klein, Marian van der, Jodi Mak en Renske van der Gaag, m.m.v. Majone Steketee (2011).
Professionals en vrijwilligers(organisaties) rond jeugd en gezin: Literatuur over samenwerken in de
pedagogische civil society. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Linders, L. (2010). De betekenis van nabijheid; een onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt
(proefschrift). Den Haag: Sdu.
Mensink, W., A. Boele en P. van Houwelingen (2013) Burgerinitiatieven in de zorg zijn nog schaars
Gedownload vanaf
http://www.socialevraagstukken.nl/site/2013/10/25/burgerinitiatieven-in-de-zorg-zijn-nog-schaars/ op 9
december 2013
Mensink, W., A. Boele en P. van Houwelingen (2013) Vrijwillige inzet en ondersteuningsinitiatieven.
Een verkenning van Wmo-beleid en -praktijk in vijf gemeenten Den Haag: SCP
Raad voor het openbaar bestuur (2012) Loslaten in vertrouwen; Naar een nieuwe verhouding tussen
overheid, markt én samenleving Den Haag: ROB
Scholten, C.(2011). Zonder cement geen bouwwerk. Vrijwilligerswerk in de zorg, nu en in de
toekomst. Utrecht: Vilans / Movisie en Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk.
Steyaert, J. en R. Kwekkeboom (2012). De zorgkracht van sociale netwerken. Utrecht: Movisie
Struijs, A. (2006) Informele zorg. Achtergrondstudie bij het RVZ-advies Mensen met een beperking in
Nederland: de AWBZ in perspectief. Den Haag: RVZ
Tjadens, F. L. J., en Woldringh, C. (1991). Achtergronden van informele zorg. Een onderzoek bij
ouderen naar mogelijkheden en problemen. Nijmegen: Instituut voor toegepaste sociale
wetenschappen.
Touwen, D.P., S. van Bruggen en J.P. Heering (2013). Zorg uit betrokkenheid; een betekenisvolle
definitie van mantelzorg ten behoeve van een passend ondersteuningsbeleid. In: Tijdschrift voor
gezondheidszorg en ethiek, jg. 23, nr. 1, p. 2-7.
Interviews:
Telefonisch interview met Monique Segijn, Bureau Vrijwilligerswerk gemeente Pijnacker-Nootdorp dd.
4 december 2013
Interview Peter Kanne, TNS NIPO d.d. 12 november 2013